TOELICHTING
Algemeen
Voor het stichten van scholen voor voortgezet onderwijs in Caribisch Nederland heeft de wetgeving voor Caribisch Nederland
eenzelfde uitgangspunt als de Europees-Nederlandse wetgeving. Het gaat in beide wetten om scholen van een omvang die onderwijs
van voldoende kwaliteit mogelijk maakt. In Europees Nederland is dit uitgewerkt in het noemen van minimum leerlingenaantallen.
Gezien de omvang van de bevolking op de eilanden is het noemen van concrete aantallen in Caribisch Nederland niet altijd mogelijk,
laat staan dat dezelfde aantallen zouden kunnen worden aangehouden. In de regeling voor Caribisch Nederland worden alleen
minimumleerlingenaantallen genoemd voor Bonaire, een eiland met ongeveer 1000 vo-leerlingen. De aantallen voor Bonaire zijn
aanzienlijk lager dan die voor Europees Nederland.
Voor Sint Eustatius en Saba, met ongeveer 250 en 100 vo-leerlingen, is het noemen van een aantal leerlingen niet mogelijk.
De abstracte norm, dat er voldoende leerlingen moeten zijn om onderwijs van voldoende kwaliteit te kunnen bieden, leidt ertoe
dat er op deze eilanden slechts ruimte is voor één school voor voortgezet onderwijs. Artikel 23 van de Grondwet schrijft voor
dat er vrijheid is van stichting van onderwijs en dat bijzonder onderwijs en openbaar onderwijs op gelijke voet moeten worden
bekostigd uit ‘s Rijks kas. Daarom moet het mogelijk zijn om, als voldoende ouders dat wensen, een nieuwe school op te richten
van een andere denominatie dan de bestaande school. De norm dat er voldoende leerlingen moeten zijn om onderwijs van voldoende
kwaliteit te kunnen bieden, is zowel de stichtings- als opheffingsnorm.
Op Bonaire kan wel een tweede school of scholengemeenschap voor voortgezet onderwijs worden gesticht indien wordt voldaan
aan de stichtingsnormen. Het ligt niet voor de hand dat een nieuwe school een school van dezelfde denominatie als de bestaande
school zal zijn. De stichtingsnormen zijn, zoals hiervoor al is opgemerkt, lager dan de Nederlandse stichtingsnormen. Ze zijn
gebaseerd op 35 leerlingen per leerjaar per schoolsoort (in Europees Nederland is dat 65 leerlingen). Bij de vaststelling
van dit aantal is het huidige aantal leerlingen op Bonaire als uitgangspunt genomen. Er zitten op de Scholengemeenschap Bonaire
ongeveer 45 tot 50 leerlingen per schoolsoort per leerjaar, 75% hiervan is 35. Voor praktijkonderwijs geldt een iets lagere
norm, omdat in deze onderwijssoort, net als in Europees Nederland, over het algemeen met kleinere klassen wordt gewerkt.
Voor de opheffingsnorm in Bonaire geldt dat deze in een percentage van de stichtingsnormen is uitgedrukt. De norm is drie
vierde van de geldende stichtingsnormen.
De opheffingsnormen resulteren erin dat het niet in de verwachting ligt dat op Bonaire meer dan twee scholen bekostigd zullen
worden, tenzij een groei van het aantal inwoners zal plaatsvinden.
Voor Saba en Sint Eustatius geldt dat sprake kan zijn van de stichting van een nieuwe school als een groot deel van de ouders
van de toekomstige vo-leerlingen liever zouden zien dat de school van een andere denominatie zou zijn dan die van de bestaande
school. Als de behoefte aan een school van een andere richting is aangetoond (door een directe meting) én het bevoegd gezag
van de bestaande school weigert aan die behoefte gehoor te geven door de school, volgens artikel 122 van de wet, om te zetten
in de door de ouders verlangde richting kan het initiatief worden genomen om een nieuwe school te stichten. Indien ten minste
75% van de ouders van leerlingen in elk van de groepen 1 tot en met 7 van de basisschool, een school van een andere richting
wenst, zal een nieuwe school voor bekostiging in aanmerking worden gebracht. Deze norm biedt het vooruitzicht op een levensvatbare
nieuwe scholengemeenschap. Verwacht mag immers worden dat het overgrote deel van de ouders die zich voor een nieuwe scholengemeenschap
hebben uitgesproken, hun kinderen ook daadwerkelijk op die nieuwe school zullen inschrijven. In dat geval zal de bekostiging
van de bestaande school worden beëindigd, omdat deze, mede gezien de hoogte van de bekostiging, onvoldoende leerlingen zal
overhouden voor het kunnen bieden van onderwijs van voldoende kwaliteit. Dit is in artikel 4 geëxpliciteerd.
Artikelsgewijs
Artikel 2
Een belangrijke wettelijke norm bij de stichting van scholen is neergelegd in artikel 119, eerste lid van de Wet voortgezet
onderwijs BES (hierna WVO BES of wet). Een school zal altijd bezocht moeten worden door een zodanig aantal leerlingen dat
het mogelijk is een school van voldoende kwaliteit in stand te houden. Dit is dan ook het uitgangspunt van het onderhavige
artikel.
Voor het eiland Bonaire wordt de Europees-Nederlandse systematiek van het stichten van nieuwe scholen zoveel mogelijk gevolgd.
De stichtingsnormen liggen echter lager dan in Europees Nederland omdat het eiland kleiner is dan het voedingsgebied van een
gemiddelde vo-school in het Europese deel van Nederland. Daarnaast wordt het deelnamepercentage voor een verlangde richting,
anders dan in Europees Nederland, aangetoond door middel van een directe meting van de belangstelling van ouders van basisschoolleerlingen.
Toepassing van deze systematiek leidt er in de praktijk toe dat op Bonaire niet snel een tweede school van dezelfde richting
zal kunnen worden bekostigd.
Voor de eilanden Sint Eustatius en Saba geldt dat het voedingsgebied zo klein is dat er in de praktijk slechts sprake kan
zijn van één kwalitatief goede scholengemeenschap of school. De scholen(gemeenschappen) zouden zo klein worden dat de kwaliteit
niet gewaarborgd kan worden.
In verband hiermee zijn in de regeling geen stichtingsnormen opgenomen. Wel voorziet het tweede lid in een systeem waarmee
een school van een andere richting kan worden gesticht. Dit gaat echter altijd ten koste van de bestaande school. Een nieuwe
school kan voor bekostiging in aanmerking worden gebracht als minimaal 75% van de ouders van de leerlingen van de bestaande
school of van de groepen zeven en acht van de basisschool een school wenst van andere richting dan die van de bestaande school
op het eiland. Deze ouders moeten dan wel allemaal een school wensen van eenzelfde richting, die een ándere moet zijn dan
de richting van de bestaande school. De wensen van de ouders kunnen ook leiden tot omzetting van de bestaande school in een
school van de gewenste richting. Alleen als het bevoegd gezag van de bestaande school de omzetting weigert kan de Minister
besluiten het initiatief om een nieuwe school te stichten te honoreren. Het directe gevolg hiervan is dat de bekostiging van
de bestaande school zal moeten worden beëindigd. De zittende leerlingen kunnen desgewenst hun opleiding aan die school nog
afmaken.
Waarom moet ten minste 75% van de ouders een school van een andere richting wensen?
In de praktijk blijkt dat de belangstelling – het deelnamepercentage – voor de verlangde richting hoger uitvalt dan de feitelijke
realisatie. Dit doet zich zowel bij primair als voortgezet onderwijs voor. De feitelijke realisatie ligt voor het voortgezet
onderwijs op ongeveer 70% van het deelnamepercentage op basis van directe meting. Met zo’n realisatie betekent het dat de
nieuwe school in ieder geval op meer dan de helft van de vo-populatie van het eiland kan rekenen.
Overigens geldt bij het bestaan van één school op het eiland dat deze school het onderwijs zodanig inricht dat dit toegankelijk
is voor alle leerlingen, dus ook voor leerlingen waarvan de ouders liever voor een andere denominatie zouden hebben gekozen.
Artikel 3
De methodieken voor het berekenen of een nieuwe school voor bekostiging in aanmerking kan komen zijn opgenomen in bijlagen
1 en 2 bij deze regeling. Het aanvraagformulier is opgenomen in bijlage 3.
Bijlage 1 schrijft voor hoe het leerling-potentieel wordt berekend waarmee moet worden aangetoond dat de aangevraagde school
of scholengemeenschap de stichtingsnorm haalt.
Bijlage 2 schrijft voor hoe het deelnamepercentage verlangde richting moet worden bepaald.
Artikel 4
Artikel 188 van de wet bepaalt dat een school wordt opgeheven indien in drie achtereenvolgende jaren niet wordt voldaan aan
de opheffingsnorm. De opheffingsnorm is, net als in de Europees-Nederlandse systematiek, gerelateerd aan de stichtingsnorm.
Dit geldt zowel voor de getalsmatige norm die op Bonaire geldt, als voor de meer abstracte norm die geldt op Sint Eustatius
en Saba.
Artikel 5
Een verzoek om een openbare school om te zetten in een bijzondere school moet worden gedaan bij de Minister. De aanvraag moet
vóór 1 november worden ingediend waarna de Minister vóór 1 mei zal beslissen. De omzetting zal dan ingaan per 1 augustus daaropvolgend.
Artikel 6
De omzetting van een bijzondere school in een openbare school of in een bijzondere school van een andere denominatie moet
bij de DUO worden gemeld. Dit dient uiterlijk 4 maanden vóór de feitelijke omzetting te gebeuren.
Artikel 6
Een school kan een nevenvestiging op hetzelfde eiland in gebruik nemen, mits het eilandsbestuur daarmee heeft ingestemd. Het
eilandsbestuur dient daartoe te verklaren dat het zal voorzien in de benodigde huisvesting. Vier maanden voor de feitelijke
ingebruikneming dient dit bij de DUO gemeld te worden.
Artikel 7
Het bevoegd gezag mag binnen de grenzen van het eiland zijn hoofd- en/of nevenvestigingen verplaatsen zonder dat dit consequenties
heeft voor de bekostiging. Voorwaarde is dat het eilandsbestuur instemt met de verplaatsing door te verklaren te zullen voorzien
in de benodigde huisvesting op de nieuwe locatie. Indien aan deze voorwaarde is voldaan kan het bevoegd gezag de verplaatsing
uiterlijk vier maanden voor de feitelijke verplaatsing melden bij de DUO.
Artikelen 8 tot en met 10
Deze artikelen hebben betrekking op de startbekostiging van nieuwe scholen. De inhoud is ontleend aan de in Europees Nederland
geldende regels op dit punt.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.