Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2011, 13602 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2011, 13602 | Besluiten van algemene strekking |
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Gelet op artikel 7 van het Eindexamenbesluit v.w.o.- h.a.v.o.- m.a.v.o.- v.b.o.;
Besluit:
1. In Bijlage 1 van de Regeling examenprogramma’s voortgezet onderwijs wordt het examenprogramma Nederlandse taal en literatuur vervangen door de bij deze regeling horende bijlage 1.
2. In Bijlage 2 van de Regeling examenprogramma’s voortgezet onderwijs wordt het examenprogramma Nederlandse taal vervangen door de bij deze regeling horende bijlage 2.
1. De wijziging die deze regeling aanbrengt in bijlage I van de Regeling examenprogramma’s voortgezet onderwijs, is in het schooljaar 2011–2012 niet van toepassing op leerlingen die op 1 augustus 2011 zijn toegelaten tot het vijfde of zesde leerjaar vwo.
2. De wijziging die deze regeling aanbrengt in bijlage I van de Regeling examenprogramma’s voortgezet onderwijs, is in het schooljaar 2012–2013 niet van toepassing op leerlingen die op 1 augustus 2012 zijn toegelaten tot het vijfde leerjaar havo dan wel tot het zesde leerjaar vwo.
3. De wijziging die deze regeling aanbrengt in bijlage II van de Regeling examenprogramma’s voortgezet onderwijs, is in het schooljaar 2012–2013 niet van toepassing op leerlingen die op 1 augustus 2012 zijn toegelaten tot het vierde leerjaar vmbo.
4. De wijziging die deze regeling aanbrengt in bijlage I en bijlage II van de Regeling examenprogramma’s voortgezet onderwijs, is in het schooljaar 2013–2014 niet van toepassing op leerlingen die in schooljaar 2012–2013 op grond van artikel 37a van het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.- m.a.v.o.- v.b.o. zijn toegelaten tot het centraal examen Nederlands.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.
Het eindexamen bestaat uit het centraal examen en het schoolexamen.
Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen:
Domein A Leesvaardigheid
Domein B Mondelinge taalvaardigheid
Domein C Schrijfvaardigheid
Domein D Argumentatieve vaardigheden
Domein E Literatuur
Domein F Oriëntatie op studie en beroep.
Bij de uitvoering van het examenprogramma worden de referentieniveaus Nederlandse taal in acht genomen, bedoeld in artikel 2, onderdeel c en onderdeel d, van het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen
Het centraal examen
Het centraal examen heeft betrekking op domein A en domein D voor zover het analyseren en beoordelen betreft.
Het schoolexamen
Het schoolexamen heeft betrekking op:
– de domeinen en subdomeinen waarop het centraal examen geen betrekking heeft;
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: een of meer domeinen of subdomeinen waarop het centraal examen betrekking heeft;
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen verschillen.
1. De kandidaat kan:
– vaststellen tot welke tekstsoort een tekst of tekstgedeelte behoort;
– de hoofdgedachte van een tekst(gedeelte) aangeven;
– relaties tussen delen van een tekst aangeven;
– conclusies trekken met betrekking tot intenties, opvattingen en gevoelens van de auteur;
– standpunten en soorten argumenten herkennen en onderscheiden;
– argumentatieschema’s herkennen.
2. De kandidaat kan een betogende tekst of betogend tekstgedeelte op aanvaardbaarheid beoordelen en in deze tekst drogredenen herkennen.
3. De kandidaat kan teksten en tekstgedeelten beknopt samenvatten.
4. De kandidaat kan ten behoeve van een voordracht, discussie of debat (ter keuze van de school):
– relevante informatie verzamelen en verwerken;
– deze informatie adequaat presenteren met het oog op doel, publiek en gespreksvorm;
– adequaat reageren op bijdragen van luisteraars of gespreksdeelnemers.
5. De kandidaat kan ten behoeve van een gedocumenteerde uiteenzetting, beschouwing en betoog:
– relevante informatie verzamelen en verwerken;
– deze informatie adequaat presenteren met het oog op doel, publiek, tekstsoort en conventies voor geschreven taal;
– concepten van de tekst reviseren op basis van geleverd commentaar.
6. De kandidaat kan een betoog:
– analyseren;
– beoordelen;
– zelf opzetten en presenteren, schriftelijk en mondeling.
7. De kandidaat kan beargumenteerd verslag uitbrengen van zijn leeservaringen met een aantal door hem geselecteerde literaire werken.
* Minimumaantal: havo 8; vwo 12 waarvan minimaal 3 voor 1880.
* De werken zijn oorspronkelijk geschreven in de Nederlandse taal.
8. De kandidaat kan literaire tekstsoorten herkennen en onderscheiden, en literaire begrippen hanteren in de interpretatie van literaire teksten.
9. De kandidaat kan een overzicht geven van de hoofdlijnen van de literatuurgeschiedenis, en de gelezen literaire werken plaatsen in dit historisch perspectief.
Bij de uitvoering van het examenprogramma worden de referentieniveaus Nederlandse taal in acht genomen, bedoeld in artikel 2, onderdeel e en onderdeel f, van het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen.
BB |
KB |
GL/TL |
||
---|---|---|---|---|
NE/K/1 |
Oriëntatie op leren en werken |
|||
De kandidaat kan zich oriënteren op de eigen loopbaan en het belang van Nederlands in de maatschappij. |
X |
X |
X |
|
NE/K/2 |
Basisvaardigheden |
|||
De kandidaat kan basisvaardigheden toepassen die betrekking hebben op communiceren, samenwerken, en informatie verwerven, verwerken en presenteren. |
X |
X |
X |
|
NE/K/3 |
Leervaardigheden in het vak Nederlands |
CE |
CE |
CE |
De kandidaat kan strategische vaardigheden toepassen die bijdragen tot: het bereiken van verschillende lees-, schrijf-, luister- en kijk-, en spreek-en gespreksdoelen de bevordering van het eigen taalleerproces het compenseren van eigen tekortschietende taalkennis of communicatieve kennis. |
X |
X |
X |
|
NE/K/4 |
Luister- en kijkvaardigheid 1 |
CE |
CE |
CE |
De kandidaat kan: luister- en kijkstrategieën hanteren compenserende strategieën kiezen en hanteren het doel van de makers van een programma aangeven de belangrijkste elementen van een programma weergeven een oordeel geven over een programma en dit toelichten een instructie uitvoeren. |
X |
|||
De kandidaat kan: luister- en kijkstrategieën hanteren compenserende strategieën kiezen en hanteren het doel van de makers van een programma aangeven de belangrijkste elementen van een programma weergeven een oordeel geven over een programma en dit toelichten een instructie uitvoeren de waarde en betrouwbaarheid aangeven van de informatie die door de massamedia verspreid wordt. |
X |
X |
||
NE/K/5 |
Spreek- en gespreksvaardigheid |
|||
De kandidaat kan: relevante informatie verzamelen en verwerken ten behoeve van de spreek- en gesprekssituatie strategieën hanteren ten behoeve van de spreek- en gesprekssituatie compenserende strategieën kiezen en hanteren het spreek-/luisterdoel in de situatie tot uitdrukking brengen het spreek-/luisterdoel en taalgebruik richten op verschillende soorten publiek het spreekdoel van anderen herkennen en de reacties van anderen inschatten in spreek- en gesprekssituaties taalvarianten herkennen en daar adequaat op inspelen. |
X |
X |
X |
|
NE/K/6 |
Leesvaardigheid |
CE |
CE |
CE |
De kandidaat kan: leesstrategieën hanteren compenserende strategieën kiezen en hanteren functie van beeld en opmaak in een tekst herkennen het schrijfdoel van de auteur aangeven een tekst indelen in betekenisvolle eenheden en de relaties tussen die eenheden benoemen het hoofdonderwerp en de hoofdgedachte van een tekst aangeven een oordeel geven over de tekst en dit oordeel toelichten. |
X |
|||
De kandidaat kan: leesstrategieën hanteren compenserende strategieën kiezen en hanteren functie van beeld en opmaak in een tekst herkennen het schrijfdoel van de auteur aangeven en de talige middelen die hij hanteert om dit doel te bereiken een tekst indelen in betekenisvolle eenheden en de relaties tussen die eenheden benoemen het hoofdonderwerp en de hoofdgedachte van een tekst aangeven en een samenvatting geven een oordeel geven over de tekst en dit oordeel toelichten. |
X |
X |
||
NE/K/7 |
Schrijfvaardigheid |
CE |
CE |
CE |
De kandidaat kan: relevante informatie verzamelen en verwerken ten behoeve van het schrijven schrijfstrategieën hanteren compenserende strategieën kiezen en hanteren het schrijfdoel in teksten tot uitdrukking brengen het schrijfdoel en taalgebruik richten op verschillende soorten lezerspubliek conventies hanteren met betrekking tot schriftelijk taalgebruik elektronische hulpmiddelen gebruiken bij het schrijven concepten van de tekst herschrijven op basis van geleverd commentaar. |
X |
X |
X |
|
NE/K/8 |
Fictie |
|||
De kandidaat kan: verschillende soorten fictiewerken herkennen de situatie en het denken en handelen van de personages in het fictiewerk beschrijven de relatie tussen het fictiewerk en de werkelijkheid toelichten een persoonlijke reactie geven op een fictiewerk en deze toelichten met voorbeelden uit het werk. |
X |
|||
De kandidaat kan: verschillende soorten fictiewerken herkennen de situatie en het denken en handelen van de personages in het fictiewerk beschrijven de relatie tussen het fictiewerk en de werkelijkheid toelichten kenmerken van fictie in het fictiewerk aanwijzen relevante achtergrondinformatie verzamelen en selecteren een persoonlijke reactie geven op een fictiewerk en deze toelichten met voorbeelden uit het werk. |
X |
X |
||
NE/V/1 |
Verwerven, verwerken en verstrekken van informatie |
|||
De kandidaat kan zelfstandig informatie verwerven, verwerken en verstrekken in het kader van het sectorwerkstuk. |
X |
|||
NE/V/2 |
Schrijven op basis van documentatie |
|||
De kandidaat kan een doel- en publiekgerichte tekst schrijven: overeenkomstig de voor de tekstsoort geldende conventies onder gebruikmaking van documentatie. |
X |
|||
NE/V/3 |
Vaardigheden in samenhang |
|||
De kandidaat kan de vaardigheden uit het kerndeel in samenhang toepassen. |
X |
Het CvE kan bepalen dat het centraal examen geen betrekking heeft op NE/K/4; dit kan per leerweg verschillen.
In bijlage 1 en 2 is in De examenprogramma’s Nederlands opgenomen dat bij de uitvoering van het eindexamenprogramma de referentieniveaus in acht worden genomen. De eindexamenprogramma’s veranderen verder inhoudelijk niet. De bijlagen worden gepubliceerd in verband met de wijziging van de Bekendmakingswet uit 2009, waarin wordt bepaald dat de bijlagen elektronisch worden gepubliceerd.
DUO acht het de regeling uitvoerbaar en voorziet geen uitvoeringsconsequenties, dit geldt ook voor de Inspectie.
Het Cve acht de regeling uitvoerbaar en acht de beoogde inwerkingtreding uitvoerbaar. Het Cve wijst erop dat een situatie waarin oude en nieuwe examens naast elkaar bestaan, onwenselijk is. In reactie hierop kan gesteld worden dat deze regeling dat ook niet beoogd: alle leerlingen die in het schooljaar 2013-2014 eindexamen Nederlands doen, krijgen te maken met de aangepaste examens.
Deze regeling leidt niet tot een aanvullende informatieplicht voor scholen. Er is daarom geen sprake van een toename van administratieve lasten.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2011-13602.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.