Goedkeuringsbesluit Gedragscode flora en fauna van de Stichting Bodembeheer Krimpenerwaard

30 augustus 2011

Nr. TRCDR/2011/2608

Geachte heer van Ewijk,

Naar aanleiding van uw brief van 21 april 2011 waarin u mij, in het kader van de Flora- en faunawet, de Gedragscode flora en fauna van de Stichting Bodembeheer Krimpenerwaard aanbiedt met het verzoek de op 4 oktober 2005 goedgekeurde gedragscode met vijf jaar te verlengen, deel ik u het volgende mee.

Hierbij ontvangt u het goedkeuringsbesluit voor de door u opgestelde gedragscode.

Zienswijzen

Het ontwerp van deze beschikking heeft vanaf 21 juni 2011 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Op het ontwerpgoedkeuringsbesluit zijn in het kader van de uniforme voorbereidingsprocedure van de Algemene Wet Bestuursrecht geen zienswijzen ingebracht. Er is voor mij derhalve geen aanleiding om goedkeuring aan de gedragscode te onthouden, noch om het definitieve goedkeuringsbesluit op enige wijze aan te passen.

Wettelijk kader

Beschermde soorten

De plantensoorten waarvoor de gedragscode is opgesteld zijn beschermde inheemse plantensoorten als bedoeld in artikel 3, lid 1, van de Flora- en faunawet. De diersoorten waarvoor de gedragscode is opgesteld zijn beschermde inheemse diersoorten als bedoeld in artikel 4, lid 1 en 2, van de Flora- en faunawet.

Verbodsbepalingen

In artikel 8 van de Flora- en faunawet zijn de verboden ten aanzien van inheemse plantensoorten opgenomen. In de artikelen 9 tot en met 12 van de Flora- en faunawet staan de verboden ten aanzien van inheemse diersoorten genoemd.

Vrijstelling

Op grond van artikel 75, lid 1, van de Flora- en faunawet kan bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur onder andere vrijstelling worden verleend van de verboden bedoeld in de artikelen 8 tot en met 12 van de Flora- en faunawet.

Vrijstelling op basis van een gedragscode

Op grond van artikel 16b, lid 1, sub a en b, van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet (hierna te noemen: het Besluit) gelden de verboden, bedoeld in de artikelen 8 tot en met 12 van de Flora- en faunawet niet bij de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud in het kader van natuurbeheer; de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud in de landbouw, mits de werkzaamheden plaatsvinden overeenkomstig een door de minister van EL&I goedgekeurde gedragscode.

Goedkeuring gedragscode

Een gedragscode wordt conform artikel 16c, lid 1, van het Besluit slechts goedgekeurd indien hierin een wijze van uitvoering van werkzaamheden is beschreven, waarmee afdoende gewaarborgd is dat ten aanzien van beschermde soorten:

  • a) geen benutting of economisch gewin plaatsvindt;

  • b) zorgvuldig wordt gehandeld.

Zorgvuldig handelen houdt in dat van de in de gedragscode beschreven werkzaamheden geen wezenlijke invloed uitgaat op beschermde soorten en voorafgaand en tijdens de werkzaamheden in redelijkheid alles wordt verricht of gelaten om schade aan beschermde diersoorten te voorkomen.

Overwegingen

Reikwijdte van de gedragscode

Soorten

In paragraaf 1.2. van de gedragscode wordt vastgesteld dat alle tabel 2-soorten1, tabel 3-soorten en vogels onder de reikwijdte van de gedragscode vallen.

Werkzaamheden

In hoofdstuk 4 van de gedragscode wordt een aantal werkzaamheden genoemd die onder ‘bestendig beheer en onderhoud’ verstaan dienen te worden. Mits het hierbij gaat om werkzaamheden die steeds gericht zijn op behoud van de bestaande situatie zijn deze werkzaamheden naar mijn oordeel te vatten onder bestendig beheer of onderhoud in het kader van natuurbeheer in artikel 16b, lid 1, onder a, en de landbouw in artikel 16b, lid 1, onder b, van het Besluit.

Soorten genoemd in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn2

De vrijstelling van de verbodsbepalingen wordt voor soorten genoemd in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn alleen verleend op grond van de in artikel 16 van de Habitatrichtlijn genoemde afwijkingsmogelijkheden. Naar mijn oordeel passen de genoemde werkzaamheden binnen de afwijkingsgronden genoemd in artikel 16 van de Habitatrichtlijn. De in de Gedragscode flora en fauna van de Stichting Bodembeheer Krimpenerwaard genoemde werkzaamheden worden uitgevoerd ter bescherming van wilde flora en fauna en de instandhouding van natuurlijke habitats, in het belang van de volksgezondheid en de openbare veiligheid of om andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu wezenlijke gunstige effecten. Op grond hiervan biedt de Habitatrichtlijn naar mijn mening ruimte om van de verbodsbepalingen af te wijken en kan voor wat betreft de in deze Gedragscode opgenomen activiteiten onverkort vrijstelling van de verboden genoemd in de artikelen 8 tot en met 12 van de Flora- en faunawet gelden, zolang de activiteiten geen ruimtelijke ontwikkeling en inrichting betreffen als genoemd in artikel 16b, lid 1, onder d, van het Besluit.

Vogelrichtlijn3

De vrijstelling van de verbodsbepalingen genoemd in de Vogelrichtlijn wordt ten aanzien van vogels alleen verleend op grond van de in artikel 9 van de Vogelrichtlijn genoemde afwijkingsmogelijkheden. De in de Gedragscode flora en fauna van de Stichting Bodembeheer Krimpenerwaard genoemde werkzaamheden worden uitgevoerd ter bescherming van wilde flora en fauna en in het belang van de volksgezondheid en de openbare veiligheid. Op grond hiervan biedt de Vogelrichtlijn naar mijn mening ruimte om van de verbodsbepalingen af te wijken en kan voor wat betreft de in deze Gedragscode opgenomen activiteiten onverkort vrijstelling van de verboden genoemd in de artikelen 9 tot en met 12 van de Flora- en faunawet gelden, zolang de activiteiten geen ruimtelijke inrichting en ontwikkeling betreffen als genoemd in artikel 16b, lid 1, onder d, van het Besluit.

Bovenstaande houdt in dat ten aanzien van soorten genoemd in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en vogels de vrijstelling alleen geldt voor bestendig beheer en onderhoud. Deze activiteit betreft immers een voortzetting van een ter plaatse bestaande praktijk die regelmatig terugkeert en al langere tijd plaatsvindt zonder dat deze activiteit in de weg hebben gestaan van de vestiging en het behoud van individuen van beschermde soorten in gebieden waar deze activiteiten plaatsvinden. Dit geldt ook voor soorten genoemd in Bijlage 1 bij het Besluit. De maatregelen genoemd in de Gedragscode zijn gericht op het voortzetten van deze praktijk op een wijze waardoor de soorten, net als in het verleden, niet in hun gebruik van deze gebieden wordt gehinderd.

Beoordeling belangen

De doelstelling van de Stichting Bodembeheer Krimpenerwaard is onder andere gericht op het versterken van de milieuhygiënische kwaliteit van de Krimpenerwaard. De werkzaamheden bestaan uit het saneren van met verdacht materiaal gedumpte sloten. De maatregelen bestaan uit het afdekken van de slootdemping met een 40 centimeter dikke laag schone grond, na een grootschalig verificatieonderzoek. De sloten zijn in het verleden gedempt met verontreinigde materialen die schadelijk kunnen zijn voor mens, dier en omgeving. Het betreft bijvoorbeeld shredder (afval van scheepswerven en autosloperijen), bouw- en sloopafval, lompen, industrieel, huishoudelijk en bedrijfsafval. In deze materialen zitten onder meer zware metalen, zoals cadmium en lood. Het grazende vee kan deze materialen binnenkrijgen, welke de gezondheid van de dieren en, via hun vlees en melk, ook de volksgezondheid aantast. Wanneer de verontreinigingen ook in het oppervlakte- en /of grondwater komen, kan dit gevolgen hebben voor de kwaliteit van het drinkwater. Naast de bedreiging voor de volksgezondheid, kunnen er ook negatieve effecten zijn voor de wilde flora en fauna. Door haar activiteiten wordt (verdere) milieuverontreiniging vanuit de gedempte sloten voorkomen en kan het huidige, meest agrarisch, grondgebruik worden gecontinueerd. Een deel van de gesaneerde gronden zal worden overgedragen voor natuurbeheer aan het Zuid Hollands Landschap. De werkzaamheden staan ten dienste van de volksgezondheid, de voorkoming van belangrijke schade aan gewassen en de bescherming van wilde flora en fauna.

Gelet op het voorgaande en de onverminderde actualiteit van de naar voren gebrachte omstandigheden ben ik van oordeel dat er de belangen ‘bescherming van wilde flora en fauna’, ‘volksgezondheid of de openbare veiligheid’ en ‘dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten’ zoals genoemd in artikel 2, lid 3, sub b, d en e, van het Besluit aanwezig zijn die de negatieve effecten op beschermde dier- en plantensoorten, die als gevolg van de uitvoering van het project zullen optreden, rechtvaardigen.

Geografische reikwijdte

De gedragscode is specifiek opgesteld voor de soorten die voorkomen in de Krimpenerwaard. De in deze gedragscode geschetste situaties zijn dusdanig exclusief voor het grondgebied van de Krimpenerwaard, dat de geografische reikwijdte ervan beperkt dient te blijven tot de Krimpenerwaard.

Verantwoordelijkheid

De gedragscode is opgesteld ten behoeve van de Stichting Bodembeheer Krimpenerwaard en werkzaamheden die in opdracht van of in overleg met de Stichting plaatsvinden. De verdeling van de verantwoordelijkheden wordt geregeld in hoofdstuk 3 van de gedragscode.

Afwijken van de gedragscode

Afwijking van een in de gedragscode beschreven gedragsregel valt slechts onder de reikwijdte van de goedkeuring, wanneer wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • In het projectplan dient overtuigend te worden gemotiveerd waarom het in dit concrete geval niet mogelijk of niet wenselijk is om te handelen volgens de in de gedragscode beschreven gedragsregel. Het is niet wenselijk om te handelen volgens de in de gedragscode beschreven gedragsregel wanneer toepassing van de goedgekeurde gedragsregel in voorkomend geval een negatief effect voor de betreffende soort met zich meebrengt.

  • In het (ecologisch) werkprotocol dient overtuigend te worden gemotiveerd dat de gekozen alternatieve werkwijze voor de betreffende soort minimaal hetzelfde effect heeft als de in de gedragscode beschreven gedragsregel, dan wel een gunstiger effect heeft.

  • De afwijking dient door een ecologisch deskundige gemotiveerd te worden verantwoord.

  • Deze gedocumenteerde motivatie dient te allen tijde beschikbaar te zijn ten behoeve van het toezicht op de naleving van de wet. Op verzoek van handhavende instanties dient hier onverwijld inzage in te worden gegeven dan wel een afschrift van te worden verstrekt.

Indien niet aan de hiervoor vermelde voorwaarden is voldaan, dient op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet een ontheffing te worden aangevraagd.

Calamiteiten

In paragraaf 8.3. van de gedragscode wordt aangegeven dat bij het optreden van calamiteiten zoveel mogelijk gewerkt zal worden volgens de geest van gedragscode.

Documentatie van de toepassing van de gedragscode

De vrijstelling van de verbodsbepalingen in de artikelen 8 tot en met 12 van de Flora- en faunawet geldt slechts als aantoonbaar wordt gehandeld conform de gedragscode. De toepassing van de gedragscode moet daarom goed gedocumenteerd worden. In de gedragscode is niet voorzien in de wijze waarop dit moet gebeuren. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker van de gedragscode om de naleving van de gedragscode goed te documenteren.

Inventarisatie

Wijze van inventariseren en deskundigheid

In paragraaf 5.1. van de gedragscode wordt gewijd aan het inventariseren van natuurwaarden. In de gedragscode is echter niet omschreven op welke wijze het voorkomen van de verschillende te verwachten soort(groep)en onderzocht wordt. In de gedragscode dient opgenomen te worden volgens welke gestandaardiseerde methoden de te beschermen soorten worden geïnventariseerd. De inventarisatiemethoden moeten voldoen aan de eisen van soortdeskundigen werkzaam bij bijvoorbeeld Particuliere Gegevensbeherende Organisaties (PGO’s) of andere kennisinstellingen. Er kan gebruik gemaakt worden van de standaard inventarisatiemethoden van PGO’s (zoals SOVON, RAVON, VZZ, FLORON), maar het kan ook zijn dat er methodes ontwikkeld dienen te worden die speciaal gericht zijn op inventarisaties ten behoeve van de gedragscode.

Ik verzoek u om de inventarisatiemethoden per soort(groep) op te nemen in een bijlage bij de gedragscode.

Checklist

De gedragscode bevat in bijlage 1 een checklist met soorten waar een inventarisatie zich op zou moeten richten. De gedragscode dient inzichtelijk te maken hoe deze selectie tot stand is gekomen.

Duur geldigheid gegevens

In de gedragscode is niet opgenomen hoe lang de gegevens uit de inventarisatie geldig blijven. In de praktijk zijn gegevens van twee tot drie jaar oud soms al gedateerd. Als er bijvoorbeeld maar één of enkele waarnemingen van een soort bekend zijn, dan kan het zijn dat de betreffende soort al helemaal is verdwenen uit het plangebied of dat een soort juist in de actuele situatie het hele plangebied koloniseert. Om bij initiatieven een goede uitspraak te kunnen doen over de natuurwaarden van het betreffende plangebied wordt geadviseerd om met veldgegevens te werken die niet ouder zijn dan vijf jaar, afhankelijk van de soort. Voor soorten genoemd in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, verzoek ik u met veldgegevens te werken die niet ouder zijn dan twee tot drie jaar.

Voorzorgsmaatregelen

Wezenlijk negatieve invloed

Met een gedragscode dient door middel van zorgvuldig handelen een wezenlijk negatieve invloed op beschermde soorten te worden voorkomen. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker van de gedragscode om bij elk project te beoordelen of er sprake is van een wezenlijk negatieve invloed op beschermde soorten. Of er sprake is van een wezenlijk negatieve invloed vergt een beoordeling van geval tot geval. Omdat een gedragscode juist bedoeld is om gebruikt te kunnen worden in meer gevallen, dient in de gedragscode aangegeven te worden hoe bij elk individueel project beoordeeld wordt of er sprake is van wezenlijk negatieve invloed op beschermde soorten. In de gedragscode is hierin voorzien.

Mitigerende maatregelen

In de gedragscode zijn voorzorgsmaatregelen opgenomen om (risico op) schade aan beschermde soorten te minimaliseren. Deze voorzorgsmaatregelen zijn opgenomen in hoofdstukken 6 en 7 van de gedragscode. In de gedragscode is in paragraaf 8.3 aandacht besteed aan de vraag wat te doen bij het opduiken van onvoorziene natuurwaarden tijdens werkzaamheden.

De voorzorgsmaatregelen in de gedragscode zijn minimumnormen voor zorgvuldig handelen, waar de gebruiker van de gedragscode zich in ieder geval aan moeten houden. Waar in de gedragscode echter staat ‘zo veel mogelijk’, ‘in redelijkheid’ of ‘in beginsel’, beschouw ik de daar beschreven voorzorgsmaatregel als de concreet na te leven gedragsregel.

Ecologisch werkprotocol

Ik verzoek u om de mitigerende maatregelen in een ecologisch werkprotocol op te nemen. Dit ecologisch werkprotocol dient op de locatie aanwezig te zijn en bekend te zijn onder werknemers die betrokken zijn bij de werkzaamheden. Werkzaamheden dienen conform dit protocol uitgevoerd te worden.

Natuurkalender

Hoewel in de gedragscode geen gebruik gemaakt wordt van (natuur)kalenders, worden wel zogenaamde ‘veilige periodes’ in acht genomen. Deze perioden kunnen echter slechts een indicatie geven. Temperatuur en weersomstandigheden zijn belangrijk voor de fasen in de levenscycli van soorten en de plaatsen waar zij zich bevinden.

Vogels

Ten aanzien van vogels dient u gedurende de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Ik wijs u erop dat voor het broedseizoen geen standaardperiode wordt gehanteerd in het kader van de Flora- en faunawet. Van belang is of een broedgeval aan de orde is, ongeacht de periode. Voorts wijs ik u erop dat verblijfplaatsen van vogels die hun nestplaats en de directe omgeving daarvan het hele jaar als vaste rust- en verblijfplaats gebruiken, jaarrond zijn beschermd.

Als een jaarrond beschermd nest in aangetroffen en deze door de ingreep zal verdwijnen is altijd een omgevingscheck nodig. Door een deskundige moet dan worden vastgesteld of er voldoende gelegenheid voor de betreffende soort om zelfstandig in omgeving vervangend nest te zoeken/bouwen. Indien dit niet voor handen is, dan dient, voor zover mogelijk, alternatieve nestgelegenheid aangeboden te worden. Indien dat niet mogelijk is, dient ontheffing aangevraagd te worden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker van de gedragscode om gemotiveerd en gedocumenteerd te bepalen onder welke categorieën nest een voorkomende vogelsoort valt.

Om rekening te kunnen houden met de actuele gevoelige perioden van soorten die voorkomen in het werkgebied, verzoek ik u om een deskundige te betrekken bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden.

Beoordeling

Benutting of economisch gewin

Naar mijn oordeel vindt er bij de werkzaamheden die genoemd worden in de gedragscode geen benutting of economisch gewin plaats ten aanzien van beschermde soorten.

Zorgvuldig handelen

Naar mijn oordeel wordt door het nemen van de in de gedragscode genoemde voorzorgsmaatregelen zorgvuldig gehandeld. Er wordt op passende wijze gewaarborgd dat wezenlijk negatieve invloed op beschermde soorten wordt voorkomen.

Gunstige staat van instandhouding en andere bevredigende oplossing

In het kader van de goedkeuring van de gedragscode is aan de orde of er zorgvuldig wordt gehandeld en of er geen benutting of economisch gewin plaatsvindt ten aanzien van beschermde soorten. Bij een correcte naleving van de gedragscode is gewaarborgd dat de betreffende maatregelen geen wezenlijke invloed kunnen hebben op soorten.

De gebruiker van de gedragscode maakt immers ter zake een beoordeling door invulling van de format genoemd bij het kopje ‘Documentatie’. Vervolgens worden de voorzorgsmaatregelen daarop afgestemd. De gunstige staat van instandhouding van de soorten wordt daarmee gewaarborgd. In de fase van planning van werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de vraag of er een andere bevredigende oplossing bestaat voor de werkzaamheden. Ik verzoek u dan ook om dit aspect in een vroeg stadium van de planvorming te beoordelen en om de besluitvorming hieromtrent te documenteren.

Zorgplicht

Ik wil u er op wijzen dat voor alle soorten de zorgplicht ex artikel 2 van de Flora- en faunawet geldt. Deze zorgplicht is van toepassing op zowel beschermde als onbeschermde dier- en plantensoorten, ongeacht vrijstelling op grond van een goedgekeurde gedragscode. De zorgplicht schrijft voor dat u zoveel als redelijkerwijs mogelijk is schade aan dier- en plantensoorten voorkomt en, voor zover dat niet mogelijk is, aangerichte schade herstelt.

Conclusie

Gezien bovenstaande overwegingen en met inachtneming van de aanvullingen en aanpassingen, ben ik van mening dat de gedragscode een werkwijze voorschrijft die voldoet aan de vereisten in artikel 16c van het Besluit.

Derhalve keur ik de Gedragscode flora en fauna van de Stichting Bodembeheer Krimpenerwaard goed.

Beperkingen van de gedragscode

De vrijstelling op basis van deze goedkeuring geldt overigens alleen voor díe werkzaamheden en díe soorten waarvoor in de gedragscode voorzorgsmaatregelen zijn opgenomen.

Als u voor het uitvoeren van uw maatregelen soorten moet verplaatsen is dat geen overtreding van artikel 13, lid 1, van de Flora- en faunawet. Het is namelijk niet uw bedoeling de soorten (definitief) aan de natuur te onttrekken. Het is toegestaan om soorten te verplaatsen uit de directe gevarenzone naar een vergelijkbare habitat in de directe omgeving. Dit geldt voor alle beschermde soorten, maar uitdrukkelijk niet voor vleermuizen, muizen en vogels. Dit houdt verband met de stressgevoeligheid van deze dieren. Bij het vangen kunnen ze makkelijk door stress overlijden. Het vangen en verplaatsten moet gebeuren binnen de daarvoor benodigde tijd. Voorwaarde is dat u de soorten in één keer verplaatst, zonder onnodig oponthoud. Voor het tijdelijk ergens anders onderbrengen van dieren of planten heeft u wel ontheffing nodig, omdat de soorten dan niet direct worden vrijgelaten in de omgeving.

De zorgplicht van artikel 2 van de Flora- en faunawet is ook in dergelijke gevallen van toepassing. Het verplaatsen moet dan ook gebeuren buiten de kwetsbare perioden van de betreffende soort. Omdat de dieren en planten worden teruggeplaatst binnen de directe omgeving van hun verspreidingsgebied, is ook ontheffing van artikel 14 van de Flora- en faunawet niet aan de orde. Het betreft hier geen uitzetten van dieren of planten in de zin van de wet.

Voor het tijdelijk ergens anders onderbrengen van dieren of planten heeft u wel ontheffing nodig, omdat de soorten dan niet direct worden vrijgelaten in de omgeving.

Een goedgekeurde gedragscode op grond van de Flora- en faunawet treedt niet in de plaats van een passende beoordeling met betrekking tot de instandhouding van habitats (gebiedsaspect) die mogelijk aan de orde is indien de voorgenomen werkzaamheden plaats vinden in of in de nabijheid van een Habitatrichtlijngebied of een Vogelrichtlijngebied. Ook is een goedgekeurde gedragscode geen indicatie voor de uitkomst van een eventuele toets Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijn. Het soortenaspect – inclusief bijlage IV van de Habitatrichtlijn – is een onderwerp van de Flora- en faunawet, terwijl het gebiedsaspect expliciet aan de orde is bij de passende beoordeling conform Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Het gebiedsaspect van voornoemde Europese richtlijnen is geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998. Het bevoegde gezag voor het aanvragen van een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn de gedeputeerde staten van de provincie waar het project wordt uitgevoerd.

Duur geldigheid van de gedragscode en evaluatie

De goedkeuring geldt voor een periode van vijf jaar. Op basis van een door de Stichting Bodembeheer Krimpenerwaard uitgevoerde evaluatie van de doeltreffendheid en werkbaarheid van de gedragscode, zal de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie na die periode een besluit nemen over verlenging van de goedkeuring. Vanuit ecologisch perspectief is vooral de vraag relevant of de uitgevoerde maatregelen het gewenste effect gehad hebben op de beschermde soorten. Ik verzoek u daarom om de populatie(s) van de beschermde soorten en de effectiviteit van de uitgevoerde maatregelen te laten monitoren door een deskundige.

Beroepschrift

Binnen zes weken na de dag waarop dit besluit is gepubliceerd, kunnen belanghebbenden een beroepschrift indienen bij de sector bestuursrecht van de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de indiener van het beroepschrift zijn woonplaats in Nederland heeft.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker.


X Noot
1

De verdeling van beschermde soorten in drie tabellen vloeit voort uit de LNV-brochure ‘Buiten aan het werk?’

  • Tabel 1 wordt gevormd door de bij ministeriële regeling aangewezen beschermde inheemse dier- en plantensoorten, zoals bedoeld in artikel 16b, tweede lid, onder a, van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet (hierna te noemen: het Besluit);

  • Tabel 2 wordt gevormd door de overige beschermde inheemse dier- en plantensoorten (uitgezonderd alle vogelsoorten), zoals bedoeld in artikel 16b, tweede lid, onder b, van het Besluit, mits zij niet tot tabel 3 behoren;

  • Tabel 3 wordt gevormd door de soorten die genoemd worden in bijlage IV van de Europese Habitatrichtlijn en de soorten die zijn opgenomen in bijlage 1, behorende bij het Besluit.

X Noot
2

Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.

X Noot
3

Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand.

Naar boven