TOELICHTING
1. Inleiding
Onderhavige regeling bevat een aantal voorschriften op het vlak van legionellapreventie in drinkwater en warm tapwater. Het
betreft:
-
– de nadere vaststelling van de zorginstellingen die onder hoofdstuk 4 van het Drinkwaterbesluit vallen,
-
– de frequentie waarin een drinkwaterbedrijf het water in zijn distributiegebied op legionella moet onderzoeken,
-
– de nadere invulling van de in het Drinkwaterbesluit opgenomen kwaliteitseis voor legionella,
-
– nadere voorschriften voor het uitvoeren van de legionella-risicoanalyse,
-
– eisen aan de monstername en analyse, en
-
– de bepaling van het aantal meetpunten dat in een installatie op legionella moet worden onderzocht.
Daarnaast zal de regeling op korte termijn worden aangevuld met voorschriften inzake de op grond van artikel 44 van het Drinkwaterbesluit
in acht te nemen volgorde van beheersmaatregelen.
2. Gevolgen voor milieu, bedrijfsleven, administratieve lasten, toezicht en handhaving
In de memorie van toelichting van de Drinkwaterwet en de nota van toelichting op het Drinkwaterbesluit is reeds uitvoerig
ingegaan op de effecten van de nieuwe regelgeving.
Specifiek met betrekking tot onderhavige regeling is door de VROM-Inspectie een HUF-toets uitgevoerd. Dit heeft geleid tot
een aantal aanpassingen die in de regeling verwerkt zijn.
Voor wat betreft het bedrijfsleven brengt onderhavige regeling geen noemenswaardige veranederingen met zich mee, in vergelijking
met de regelgeving op basis van de Waterleidingwet.
3. Artikelsgewijs
Artikel 1. Definities
Waar in de regeling wordt gesproken over ‘besluit’ wordt daarmee bedoeld het Drinkwaterbesluit.
Artikel 2. Aanwijzen categorieën zorginstellingen
In dit artikel, dat gebaseerd op artikel 35, eerste lid, onder b, van het besluit, worden de zorginstellingen aangewezen die
onder hoofdstuk 4 van het besluit vallen en die dus aan legionellapreventie moeten doen. Voor de goede orde zij opgemerkt
dat ook andere bedrijven en instellingen (zoals ziekenhuizen, hotels, kampeerterreinen, en jachthavens) aan legionellapreventie
moeten doen. Deze zijn benoemd in artikel 35, eerste lid, van het besluit.
Alleen voor zorginstellingen was een nadere aanduiding nodig in onderhavige regeling. Het betreft die zorginstellingen die
behoren tot een of meer van de in het artikel genoemde categorieën. De in het artikel genoemde categorie wordt ter toelichting
hieronder de zogeheten SBI-code genoemd. Deze code uit de Standaard Bedrijfsindeling wordt door de Kamer van Koophandel toegekend
aan bedrijven en instellingen, op basis van de gegevens die deze bedrijven en instellingen aanleveren. Daarmee kan de code
een goede eerste indicatie zijn van de status van een bepaalde locatie. In de praktijk kan echter blijken dat soms de verkeerde
code aan de locatie is toegekend. De omschrijving is dus uiteindelijk bepalend voor de vraag of een bepaalde locatie aan legionellapreventie
moet doen, niet de aan de locatie toegekende SBI code.
Het gaat om de volgende locaties:
-
a. revalidatiecentra met overnachting (SBI-code 861031),
-
b. oncologische en radiotherapeutische instituten (SBI-code 862214),
-
c. verpleeghuizen (SBI-code 8710),
-
d. instellingen voor verstandelijk gehandicapten en psychiatrische cliënten (SBI-code 872001),
-
e. instellingen voor niet-verstandelijk gehandicapten (SBI-code 873011),
-
f. verzorgingshuizen (SBI-code 87302),
-
g. herstellingsoorden (SBI-code 879022),
-
h. geestelijke gezondheids- en verslavingszorg met overnachting bestemd voor dak- en thuislozen en/of verslaafden (SBI-code 86104),
-
i. maatschappelijke opvang voor volwassenen met verblijfsaccommodatie bestemd voor dak- en thuislozen en/of verslaafden (SBI
879021).
Hierbij kan sprake zijn van een eenvoudige drinkwaterinstallatie zoals gedefinieerd in artikel 1, in een zogeheten zorgwoning.
Dit is een losse woning waar zorg verleend wordt, gevestigd in een reguliere woonwijk of in een appartementencomplex, Indien
sprake is van een eenvoudige drinkwaterinstallatie, hoeft niet aan legionellapreventie te worden gedaan. Het gaat volgens
de definitie om een installatie die overeenkomt met die van een eengezinswoning, Een dergelijke installatie bestaat doorgaans
uit een stelsel van leidingen met aansluitpunten voor een keuken, één of twee badkamers en toiletten, enkele wastafels en
de warm tapwatervoorvoorziening. Een drinkwaterinstallatie waar vanwege de oppervlakte van de zorgwoning een of meerdere brandslanghaspels
verplicht deel van uitmaken, wordt niet als eenvoudige drinkwaterinstallatie aangemerkt.
De criteria voor een eenvoudige installatie gelden voor het gedeelte na de watermeter, warbij het gedeelte voor de watermeter
geacht wordt behoren bij het distributienet van het drinkwaterbedrijf en buitenbeschouwing blijft. Een instelling die bestaat
uit meerdere eenvoudige drinkwaterinstallaties die na de watermeter aan elkaar zijn gekoppeld, valt niet onder de uitzonderingsrond
van het tweede lid van artikel 2.
Ook de kamers, appartementen of aanleunwoningen die deel uitmaken van de collectieve installatie van een zorginstelling, vallen
onder de plicht tot legionellapreventie.
Artikel 3. Onderzoek legionella door drinkwaterbedrijf
Het is de verantwoordelijkheid voor de drinkwaterbedrijven om ervoor te zorgen dat het door hun geleverde drinkwater voldoet
aan de gestelde kwaliteitseisen. Dit geldt ook voor wat betreft de kwaliteitseis voor legionellabacteriën, die opgenomen is
in artikel 36 van het Drinkwaterbesluit. Om dit te controleren, is in onderhavige regeling vastgelegd dat zij het geleverde
drinkwater periodiek op de aanwezigheid van legionellabacteriën analyseren. In dit artikel is vastgelegd hoe vaak de eigenaar
van een drinkwaterbedrijf het drinkwater ‘af pompstation’ en in zijn distributiegebied moet onderzoeken op de aanwezigheid
van legionellabacteriën.
De frequentie ‘af pompstation’ is gesteld op minimaal halfjaarlijks en de frequentie van de metingen in het distributiegebied
is opgenomen in bijlage 1. Deze bijlage komt overeen met de auditfrequentie, beschreven in bijlage 2, tabel II, van de Drinkwaterregeling.
De onderhavige bepaling komt overeen met artikel 17i, tweede lid, van het Waterleidingbesluit.
De bedoeling van de metingen is om vast te stellen of het gedistribueerde water legionellabacteriën bevat. Indien het monster
wordt genomen bij een collectieve installatie of woninginstallatie die op het distributienet is aangesloten, betekent dit
dat de kraan eerst enige tijd doorstroomd moet worden alvorens het monster wordt genomen. Zie ook de nadere afspraken over
de bemonstering op legionella door de drinkwaterbedrijven, die zijn opgenomen in de Inspectierichtlijn Harmonisatie Meetprogramma
Drinkwaterkwaliteit. Een alternatief is om het monster in het distributiegebied te nemen (vóór de watermeter), zoals bij een
brandkraan.
Artikel 4. Aanwijzing soorten Legionellabacterie
Het RIVM heeft in februari 2010 de notitie ‘Welke legionellasoorten zijn niet ziekteverwekkend?’ uitgebracht (zie www.rivm.nl).
In deze notitie is een onderscheid gemaakt tussen legionellasoorten waarvan aangetoond is dat deze ziektegevallen kunnen veroorzaken,
en soorten waarvan dat niet aangetoond is.
Er is voor gekozen om de normstelling te richten op de soorten waarvan vaststaat dat deze ziekteverwekkend zijn. Daarmee wordt
de mogelijkheid gecreëerd om innovatieve detectietechnieken te ontwikkelen, waarmee uitsluitend de ziekteverwekkende soorten
worden aangetoond.
Indien nieuwe ziekteverwekkende legionellasoorten worden ontdekt die niet in dit artikel zijn genoemd, zal de regeling op
dit punt wordt aangepast.
Met de in artikel 7 genoemde kweekmethode (NEN 6265-2007) kan aanwezigheid van een groot aantal van de veel voorkomende ziekteverwekkende
soorten worden aangetoond. Als met deze methode minder dan 100 kve/l wordt gevonden, mag aangenomen worden dat ziekteverwekkende
soorten (vrijwel) afwezig zijn.
Als met de kweekmethode 100 kve/l of meer wordt gemeten, moet aangenomen worden dat de gestelde norm wordt overschreden, tenzij
door inzet van gevalideerde soortspecifieke analysemethoden het tegendeel kan worden aangetoond. Inzet van soortspecifieke
methoden is dus niet vereist, maar kan wel zinvol zijn om het gezondheidsrisico nader te bepalen.
Artikel 5. Legionella-risicoanalyse
In artikel 37 van het Drinkwaterbesluit zijn een aantal voorschriften opgenomen over het uitvoeren van de legionella-risicoanalyse,
onder andere dat deze wordt uitgevoerd door een daarvoor op basis van BRL 6010 gecertificeerd bedrijf (zie ook de overgangsbepalingen,
opgenomen in artikel 69 van het voormalige Drinkwaterbesluit).
In het onderhavige artikel en bijlage 2 zijn nadere voorschriften gesteld aan de wijze waarop de legionella-risicoanalyse
moet worden uitgevoerd. Dit komt overeen met artikel 17k in samenhang met bijlage F van het Waterleidingbesluit.
De legionella-risicoanalyse is de basis voor het legionella-beheersplan, waarover in de artikelen 38, 39 en 40 van het Drinkwaterbesluit
voorschriften zijn opgenomen.
Artikel 6. Eisen aan degene die monstername en analyse doet
In dit artikel worden eisen gesteld aan de personen, bedrijven en laboratoria die monsters nemen en analyseren op legionella.
Dit artikel komt inhoudelijk overeen met artikel 10 van het Waterleidingbesluit.
De monsternemer hoeft niet in dienst te zijn van het laboratorium, maar moet wel voor de monstername geaccrediteerd zijn.
In document RvA-T21 is hierover meer informatie te vinden (zie www.rva.nl)
Artikel 7. Eisen aan wijze van monstername en analyse
In dit artikel worden eisen gesteld aan de wijze waarop watermonsters op legionella worden genomen en geanalyseerd. Deze eisen
gelden alleen voor de uitvoering van de analyses in het kader van de wettelijk voorgeschreven metingen. Voor analyses die
buiten dat kader worden uitgevoerd, gelden deze eisen niet. Het artikel komt overeen met artikel 17p van het Waterleidingbesluit.
Artikel 8. Bepaling aantal meetpunten
In dit artikel is vastgelegd hoe het aantal meetpunten dat wordt betrokken in het onderzoek, bedoeld in artikel 43, eerste
lid, van het besluit, wordt bepaald. Dit artikel komt overeen met artikel 17q jo bijlage G van het Waterleidingbesluit
Artikel 9. Volgorde beheersmaatregelen
Deze bepaling, die nu nog als gereserveerd is aangemerkt, wordt zo spoedig mogelijk nader ingevuld. Omdat dit een bepaling
is die bij de Europese Commissie genotificeerd moet worden, is besloten hiervoor een apart traject te doorlopen, in de vorm
van een wijziging van de onderhavige regeling.
Tevens zij hier gewezen op artikel 20 van de Drinkwaterregeling, dat voorschriften bevat voor gebruik van biociden bij de
drinkwaterproductie en -distributie.
Bijlage 1
Deze bijlage geeft de meetfrequentie weer waarin drinkwaterbedrijven het door hun geleverde water op legionella moeten onderzoeken.
De frequentie is gelijk aan de zogeheten auditfrequentie, die ook is opgenomen in de Drinkwaterregeling en overeenkomt met
bijlage B, tabel II, van het Waterleidingbesluit.
Bijlage 2
Deze bijlage, die – op enkele details na – geheel overeenkomst met bijlage F van het Waterleidingbesluit, beschrijft de uitvoering
van de legionella-risicoanalyse.
Hieronder zullen een aantal onderdelen van bijlage 2 nader worden toegelicht.
Definitie van gebruikte termen
Met een dode leiding wordt bedoeld de situatie dat er op een leiding geen tappunten zijn aangesloten, waardoor er geen doorstroming
met leidingwater plaatsvindt. Het kan zijn dat de leiding is aangelegd met de bedoeling er op een later moment tappunten op
aan te sluiten, of dat de eerder aangesloten tappunten zijn verwijderd. Een situatie waarin wel tappunten op de leiding zijn
aangesloten, maar waarin die tappunten niet worden gebruikt, komt feitelijk overeen met een dode leiding.
Voorschrift 1.2
In het geval dat geconstateerd wordt dat er aërosolvormende tappunten zijn, zijn er de volgende opties:
-
– de aërosolvormende tappunten worden verwijderd of vervangen door appendages die niet sproeien of vernevelen.
-
– in de toevoer naar een aërosolvormend tappunt wordt een behandelingtechniek toegepast waardoor legionellabacteriën die eventueel
in de installatie zijn gegroeid, in voldoende mate worden geëlimineerd. Teneinde de effectiviteit van deze behandeling te
waarborgen zal een beheersplan moeten worden opgesteld en uitgevoerd.
-
– het leidinggedeelte tussen het aansluitpunt van de installatie en het betreffende aërosolvormende tappunt staat op slechts
één punt in verbinding met de rest van de installatie. Indien ter plaatse een controleerbare keerklep aanwezig is die besmetting
vanuit de rest van de installatie voorkomt, kan de risicoanalyse beperkt blijven tot het betreffende leidinggedeelte. Afhankelijk
van de uitkomsten hiervan wordt een beheersplan opgesteld en uitgevoerd.
-
– er wordt voor de hele installatie een risicoanalyse uitgevoerd. Afhankelijk van de uitkomsten hiervan wordt een beheersplan
opgesteld en uitgevoerd.
Voorschrift 2.1, eerste streepje
Onder genoemde tekeningen, schema’s en beschrijvingen worden onder meer verstaan:
-
– plattegrond plus principeschema van de collectieve watervoorziening of het collectieve leidingnet;
-
– plattegrond plus isometrische (scheve) projectietekeningen;
-
– installatietekeningen van de collectieve watervoorziening of het collectieve leidingnet, inclusief gegevens over eventuele
revisies.
Voorschrift 2.3
De gebruiksgegevens zijn met name bepalend voor de verblijftijd, de stilstand en stagnatie van het water in de leidingdelen.
Het is daarom belangrijk om te weten of alle tappunten met enige regelmaat worden gebruikt of dat er tappunten zijn waarvan
verwacht mag worden dat ze niet of nauwelijks gebruikt worden.
Bij voorraadtoestellen en leidingwaterreservoirs kan zich de situatie voordoen dat er een te laag gebruik is, waardoor de
verblijfstijd van het water kan oplopen en zich gunstige condities voor legionellagroei kunnen voordoen.
Bij een te hoog gebruik van een voorraadtoestel voor warm tapwater kan de temperatuur langdurig onder de gewenste waarden
komen. Indien de ontwerptemperaturen niet minimaal één uur per dag worden bereikt, kan dit een verhoogd risico op legionellagroei
opleveren.
Voorschrift 2.4
Bij de functie van de installatiecomponent kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een circulatiesysteem en enkel- of meervoudige
uittapleidingen.
Met materiële gegevens van de installatiecomponent wordt onder meer bedoeld de waterinhoud van het boilervat of drinkwaterreservoir
en de lengte van de uittapleidingen.
Met betrekking tot de bedrijfswijze van de installatiecomponent wordt opgemerkt dat dit met name voor toestellen geldt (thermostaatinstelling,
dag/nachtregime).
De temperatuur van de installatiecomponent is afhankelijk van de ruimte en eventuele hot spots en kan door meting aan het
tappunt worden bepaald. Bij meting van de tapwatertemperatuur is de keuze van het juiste moment (na een periode van minimaal
enige uren zonder tappen – bij ‘gunstige’ condities voor opwarming) van groot belang.
Bepaling van de watertemperatuur van de installatiecomponenten door meting aan het tappunt vindt plaats na een periode van
minimaal enige uren zonder tappen en onder omstandigheden waarbij maximale opwarming van het leidingwater te verwachten is.
Voorschrift 3.1, onder 1
Bij aansluiting op het leidingnet van het waterleidingbedrijf kan de eigenaar er bij de risicoanalyse van uitgaan dat water
dat door het waterleidingbedrijf wordt geleverd ter plaatse van het aansluitpunt legionellaveilig is.
Indien de eigenaar zelf leidingwater bereidt uit waterbronnen strekt de risicoanalyse zich mede uit tot de grondstof.
Voorschrift 3.1, onder 2
De drinkwaterinstallatie omvat mede inlaatcombinaties voor warmwatertoestellen en de inlaat voor mengwatertoestellen.
Voorschrift 4.5
Bewoners-, gebruikers- en beheerdersgedrag omvat een scala van mogelijkheden, zoals intensiteit van gebruik (van langdurig
niet gebruik tot extreem hoog gebruik), instelling thermostaat en uitschakelen apparatuur.
Onder het onjuist functioneren van installatiecomponenten wordt onder meer begrepen het onjuist functioneren van thermostaten,
het niet functioneren van terugslagkleppen en het lekken van afsluiters.
Voorschrift 5.1.1
Bij de risicoanalyse wordt ten minste rekening gehouden met de volgende risicofactoren, die vermeerdering van legionellabacteriën
in leidingwatersystemen bevorderen:
-
– een watertemperatuur tussen 25 en 50 °C; de maximale groei treedt op tussen 30 en 40 °C;
-
– stilstaand water. Stilstaand water vergroot het risico op het ontstaan van biofilm, die als voedingsbron en bescherming van
legionellabacteriën fungeert;
-
– lange verblijftijd. Eventueel aanwezige legionellabacteriën kunnen bij een lange verblijftijd doorgroeien tot hogere concentraties;
-
– biofilm en sediment. Zowel het aangevoerde water als de installatie kunnen voldoende voedingsstoffen bevatten voor de vorming
van biofilm en de groei van legionellabacteriën. Grote hoeveelheden sediment (bezinksel) vormen een voedingsbodem voor langdurige
ontwikkeling van biofilm en legionellabacteriën in hoge concentraties.
Voorschrift 5.1.2
Bij de risicoanalyse wordt tenminste rekening gehouden met de volgende risicobeperkende factoren:
-
– watertemperaturen onder 20 °C. Hierbij treedt geen groei op;
-
– watertemperaturen tussen 20 en 25 °C, voor zover er maximaal een week stilstand is en een goede doorstroming.
-
– watertemperaturen boven 50 °C. Hierboven treedt geen groei maar langzame afsterving op;
-
– watertemperaturen boven 60 °C. Hierboven treedt geen groei maar snelle afsterving op;
-
– doorstroming. Doorstroming is echter onvoldoende om eenmaal gevormde biofilm te verwijderen;
-
– korte verblijftijd. Een korte verblijftijd beperkt de doorgroei van legionellabacteriën.
Omdat daarover op dit moment nog niet voldoende bekend is, is niet gedifferentieerd naar leidingmateriaal. Er is uitgegaan
van situaties waarin altijd voldoende zuurstof (> 2,2 mg O2/l) en voedingsstoffen aanwezig zijn.
Voorschrift 5.1.3
In voor legionellabacteriën gunstige omstandigheden kan doorgroei tot hoge concentraties optreden. Als een dergelijke situatie
optreedt of kan optreden, is een grote reductie vereist. Een van de manieren om dit te bereiken is naverwarming van het water
waarin mogelijk relevante hoeveelheden legionellabacteriën aanwezig zijn.
Bij toepassing van mengwatersystemen is wekelijks verhogen van de temperatuur van het leidingnet gedurende een bepaalde tijd
(standtijd) een mogelijke maatregel om legionellabacteriën die eventueel op de leidingwand zijn aangegroeid, te doden.
De in de tabel opgenomen combinaties van temperaturen en tijden zijn bedoeld als alternatieven: 10 minuten naverwarmen bij
60 °C, óf 1 minuut bij 65 °C, óf 10 seconden bij 70 °C.
Voorschrift 5.1.5. en 5.1.6
Het spoelen van weinig gebruikte uittapleidingen is er op gericht de eventueel vrij in het water zwevende legionellabacteriën
weg te spoelen zodat de kans op hechting geminimaliseerd wordt. In tegenstelling tot voorschrift 5.1.3 wordt met deze maatregel
geen doding of verwijdering van biofilm en daarin aanwezige legionellabacteriën bereikt.
Bij het spoelen wordt water getapt totdat een stabiele temperatuur van het water is bereikt. Dit is een indicatie dat het
water in de leiding geheel ververst is. Daarna wordt nog minimaal 10 seconden doorgespoeld. Er worden geen eisen gesteld aan
de temperatuur van het spoelwater of de minimum stroomsnelheid.
Voorschrift 5.2
In dit voorschrift wordt nader ingegaan op de risicokwalificatie en de daarbij gebruikte symbolen en rekenregels. Opgemerkt
zij dat het hier gaat om een kwalificatie van risico’s, met name op het risico dat legionellabacteriën in de installatie uitgroeien.
Indien aan een bepaald deel van de installatie bijvoorbeeld de kwalificatie «- - -» wordt toegekend, betekent dit dat zich
gunstige groeiomstandigheden voordoen. Dit hoeft echter niet te betekenen dat hier altijd grote aantallen legionellabacteriën
worden aangetroffen.
Bij de risicokwalificatie kan gebruik worden gemaakt van de symbolen + (afsterven legionellabacteriën), 0 (neutraal) en -
(groei legionellabacteriën). Als referentie wordt uitgegaan van een concentratie van minder dan 100 kve/l. Hieronder wordt
de betekenis van meerdere minnen en plussen gegeven.
Betekenis symbolen voor risicokwalificatie
Symbool
|
Betekenis
|
0
|
geen groei
|
-
|
kans op beperkte groei
|
- -
|
kans op matige groei
|
- - -
|
kans op grote groei
|
+
|
beperkte reductie
|
++
|
matige reductie
|
+++
|
grote reductie
|
Bij serieschakeling van componenten of clusters van componenten gelden de volgende rekenregels voor de symbolen:
-
1.
Als meerdere componenten of clusters minnen of nullen scoren wordt de totale score gegeven door de slechtste score in de reeks.
De component met de meeste minnen bepaalt de totale score. Meerdere componenten met een negatieve score worden dus niet opgeteld.
-
2.
Als één of meer componenten gezamenlijk negatief scoren kan dit door één of meer plussen worden gecompenseerd. Bij serieschakeling
van componenten met plussen mogen de positieve scores worden opgeteld.
-
3.
Een min kan uitsluitend stroomafwaarts worden gecompenseerd door een plus; er kunnen geen plussen worden «gespaard».
Rekenregels
Indien alle componenten tenminste risiconeutraal zijn, kan eenvoudig worden vastgesteld dat de totale installatie geen risico
op groei met zich brengt.
Als er in bepaalde componenten van de installatie risico’s op groei worden geconstateerd, moet via een risicokwalificatie
worden bepaald of deze risico’s door beheersmaatregelen voldoende worden beheerst. Enige voorbeelden kunnen de in de bijlage
opgenomen rekenregels illustreren:
In principe wordt gestreefd naar een totaal score per hoofdfunctie van 0.
component A
|
component B
|
component C
|
component D
|
component E
|
totaal score
|
- - -
|
0
|
0
|
|
|
- - -
|
-
|
- -
|
0
|
0
|
-
|
- -
|
+
|
- -
|
0
|
0
|
-
|
- -
|
-
|
- -
|
0
|
0
|
+
|
-
|
-
|
-
|
0
|
0
|
+
|
0
|
- - -
|
0
|
++
|
|
|
-
|
- - -
|
0
|
+++
|
|
|
0
|
-
|
0
|
+++
|
|
|
0
|
Leidingvolume >1 liter
In vele installaties zijn plaatsen aan te wijzen waar in kleine watervolumes gunstige condities voor Legionellagroei optreden.
Hierbij valt onder andere te denken aan korte uittapleidingen die vrijwel uitsluitend met lauw water doorstroomd worden, zoals
doucheslangen en uittapleidingen van mengautomaten, maar ook drinkwaterleidingen bij mengkranen (doorwarming vanuit warme
leiding). Voor dergelijke kleine volumes van goed doorstroomde leidingen is, bij gelijke legionellaconcentratie, een veel
kleiner aantal bacteriën aanwezig dan bij een groot volume. Aangenomen wordt dat de kans op besmetting van mensen door blootstelling
aan dergelijke kleine volumes verwaarloosbaar is. Om die reden worden leidingen met een volume kleiner dan één liter een neutraal
risico toegeschreven. Voor praktische doeleinden wordt dit voor uittapleidingen van bijvoorbeeld mengautomaten vertaald in
een simpel criterium van maximaal vijf meter lengte tussen mengpunt en ieder aangesloten, afzonderlijk tappunt. Hierbij wordt
uitgegaan van een leidingdiameter van 15 millimeter. Bij dikkere leidingen is sprake van een kortere toelaatbare lengte.
Bijlage 3
Deze bijlage komt geheel overeen met bijlage G van het Waterleidingbesluit en geeft aan hoe het aantal meetpunten in een collectieve
installatie moet worden bepaald, De plaats van de meetpunten wordt vastgelegd in het legionellabeheersplan, waarover in het
Drinkwaterbesluit voorschriften zijn opgenomen. In beginsel gaat het daarbij om het aantal tappunten van de gehele installatie.
Indien echter toepassing is gegeven aan Bijlage 2, voorschrift 1.2.1, onder b (lokale behandeling van het water) of c (beperken
risicoanalyse tot gedeelte met aërosolvormende tappunten), dan kan worden uitgegaan van het aantal tappunten van het betreffende
installatieonderdeel.
Indien sprake is van een samenhangend complex van gebouwen, mogen de tappunten worden opgeteld om het aantal meetpunten te
bepalen.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
J.J. Atsma.