Besluit van ...... tot wijziging van onder meer het Inrichtingsbesluit W.V.O. en het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. in verband met de invoering van een maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs

Ontwerpbesluit

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 27 april 2011, WJZ/290456(3842), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

Gelet op de artikelen 10f, vijfde lid, 19, 22, derde lid, 29, vierde lid, 30, tweede lid, 60, vijfde lid, en 85, vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van xxxxxx, nr. xxx);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van xxx, nr. xxx, directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In het Bekostigingsbesluit W.V.O. wordt na artikel 8a een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8b. Vaststelling bedrag maatschappelijke stage
  • 1. De hoogte van het bedrag, bedoeld in artikel 85, vierde lid, van de wet, dat per schooljaar in verband met de maatschappelijke stage, bedoeld in artikel 6f van de wet, wordt verstrekt is:

    • a. voor elke leerling die op de school in één van de eerste vier leerjaren is ingeschreven: € 70;

    • b. voor elke leerling die op de school in het vijfde of zesde leerjaar is ingeschreven: € 0.

  • 2. Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt in twee termijnen betaald, in november en daaropvolgend in maart van het schooljaar waarop de bekostiging betrekking heeft.

  • 3. Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt jaarlijks voor 1 augustus, telkens te rekenen met het laatstelijk aangepaste bedrag, bij ministeriële regeling aangepast aan de ontwikkeling van de gemiddelde personeelslasten in het voortgezet onderwijs.

  • 4. Het eerste lid is tevens van toepassing op het praktijkonderwijs, met dien verstande dat voor ‘leerjaren’ wordt gelezen: inschrijvingsjaren.

ARTIKEL II

Het Besluit staatsexamens vwo-havo-mavo 2000 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel p wordt ‘tweede lid’ vervangen door: derde lid.

2. In onderdeel r wordt ‘vierde lid’ vervangen door: vijfde lid.

3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel t door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • u. maatschappelijke stage: maatschappelijke stage als bedoeld in artikel 6f van de Wet op het voortgezet onderwijs.

B

In artikel 30, zesde lid, onderdeel a, onder 1°, en onderdeel b, onder 1°, wordt na ‘van het gemeenschappelijk deel’ ingevoegd: en de maatschappelijke stage.

ARTIKEL III

Artikel 2, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit vbo-groen in een AOC komt te luiden:

  • b. de artikelen 84, 84b, 85, eerste tot en met derde lid, en 85a tot en met 89;.

ARTIKEL IV

Het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1, eerste lid, wordt na de begripsbepaling ‘algemene vakken’ een begripsbepaling ingevoegd, luidende:

maatschappelijke stage:

stage als bedoeld in artikel 6f van de wet.

B

Artikel 4 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het opschrift komt te luiden: Artikel 4. Indeling eindexamen; profielwerkstuk, sectorwerkstuk en maatschappelijke stage

2. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde tot en met vijfde lid, wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Het schoolexamen v.w.o., h.a.v.o. en v.m.b.o. omvat mede een maatschappelijke stage.

C

Artikel 11 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, aan het slot van onderdeel b, vervalt ‘en’.

2. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door ‘, en’, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. de maatschappelijke stage.

3. Aan het derde lid wordt een zinsnede toegevoegd, luidende: en van de maatschappelijke stage.

D

Artikel 12 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, aan het slot van onderdeel b, vervalt ‘en’.

2. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door ‘, en’, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. de maatschappelijke stage.

3. Aan het derde lid wordt een zinsnede toegevoegd, luidende: en van de maatschappelijke stage.

E

Artikel 13 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, aan het slot van onderdeel b, vervalt ‘en’.

2. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door ‘, en’, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. de maatschappelijke stage.

3. In het derde lid wordt ‘zesde lid’ vervangen door: zesde of zevende lid.

4. Aan het vierde lid wordt een zinsnede toegevoegd, luidende: en van de maatschappelijke stage.

F

Artikel 22 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, aan het slot van onderdeel b, vervalt ‘en’.

2. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door ‘, en’, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. de maatschappelijke stage.

3. Aan het vijfde lid wordt een zinsnede toegevoegd, luidende: en van de maatschappelijke stage.

4. In het achtste lid wordt ‘vierde lid’ vervangen door: vierde of vijfde lid.

G

Artikel 23 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid vervalt ‘en’ aan het slot van onderdeel b en wordt ‘, en’ toegevoegd aan het slot van onderdeel c.

1. Aan het eerste lid wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. de maatschappelijke stage.

3. In het derde lid wordt na ‘het vak Nederlandse taal’ ingevoegd: , de maatschappelijke stage.

H

Artikel 24 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid vervalt ‘en’ aan het slot van onderdeel b en wordt ‘, en’ toegevoegd aan het slot van onderdeel c.

2. Aan het eerste lid wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. de maatschappelijke stage.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. In afwijking van het eerste lid is de kandidaat die het eindexamen aflegt aan een school voor v.m.b.o., voor zover het betreft de kaderberoepsgerichte leerweg, bij het eindexamen vrijgesteld van de maatschappelijke stage op grond van artikel 26n, vijfde lid, van het Inrichtingsbesluit W.V.O.

I

Artikel 25 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid vervalt ‘en’ aan het slot van onderdeel c en wordt ‘, en’ toegevoegd aan het slot van onderdeel d.

2. Aan het eerste lid wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • e. de maatschappelijke stage.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. In afwijking van het eerste lid is de kandidaat die het eindexamen aflegt aan een school voor v.m.b.o., voor zover het betreft de gemengde leerweg, bij het eindexamen vrijgesteld van de maatschappelijke stage op grond van artikel 26n, vijfde lid, van het Inrichtingsbesluit W.V.O.

J

Na artikel 25 worden twee artikelen ingevoegd luidende:

Artikel 26. Vrijstelling en ontheffing leerlingen v.s.o.

In afwijking van de artikelen 11, eerste lid, 12, eerste lid, 13, eerste lid, 22, eerste lid, 23, eerste lid, 24, eerste lid, en 25, eerste lid, is de kandidaat ten aanzien van wie toepassing is gegeven aan:

  • a. artikel 47 van de Wet op de expertisecentra, of

  • b. artikel 26o van het Inrichtingsbesluit W.V.O.,

bij het eindexamen vrijgesteld van de maatschappelijke stage.

Artikel 27. Vrijstelling artikel 56-scholen

In afwijking van de artikelen 11, eerste lid, 12, eerste lid, 13, eerste lid, 22, eerste lid, 23, eerste lid, 24, eerste lid, en 25, eerste lid, is de kandidaat die eindexamen aflegt aan een school als bedoeld in artikel 56 van de wet bij het eindexamen vrijgesteld van de maatschappelijke stage.

K

Artikel 32 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het vierde lid wordt na ‘waarin geen centraal examen wordt afgelegd’ ingevoegd: , de maatschappelijke stage.

2. In het vijfde lid wordt na ‘waarvoor geen cijfer wordt vastgesteld’ ingevoegd: en de maatschappelijke stage.

L

Artikel 33 wordt gewijzigd als volgt:

1. Aan het slot van onderdeel b vervalt ‘en’.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door ‘, en’ wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. de beoordeling van de maatschappelijke stage.

M

In artikel 35, derde lid, wordt na ‘van elk profiel’ ingevoegd: en de maatschappelijke stage.

N

Artikel 49 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het derde lid wordt na ‘uit het gemeenschappelijk deel’ ingevoegd: , voor de maatschappelijke stage.

2. In het vierde lid wordt, na ‘het eindcijfer 6 of hoger’ ingevoegd: en voor de maatschappelijke stage de kwalificatie ‘voldoende’ of ‘goed’.

3. In het vijfde lid, onderdeel c, wordt na ‘van elk profiel’ ingevoegd: alsmede de maatschappelijke stage.

O

Artikel 52 wordt gewijzigd als volgt:

1. De onderdelen f tot en met h van het eerste lid worden geletterd g tot en met i.

2. In het eerste lid wordt na onderdeel e een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • f. de beoordeling van de maatschappelijke stage,.

3. In het vijfde lid wordt in onderdeel a, onder 1°, en in onderdeel b, onder 1°, na ‘van het gemeenschappelijk deel’ ingevoegd: en de maatschappelijke stage.

ARTIKEL V

Het Inrichtingsbesluit W.V.O. wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

1. Na de begripsbepaling ‘bevoegd gezag’ worden twee begripsbepalingen ingevoegd, luidende:

maatschappelijke stage:

maatschappelijke stage als bedoeld in artikel 6f van de wet;

stagebieder:

de rechtspersoon of natuurlijke persoon bij wie de maatschappelijke stage wordt doorlopen;.

2. In de begripsbepaling ‘stage’ wordt ‘onderdeel b’ vervangen door: onderdeel d.

B

Artikel 26e wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid wordt na ‘is vrijgesteld van het volgen van’ ingevoegd: de maatschappelijke stage alsmede van.

2. Onder vernummering van het zesde lid tot zevende lid wordt, na het vijfde lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 6. De leerling van een school voor h.a.v.o. die in het bezit is van het diploma v.m.b.o. is vrijgesteld van het volgen van de maatschappelijke stage.

C

Aan artikel 26n wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. De leerling van een school voor v.m.b.o., die reeds met goed gevolg het eindexamen heeft afgelegd van een andere leerweg van het v.m.b.o., is vrijgesteld van het volgen van de maatschappelijke stage.

D

Na artikel 26n wordt in paragraaf 3 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 26o. Ontheffing leerlingen v.s.o.

Het bevoegd gezag van een school kan een leerling die vanuit het voortgezet speciaal onderwijs, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, is ingestroomd in het voortgezet onderwijs, na overleg met de leerling en, indien de leerling minderjarig is, met diens ouders, voogden of verzorgers, geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het volgen van de maatschappelijke stage indien het moment van instromen in het voortgezet onderwijs daartoe aanleiding geeft.

E

Na artikel 28 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§5. Maatschappelijke stage
Artikel 29. Reikwijdte

Het onderwijsprogramma van een school omvat tevens een maatschappelijke stage.

Artikel 30. Maatschappelijke stages
  • 1. De maatschappelijke stage heeft een duur van tenminste 30 uren.

  • 2. De maatschappelijke stage wordt doorlopen op een of meer stageplaatsen binnen of buiten de school, ter beschikking gesteld door een of meer stagebieders.

Artikel 30a. Stage-overeenkomst
  • 1. Het bevoegd gezag sluit voor de maatschappelijke stage met de leerling en de stagebieder te zamen een schriftelijke stage-overeenkomst.

  • 2. De stage-overeenkomst bevat in elk geval:

    • a. de leeractiviteiten die de leerling bij de aangewezen stagebieder op een of meer bepaalde stageplaatsen moet ontplooien;

    • b. de aanvangsdatum, de einddatum en de tijden van de onder a bedoelde leeractiviteiten;

    • c. een regeling voor de begeleiding van de leerling bij de stagebieder.

  • 3. De stage-overeenkomst bepaalt voorts wie de verzekering tegen het financiële risico van ongevallen en tegen wettelijke aansprakelijkheid van de leerling voor de tijd dat deze zich bevindt bij de stagebieder zal sluiten en ten laste van wie de te betalen premie zal komen, indien een zodanige verzekering wordt gesloten.

  • 4. Indien er geen externe stagebieder is aan te wijzen, dan wordt de stage-overeenkomst gesloten tussen het bevoegd gezag en de leerling.

  • 5. In geval van minderjarigheid van de leerling wordt de stage-overeenkomst mede door diens ouders, voogden of verzorgers ondertekend.

F

Het opschrift van paragraaf 6 komt te luiden:

§6. Beroepsstage

ARTIKEL VI Overgangsrecht

Dit besluit is niet van toepassing op leerlingen die voorafgaand aan het schooljaar 2011–2012 zijn ingestroomd in het voortgezet onderwijs.

ARTIKEL VII Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

Deze nota van toelichting is mede ondertekend namens de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I).

1. Wat regelt dit besluit?

Dit besluit geeft nadere invulling aan het Voorstel van wet houdende wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Arbeidstijdenwet in verband met de invoering van een maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs (Kamerstukken II, 2010/11, 32 531) en legt vast:

  • a. De mogelijkheid tot ontheffing dan wel vrijstelling van de maatschappelijke stage voor doorstromers vanuit het voortgezet speciaal onderwijs, doorstromers binnen het voortgezet onderwijs en kandidaten die staatsexamen afleggen, door aanpassing van het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. (hierna Eindexamenbesluit), het Inrichtingsbesluit W.V.O. (hierna Inrichtingsbesluit) en het Besluit staatsexamens vwo-havo-mavo 2000 (hierna Besluit staatsexamens).

  • b. Het minimum aantal (klok)uren dat de maatschappelijke stage in alle schoolsoorten gelopen moet worden, in het Inrichtingsbesluit.

  • c. De bekostiging van de maatschappelijke stage, door aanpassing van het Bekostigingsbesluit W.V.O. (hierna Bekostigingsbesluit).

  • d. De elementen die een stageovereenkomst voor de maatschappelijke stage moet bevatten, in het Inrichtingsbesluit.

  • e. De maatschappelijke stage als eindexameneis, door aanpassing van het Eindexamenbesluit.

Deze wijzigingen komen achtereenvolgens aan de orde in paragraaf 2.

2. Achtergrond en inhoud van het besluit
2.1 Ontheffingen en vrijstellingen

Uitgangspunt bij de invoering van de maatschappelijke stage is dat alle leerlingen in het voortgezet onderwijs (met uitzondering van het voortgezet speciaal onderwijs, particulier onderwijs en volwassenenonderwijs) een maatschappelijke stage doen. De school is verantwoordelijk voor maatwerk en helpt iedere leerling bij het vinden van een passende maatschappelijke stage. Er zijn echter drie groepen van leerlingen, die ontheven kunnen worden, dan wel vrijgesteld zijn van de verplichting tot het doen van een maatschappelijke stage. Dit zijn (1) de leerlingen die van het voortgezet speciaal onderwijs (v.s.o.) doorstromen naar het reguliere voortgezet onderwijs, (2) leerlingen die al een maatschappelijke stage gedaan hebben en doorstromen binnen het voortgezet onderwijs, en (3) kandidaten die het staatsexamen afleggen.

Van leerlingen die doorstromen vanuit het speciaal onderwijs naar het reguliere voortgezet onderwijs kan niet in alle gevallen verwacht worden dat zij alsnog het verplichte aantal uren maatschappelijke stage verrichten. Voor deze leerlingen maakt het Inrichtingsbesluit het mogelijk geheel of gedeeltelijk ontheffing te verlenen van de maatschappelijke stage. Dit biedt ruimte voor beoordeling van de individuele mogelijkheden (en onmogelijkheden) van de doorstromende leerling door de school.

Leerlingen die al eerder een diploma hebben behaald in het voortgezet onderwijs en dus reeds een maatschappelijke stage gedaan hebben, bijvoorbeeld leerlingen met een voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (v.m.b.o.)-diploma die daarna hoger algemeen voorbereidend onderwijs (h.a.v.o.) gaan doen, hoeven niet opnieuw een maatschappelijke stage te doen. Uiteraard mogen zij meer dan één keer een maatschappelijke stage voltooien, maar dit is niet verplicht. Deze leerlingen zijn daarom in het Inrichtingsbesluit vrijgesteld van het volgen van de maatschappelijke stage. Dit geldt vanzelfsprekend ook voor leerlingen die starten met een tweede v.m.b.o.-opleiding, de zogenaamde diplomastapelaars.

Kandidaten die het staatsexamen afleggen staan niet ingeschreven op een bekostigde school voor voortgezet onderwijs. Er is derhalve geen school die verantwoordelijk is en bekostigd wordt voor de maatschappelijke stage van deze leerlingen. Het examenprogramma van het staatsexamen sluit aan bij dat van de opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (v.a.v.o.) aan instellingen voor educatie en beroepsonderwijs. Voor het v.a.v.o. geldt geen verplichte maatschappelijke stage. In lijn hiermee maakt de maatschappelijke stage ook geen deel uit van het examenprogramma van kandidaten voor het staatsexamen.

Voor alle leerlingen die ontheven dan wel vrijgesteld zijn van de maatschappelijke stage geldt de eindexameneis vanzelfsprekend niet. Hiertoe zijn het Eindexamenbesluit en het Besluit staatsexamens aangepast.

2.2 Minimum aantal uren maatschappelijke stage

De maatschappelijke stage is verplicht in het voortgezet onderwijs. Hierbij geldt een minimum van 30 (klok)uren, waarin leerlingen kennis maken met en een onbetaalde bijdrage leveren aan de samenleving. De 30 uren die de leerlingen daadwerkelijk besteden aan het uitvoeren van de maatschappelijke stage tellen mee als onderwijstijd. De voor- en nabespreking vallen hier niet onder.

Onderwijstijd is dat deel van de leertijd, waarvoor de school verantwoordelijk is, door het inrichten en verzorgen van onderwijsprogramma (curriculum) van een bepaalde wettelijk voorgeschreven omvang. Onderwijstijd omvat niet alleen ‘reguliere lessen’, maar ook andere inspirerende en uitdagende onderwijsactiviteiten, zoals de maatschappelijke stage. De maatschappelijke stage maakt deel uit van het curriculum en is voor 30 uren verplicht gesteld. Deze urennorm is opgenomen in het Inrichtingsbesluit. Leerlingen mogen ook meer dan 30 uren maatschappelijke stage verrichten, maar de extra uren worden niet tot de onderwijstijd gerekend. In totaal kan over de hele schoolloopbaan van een leerling maximaal 30 uur die besteed is aan het uitvoeren van de maatschappelijke stage meegeteld worden als onderwijstijd. Leerlingen die ontheven dan wel vrijgesteld zijn van de maatschappelijke stage dienen 30 uur aan vervangend onderwijs te volgen.

Bij de invoering van de maatschappelijke stage wordt recht gedaan aan de vrijheid van inrichting, die scholen op grond van artikel 23 van de Grondwet toebehoort. De scholen zijn – binnen het gestelde juridische kader – vrij om naar eigen pedagogisch-didactische visie en cultuur passende maatschappelijke stages te vinden, die overeenstemmen met de opleiding en de cognitieve en sociale vermogen van leerlingen. Zo moet het voor iedere school mogelijk zijn maatschappelijke stages te vinden die passen bij de school, passen bij de leerling en die bijdragen aan de maatschappelijke leerresultaten van het onderwijs en bevordering van de sociale samenhang. De maatschappelijke stage biedt scholen een gepast middel om invulling te geven aan burgerschapsvorming en is een volwaardige aanvulling op het bestaande onderwijsaanbod.

2.3 Bekostiging

Bij de uitwerking in de lagere regelgeving is er voor gekozen een vast bedrag per leerling in het Bekostigingsbesluit op te nemen, dat voor alle schoolsoorten gelijk is. Er is niet voor gekozen om de maatschappelijke stage te bekostigen via het Formatiebesluit W.V.O., omdat de bijstelling te gering is om uitgedrukt te worden in de grondslagen voor de berekening van de formatie voor personeel.

De school ontvangt met ingang van schooljaar 2011/2012 voor iedere leerling die de maatschappelijke stage moet doen in totaal hetzelfde bedrag: € 280. Dit bedrag wordt opgebouwd in de eerste vier leerjaren of – waar het praktijkonderwijs betreft – inschrijvingsjaren. Scholen ontvangen per schooljaar voor elke leerling die op de teldatum (1 oktober) op de school in één van de eerste vier leer- of inschrijvingsjaren als werkelijk schoolgaand staat ingeschreven een bedrag van € 70. Dit bedrag is voor elke schoolsoort hetzelfde en wordt jaarlijks aangepast aan de ontwikkeling van de gemiddelde personeelslast in het voortgezet onderwijs. Voor de leerlingen die op de school in het vijfde of zesde leerjaar staan ingeschreven ontvangt de school geen bekostiging voor de maatschappelijke stage. Dit laat onverlet dat de school en de leerling vrij zijn te bepalen wanneer in de schoolcarrière de maatschappelijke stage uitgevoerd wordt.

De bedragen voor de maatschappelijke stage in het Bekostigingsbesluit worden jaarlijks per 1 augustus aangepast aan de ontwikkeling van de gemiddelde personeelslasten in het voortgezet onderwijs in het voorafgaande jaar. Het resultaat hiervan wordt vastgesteld bij ministeriële regeling. De maatschappelijke stage wordt bekostigd per schooljaar en wordt jaarlijks in twee termijnen (in november en in maart) betaald. Hiermee wordt aangesloten bij het betaalritme van de Regeling aanvullende bekostiging maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs voor de schooljaren 2008/2009 tot en met 2010/2011, die aan het onderhavige besluit voorafging.

De bekostiging van de leerlingen aan de groene mavo’s en in het praktijkonderwijs in een scholengemeenschap die verbonden zijn aan een Agrarisch opleidingscentrum (AOC) vindt plaats op basis van de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna W.V.O.) en het Bekostigingsbesluit. Door middel van een wijziging van het Besluit vbo-groen in een AOC is de bekostiging van de maatschappelijke stage eveneens van toepassing verklaard op het voorbereidend beroepsonderwijs (v.b.o.) aan een Agrarisch opleidingscentrum.

2.4 Stageovereenkomst

In beginsel moet toegestane arbeid door kinderen en jongeren plaatsvinden buiten schooltijd. Een belangrijke uitzondering hierop is op grond van artikel 3:1 van de Nadere regeling kinderarbeid (NRK) de aanwezigheid van een stageovereenkomst als onderdeel van een schoolplan. Als een dergelijke overeenkomst ten grondslag ligt aan de maatschappelijke stage, mag schooltijd gebruikt worden voor de uitvoering ervan. Een stageovereenkomst voor de maatschappelijke stage is voor alle leerlingen van 13 tot en met 17 jaar verplicht. In het Inrichtingsbesluit worden de verplichte onderdelen van deze stageovereenkomst opgenomen, te weten: de te ontplooien leeractiviteit, de aanvangsdatum, einddatum en tijden van de bedoelde leeractiviteiten, een regeling voor de begeleiding van de leerling bij de stagebieder en een regeling voor adequate verzekering van de leerling. De stageovereenkomst wordt ondertekend door de school, de stagebieder en de ouders/verzorgers van de leerling. De school kan fungeren als stagebieder indien er niet één externe stagebieder aan te wijzen is. In dat geval wordt de stageovereenkomst ondertekend door de school en de ouders/verzorgers van de leerling. Een model van de stageovereenkomst is beschikbaar op www.maatschappelijkestage.nl.

Uit bovengenoemde arbeidsrechtelijke regelgeving volgt dat leerlingen onder de 13 jaar die een maatschappelijke stage willen doen, deze binnen het terrein van de school moeten uitvoeren. Voor hen is de stageovereenkomst dan ook niet verplicht. Ten aanzien van de sociaalrechtelijk en arbeidsrechtelijke aspecten van de (buitenschoolse) maatschappelijke stage gelden drie regimes: een regime voor 13- en 14-jarigen, een regime voor 15-jarigen en een regime voor 16- en 17-jarigen. Voor ieder regime gelden regels met betrekking tot werk- en rusttijden. Hierbij wordt aangesloten bij wat reeds geldt voor kinderen en jongeren in deze leeftijdscategoriëen. Het regime dat ten aanzien van de uitoefening van de maatschappelijke stage zal gelden, is door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de NRK opgenomen.

2.5 Eindexameneis

De maatschappelijke stage is verplicht voor alle leerlingen in het voortgezet onderwijs (met uitzondering van het voortgezet speciaal onderwijs, het particulier voortgezet onderwijs en het volwassenenonderwijs) en is als eindexameneis in het Eindexamenbesluit opgenomen. Voor de beoordeling en de hantering van de maatschappelijke stage als eindexameneis is aangesloten bij het regime dat geldt voor lichamelijke opvoeding en culturele en kunstzinnige vorming. Voor deze vakken, die deel uitmaken van het examenprogramma, wordt de afronding door de school beoordeeld als voldoende of goed. De school gaat na of de leerling een maatschappelijke stage van tenminste 30 uren voltooid heeft, beoordeelt de stage als voldoende of goed en voegt deze gegevens toe aan het examendossier. Zolang de stage gericht is op het verwerven van vaardigheden ten behoeve van het functioneren in de maatschappij, bestaande uit onbezoldigde vrijwilligersactiviteiten, niet zijnde de stage bedoeld in artikel 22, derde lid, van de W.V.O. (conform de definitie zoals opgenomen in artikel 1 van de W.V.O.) en het verplichte aantal uren beslaat, kan de stage voldoende worden afgesloten. Indien de (uitvoering van de) maatschappelijke stage als onvoldoende wordt beoordeeld, dan zal de leerling opnieuw een maatschappelijke stage moeten volgen. Als de maatschappelijke stage voldoende of goed geacht wordt, is aan de eindexameneis voldaan. De maatschappelijke stage moet uiterlijk een week voordat de uitslag van het centraal examen wordt vastgesteld zijn afgesloten. De maatschappelijke stage wordt met de beoordeling vermeld op de cijferlijst bij het diploma. Hiervoor wordt de Regeling modellen diploma’s v.w.o.-h.a.v.o.-v.m.b.o. aangepast.

3. Toezicht

Op grond van de Wet op het Onderwijstoezicht houdt de Inspectie van het Onderwijs (hierna Inspectie) toezicht op de naleving van de voorschriften in wet- en regelgeving door scholen. Dit toezicht is risicogericht; het toezicht op de maatschappelijke stage maakt deel uit van het gehele toezicht op scholen door de Inspectie. Bij de beoordeling van naleving door de school hanteert de Inspectie een toezichtkader. Jaarlijks wordt een risicoanalyse uitgevoerd. Op basis van signalen die de Inspectie binnenkrijgt (bijvoorbeeld van ouders) wordt het toezichtarrangement bepaald. Scholen met risico’s, zoals minder goede leerresultaten, krijgen meer toezicht.

De naleving van de verplichtingen van scholen ten aanzien van de maatschappelijke stage zal in het toezichtkader van de Inspectie opgenomen worden. Het toezicht zal zich onder meer richten op: de uitvoering van de maatschappelijke stage (aantal uren), de handhaving van de maatschappelijke stage als eindexameneis en opname van en verantwoording over de maatschappelijke stage in de schoolgids.

4. Uitvoeringsgevolgen

Dit besluit is voorgelegd aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Na toetsing heeft DUO aangegeven het besluit uitvoerbaar te achten.

5. Administratieve lasten

Het afsluiten van een stageovereenkomst tussen leerling, school en stagebieder betreft een aanvulling op bestaande verplichtingen van scholen. Voor alle leerlingen die op grond van artikel 6f van de WVO verplicht zijn tot het verrichten van een maatschappelijke stage dient een stageovereenkomst opgesteld te worden met daarin een aantal verplichte elementen, te weten: de leeractiviteiten die de leerling moet ontplooien, de aanvangs- en einddatum en tijden van de leeractiviteiten en een regeling voor de begeleiding van de leerling bij de stagebieder. Het invullen van de stageovereenkomst zal naar verwachting weinig tijd in beslag nemen. Een model-stageovereenkomst wordt aan de scholen beschikbaar gesteld, de leerling kan een en ander invullen en de school vult dit aan op basis van de informatie die verworven is op basis van de reguliere begeleidingsactiviteiten van de school in het kader van de maatschappelijke stage.

De structurele administratieve lasten van dit besluit komen daarmee op € 145.000. Bij de berekening van de structurele administratieve lasten is uitgegaan van een verplichte maatschappelijke stage voor alle leerlingen in het voortgezet onderwijs (bij een verplichting voor alle leerlingen in alle leerjaren in het voortgezet onderwijs wordt de maatschappelijke stage jaarlijks door 195.000 leerlingen gelopen). De verplichting geldt met ingang van schooljaar 2011/2012 voor de leerlingen die instromen in het voortgezet onderwijs. Dit betekent dat in de eerste zes schooljaren na de invoering van de verplichte maatschappelijke stage geen 195.000 leerlingen per jaar de maatschappelijke stage zullen uitvoeren en de administratieve lasten lager uit zullen komen.

6. Financiële gevolgen

Er wordt jaarlijks bijna € 55 miljoen beschikbaar gesteld voor de maatschappelijke stages, waarmee alle leerlingen die op grond van artikel 6f van de WVO verplicht zijn tot het verrichten van een maatschappelijke stage eens in hun schoolloopbaan de 30 uur stage kunnen lopen.

II. Artikelsgewijs

Artikel I (Bekostigingsbesluit)

De bekostiging voor de maatschappelijke stage is geregeld in het Bekostigingsbesluit. Hierbij is aangesloten op de betaling in twee termijnen per schooljaar in november en maart, zoals tot en met schooljaar 2010–2011 op grond van de Regeling aanvullende bekostiging maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs voor de schooljaren 2008/2009 tot en met 2010/2011 het geval was. Voor een nadere toelichting zie de paragrafen 2.3 en 6 in het algemeen deel van deze nota van toelichting.

Artikel II (Besluit staatsexamens), onderdeel A

In verband met een wijziging van artikel 4 van het Eindexamenbesluit, zijn de verwijzingen naar dat artikel in het Besluit staatsexamens aangepast.

Artikel II, onderdeel B, en IV, onderdeel O

De maatschappelijke stage wordt op de cijferlijst bij het diploma vermeld. Omdat de maatschappelijke stage geen deel uitmaakt van het staatsexamen en van de examens aan opleidingen v.a.v.o. blijft opname ervan op de cijferlijst in die gevallen echter achterwege. Indien een kandidaat eerder al een vrijstelling voor de maatschappelijke stage heeft verkregen, dan wordt dit op de cijferlijst bij het diploma vermeld.

Artikel III (Besluit vbo-groen in een AOC)

Ten aanzien van de bekostiging van de maatschappelijke stage in het voorbereidend beroepsonderwijs aan een agrarisch opleidingscentrum (vbo-groen aan een AOC) zijn dezelfde regels van toepassing als in het overige voortgezet onderwijs. De bekostigingsgrondslag voor de maatschappelijke stage in artikel 85, vierde lid, van de WVO, is door aanpassing van het Besluit vbo-groen in een AOC van toepassing verklaard op dit groene onderwijs. Daarmee is de bekostigingssystematiek voor de maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs ook op het vbo-groen in een AOC van toepassing. Ook hier wordt per telleerling per schooljaar het bedrag, genoemd in artikel 8b, eerste lid, van het Bekostigingsbesluit aan bekostiging toegekend.

Artikel IV (Eindexamenbesluit), onderdelen B tot en met I

Het eindexamen kan per vak bestaan uit een schoolexamen en een centraal examen. De maatschappelijke stage maakt deel uit van het schoolexamen en wordt niet getoetst in het centraal examen. De maatschappelijke stage maakt deel uit van het schoolexamen v.w.o., h.a.v.o. en v.m.b.o. (artikel 4 Eindexamenbesluit) en is daartoe ook opgenomen in het examenprogramma van deze schoolsoorten (artikelen 11, 12, 13 en 22 tot en met 25).

Kandidaten die met een eerder behaald diploma binnen het voortgezet onderwijs doorstromen, hoeven niet nogmaals een maatschappelijke stage te volgen. Voor een tweede diploma in het voortgezet onderwijs geldt de maatschappelijke stage niet als exameneis, maar zijn deze kandidaten hiervan vrijgesteld (zie hierover verder de toelichting bij artikel V, onderdelen B tot en met D).

Wat betreft de eindexamens v.w.o., h.a.v.o. en v.m.b.o. aan instellingen voor educatie en beroepsonderwijs (v.a.v.o.-examens) is in de artikelen 11, 12, 13 en 22 een vrijstelling opgenomen voor de maatschappelijke stage, aangezien deze geen verplicht onderdeel uitmaakt van de opleidingen v.w.o., h.a.v.o. en v.m.b.o. aan instellingen voor educatie en beroepsonderwijs.

Artikel IV, onderdeel J, en V, onderdeel D

De kandidaten, bedoeld in artikel 26, onderdeel a, van het Eindexamenbesluit, zijn leerlingen uit het voortgezet speciaal onderwijs (hierna: v.s.o.) aan wie op grond van artikel 47 van de Wet op de expertisecentra de gelegenheid is gegeven om eindexamen af te leggen aan een school voor regulier onderwijs. Deze leerlingen blijven op het v.s.o. ingeschreven. De maatschappelijke stage maakt geen onderdeel uit van het onderwijsprogramma in het v.s.o., daarom zijn deze leerlingen vrijgesteld van de eindexameneis ten aanzien van de maatschappelijke stage.

Onderdeel b van artikel 26 betreft de kandidaten die van het v.s.o. zijn overgestapt naar het regulier onderwijs en die dus wel op het regulier voortgezet onderwijs staan ingeschreven op het moment dat ze eindexamen afleggen. In het Inrichtingsbesluit (artikel 26o) is een ontheffingsmogelijkheid voor de maatschappelijke stage opgenomen ten aanzien van deze groep leerlingen. Als aan een leerling ontheffing is verleend voor het volgen van de maatschappelijke stage, dan is hij ook vrijgesteld van de exameneis ten aanzien van de maatschappelijke stage.

De maatschappelijke stage is niet verplicht voor leerlingen op niet uit ’s Rijks kas bekostigde scholen. In artikel 27 van het Eindexamenbesluit is bepaald dat de maatschappelijke stage geen deel uitmaakt van het eindexamen van kandidaten die eindexamen afleggen aan een zelfstandige exameninstantie (een school voor voortgezet onderwijs waarop artikel 56 van de WVO van toepassing is).

Artikel IV, onderdelen K tot en met M

De maatschappelijke stage wordt beoordeeld als onderdeel van het schoolexamen. De maatschappelijke stage wordt niet met een cijfer beoordeeld, maar er wordt een kwalificatie ‘voldoende’ of ‘goed’ voor toegekend. Wat betreft de uiterste datum van afronding van de maatschappelijke stage is aangesloten bij bepalingen hierover voor vakken waarin geen centraal examen wordt afgelegd.

Artikel IV, onderdelen N en O

Aangezien de maatschappelijke stage een verplicht onderdeel uitmaakt van het onderwijsprogramma, moet een leerling deze met een ‘voldoende’ of ‘goed’ hebben afgerond om te slagen voor zijn eindexamen. Als de leerling geen maatschappelijke stage heeft afgelegd en hiervoor ook niet is vrijgesteld, dan is niet aan de exameneisen voldaan.

De maatschappelijke stage wordt vermeld op de cijferlijst bij het diploma. Dit is echter niet het geval indien het een diploma voor een opleiding voortgezet onderwijs aan een instelling voor educatie en beroepsonderwijs (v.a.v.o.-diploma) betreft, aangezien de maatschappelijke stage geen onderdeel uitmaakt van de onderwijsprogramma’s aan die opleidingen.

Artikel V (Inrichtingsbesluit), onderdelen A, E en F

Om het onderscheid tussen de maatschappelijke stage en de (beroeps)stage in het v.m.b.o. duidelijk te houden zijn de bepalingen over de maatschappelijke stage opgenomen in een aparte paragraaf in het Inrichtingsbesluit. Inhoudelijk is er voor deze paragraaf wel aansluiting gezocht bij de reeds bestaande bepalingen over de beroepsstage in het v.m.b.o. Hiertoe zijn enkele begripsbepalingen opgenomen ten aanzien van de maatschappelijke stage. Daarnaast is in de begripsbepaling ‘stage’ een onjuiste verwijzing gecorrigeerd.

Artikel V, onderdelen B tot en met D

In de artikelen 26e en 26n van het Inrichtingsbesluit is bepaald dat leerlingen die met een diploma doorstromen binnen het voortgezet onderwijs zijn vrijgesteld van de maatschappelijke stage. Zo hoeven h.a.v.o.-leerlingen die reeds een v.m.b.o.-diploma hebben, niet nogmaals de maatschappelijke stage te doorlopen. Ook leerlingen die binnen het v.m.b.o. met een diploma doorstromen naar een andere leerweg, hoeven niet opnieuw een maatschappelijke stage te doen.

Daarnaast is in artikel 26o een ontheffingsmogelijkheid opgenomen voor leerlingen die afkomstig zijn van het voortgezet speciaal onderwijs en die instromen in het v.m.b.o. Het v.s.o. kent geen verplichte maatschappelijke stage. Leerlingen die vanuit het v.s.o. instromen in het regulier voortgezet onderwijs doen dit meestal pas in het examenjaar. Het zou dan onredelijk kunnen zijn om te eisen dat deze leerlingen alsnog een maatschappelijke stage lopen. Het bevoegd gezag van de vo-school heeft voor deze gevallen leerlingen de ruimte tot het verlenen van een ontheffing.

Artikelen VI en VII

De maatschappelijke stage is een verplicht onderdeel van het onderwijsprogramma in het voortgezet onderwijs voor de leerlingen die met ingang van het schooljaar 2011–2012 instromen in het eerste leerjaar. De eerste grote groep leerlingen die met de maatschappelijke stage als eindexameneis te maken zal krijgen, zijn dus de leerlingen die in het schooljaar 2014–2015 hun eindexamen v.m.b.o. afleggen (de eerste examenlichting h.a.v.o. in schooljaar 2015–2016, v.w.o. in schooljaar 2016–2017).

Dit besluit geeft nadere invulling aan de Wet van (...) houdende wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Arbeidstijdenwet in verband met de invoering van een maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs (Kamerstukken 32 531). Voor de inwerkingtreding van dit besluit zal dan ook worden aangesloten bij het moment van inwerkingtreding van die wet. Het streven is om de wetswijziging en dit besluit per 1 augustus 2011 in werking te laten treden.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Advies Raad van State

No. W05.11.0150/

’s-Gravenhage, 20 mei 2011

Bij Kabinetsmissive van 3 mei 2011, no.11.001109, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot wijziging van onder meer het Inrichtingsbesluit W.V.O. en het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. in verband met de invoering van een maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs, met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit strekt tot uitvoering van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Arbeidstijdenwet in verband met de invoering van een maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs. De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het ontwerpbesluit, maar maakt een opmerking over de hoogte van het beschikbare budget. Zij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het ontwerpbesluit wenselijk is.

  • 1. Het voorgestelde artikel 8b, eerste lid, onderdeel a, van het Bekostigingsbesluit W.V.O. bepaalt het bedrag voor een maatschappelijke stage op 70 euro per leerling. Jaarlijks zal bijna 55 miljoen euro beschikbaar worden gesteld voor de maatschappelijke stages, aldus de nota van toelichting.1

    De Afdeling merkt op dat in de nota niet wordt ingegaan op de onlangs door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gedane voorstellen betreffende de bezuinigingen op het passend onderwijs en het verhoogd collegegeld voor langstudeerders. In een brief aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 13 april 2011 heeft de minister namelijk laten weten dat de voorgenomen bezuinigingen op het passend onderwijs en op langstudeerders zullen worden uitgesteld. De hiermee samenhangende kosten zullen worden gedekt binnen de onderwijsbegroting, onder meer door het budget dat beschikbaar is voor de maatschappelijke stage te verlagen; in de jaren 2012 tot en met 2014 zal het beschikbare bedrag verminderd worden met 10 miljoen euro per jaar. Volgens de brief zal vanaf 2015 het structurele bedrag van 55 miljoen euro weer beschikbaar zijn.2

    De Afdeling stelt vast dat het ontwerpbesluit niet overeenkomt met de voorstellen uit de brief van de minister. De Afdeling adviseert in de toelichting op het bovenstaande in te gaan en het voorgestelde artikel 8b van het Bekostigingsbesluit W.V.O. zo nodig aan te passen.

  • 2. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het advies behorende bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H.D. Tjeenk Willink.

Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no. W05.11.0150/I met redactionele kanttekeningen die de Afdeling in overweging geeft

  • In Artikel IV, onderdeel H, subonderdeel 3, het nieuw in te voegen lid als vijfde lid nummeren.

  • Artikel IV, onderdeel K, subonderdeel 1, (artikel 32, vierde lid) als volgt laten luiden: In afwijking van het tweede lid moeten voor het v.m.b.o. het schoolexamen voor de vakken waarin geen centraal examen wordt afgelegd, de maatschappelijke stage en, voor zover van toepassing, het sectorwerkstuk uiterlijk zijn afgesloten op een datum gelegen na de aanvang van het eerste tijdvak van het centraal examen, doch uiterlijk een week voordat de uitslag van het centraal examen wordt vastgesteld.

  • Artikel IV, onderdeel K, subonderdeel 2, (artikel 32, vijfde lid) als volgt laten luiden: In afwijking van het tweede lid moeten voor het h.a.v.o. en het v.w.o. de vakken waar geen cijfer wordt vastgesteld en de maatschappelijke stage uiterlijk zijn afgesloten een week voordat de uitslag van het centraal examen wordt vastgesteld.

  • In Artikel V, onderdeel E, in artikel 30a, eerste lid, ‘te zamen’ vervangen door: tezamen.

  • Artikel V, onderdeel E, artikel 30a, eerste lid, onderdeel a, als volgt laten luiden: a. de leerdoelen.

  • Artikel V, onderdeel E, in artikel 30a, tweede lid, komt onder vernummering van de onderdelen b en c tot de onderdelen c en d, onderdeel b. als volgt te luiden: de activiteiten die de leerling moet ontplooien om de leerdoelen te bereiken.

  • In Artikel V, onderdeel E, in artikel 30a, tweede lid, het nieuwe onderdeel c, de verwijzing naar ‘onder a’ vervangen door: onder b.

Nader Rapport

Den Haag, 6 juni 2011

Nr. WJZ/303240 (3842)

Directie Wetgeving en Juridische Zaken

Aan de Koningin

Nader rapport inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van onder meer het Inrichtingsbesluit W.V.O. en het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. in verband met de invoering van een maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 3 mei 2011, nr. 11.001109, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 20 mei 2011, nr. W05.11.0150/I, bied ik U hierbij aan.

Het voorstel geeft de Afdeling advisering van de Raad van State aanleiding tot het maken van een inhoudelijke opmerking ten aanzien van de aangekondigde verlaging van het budget voor de maatschappelijke stage, samenhangend met het uitstellen van de voorgenomen bezuiniging op het passend onderwijs en het verhoogd collegegeld voor langstudeerders.

In het gewijzigde ontwerp-besluit is deze tijdelijke verlaging van het budget voor de maatschappelijke stage verwerkt. De korting van € 10 miljoen per jaar op het budget voor de maatschappelijke stage in de jaren 2012 tot en met 2014 wordt verspreid over de schooljaren 2011–2012 tot en met 2014–2015 opgevangen. De nota van toelichting gaat hierop in paragraaf 2.3 in meer detail in.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om het onderhavige besluit in technische zin aan te passen aan het Besluit van 17 mei 2011 houdende wijziging van enige besluiten in verband met technische actualisatie (Stb. 2011, ...). Met genoemd besluit worden onder andere diverse citeertitels gewijzigd. In verband hiermee is eveneens het opschrift van het onderhavige besluit aangepast.

Aan de redactionele opmerkingen van de Afdeling is gevolg gegeven, afgezien van de opmerkingen met betrekking tot artikel IV, onderdeel K (artikel 32, vierde en vijfde lid). De betreffende artikelleden komen te vervallen met het hiervoor genoemde Besluit van 17 mei 2011. Daarom is de eerder voorgenomen wijziging van deze artikelleden uit het onderhavige besluit geschrapt.

Ik moge U hierbij, mede namens mijn ambtgenoot van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, het gewijzigde ontwerp-besluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.


X Noot
1

Nota van toelichting, § 6. Financiële gevolgen.

X Noot
2

Kamerstukken 2010/11, 32 618, nr. 32.

Naar boven