Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 29 juni 2011, nr. VO/309740, houdende wijziging van de Regeling examenprogramma’s voortgezet onderwijs in verband met het in acht nemen van de referentieniveaus Nederlandse taal bij de uitvoering van de eindexamenprogramma’s Nederlands vmbo, havo en vwo

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 7 van het Eindexamenbesluit v.w.o.- h.a.v.o.- m.a.v.o.- v.b.o.;

Besluit:

Artikel I. Wijziging regeling examenprogramma’s voortgezet onderwijs

  • 1. In Bijlage 1 van de Regeling examenprogramma’s voortgezet onderwijs wordt het examenprogramma Nederlandse taal en literatuur vervangen door de bij deze regeling horende bijlage 1.

  • 2. In Bijlage 2 van de Regeling examenprogramma’s voortgezet onderwijs wordt het examenprogramma Nederlandse taal vervangen door de bij deze regeling horende bijlage 2.

Artikel II. Overgangsbepalingen

  • 1. De wijziging die deze regeling aanbrengt in bijlage I van de Regeling examenprogramma’s voortgezet onderwijs, is in het schooljaar 2011–2012 niet van toepassing op leerlingen die op 1 augustus 2011 zijn toegelaten tot het vijfde of zesde leerjaar vwo.

  • 2. De wijziging die deze regeling aanbrengt in bijlage I van de Regeling examenprogramma’s voortgezet onderwijs, is in het schooljaar 2012–2013 niet van toepassing op leerlingen die op 1 augustus 2012 zijn toegelaten tot het vijfde leerjaar havo dan wel tot het zesde leerjaar vwo.

  • 3. De wijziging die deze regeling aanbrengt in bijlage II van de Regeling examenprogramma’s voortgezet onderwijs, is in het schooljaar 2012–2013 niet van toepassing op leerlingen die op 1 augustus 2012 zijn toegelaten tot het vierde leerjaar vmbo.

  • 4. De wijziging die deze regeling aanbrengt in bijlage I en bijlage II van de Regeling examenprogramma’s voortgezet onderwijs, is in het schooljaar 2013–2014 niet van toepassing op leerlingen die in schooljaar 2012–2013 op grond van artikel 37a van het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.- m.a.v.o.- v.b.o. zijn toegelaten tot het centraal examen Nederlands.

Artikel III. Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt voor leerlingen in het vwo in werking met ingang van 1 augustus 2011.

  • 2. Deze regeling treedt voor leerlingen in het vmbo en havo in werking met ingang van 1 augustus 2012

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.

BIJLAGE I

Examenprogramma Nederlandse taal en literatuur havo/vwo

Het eindexamen

Het eindexamen bestaat uit het centraal examen en het schoolexamen.

Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen:

Domein A Leesvaardigheid

Domein B Mondelinge taalvaardigheid

Domein C Schrijfvaardigheid

Domein D Argumentatieve vaardigheden

Domein E Literatuur

Domein F Oriëntatie op studie en beroep.

Bij de uitvoering van het examenprogramma worden de referentieniveaus Nederlandse taal in acht genomen, bedoeld in artikel 2, onderdeel c en onderdeel d, van het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen

Het centraal examen

Het centraal examen heeft betrekking op domein A en domein D voor zover het analyseren en beoordelen betreft.

Het schoolexamen

Het schoolexamen heeft betrekking op:

  • de domeinen en subdomeinen waarop het centraal examen geen betrekking heeft;

  • indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: een of meer domeinen of subdomeinen waarop het centraal examen betrekking heeft;

  • indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen verschillen.

De examenstof

Domein A: Leesvaardigheid
Subdomein A1: Analyseren en interpreteren
  • 1. De kandidaat kan:

    • vaststellen tot welke tekstsoort een tekst of tekstgedeelte behoort;

    • de hoofdgedachte van een tekst(gedeelte) aangeven;

    • relaties tussen delen van een tekst aangeven;

    • conclusies trekken met betrekking tot intenties, opvattingen en gevoelens van de auteur;

    • standpunten en soorten argumenten herkennen en onderscheiden;

    • argumentatieschema’s herkennen.

Subdomein A2: Beoordelen
  • 2. De kandidaat kan een betogende tekst of betogend tekstgedeelte op aanvaardbaarheid beoordelen en in deze tekst drogredenen herkennen.

Subdomein A3: Samenvatten
  • 3. De kandidaat kan teksten en tekstgedeelten beknopt samenvatten.

Domein B: Mondelinge taalvaardigheid
  • 4. De kandidaat kan ten behoeve van een voordracht, discussie of debat (ter keuze van de school):

    • relevante informatie verzamelen en verwerken;

    • deze informatie adequaat presenteren met het oog op doel, publiek en gespreksvorm;

    • adequaat reageren op bijdragen van luisteraars of gespreksdeelnemers.

Domein C: Schrijfvaardigheid
  • 5. De kandidaat kan ten behoeve van een gedocumenteerde uiteenzetting, beschouwing en betoog:

    • relevante informatie verzamelen en verwerken;

    • deze informatie adequaat presenteren met het oog op doel, publiek, tekstsoort en conventies voor geschreven taal;

    • concepten van de tekst reviseren op basis van geleverd commentaar.

Domein D: Argumentatieve vaardigheden
  • 6. De kandidaat kan een betoog:

    • analyseren;

    • beoordelen;

    • zelf opzetten en presenteren, schriftelijk en mondeling.

Domein E: Literatuur
Subdomein E1: Literaire ontwikkeling
  • 7. De kandidaat kan beargumenteerd verslag uitbrengen van zijn leeservaringen met een aantal door hem geselecteerde literaire werken.

    • * Minimumaantal: havo 8; vwo 12 waarvan minimaal 3 voor 1880.

    • * De werken zijn oorspronkelijk geschreven in de Nederlandse taal.

Subdomein E2: Literaire begrippen
  • 8. De kandidaat kan literaire tekstsoorten herkennen en onderscheiden, en literaire begrippen hanteren in de interpretatie van literaire teksten.

Subdomein E3: Literatuurgeschiedenis
  • 9. De kandidaat kan een overzicht geven van de hoofdlijnen van de literatuurgeschiedenis, en de gelezen literaire werken plaatsen in dit historisch perspectief.

Domein F: Oriëntatie op studie en beroep

BIJLAGE II

2.1 Nederlandse taal

Bij de uitvoering van het examenprogramma worden de referentieniveaus Nederlandse taal in acht genomen, bedoeld in artikel 2, onderdeel e en onderdeel f, van het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen.

   

BB

KB

GL/TL

NE/K/1

Oriëntatie op leren en werken

     
 

De kandidaat kan zich oriënteren op de eigen loopbaan en het belang van Nederlands in de maatschappij.

X

X

X

NE/K/2

Basisvaardigheden

     
 

De kandidaat kan basisvaardigheden toepassen die betrekking hebben op communiceren, samenwerken, en informatie verwerven, verwerken en presenteren.

X

X

X

NE/K/3

Leervaardigheden in het vak Nederlands

CE

CE

CE

 

De kandidaat kan strategische vaardigheden toepassen die bijdragen tot:

het bereiken van verschillende lees-, schrijf-, luister- en kijk-, en spreek-en gespreksdoelen

de bevordering van het eigen taalleerproces

het compenseren van eigen tekortschietende taalkennis of communicatieve kennis.

X

X

X

NE/K/4

Luister- en kijkvaardigheid 1

CE

CE

CE

 

De kandidaat kan:

luister- en kijkstrategieën hanteren

compenserende strategieën kiezen en hanteren

het doel van de makers van een programma aangeven

de belangrijkste elementen van een programma weergeven

een oordeel geven over een programma en dit toelichten

een instructie uitvoeren.

X

   
 

De kandidaat kan:

luister- en kijkstrategieën hanteren

compenserende strategieën kiezen en hanteren

het doel van de makers van een programma aangeven

de belangrijkste elementen van een programma weergeven

een oordeel geven over een programma en dit toelichten

een instructie uitvoeren

de waarde en betrouwbaarheid aangeven van de informatie die door de massamedia verspreid wordt.

 

X

X

NE/K/5

Spreek- en gespreksvaardigheid

     
 

De kandidaat kan:

relevante informatie verzamelen en verwerken ten behoeve van de spreek- en gesprekssituatie

strategieën hanteren ten behoeve van de spreek- en gesprekssituatie

compenserende strategieën kiezen en hanteren

het spreek-/luisterdoel in de situatie tot uitdrukking brengen

het spreek-/luisterdoel en taalgebruik richten op verschillende soorten publiek

het spreekdoel van anderen herkennen en de reacties van anderen inschatten

in spreek- en gesprekssituaties taalvarianten herkennen en daar adequaat op inspelen.

X

X

X

NE/K/6

Leesvaardigheid

CE

CE

CE

 

De kandidaat kan:

leesstrategieën hanteren

compenserende strategieën kiezen en hanteren

functie van beeld en opmaak in een tekst herkennen

het schrijfdoel van de auteur aangeven

een tekst indelen in betekenisvolle eenheden en de relaties tussen die eenheden benoemen

het hoofdonderwerp en de hoofdgedachte van een tekst aangeven

een oordeel geven over de tekst en dit oordeel toelichten.

X

   
 

De kandidaat kan:

leesstrategieën hanteren

compenserende strategieën kiezen en hanteren

functie van beeld en opmaak in een tekst herkennen

het schrijfdoel van de auteur aangeven en de talige middelen die hij hanteert om dit doel te bereiken

een tekst indelen in betekenisvolle eenheden en de relaties tussen die eenheden benoemen

het hoofdonderwerp en de hoofdgedachte van een tekst aangeven en een samenvatting geven

een oordeel geven over de tekst en dit oordeel toelichten.

 

X

X

NE/K/7

Schrijfvaardigheid

CE

CE

CE

 

De kandidaat kan:

relevante informatie verzamelen en verwerken ten behoeve van het schrijven

schrijfstrategieën hanteren

compenserende strategieën kiezen en hanteren

het schrijfdoel in teksten tot uitdrukking brengen

het schrijfdoel en taalgebruik richten op verschillende soorten lezerspubliek

conventies hanteren met betrekking tot schriftelijk taalgebruik

elektronische hulpmiddelen gebruiken bij het schrijven

concepten van de tekst herschrijven op basis van geleverd commentaar.

X

X

X

NE/K/8

Fictie

     
 

De kandidaat kan:

verschillende soorten fictiewerken herkennen

de situatie en het denken en handelen van de personages in het fictiewerk beschrijven

de relatie tussen het fictiewerk en de werkelijkheid toelichten

een persoonlijke reactie geven op een fictiewerk en deze toelichten met voorbeelden uit het werk.

X

   
 

De kandidaat kan:

verschillende soorten fictiewerken herkennen

de situatie en het denken en handelen van de personages in het fictiewerk beschrijven

de relatie tussen het fictiewerk en de werkelijkheid toelichten

kenmerken van fictie in het fictiewerk aanwijzen

relevante achtergrondinformatie verzamelen en selecteren

een persoonlijke reactie geven op een fictiewerk en deze toelichten met voorbeelden uit het werk.

 

X

X

NE/V/1

Verwerven, verwerken en verstrekken van informatie

     
 

De kandidaat kan zelfstandig informatie verwerven, verwerken en verstrekken in het kader van het sectorwerkstuk.

   

X

NE/V/2

Schrijven op basis van documentatie

     
 

De kandidaat kan een doel- en publiekgerichte tekst schrijven:

overeenkomstig de voor de tekstsoort geldende conventies

onder gebruikmaking van documentatie.

   

X

NE/V/3

Vaardigheden in samenhang

     
 

De kandidaat kan de vaardigheden uit het kerndeel in samenhang toepassen.

   

X

X Noot
1

Het CvE kan bepalen dat het centraal examen geen betrekking heeft op NE/K/4; dit kan per leerweg verschillen.

TOELICHTING

In bijlage 1 en 2 is in De examenprogramma’s Nederlands opgenomen dat bij de uitvoering van het eindexamenprogramma de referentieniveaus in acht worden genomen. De eindexamenprogramma’s veranderen verder inhoudelijk niet. De bijlagen worden gepubliceerd in verband met de wijziging van de Bekendmakingswet uit 2009, waarin wordt bepaald dat de bijlagen elektronisch worden gepubliceerd.

Uitvoeringsconsequenties

DUO acht het de regeling uitvoerbaar en voorziet geen uitvoeringsconsequenties, dit geldt ook voor de Inspectie.

Het Cve acht de regeling uitvoerbaar en acht de beoogde inwerkingtreding uitvoerbaar. Het Cve wijst erop dat een situatie waarin oude en nieuwe examens naast elkaar bestaan, onwenselijk is. In reactie hierop kan gesteld worden dat deze regeling dat ook niet beoogd: alle leerlingen die in het schooljaar 2013-2014 eindexamen Nederlands doen, krijgen te maken met de aangepaste examens.

Administratieve lasten

Deze regeling leidt niet tot een aanvullende informatieplicht voor scholen. Er is daarom geen sprake van een toename van administratieve lasten.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.

Naar boven