TOELICHTING
1. Algemeen
Met deze regeling is de Regeling zorgverzekering (Rzv) gewijzigd in verband met:
-
a. het uitsluiten van de behandeling van aanpassingsstoornissen uit de te verzekeren prestaties op grond van de Zorgverzekeringswet
(verder te noemen: Zvw-pakket);
-
b. het aanwijzen van zorg die voorwaardelijk wordt toegelaten tot het Zvw-pakket;
-
c. het verhogen van de eigen bijdrage voor eerstelijnspsychologische zorg (elp-zorg) die ook voor verzekerden onder de achttien
jaar geldt;
-
d. het invoeren van een eigen bijdrage voor tweedelijnsgeestelijke gezondheidszorg (tweedelijns-ggz) voor verzekerden van achttien
jaar en ouder;
-
e. het logischer regelen van de eigen bijdrage voor bijzondere tandheelkunde;
-
f. het functiegericht omschrijven van de hulpmiddelen in verband met stoornissen in de visuele functie en hulpmidddelen in verband
met beperkingen in het spreken, zoals het College voor zorgverzekeringen heeft geadviseerd op 14 februari 2011 (Uitgave CVZ,
nr. 296-a).
-
g. het invoeren van een eigen bijdrage voor verblijf dat noodzakelijk is in verband met tweedelijns-ggz voor verzekerden van
achttien jaar en ouder;
-
h. het indexeren van de eigen bijdragen Zvw zoals dat jaarlijks geschiedt;
-
i. het beperken van de aanspraak op maagzuurremmers;
-
j. het vervangen van bijlage 9 door een nieuwe bijlage 9.
De getroffen maatregelen, genoemd onder a, c, d, g, en i, zijn noodzakelijk vanwege de budgettaire problematiek in 2011 van
circa € 1,1 miljard (Kamerstukken II 2010/11, 32780-XVI, nr. 3). Deze problematiek heeft een structureel karakter.
Met de maatregel genoemd in onderdeel f wordt een volgende stap gezet in het functiegericht omschrijven van de hulpmiddelenzorg,
een traject dat met ingang van 1 januari 2009 in gang is gezet. Met het functiegericht omschrijven kunnen innovaties makkelijker
instromen en hebben zorgverzekeraars meer mogelijkheden voor zorg op maat. Bovendien wordt zo onnodige regelgeving vermeden.
In de artikelsgewijze toelichting wordt op de maatregelen verder ingegaan.
2. Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
Vanwege pakketmaatregelen is het van belang dat de Zvw-aanspraken op het terrein van de ggz scherper worden geformuleerd.
Dit kan bijvoorbeeld door daar waar dit wenselijk is behandelingen voor bepaalde eenduidig omschreven indicaties van het pakket
uit te sluiten, zoals bijvoorbeeld bij plastische chirurgie ook is geregeld. Daartoe is uiterlijk eind 2012 advies van het
CVZ voor een scherpere pakketafbakening in de ggz noodzakelijk. Voor de korte termijn biedt dit geen oplossing voor de budgettaire
problematiek. Op korte termijn is het wél haalbaar om de behandeling van complete stoornissen uit het pakket te verwijderen.
Vandaar dat – vooruitlopend op het CVZ-advies – ervoor is gekozen om per 2012 de behandeling van aanpassingsstoornissen uit
het pakket te verwijderen. Deze aandoening (met symptomen die verwant zijn aan depressieve- of angstsymptomen) is niet van
dien aard dat ze een specifieke diagnose ‘angststoornis’ of ‘depressie’ rechtvaardigt. Gezien de aard van de klachten is de
aandoening aanpassingsstoornis een relatief lichte DSM-IV diagnose. Deze uitsluiting is door toevoeging van een nieuw onderdeel
aan artikel 2.1 van de Rzv geregeld.
Onderdeel B
In het nieuwe artikel 2.2 is behandeling van chronische aspecifieke lage rugklachten met toepassing van radiofrequente denervatie
tot 1 januari 2016 voorwaardelijk tot het pakket toegelaten. Deze behandeling komt ten laste van de zorgverzekering indien
de indicatie en de behandeling van de verzekerde overeenkomstig de voorwaarden zijn die zijn opgenomen in het onderzoeksvoorstel
dat door ZonMw wordt gefinancierd. Het onderzoek strekt ertoe om dusdanige gegevens te verzamelen dat, aan de hand van advies
van het CVZ op basis van de onderzoeksresultaten, in 2015 kan worden besloten of de behandeling per 1 januari 2016 onvoorwaardelijk
tot het Zvw-pakket wordt toegelaten.
Onderdeel C
Het nieuwe artikel 2.3 van de Rzv regelt de eigen bijdrage voor behandeling in de ggz voor verzekerden van achttien jaar en
ouder.
In het eerste lid van artikel 2.3 is de eigen bijdrage voor elp-zorg geregeld. Deze eigen bijdrage is per 1 januari 2012 verhoogd
van € 10 naar € 20 per zitting.
Voor een internetbehandeltraject is een eigen bijdrage van € 50 geregeld.
Met het tweede lid zijn de nieuwe eigen bijdragen voor de tweedelijns-ggz geregeld. Deze bedraagt € 100 voor een diagnose
behandeling combinatie (dbc) tot honderd minuten en € 200 voor een dbc vanaf honderd minuten.
In het derde lid is geregeld dat daarvoor geldt dat de zorg is ontvangen op de datum waarop de dbc is geopend. De declaratie
wordt immers toegerekend aan de datum van openen van de dbc (Kamerstukken II 2004/05, 29 763, nr. 8). Indien een verzekerde in een kalenderjaar achttien jaar wordt, is hij de eigen bijdrage verschuldigd als de dbc wordt geopend
nadat hij deze leeftijd bereikt heeft. Wordt de dbc geopend voordat hij achttien jaar is, dan is hij geen eigen bijdrage verschuldigd.
In het vierde lid is geregeld dat de bijdragen voor dbc’s niet meer bedraagt dan € 200 per kalenderjaar.
In het vijfde lid is geregeld dat geen eigen bijdrage geldt indien er sprake is van een dbc voor indirecte tijd of een dbc
voor crisis dan wel indien ggz wordt verleend aan een verzekerde, die met toepassing van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische
ziekenhuizen (Wet bopz) verblijft in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder h, van die wet.
In laatstbedoelde bepaling is het begrip psychiatrisch ziekenhuis gedefinieerd als een door Onze Minister als psychiatrisch
ziekenhuis, verpleeginrichting dan wel zwakzinnigeninrichting aangemerkte zorginstelling of afdeling daarvan, gericht op behandeling,
verpleging en verblijf van personen die gestoord zijn in hun geestesvermogens en mede geschikt is voor de desbetreffende categorie
van met toepassing van hoofdstuk VI, § 1, of hoofdstuk VIII van de Wet Bopz opgenomen personen.
Onderdeel D
Met het wijzigen van artikel 2.4, eerste lid, van de Rzv is uitvoering gegeven aan advies van het CVZ van 1 juni 20101.
Binnen de bijzondere tandheelkunde zijn verschillende patiëntengroepen aan te merken:
-
– ‘tandheelkundig gehandicapten’ (artikel 2.7, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit zorgverzekering);
-
– ‘niet-tandheelkundige lichamelijk of geestelijk gehandicapten’ waaronder begrepen ‘angstpatiënten’ (artikel 2.7, eerste lid,
onderdeel b, van het Besluit zorgverzekering);
-
– ‘medisch gecompromitteerden’ (artikel 2.7, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit zorgverzekering).
Bij het invoeren van de bijdrage in geval van bijzondere tandheelkunde was uitgangspunt dat verzekerden met een ‘tandheelkundige
handicap’ financieel niet bevoordeeld mochten worden ten opzichte van patiënten zonder die aandoening.
Het uitgangspunt ten aanzien van verzekerden met een niet-tandheelkundige lichamelijke of geestelijke handicap was dat deze
verzekerden deze aandoening niet aangerekend kon worden en dat het daarom ook niet redelijk is deze verzekerden een bijdrage
te laten betalen voor de met deze aandoening samenhangende tandheelkundige zorg.
De opsomming van behandelingen waarvoor een bijdrage verschuldigd is, dateert uit 1995 en is sinds die tijd aangevuld met
behandelingen die (buiten de ‘bijzondere tandheelkunde’) niet langer meer tot de aanspraken/verzekerde prestatie worden gerekend
(preventief onderzoek, incidenteel consult en extractie). Het verdient daarom aanbeveling het criterium voor de bijdrage niet
langer te stoelen op de aard van de behandeling, maar op de relatie tot de indicatie voor bijzondere tandheelkundige hulp.
Met inachtneming van de hiervoor genoemde uitgangspunten is de bepaling gewijzigd.
De gewijzigde bepaling houdt in dat verzekerden een bijdrage zijn verschuldigd wanneer er geen rechtstreeks verband is tussen
de indicatie voor een tandheelkundige behandeling en de indicatie voor bijzondere tandheelkunde. Verzekerden zijn geen bijdrage
verschuldigd wanneer er een rechtstreeks verband is tussen de indicatie voor een tandheelkundige behandeling en de indicatie
voor bijzondere tandheelkunde.
De effecten van de wijziging voor de verschillende patiënten beschreven zijn als volgt te benoemen:
Tandheelkundig gehandicapten
Niet-tandheelkundige lichamelijk of geestelijk gehandicapten
-
– Epilepsie (indicatie voor bijzondere tandheelkunde) patiënten zijn geen bijdrage verschuldigd als de behandeling in relatie
staat tot de indicatie voor bijzondere tandheelkunde (schade aan het gebit door een epileptische aanval). Voor andere tandheelkundige
benadelingen betalen zij wel een bijdrage.
-
– Patiënten met bepaalde stoornissen aan het bewegingapparaat (indicatie voor bijzondere tandheelkunde), die door middel van
met de mond te bedienen apparatuur hun handicap kunnen compenseren betalen geen bijdrage voor tandheelkundige hulp die nodig
is om de bediening van de apparatuur mogelijk te maken. Voor andere tandheelkundige benadelingen betalen zij wel een bijdrage.
Angstpatiënten
Medisch gecompromitteerden
Onderdeel E, M (voor zover het artikel 2.26, onderdeel i, betreft) en N (voor zover het artikel 2.31 betreft)
Artikel 2.6 is gewijzigd ten einde functiegerichte omschrijvingen in te voeren van de hulpmiddelen in verband met stoornissen
in de visuele functie (onderdeel f, zie voor een nadere toelichting hierop de toelichting op de onderdelen H, J, I, M en N),
en in verband met beperkingen in het spreken (onderdeel s).
Onder de in onderdeel s opgenomen functiegerichte omschrijving vallen onder andere de spraakvervangende hulpmiddelen zoals
de letter- of symbolensets en -borden, (draagbare) communicatieapparatuur (zowel tekst- als plaatjessystemen) en apparatuur
voor synthetische spraak. Het kan hierbij echter ook gaan om softwaretoepassingen voor een computer of een ander systeem.
Verzekerden die hiervoor in aanmerking kunnen komen, zijn mensen met ernstige taal-/spraakstoornissen die nauwelijks tot niet
meer kunnen spreken. Dit communicatieprobleem kan het gevolg zijn van stoornissen in de functie stem en spraak of van stoornissen
in een mentale functie gerelateerd aan taalexpressie.
Hulpmiddelen ter correctie van de vloeiendheid van spreken (stotteren) vallen niet onder deze functiegerichte omschrijving,
omdat deze hulpmiddelen in termen van de International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF-classificatie)
de functiestoornis ‘vloeiendheid van spreken’ corrigeren en niet een beperking in het spreken compenseren. Op deze wijze is
door middel van de ICF-classificatie een onderscheid gemaakt tussen ‘gezondheidsgerelateerde hulpmiddelen’ en ‘welzijnsgerelateerde
hulpmiddelen’. Hulpmiddelen die ingrijpen op een stoornisniveau vallen onder de eerste categorie (classificatie functies en
anatomische eigenschappen in de ICF) en hulpmiddelen die een compensatie bieden aan een beperking vallen onder de tweede categorie
(classificatie activiteiten en participatie in de ICF).
In de functiegerichte omschrijving is opgenomen dat het hulpmiddel ‘gerelateerd’ moet zijn aan beperkingen in het spreken.
Dit ‘gerelateerd aan’ heeft tot doel om algemeen gebruikelijke voorzieningen niet onder de te verzekeren prestatie te laten
vallen. Gerelateerd aan houdt in dat er een relatie moet zijn tussen specifieke functionaliteiten waarover een hulpmiddel
beschikt en de functiestoornis. Bij algemeen gebruikelijke hulpmiddelen is de relatie tussen de stoornis en het hulpmiddel
niet één op één aanwezig. Een voorbeeld hiervan is een computer. Dit hulpmiddel beschikt niet over specifieke functionaliteiten.
De aanschaf van een computer is voor mensen zonder beperkingen dan ook een normale zaak. Specifieke software met spraakuitvoer
kan daarentegen wel gerelateerd zijn aan beperkingen in het spreken en komt om die reden mogelijk voor vergoeding in aanmerking.
Indien een verzekerde kan volstaan met een algemeen gebruikelijk hulpmiddel, is een verzekerde redelijkerwijs niet aangewezen
op een hulpmiddel op grond van de Regeling zorgverzekering.
Artikel 2.26, onderdeel i, waarin tot 2012 de spraakvervangende hulpmiddelen waren opgenomen, vervalt met de invoering van
deze functiegerichte omschrijving.
De onderdelen x en bb van artikel 2.6 vervallen vanwege de functiegerichte omschrijving van hulpmiddelen in verband met stoornissen
in de visuele functie.
Artikel 2.6, onderdeel cc, en artikel 2.31 vervallen omdat de Bone Anchored Hearing Aid (BAHA) per 1 januari 2012 geheel onder
de dbc-financiering is gebracht en daarmee geheel onder de medisch-specialistische zorg valt. Daarmee kan het uit de hulpmiddelenzorg
worden verwijderd. De operatie en het aanbrengen van de eerste BAHA viel al onder de medisch-specialistische zorg.
Onderdelen F, G, H (voor zover het de aanpassing van de bedragen betreft), I, K, Q en R
De in deze bepalingen genoemde bedragen worden jaarlijks trendmatig aangepast. De aanpassingen in deze regeling betreffen
de aanpassingen voor 2012, zoals op 30 mei 2011, ZA/201154126, geadviseerd door het CVZ.
Onderdelen H, J, M (voor zover het artikel 2.26, onderdelen c, e en g betreft), N (voor zover het artikel 2.30 betreft) en
O
In artikel 2.13 is de functiegerichte omschrijving van hulpmiddelen gerelateerd aan stoornissen in de visuele functie nader
vormgegeven. Uit de nieuwe omschrijving in artikel 2.6, onderdeel f, blijkt dat er een relatie moet bestaan tussen de aangevraagde
voorziening en de stoornis in de visuele functie. Deze relatie moet blijken uit de specifieke functionaliteiten waarover een
hulpmiddel beschikt. Hulpmiddelen die over deze functionaliteiten beschikken schaffen mensen zonder visuele beperking in het
algemeen niet aan.
Bij algemeen gebruikelijke hulpmiddelen is de relatie tussen de stoornis en het hulpmiddel niet één op één aanwezig. Ook mensen
zonder stoornis in de visuele functie schaffen dergelijke hulpmiddelen aan. Algemeen gebruikelijke voorzieningen vallen dan
ook niet onder deze te verzekeren prestatie.
Uitgaande van de ICF-classificatie kan een splitsing worden gemaakt tussen de hulpmiddelen ter correctie van stoornissen in
de visuele functie (classificatie functies) en hulpmiddelen die een compensatie bieden voor de beperkingen die een persoon
met een visuele beperking ondervindt bij het uitoefenen van bepaalde activiteiten (classificatie activiteiten en participatie).
Deze splitsing is tot uitdrukking gebracht in de onderdelen a en b van het eerste lid.
Onder de functiegerichte omschrijving in het eerste lid, onderdeel a, vallen hulpmiddelen die dienen om de stoornis in de
visuele functie te verbeteren. Het gaat om de groep hulpmiddelen die in voorgaande regelgeving werd aangeduid als ‘gezichtshulpmiddelen’.
Deze hulpmiddelen kunnen globaal in drie groepen worden verdeeld te weten: brillen, contactlenzen en bijzondere optische hulpmiddelen.
Op grond van het tweede lid, onderdeel a, en het derde lid vallen gewone brillen en contactlenzen zonder medische indicatie
niet onder de te verzekeren prestatie. Lenzen vallen onder de te verzekeren prestaties voor zover er sprake is van een medische
indicatie. Bij lenzen kan het gaan om verschillende typen lenzen die de gezichtsscherpte corrigeren; zoals corneale lenzen,
sclerale lenzen en bandagelenzen met visuscorrectie. Voorwaarde is dat met de lenzen meer verbetering kan worden bereikt in
de gezichtsscherpte of de kwaliteit van de visus dan met brillenglazen.
Onder de bijzondere optische hulpmiddelen vallen voorzieningen als telescoopbrillen, verrekijkerloepen etc. Voor dergelijke
hulpmiddelen komt een verzekerde in aanmerking als redelijkerwijs niet kan worden volstaan met een bril of contactlenzen.
Ook ptosisbrillen en kappenbrillen vallen onder te verzekeren prestatie. Het gaat daarbij om hulpmiddelen die compensatie
bieden voor functieverlies van het ooglid respectievelijk de traanklieren (functies van aan het oog verwante structuren).
Kunsttranen worden op grond van de Medev (juli 2001) – een Europese richtlijn over hulpmiddelen – beschouwd als geneesmiddel.
Deze middelen vallen daarmee niet onder de hulpmiddelenzorg.
In het derde lid is het indicatiegebied voor lenzen omschreven. Veel voorkomende medische indicaties bij lenzen zijn:
-
– een hoge refractieafwijking (> 10 dioptrie);
-
– grote verschillen (>4 dioptrie) in sterkte tussen linker- en rechteroog (anisometropie);
-
– sterke cilindervorming (hoog astigmatisme) (>4 dioptrie);
-
– keratoconus en hoornvliestransplantatie.
Ook zijn er indicaties waarbij een gekleurde of ingekleurde contactlens een aanzienlijke verbetering in het gezichtsvermogen
dan wel een optimale benutting van de kwaliteit van de restvisus kan opleveren in vergelijking met filterglazen. Het gaat
daarbij onder meer om aandoeningen als achromatopsie, albinisme of personen met irisaandoeningen (aniridie, iriscoloboma).
Een sclerale lens is aangewezen wanneer een corneale lens niet past of de visus niet te corrigeren is met een corneale lens.
Ook kan het zijn dat er klachten of intoleranties optreden bij gebruik van een corneale lens. In het vierde lid is de eigen
bijdrage voor lenzen geregeld.
Ook afdekpleisters ter behandeling van amblyopie (lui oog) dienen ter correctie van stoornissen in de visuele functie en vallen
daarmee onder deze te verzekeren prestatie.
Onder de functiegerichte omschrijving in het eerste lid, onderdeel b, vallen twee soorten hulpmiddelen, te weten:
-
– hulpmiddelen ter compensatie van beperkingen in het lezen, schrijven of gebruik van telecommuncatieapparatuur;
-
– hulpmiddelen ter compensatie in beperkingen bij het om obstakels heenlopen of bij de oriëntatie.
Bij de eerste categorie hulpmiddelen gaat het om een groot scala aan hulpmiddelen die mensen met een visuele beperking gebruiken
voor hun communicatie en informatievoorziening. Hieronder vallen voorzieningen zoals in- en uitvoerapparatuur voor computers,
grootlettersoftware, spraaksoftware voor mobiele telefoons, beeldschermloepen en voorleesapparatuur/-programmatuur waaronder
apparatuur voor het voorlezen van Daisy-lectuur en TV-ondertiteling. Van belang is dat deze hulpmiddelen compenseren bij beperkingen
in het lezen en/of schrijven van teksten en gebruik van telecommunicatieapparatuur, waarbij er een relatie moet bestaan tussen
het specifieke hulpmiddel en de visuele stoornis. Een dergelijke relatie is bij een computer of mobiele telefoon (waaronder
smartphone) niet aanwezig, maar wel bij de specifiek voor blinden en slechtzienden op de markt gebrachte hulpmiddelen – bijvoorbeeld
een brailleleesregel of spraaksoftware – die de computer of mobiele telefoon toegankelijk maakt voor mensen met een visuele
beperking.
Uitgangspunt bij de hulpmiddelenzorg is dat het gaat om functionerende hulpmiddelen. Dit betekent dat hulpmiddelen gebruiksklaar
worden afgeleverd zodat de verzekerde ermee aan de slag kan. Onder het gebruiksklaar afleveren van deze apparatuur valt onder
meer de programmatuur die nodig is om de apparatuur te laten werken, de noodzakelijke updates en upgrades, installatie, instructie
en nazorg.
Op grond van het tweede lid, onderdeel b, vallen eenvoudige hulpmiddelen voor lezen en schrijven niet onder de te verzekeren
prestatie. Het gaat daarbij om eenvoudige, relatief goedkope hulpmiddelen, zoals een reglette met prikpen, braillelettertang
of -schijf, braillefolie, -labels en -papier, handschriftgeleiders, agenda’s en kalenders in grootletterschrift, notitieblokken,
toetsenbordstickers, eenvoudige hand- en standloepen en leeslinialen.
Ook grootletter- en luisterboeken vallen hieronder. Dergelijke lectuur kan zonder meerkosten geleend worden bij openbare of
anderslezenbibliotheken.
Bij de tweede categorie gaat het om hulpmiddelen voor de oriëntatie en/of het omzeilen van obstakels, waarmee de mensen met
een visuele beperking in staat zijn de weg te verkennen en zich veilig, adequaat en zelfstandig te kunnen verplaatsen in het
verkeer. Het gaat daarbij om hulpmiddelen zoals de blindentaststok en blindengeleidehond.
Een verzekerde is redelijkerwijs aangewezen op een blindengeleidehond, indien deze hond een substantiële bijdrage levert aan
de mobiliteit of oriëntatie in het maatschappelijk verkeer van een verzekerde die blind is of dusdanig slechtziend dat hij
hierop is aangewezen.
Omdat blindentaststokken, blindengeleidehonden en tactielleesapparaten vallen onder de functiegerichte omschrijving zoals
die in het nieuwe artikel 2.13 is geregeld, zijn artikel 2.17, onderdeel c, artikel 2.30 en artikel 2.34, eerste lid, onderdeel
a, vervallen. Dit laatste geldt ook voor een aantal in artikel 2.26 opgenomen communicatiehulpmiddelen voor zover specifiek
bedoeld voor visueel beperkten.
Onderdeel L
Zoals het CVZ voorstelt zijn de eetapparaten, conform de ICF-classificatie, vanaf 1 januari 2012 geschaard onder artikel 2.35
van de Rzv. Hierdoor kan artikel 2.24, eerste lid, onderdeel d, per 1 januari 2012 vervallen.
Onderdeel P
In de nieuwe paragraaf 1.4a en het daarin opgenomen nieuwe artikel 2.36a, is voor verzekerden van achttien jaar en ouder de
eigen bijdrage voor verblijf dat noodzakelijk is in verband met ggz geregeld. De hoogte van deze eigen bijdrage voor ggz-verblijf
is € 145 per maand. Het bedrag van € 145 komt overeen met de eigen bijdrage die de laagste inkomensgroep bij verblijf in een
AWBZ-instelling moet betalen indien een eigen bijdrage op grond van artikel 14 van het Bijdragebesluit zorg verschuldigd is.
Besloten is deze bijdrage niet te heffen gedurende de eerste maand van verblijf. Omdat een maand niet altijd even veel dagen
heeft, is geregeld dat geen bijdrage verschuldigd is gedurende de eerste eenendertig dagen van verblijf. Voor de berekening
van de eenendertig dagen telt, ingevolge het tweede lid, een onderbreking van ten hoogste zeven dagen niet mee. Na die onderbreking
loopt de telling gewoon door. De dagen van onderbreking zelf tellen niet mee voor de berekening van de eigen bijdrage. Bijvoorbeeld
als de verzekerde op dag twintig wordt ontslagen en na vier dagen weer wordt opgenomen, is die eerste dag voor de eigen bijdrage
dag eenentwintig.
Indien de verzekerde een gedeelte van de maand is opgenomen, wordt het bedrag naar rato verlaagd. De berekening daarvoor is
dat de maandbijdrage van € 145 wordt vermenigvuldigd met twaalf maal het aantal dagen waarover die bijdrage is verschuldigd,
gedeeld door 365.
De eigen bijdrage voor verblijf is verschuldigd naast de eigen bijdrage die op grond van artikel 2.3 voor de behandel-dbc
waar ook verblijf aan is gekoppeld, betaald moet worden.
De uitzonderingen die geregeld zijn in artikel 2.3, tweede lid, zijn niet van toepassing op de eigen bijdrage voor verblijf.
Met andere woorden verzekerden van achttien jaar en ouder die een dbc voor indirecte tijd of een dbc voor crisis ontvangen
of die met toepassing van Wet bopz voor rekening van de Zvw zijn opgenomen, zijn na een verblijf van meer dan eenendertig
dagen een eigen bijdrage van € 145 per maand verschuldigd.
Een verblijf langer dan 365 dagen komt ten laste van de AWBZ. Vanaf dat moment betaalt de verzekerde voor dat verblijf met
de daarbij behorende zorg, de AWBZ-bijdrage.
Onderdeel S
Het belang van het gebruik van maagzuurremmers wordt niet in twijfel getrokken. Omdat echter bij kortdurend gebruik de maagzuurremmers
doorgaans gebruikt worden voor aandoeningen met lage ziektelast en de kosten voor de patiënt zeer beperkt zijn, is tot deze
maatregel besloten. Omdat bij langdurig gebruik doorgaans zowel wat betreft ziektelast als wat betreft de kosten de situatie
anders is, is besloten om een uitzondering te maken voor patiënten die deze middelen chronisch gebruiken. Als de maagzuurremmers
worden voorgeschreven voor een chronische aandoening, en het te verwachten gebruik langer zal duren dan zes maanden, worden
de maagzuurremmers nog wel vergoed, behalve voor het allereerste recept. Het allereerste recept moet dan wel door de patiënt
zelf betaald worden.
Onderdeel T
De compensatieregeling voor het eigen risico wordt jaarlijks geactualiseerd. De CER-groepen zoals gedefinieerd voor de CER
2010 zijn uitgebreid met nieuwe werkzame stoffen/ATC-codes, die in 2010 voor het eerst in de G-Standaard van Z-Index voorkomen.
Voorts is de vormgeving van de DDD-waarde voor de CER-groep Kanker gelijkgeschakeld met de gewijzigde uitvoering van de uitkering
op grond van de Wet tegemoetkoming chronische zieken en gehandicapten. Dat betekent dat de DDD-waarde gelijk is aan één voorschrift,
ongeacht de afgeleverde hoeveelheid of sterkte van het betreffende geneesmiddel. Praktisch betekent dat, dat in het DDD-referentiebestand
de DDD-factor een vaste waarde van 181 krijgt.
De DDD-waarde van de parenterale toediening van methothrexaat (ATC-code L01BA01) in de CER-groep Reuma is gewijzigd van 10 mg
per dag in 25 mg per week (dat is omgerekend 3,571 mg per dag).
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.I. Schippers.