Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 23 augustus 2011, nr. WJZ/307332 (4909), houdende regels voor de voorzieningenplanning bij scholen, de startbekostiging en aanvullende bekostiging nieuwe school in het voortgezet onderwijs in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Regeling voorzieningenplanning VO BES)

De Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 119, tweede lid, 127, 155, 157 en 188 van de Wet voortgezet onderwijs BES;

Besluit:

HOOFDSTUK 1 VOORZIENINGENPLANNING

Paragraaf 1. Algemene bepaling

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze regeling wordt verstaan onder:

afdeling:

een afdeling als bedoeld in artikel 28 van de wet;

bevoegd gezag:

het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 1 van de wet;

DUO:

Dienst Uitvoering Onderwijs van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

havo:

hoger algemeen voortgezet onderwijs;

mavo:

middelbaar algemeen voortgezet onderwijs;

Minister:

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

nevenvestiging:

een nevenvestiging als bedoeld in artikel 123, tweede lid, van de wet;

ouders:

ouders, voogden of verzorgers;

school:

een school als bedoeld in artikel 1 van de wet;

scholengemeenschap:

een scholengemeenschap als bedoeld in artikel 123, eerste lid, van de wet;

vbo:

voorbereidend beroepsonderwijs;

vwo:

voorbereidend wetenschappelijk onderwijs;

wet:

de Wet voortgezet onderwijs BES.

Paragraaf 2. Stichting en opheffing

Artikel 2: Stichting- en opheffingscriteria
  • 1. Het aantal leerlingen, bedoeld in artikel 119, eerste lid, van de wet bedraagt voor een school of scholengemeenschap per schoolsoort op Bonaire:

    vwo

    210

    havo

    175

    mavo

    140

    vbo (één afdeling)

    140

    vbo (meer afdelingen)

    80 per afdeling

    praktijkonderwijs

    60

  • 2. Op Sint Eustatius of Saba wordt een nieuwe scholengemeenschap voor voortgezet onderwijs alleen voor bekostiging in aanmerking gebracht indien:

    • a. er is aangetoond dat ten minste 75% van de ouders van de leerlingen in elk van de groepen 1 tot en met 7 van de basisschool, een scholengemeenschap voor voortgezet onderwijs wenst van eenzelfde richting, die anders is dan de richting van de bestaande scholengemeenschap op het eiland, en

    • b. het bevoegd gezag van de bestaande scholengemeenschap weigert de richting van de bestaande scholengemeenschap te veranderen door omzetting als bedoeld in artikel 122 van de wet in de door de ouders gewenste richting.

Artikel 3. Stichting van scholen, scholengemeenschappen en afdelingen
  • 1. De methodiek voor het berekenen van het aantal leerlingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt vastgesteld overeenkomstig bijlage 1.

  • 2. De methodiek voor het berekenen van het deelnamepercentage verlangde richting, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, wordt vastgesteld overeenkomstig bijlage 2.

  • 3. Het bevoegd gezag maakt bij de aanvraag, bedoeld in artikel 120, eerste lid, van de wet gebruik van het aanvraagformulier dat is opgenomen in bijlage 3.

Artikel 4. Opheffing van openbare scholen/beëindiging van bekostiging bijzondere scholen
  • 1. Het aantal leerlingen, bedoeld in artikel 188, eerste lid, van de wet bedraagt voor een school op Bonaire drie vierde van het aantal genoemd in artikel 2, derde lid.

  • 2. Het aantal leerlingen, bedoeld in artikel 188, eerste lid, van de wet voor een school op Sint Eustatius en Saba is zodanig dat, mede gelet op de hoogte van de bekostiging die wordt verstrekt, niet kan worden voorzien in een school of scholengemeenschap die onderwijs kan geven van voldoende kwaliteit. Daarvan is in elk geval sprake, indien een nieuwe scholengemeenschap, met inachtneming van artikel 2, tweede lid, voor bekostiging in aanmerking is gebracht.

Paragraaf 3. Omzetting, nevenvestiging, verplaatsing vestiging

Artikel 5. Omzetting
  • 1. Het bevoegd gezag van een openbare school dient een aanvraag voor een omzetting als bedoeld in artikel 122, eerste lid, van de wet, in vóór 1 november van het kalenderjaar voorafgaand aan dat waarin de omzetting is beoogd. De aanvraag wordt ingediend bij de DUO.

  • 2. De Minister besluit vóór 1 mei volgend op de aanvraag. Indien het besluit niet vóór 1 mei genomen kan worden, stelt de Minister het bevoegd gezag daarvan in kennis en noemt daarbij een termijn waarbinnen het besluit wel tegemoet kan worden gezien.

  • 3. Indien het betreft de omzetting van een openbare school in een bijzondere school gaat de aanvraag vergezeld van een advies van de Rijksvertegenwoordiger.

  • 4. Het bevoegd gezag meldt een voornemen een bijzondere school per 1 augustus van enig kalenderjaar om te zetten in een school van een andere richting vóór 1 april van dat kalenderjaar schriftelijk aan de DUO.

Artikel 6. Nevenvestiging
  • 1. Het bevoegd gezag meldt het voornemen tot ingebruikneming van een nevenvestiging schriftelijk aan de DUO uiterlijk vier maanden voorafgaande aan de datum van de feitelijke ingebruikneming. Bij die melding wordt aangegeven welke vestiging de hoofdvestiging en welke vestiging de nevenvestiging is.

  • 2. De melding gaat vergezeld van een document waaruit blijkt dat de eilandsraad van het openbare lichaam met ingang van de datum van de feitelijke ingebruikneming de benodigde huisvesting ter beschikking zal stellen.

Artikel 7. Verplaatsing van een vestiging
  • 1. Het bevoegd gezag dat een vestiging van een school of scholengemeenschap verplaatst, doet hiervan schriftelijk melding aan de DUO uiterlijk vier maanden voorafgaande aan de daadwerkelijke verplaatsing.

  • 2. De melding gaat vergezeld van een document waaruit blijkt dat de eilandsraad van het openbare lichaam met ingang van de datum van de feitelijke ingebruikneming als bedoeld in het eerste lid de benodigde huisvesting ter beschikking zal stellen.

HOOFDSTUK 2 STARTBEKOSTIGING EN AANVULLENDE BEKOSTIGING NIEUWE SCHOLEN VOORTGEZET ONDERWIJS

Artikel 8. Startbekostiging nieuwe school of scholengemeenschap

  • 1. Voorafgaand aan de feitelijke start per 1 augustus verstrekt de Minister een nieuwe school of scholengemeenschap op aanvraag eenmalig een bekostiging voor personeelskosten overeenkomstig het vijfde lid.

  • 2. Voorafgaand aan de feitelijke start per 1 augustus verleent de Minister op aanvraag eenmalig een bekostiging voor exploitatiekosten ter hoogte van een derde van het jaarbedrag voor deze kosten op basis van de prognose van het aantal leerlingen in het eerste schooljaar. De in de vorige volzin bedoelde bekostiging wordt vastgesteld in december van het eerste schooljaar op basis van het werkelijke aantal leerlingen op 1 oktober.

  • 3. De startbekostiging, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt verstrekt nadat het bevoegd gezag van de school de prognose van het aantal leerlingen op 1 oktober van het eerste schooljaar heeft ingediend bij de Minister.

  • 4. De in het derde lid vermelde prognose wordt ingediend nadat de nieuwe school voor bekostiging in aanmerking is gebracht.

  • 5. De bekostiging voor de personeelskosten bedraagt in USD (prijspeil 1-1-2008):

    Schoolsoort

    Directie

    Onderwijs-

    ondersteunend

    personeel (oop)

    Totaal

    A. Categoraal mavo en praktijkonderwijs

    16042.82

    8397.11

    24439.93

    B. Categoraal, vwo, havo en scholengemeenschap vwo/havo

    19147.23

    8397.11

    27544.34

    C. Categoraal vbo en scholengemeenschap mavo/vbo

    24064.22

    12595.67

    36659.89

    D. Scholengemeenschap havo/mavo al dan niet met vwo

    37855.71

    16794.22

    54649.93

    E. Scholengemeenschap mavo/havo/vbo al dan niet met vwo

    46001.10

    20992.78

    66993.88

  • 6. De bedragen, genoemd in het vijfde lid, worden jaarlijks geïndexeerd.

Artikel 9. Aanvullende bekostiging nieuwe school eerste schooljaar

  • 1. De Minister verleent een nieuwe school op aanvraag personele en materiële bekostiging over de eerste vijf maanden van het eerste schooljaar op basis van de prognose van het aantal leerlingen op 1 oktober van het eerste schooljaar. Deze bekostiging wordt vastgesteld in december van het eerste schooljaar op basis van het werkelijk aantal leerlingen op 1 oktober van dat jaar.

  • 2. De Minister verstrekt in het eerste schooljaar eenmalig een aanvullende bekostiging ten bedrage van eenmaal de landelijk gemiddelde personeelslast die op 1 augustus van dat jaar geldt voor leraren van de schoolsoortgroep waartoe de school behoort. Deze aanvullende bekostiging wordt in een keer in de maand augustus van het eerste schooljaar uitbetaald.

Artikel 10 Aanvullende bekostiging nieuwe school in tweede en volgende schooljaar

  • 1. Het bevoegd gezag van de nieuwe school kan vanwege leerlingengroei, een aanvraag indienen voor een aanvullende bekostiging als bedoeld in artikel 157, tweede lid, van de wet.

  • 2. De leerlingengroei wordt vastgesteld door het verschil te berekenen tussen het aantal geprognosticeerde leerlingen in het lopende schooljaar en het aantal leerlingen op 1 oktober van het daaraan voorafgaande jaar.

  • 3. De aanvullende bekostiging wordt berekend door het verschil, bedoeld in het tweede lid, te vermenigvuldigen met een bedrag per leerling. Het product wordt vervolgens vermenigvuldigd met 32%. De in de vorige volzin bedoelde bekostiging wordt vastgesteld in december van het lopende schooljaar op basis van het werkelijke aantal leerlingen op 1 oktober.

  • 4. De in het eerste lid vermelde aanvraag kan betrekking hebben op het tweede schooljaar of daaropvolgende schooljaren tot en met het schooljaar waarin aan de school onderwijs wordt gegeven in alle leerjaren van de toegestane schoolsoorten.

  • 5. De aanvullende bekostiging wordt slechts verleend indien de financiële positie van het bevoegd gezag van de nieuwe school daartoe blijkens de jaarrekening over het voorafgaande kalenderjaar aanleiding geeft.

HOOFDSTUK 3. SLOTBEPALINGEN

Artikel 11. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 12. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling voorzieningenplanning VO BES.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.

BIJLAGE 1 BEHOREND BIJ DE REGELING VOORZIENINGENPLANNING VO

Methodiek om het leerlingpotentieel te berekenen bij aanvraag nieuwe school of scholengemeenschap

Definities

Voedingsgebied school of scholengemeenschap: het voedingsgebied voor een school of scholengemeenschap bestaat uit het eilandsgebied van het openbare lichaam waarin de nieuw te stichten school of scholengemeenschap zal worden geplaatst.

Deelnamepercentage verlangde richting: het aantal leerlingen van de verlangde richting in groep 7 in het basisonderwijs gedeeld door het totaal aantal leerlingen in groep 7 in het basisonderwijs;

Deelnamepercentage gevraagde schoolsoort of afdeling in leerjaar 1: het aantal leerlingen van de gevraagde schoolsoort of afdeling in leerjaar 1 gedeeld door het totaal aantal leerlingen in leerjaar 1 van het voorgezet onderwijs.

Methodiek berekenen leerlingpotentieel bij aanvraag nieuwe school/scholengemeenschap

Het leerlingpotentieel in de prognosejaren (6 en 10 jaar na het jaar van de aanvraag) wordt als volgt berekend:

  • A: De basisgeneratie is het aantal leerlingen in leerjaar 1 van het voortgezet onderwijs voor het openbaar lichaam gelegen in het voedingsgebied van aangevraagde voorziening en wordt bepaald door uit te gaan van het aantal 12 en 13-jarigen in het openbaar lichaam voor bovengenoemde prognosejaren zoals weergegeven in de meest recente publicatie ‘Basisgeneraties en aantallen inwoners van de Nederlandse gemeenten’, en gedeeld door 2.

  • B: Deelnamepercentage van de verlangde richting voor het betrokken eiland op basis van een directe meting (bijlage 2).

  • C: Deelnamepercentage gevraagde schoolsoort of afdeling in leerjaar 1 van het voorgezet onderwijs op het eiland waarvoor de voorziening wordt aangevraagd, ontleend aan de meest recente DUO-publicatie ‘Statistisch Materiaal voor stichting van een nieuwe school’.

  • D: De verblijfsduur is de landelijke verhouding tussen het totaal aantal leerlingen en het aantal leerlingen in leerjaar 1 van de gevraagde schoolsoort.

Het leerlingpotentieel voor de gevraagde school/scholengemeenschap wordt bepaald door AxBxCxD voor elk afzonderlijke schoolsoort te berekenen:

Leerlingpotentieel gevraagde schoolsoort en richting = AxBxCxD

Termijn

Aan het vereiste aantal leerlingen wordt zowel in het zesde als in het tiende schooljaar na de datum van de aanvraag voldaan.

BIJLAGE 2 BEHOREND BIJ DE REGELING VOORZIENINGENPLANNING VO

Berekeningsmethodiek deelnamepercentage verlangde richting door directe meting

Het deelnamepercentage voor de verlangde richting wordt gebaseerd op een meting van de belangstelling voor die richting (denominatie) via een onderzoek naar de voorkeur van ouders van leerlingen van groep 7 van de basisscholen, woonachtig in het voedingsgebied van de aangevraagde school.

Criteria waaraan het onderzoek directe meting moet voldoen:

  • a. de directe meting is uitgevoerd door een onafhankelijk onderzoeksbureau op basis van een wetenschappelijk verantwoorde schriftelijke enquête;

  • b. de directe meting is gebaseerd op een representatieve, aselecte steekproef uit de onderzoekspopulatie die bestaat uit de ouders of verzorgers van kinderen van groep 7, woonachtig in het voedingsgebied van de gewenste school of scholengemeenschap.

  • c. de anonimiteit van de ondervraagden is gegarandeerd;

  • d. het onderzoek inventariseert de voorkeuren van de ondervraagden voor alle richtingen; ook wordt de ouders gevraagd of ze hun kind daadwerkelijk naar de aan te vragen school/afdeling (idem) zullen sturen als de school of afdeling er is op het moment dat hun kind naar het voortgezet onderwijs gaat;

  • e. het onderzoek directe meting is op de uiterste indieningsdatum van de aanvraag niet ouder dan drie jaar.

BIJLAGE 3 BEHOREND BIJ DE REGELING VOORZIENINGENPLANNING VO

Aanvraag

Stichting nieuwe afdeling, school of scholengemeenschap per 1 augustus t+2

Opsturen

DUO, OND/ODS, Postbus 606, 2700 ML Zoetermeer

   

1.

Aanvrager (rechtspersoon)

 

1.1.

Bestuursnaam

 

1.2.

Naam

 

1.3.

Telefoon

 

1.4.

Adres

 

1.5.

Postcode en plaats

 

1.6.

Naam eventuele gemachtigde

 

2.

Gevraagde school c.q. afdeling

 

2.1.

Onderwijssoort

 

2.2.

Openbaar lichaam

 

2.3.

Richting van de gevraagde school c.q afdeling

 

3.

Herhalingsaanvraag

 

3.1.

aanvraag is eerder ingediend in jaar

 

3.2.

veranderde omstandigheden of nieuwe feiten

 

3.2.1.

ja, deze veranderde omstandigheden of nieuwe feiten op aparte bijlage vermelden.

 

3.2.2.

nee

 

4.

Prognose

 

4.1.

aantal leerlingen schooljaar

t+6

t+7

       

t+10 t

+11

 

5.

Datum verzoek

           

5.1.

Datum

 

5.2.

Handtekening bevoegd gezag

TOELICHTING

Algemeen

Voor het stichten van scholen voor voortgezet onderwijs in Caribisch Nederland heeft de wetgeving voor Caribisch Nederland eenzelfde uitgangspunt als de Europees-Nederlandse wetgeving. Het gaat in beide wetten om scholen van een omvang die onderwijs van voldoende kwaliteit mogelijk maakt. In Europees Nederland is dit uitgewerkt in het noemen van minimum leerlingenaantallen. Gezien de omvang van de bevolking op de eilanden is het noemen van concrete aantallen in Caribisch Nederland niet altijd mogelijk, laat staan dat dezelfde aantallen zouden kunnen worden aangehouden. In de regeling voor Caribisch Nederland worden alleen minimumleerlingenaantallen genoemd voor Bonaire, een eiland met ongeveer 1000 vo-leerlingen. De aantallen voor Bonaire zijn aanzienlijk lager dan die voor Europees Nederland.

Voor Sint Eustatius en Saba, met ongeveer 250 en 100 vo-leerlingen, is het noemen van een aantal leerlingen niet mogelijk. De abstracte norm, dat er voldoende leerlingen moeten zijn om onderwijs van voldoende kwaliteit te kunnen bieden, leidt ertoe dat er op deze eilanden slechts ruimte is voor één school voor voortgezet onderwijs. Artikel 23 van de Grondwet schrijft voor dat er vrijheid is van stichting van onderwijs en dat bijzonder onderwijs en openbaar onderwijs op gelijke voet moeten worden bekostigd uit ‘s Rijks kas. Daarom moet het mogelijk zijn om, als voldoende ouders dat wensen, een nieuwe school op te richten van een andere denominatie dan de bestaande school. De norm dat er voldoende leerlingen moeten zijn om onderwijs van voldoende kwaliteit te kunnen bieden, is zowel de stichtings- als opheffingsnorm.

Op Bonaire kan wel een tweede school of scholengemeenschap voor voortgezet onderwijs worden gesticht indien wordt voldaan aan de stichtingsnormen. Het ligt niet voor de hand dat een nieuwe school een school van dezelfde denominatie als de bestaande school zal zijn. De stichtingsnormen zijn, zoals hiervoor al is opgemerkt, lager dan de Nederlandse stichtingsnormen. Ze zijn gebaseerd op 35 leerlingen per leerjaar per schoolsoort (in Europees Nederland is dat 65 leerlingen). Bij de vaststelling van dit aantal is het huidige aantal leerlingen op Bonaire als uitgangspunt genomen. Er zitten op de Scholengemeenschap Bonaire ongeveer 45 tot 50 leerlingen per schoolsoort per leerjaar, 75% hiervan is 35. Voor praktijkonderwijs geldt een iets lagere norm, omdat in deze onderwijssoort, net als in Europees Nederland, over het algemeen met kleinere klassen wordt gewerkt.

Voor de opheffingsnorm in Bonaire geldt dat deze in een percentage van de stichtingsnormen is uitgedrukt. De norm is drie vierde van de geldende stichtingsnormen.

De opheffingsnormen resulteren erin dat het niet in de verwachting ligt dat op Bonaire meer dan twee scholen bekostigd zullen worden, tenzij een groei van het aantal inwoners zal plaatsvinden.

Voor Saba en Sint Eustatius geldt dat sprake kan zijn van de stichting van een nieuwe school als een groot deel van de ouders van de toekomstige vo-leerlingen liever zouden zien dat de school van een andere denominatie zou zijn dan die van de bestaande school. Als de behoefte aan een school van een andere richting is aangetoond (door een directe meting) én het bevoegd gezag van de bestaande school weigert aan die behoefte gehoor te geven door de school, volgens artikel 122 van de wet, om te zetten in de door de ouders verlangde richting kan het initiatief worden genomen om een nieuwe school te stichten. Indien ten minste 75% van de ouders van leerlingen in elk van de groepen 1 tot en met 7 van de basisschool, een school van een andere richting wenst, zal een nieuwe school voor bekostiging in aanmerking worden gebracht. Deze norm biedt het vooruitzicht op een levensvatbare nieuwe scholengemeenschap. Verwacht mag immers worden dat het overgrote deel van de ouders die zich voor een nieuwe scholengemeenschap hebben uitgesproken, hun kinderen ook daadwerkelijk op die nieuwe school zullen inschrijven. In dat geval zal de bekostiging van de bestaande school worden beëindigd, omdat deze, mede gezien de hoogte van de bekostiging, onvoldoende leerlingen zal overhouden voor het kunnen bieden van onderwijs van voldoende kwaliteit. Dit is in artikel 4 geëxpliciteerd.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Een belangrijke wettelijke norm bij de stichting van scholen is neergelegd in artikel 119, eerste lid van de Wet voortgezet onderwijs BES (hierna WVO BES of wet). Een school zal altijd bezocht moeten worden door een zodanig aantal leerlingen dat het mogelijk is een school van voldoende kwaliteit in stand te houden. Dit is dan ook het uitgangspunt van het onderhavige artikel.

Voor het eiland Bonaire wordt de Europees-Nederlandse systematiek van het stichten van nieuwe scholen zoveel mogelijk gevolgd. De stichtingsnormen liggen echter lager dan in Europees Nederland omdat het eiland kleiner is dan het voedingsgebied van een gemiddelde vo-school in het Europese deel van Nederland. Daarnaast wordt het deelnamepercentage voor een verlangde richting, anders dan in Europees Nederland, aangetoond door middel van een directe meting van de belangstelling van ouders van basisschoolleerlingen. Toepassing van deze systematiek leidt er in de praktijk toe dat op Bonaire niet snel een tweede school van dezelfde richting zal kunnen worden bekostigd.

Voor de eilanden Sint Eustatius en Saba geldt dat het voedingsgebied zo klein is dat er in de praktijk slechts sprake kan zijn van één kwalitatief goede scholengemeenschap of school. De scholen(gemeenschappen) zouden zo klein worden dat de kwaliteit niet gewaarborgd kan worden.

In verband hiermee zijn in de regeling geen stichtingsnormen opgenomen. Wel voorziet het tweede lid in een systeem waarmee een school van een andere richting kan worden gesticht. Dit gaat echter altijd ten koste van de bestaande school. Een nieuwe school kan voor bekostiging in aanmerking worden gebracht als minimaal 75% van de ouders van de leerlingen van de bestaande school of van de groepen zeven en acht van de basisschool een school wenst van andere richting dan die van de bestaande school op het eiland. Deze ouders moeten dan wel allemaal een school wensen van eenzelfde richting, die een ándere moet zijn dan de richting van de bestaande school. De wensen van de ouders kunnen ook leiden tot omzetting van de bestaande school in een school van de gewenste richting. Alleen als het bevoegd gezag van de bestaande school de omzetting weigert kan de Minister besluiten het initiatief om een nieuwe school te stichten te honoreren. Het directe gevolg hiervan is dat de bekostiging van de bestaande school zal moeten worden beëindigd. De zittende leerlingen kunnen desgewenst hun opleiding aan die school nog afmaken.

Waarom moet ten minste 75% van de ouders een school van een andere richting wensen?

In de praktijk blijkt dat de belangstelling – het deelnamepercentage – voor de verlangde richting hoger uitvalt dan de feitelijke realisatie. Dit doet zich zowel bij primair als voortgezet onderwijs voor. De feitelijke realisatie ligt voor het voortgezet onderwijs op ongeveer 70% van het deelnamepercentage op basis van directe meting. Met zo’n realisatie betekent het dat de nieuwe school in ieder geval op meer dan de helft van de vo-populatie van het eiland kan rekenen.

Overigens geldt bij het bestaan van één school op het eiland dat deze school het onderwijs zodanig inricht dat dit toegankelijk is voor alle leerlingen, dus ook voor leerlingen waarvan de ouders liever voor een andere denominatie zouden hebben gekozen.

Artikel 3

De methodieken voor het berekenen of een nieuwe school voor bekostiging in aanmerking kan komen zijn opgenomen in bijlagen 1 en 2 bij deze regeling. Het aanvraagformulier is opgenomen in bijlage 3.

Bijlage 1 schrijft voor hoe het leerling-potentieel wordt berekend waarmee moet worden aangetoond dat de aangevraagde school of scholengemeenschap de stichtingsnorm haalt.

Bijlage 2 schrijft voor hoe het deelnamepercentage verlangde richting moet worden bepaald.

Artikel 4

Artikel 188 van de wet bepaalt dat een school wordt opgeheven indien in drie achtereenvolgende jaren niet wordt voldaan aan de opheffingsnorm. De opheffingsnorm is, net als in de Europees-Nederlandse systematiek, gerelateerd aan de stichtingsnorm. Dit geldt zowel voor de getalsmatige norm die op Bonaire geldt, als voor de meer abstracte norm die geldt op Sint Eustatius en Saba.

Artikel 5

Een verzoek om een openbare school om te zetten in een bijzondere school moet worden gedaan bij de Minister. De aanvraag moet vóór 1 november worden ingediend waarna de Minister vóór 1 mei zal beslissen. De omzetting zal dan ingaan per 1 augustus daaropvolgend.

Artikel 6

De omzetting van een bijzondere school in een openbare school of in een bijzondere school van een andere denominatie moet bij de DUO worden gemeld. Dit dient uiterlijk 4 maanden vóór de feitelijke omzetting te gebeuren.

Artikel 6

Een school kan een nevenvestiging op hetzelfde eiland in gebruik nemen, mits het eilandsbestuur daarmee heeft ingestemd. Het eilandsbestuur dient daartoe te verklaren dat het zal voorzien in de benodigde huisvesting. Vier maanden voor de feitelijke ingebruikneming dient dit bij de DUO gemeld te worden.

Artikel 7

Het bevoegd gezag mag binnen de grenzen van het eiland zijn hoofd- en/of nevenvestigingen verplaatsen zonder dat dit consequenties heeft voor de bekostiging. Voorwaarde is dat het eilandsbestuur instemt met de verplaatsing door te verklaren te zullen voorzien in de benodigde huisvesting op de nieuwe locatie. Indien aan deze voorwaarde is voldaan kan het bevoegd gezag de verplaatsing uiterlijk vier maanden voor de feitelijke verplaatsing melden bij de DUO.

Artikelen 8 tot en met 10

Deze artikelen hebben betrekking op de startbekostiging van nieuwe scholen. De inhoud is ontleend aan de in Europees Nederland geldende regels op dit punt.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.

Naar boven