Algemeen Reglement van de Stichting Nederlands Fonds voor de Film

De Stichting Nederlands Fonds voor de Film,

Gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht (Awb);

Gelet op artikel 10, lid 4, van de Wet op het specifiek cultuurbeleid;

Besluit:

Artikel 1 Definities

In dit reglement wordt verstaan onder:

activiteitenplan:

het plan van de aanvrager tot uitvoering van een met elkaar samenhangend geheel van filmactiviteiten niet zijnde een filmproductie;

afwerking:

het voor bioscoopvertoning gereed maken van een filmproductie na voltooiing van de werkkopie;

animatie:

een filmproductie die een kunstmatige filmtechniek hanteert waarbij door het na elkaar afspelen van verschillende stilstaande beelden de illusie van beweging ontstaat;

arthouse film:

een speelfilm waarbij de nadruk op de artistieke potentie ligt en het eindresultaat van een dusdanig bijzondere kwaliteit zal zijn dat de filmproductie nationaal en/of internationaal goed ontvangen zal worden;

begroting:

de gedetailleerde financiële onderbouwing van de kosten van een filmproductie of filmactiviteit;

bestuur:

het bestuur van het Fonds;

bioscoopuitbreng:

de landelijke distributie van een filmproductie, die na de première minimaal drie weken gelijktijdig in drie of meer bioscopen of filmtheaters met een dagelijkse vertoning voor een betalend publiek in Nederland wordt uitgebracht;

categorie:

een soort filmproductie;

coproductie:

een filmproductie, waaraan twee of meer coproducenten risicodragend, op basis van een door alle partijen goedgekeurd filmplan en/of scenario een inhoudelijke en financiële bijdrage leveren;

documentaire:

een non-fictie filmproductie geschikt voor bioscoopvertoning die een aspect van de werkelijkheid belicht waarbij de eigen visie van de regisseur wordt vormgegeven met creatieve gebruikmaking van filmische middelen in een persoonlijke stijl;

experimentele film:

een filmproductie die naar het oordeel van het bestuur van het Fonds onderzoekend en/of grensverleggend is dan wel projecten met een duidelijk aanwijsbaar filmische component waarin het visueel verhalende en de inzet van nieuwe mediatoepassingen (E-cultuur) samenkomen;

financieel & productioneel protocol:

waarin specifieke financiële en productionele

protocol:

vereisten die het Fonds aan filmproducties en filmactiviteiten stelt, zijn opgenomen;

filmactiviteit:

activiteiten op het gebied van film, concreet in de tijd afgebakend, die niet als filmproductie kunnen worden aangemerkt;

filmplan:

het plan van de aanvrager tot uitvoering van een met elkaar samenhangend geheel van activiteiten dat bestaat uit het financieren, voortbrengen en (doen) exploiteren van een filmproductie;

filmproductie:

een cinematografisch werk;

het Fonds:

Stichting Nederlands Fonds voor de Film;

mainstream film:

een speelfilm waarbij de nadruk ligt op de publiekspotentie, dat wil zeggen de grootte van het publieksbereik in samenhang met de beoogde commerciële resultaten;

marktpartijen:

partijen wier reguliere professionele activiteiten zijn gericht op het distribueren en exploiteren van filmproducties, in de ruimste zin des woords, ofwel partijen die risicodragende investeringen doen;

minoritaire coproductie:

een in de Nederlandse bioscoop en/of filmtheaters uit te brengen (internationale) filmproductie, waarvoor de Nederlandse producent in beperkte mate beslissingsbevoegd en verantwoordelijk is en waarvoor deze ook minder dan vijftig procent van de financiering van de filmproductie bijeen heeft gebracht;

ontwikkeling:

alle werkzaamheden verbonden aan de ontwikkeling van een filmproductie tot aan de productie ervan;

producent:

de natuurlijke persoon die de productiemaatschappij rechtsgeldig vertegenwoordigt en binnen de organisatie van de productiemaatschappij beleidsmatig, bedrijfsmatig en inhoudelijk eindverantwoordelijk is;

productiekosten:

de kosten gemoeid met de realisering van een filmproductie;

realisering:

alle werkzaamheden na de fase van ontwikkeling die verbonden zijn aan het tot stand brengen en voor vertoning gereed maken van een filmproductie die bestemd is voor bioscoopuitbreng in Nederland;

regisseur:

een natuurlijk persoon die de artistieke regie voert over de uitvoering van een filmproductie;

scenario:

een beschrijving van opeenvolging van scènes en geschreven tekst met dialoog geschikt om te verfilmen tot een filmproductie;

scenarist:

de schrijver van een synopsis, treatment of scenario;

speelfilm:

een filmproductie in het genre fictie met een vertoningduur van tenminste 60 minuten, dieprimair bestemd is voor bioscoopuitbreng;

storyboard:

een opeenvolging van op papier uitgewerkte shots van scènes uit een scenario bestaande uit tekeningen aangevuld met uitgeschreven informatie zoals de personages, het perspectief en een korte beschrijving en de duur van elk shot;

synopsis:

een korte omschrijving van het verhaal en de belangrijkste personages van het te schrijven scenario;

treatment:

een per scène of cluster van scènes, geconcentreerd geschreven weergave van het te schrijven scenario, zonder dialogen;

uitvoeringsovereenkomst:

de overeenkomst tussen het Fonds en de subsidieontvanger ter uitvoering van het besluit tot verlening van een subsidie.

Artikel 2 Toepasselijkheid

  • 1. Het Algemeen Reglement is van toepassing op alle aanvragen die bij het bestuur worden ingediend en de subsidies die het bestuur naar aanleiding daarvan verstrekt, met uitzondering van de aanvragen en subsidies die worden ingediend respectievelijk verstrekt op grond van de Suppletieregeling.

  • 2. Het Algemeen Reglement is van toepassing naast en in aanvulling op de deelreglementen tenzij in de betreffende deelreglementen anders is bepaald.

Artikel 3 Subsidieverlening

  • 1. Het bestuur verstrekt, ter bevordering van de kwaliteit en de diversiteit van de filmproductie in Nederland en een voor de filmkunst ontvankelijk klimaat in Nederland, subsidies ten behoeve van filmproducties of filmactiviteiten.

  • 2. Subsidieverlening wordt in ieder geval geweigerd als niet wordt voldaan aan de culturele criteria zoals bedoeld in artikel 4.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in dit reglement neemt het bestuur bij zijn besluit op de aanvraag tot subsidieverlening het volgende in overweging:

    • de vereisten en beoordelingscriteria genoemd in dit reglement;

    • de vereisten en beoordelingscriteria in de deelreglementen;

    • de door het bestuur vastgestelde en gepubliceerde beleidsprioriteiten;

    • de noodzaak en omvang van de gevraagde subsidie;

    • de beschikbare middelen;

    • de vereisten en richtlijnen vermeld in het Financieel & Productioneel Protocol van het Fonds;

    • het pre-advies van het subsidiebureau en de financiële afdeling, en,

    • het advies van de adviescommissie of de intendant, desgevraagd.

Artikel 4 Culturele criteria en staatssteunpercentages filmproducties

  • 1. Om in aanmerking te komen voor subsidie in de zin van dit reglement dient een filmproductie, onverminderd het bepaalde in Europese staatsteun regelgeving, in het geval van speelfilms ten minste aan drie en, in het geval van de overige categorieën en minoritaire coproducties, aan twee van de hierna volgende kenmerken te voldoen:

    • a. het scenario waarop de filmproductie is gebaseerd speelt zich in overwegende mate af in Nederland, of in een andere Lidstaat van de Europese Unie, of in een Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of in Zwitserland;

    • b. ten minste één van de hoofdpersonages behoort tot de Nederlandse cultuur of het Nederlandse taalgebied;

    • c. het scenario waarop de filmproductie is gebaseerd is hoofdzakelijk in de Nederlandse taal geschreven;

    • d. het scenario van de filmproductie is gebaseerd op een van origine Nederlandstalig literair werk;

    • e. het hoofdthema van de filmproductie heeft betrekking op kunst dan wel kunstenaars;

    • f. het hoofdthema van de filmproductie heeft betrekking op historische figuren of gebeurtenissen;

    • g. het hoofdthema van de filmproductie heeft betrekking op voor de Nederlandse bevolking relevante actuele culturele, maatschappelijke dan wel politieke kwesties.

  • 2. Voor een filmproductie waarvoor een ander Nederlands bestuursorgaan en/of het Fonds een financiële bijdrage heeft verleend, kan slechts een zodanig bedrag aan subsidie worden verleend dat het totaal van verleende financiële bijdragen niet meer bedraagt dan 50% van de productiekosten.

  • 3. Voor een ‘low budget’ filmproductie, in de zin van een filmproductie waarvan de productiekosten ten hoogste € 2.000.000,– bedragen, kan het percentage in het tweede lid maximaal 75% bedragen.

  • 4. Voor een ‘moeilijke’ film, in de zin van een filmproductie die geen ‘low budget’ filmproductie is, maar overwegend is gericht op het Nederlandse taalgebied en derhalve beperkte commerciële waarde heeft, kan het in het tweede lid bedoelde percentage ten hoogste 75% bedragen, mits de regisseur, producent en scenarist bij de subsidieaanvraag een schriftelijke visie hebben gevoegd waaruit naar het oordeel van het bestuur blijkt dat de filmproductie:

    • (i) bijdraagt aan de diversiteit van film in Nederland; en daarnaast:

    • (ii) ofwel een opvallende artistieke verrijking en/ofwel een innovatieve aanvulling betekent op het reguliere filmaanbod in Nederland.

  • 5. Alleen als de producent, regisseur en scenarist bij de subsidieaanvraag een schriftelijke visie hebben gevoegd waaruit naar het oordeel van het bestuur blijkt dat de aanvraag een onconventionele, grensverleggende en experimentele filmproductie met een naar verwachting lage acceptatiegraad van de markt betreft, kan het in het tweede lid bedoelde percentage maximaal 85% bedragen, ongeacht de hoogte van de productiekosten.

Artikel 5 Beoordelingscriteria

  • 1. Bij de beoordeling van een subsidieaanvraag hanteert het bestuur de volgende beoordelingscriteria ter beoordeling van de kwaliteit van de filmproductie of filmactiviteit.

    De filmproductie of filmactiviteit dient:

    • a. inhoudelijke kwaliteit, en,

    • b. gebaseerd te zijn op een solide filmplan of activiteitenplan, en,

    • c. een haalbaar en kwalitatief bereik te hebben.

  • 2. Bij de beoordeling van een subsidieaanvraag hanteert het bestuur ter beoordeling van de kwaliteit van de bij de filmproductie of filmactiviteit betrokken scenarist, regisseur, producent en/of betrokken organisaties het beoordelingscriterium staat van dienst.

  • 3. Bij de beoordeling van een subsidieaanvraag hanteert het bestuur beoordelingscriteria ter beoordeling van de te verwachten effecten die de filmproductie- of filmactiviteit zal hebben.

    Het bestuur beoordeelt in welke mate de filmproductie of filmactiviteit:

    • a. zal bijdragen aan verscheidenheid, en/of,

    • b. zal bijdragen aan de creatieve en technische innovatie van de cinematografie, en/of,

    • c. het (professionele) filmklimaat in Nederland zal stimuleren.

  • 4. Het bestuur kan in de deelreglementen nadere beoordelingscriteria opnemen.

Artikel 6 Subsidievormen

Het bestuur verstrekt de volgende subsidies:

  • a. subsidies á fonds perdu

  • b. subsidies in de vorm van een lening, en,

  • c. subsidies in de vorm van een garantstelling.

Artikel 7 Subsidieplafond

  • 1. Het bestuur kan per kalenderjaar een subsidieplafond vaststellen en bepalen hoe het beschikbare bedrag wordt verdeeld.

  • 2. Het bestuur kan binnen de verschillende deelreglementen en categorieën afzonderlijke subsidieplafonds vaststellen en bepalen hoe de beschikbare bedragen worden verdeeld.

  • 3. De subsidieplafonds kunnen per kalenderjaar verschillen en worden gepubliceerd in de Staatscourant en bekendgemaakt op de website van het Fonds: www.filmfonds.nl.

  • 4. De subsidieverlening wordt geweigerd indien door het verlenen van de subsidie de subsidieplafonds, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden overschreden.

Artikel 8 Hoogte van het subsidiebedrag

  • 1. De hoogte van een subsidie kan door het bestuur per geval worden bepaald aan de hand van richtbedragen die jaarlijks worden gepubliceerd op de website van het Fonds www.filmfonds.nl en in het Financieel & Productioneel Protocol.

  • 2. Het bestuur kan richtbedragen vaststellen per categorie, per adviserend orgaan, met betrekking tot internationale coproducties en inzake filmproducties waarbij het Fonds samenwerkt met andere (subsidieverlenende) instellingen.

Artikel 9 Aanvrager

  • 1. Een subsidie op aanvraag wordt slechts verstrekt aan een natuurlijk persoon of een rechtspersoon die tenminste gedurende twee jaar voorafgaand aan de aanvraag in Nederland, een Lidstaat van de Europese Unie, of in een staat die partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of in Zwitserland woonachtig respectievelijk gevestigd is, wiens beroep respectievelijk hoofdactiviteit is het schrijven voor, het ontwikkelen, produceren, exploiteren/distribueren van filmproducties of het organiseren en/of uitvoeren van een filmactiviteit ter bevordering van de kwaliteit en de diversiteit van de filmproductie in Nederland en een voor de filmkunst ontvankelijk klimaat in Nederland.

  • 2. Het bestuur kan in een deelreglement nadere eisen stellen aan de aanvrager.

  • 3. Niet in aanmerking voor een subsidie komen:

    • een publieke of commerciële media-instelling in de zin van de Mediawet;

    • zij die nog een beroepsopleiding volgen.

Artikel 10 Vereisten

Een subsidie kan slechts worden verstrekt, indien naar het oordeel van het bestuur:

  • a. de subsidie dient ter dekking van de kosten bij de totstandkoming van de filmproductie of filmactiviteit voor zo ver deze kosten niet reeds door een derde partij worden gedekt;

  • b. aannemelijk is dat verlening van de subsidie noodzakelijk is voor het bereiken van het doel van de aanvraag;

  • c. aannemelijk is dat het doel van de aanvraag gerealiseerd kan worden conform de in de aanvraag begrote uitgaven en dat de begrote uitgaven redelijk en marktconform zijn;

  • d. aannemelijk is dat de aanvrager daadwerkelijk kan beschikken over alle financiële middelen, met inbegrip van de eventuele subsidie van het Fonds, en (auteurs-) rechten op de filmproductie of filmactiviteit die blijkens het bij de aanvraag ingediende film- of activiteitenplan noodzakelijk zijn voor het bereiken van het in de aanvraag aangegeven doel;

  • e. voldoende vertrouwen bestaat dat het film- of activiteitenplan naar behoren zal worden uitgevoerd;

  • f. de filmproductie of filmactiviteit waarvoor subsidie wordt gevraagd ten tijde van de subsidieverlening niet reeds geheel of gedeeltelijk in de openbaarheid is gebracht, en,

  • g. de subsidie niet ter dekking dient van kosten die zijn gemaakt in de periode gelegen voor het besluit tot subsidieverlening.

Artikel 11 Aanvraag

  • 1. Een subsidieaanvraag wordt uitsluitend ingediend met gebruikmaking van een door het Fonds ter beschikking gesteld aanvraagformulier.

  • 2. Het aanvraagformulier is naar waarheid, volledig en volgens de in de toelichting bij het aanvraagformulier en het Financieel & Productioneel Protocol vermelde richtlijnen ingevuld, voorzien van alle gevraagde bijlagen.

  • 3. Aanvraagformulieren zijn digitaal beschikbaar en te downloaden via de website www.filmfonds.nl.

  • 4. Indien het bestuur constateert dat een aanvraag onvolledig is ingediend stelt hij de aanvrager in de gelegenheid de aanvraag binnen een termijn van vijf werkdagen aan te vullen. Indien de aanvrager er niet in slaagt om de aanvraag binnen de gestelde termijn aan te vullen, dan wordt de onvolledig zijnde aanvraag niet in behandeling genomen. Indien de aanvraag binnen de gestelde termijn volledig is ingediend dan geldt de initiële datum van indiening.

  • 5. Voor zover de aanvrager voor dezelfde begrote uitgaven tevens subsidie heeft aangevraagd bij een of meer bestuursorganen, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen.

  • 6. Voor zover de aanvrager voor dezelfde begrote uitgaven tevens financiering heeft aangevraagd bij of ontvangen van private partijen, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag door middel van specificatie van deze partijen, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot deze financiering.

  • 7. Aanvragen voor dezelfde filmproductie of filmactiviteit kunnen niet gelijktijdig bij meerdere afdelingen/categorieën van het Fonds worden ingediend, tenzij het bestuur hier schriftelijk toestemming voor heeft gegeven.

Artikel 12 Inleverdata

  • 1. Het bestuur behandelt aanvragen in subsidierondes, vanaf de daarvoor bestemde inleverdata, tenzij bij deelreglement anders is bepaald.

  • 2. Het Fonds publiceert de inleverdata van de subsidierondes op zijn website: www.filmfonds.nl

Artikel 13 Wijze van beoordeling en beslissing op de aanvraag

  • 1. Een aanvraag is gericht aan het bestuur. Het bestuur kan een aanvraag ter advisering voorleggen aan een intendant of (ad hoc) adviseurs, zoals bedoeld in het Huishoudelijk reglement.

  • 2. Het bestuur beslist uiterlijk binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag. Indien de aanvraag ter advisering aan een intendant of adviseurs is voorgelegd bedraagt deze termijn uiterlijk 22 weken.

Artikel 14 Weigeringsgronden

  • 1. Onverminderd het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht, wordt een aanvraag voor een subsidie afgewezen, indien naar het oordeel van het bestuur niet wordt voldaan aan het bepaalde in het Algemeen Reglement en/of de van toepassing zijnde deelreglement van het Fonds.

  • 2. Het bestuur heeft de mogelijkheid een lagere subsidie te verlenen dan is aangevraagd op grond van de door het bestuur vastgestelde richtbedragen zoals bedoeld in artikel 8.

  • 3. Een aanvraag voor subsidie kan verder worden afgewezen indien de aanvrager of de natuurlijke persoon die de aanvrager rechtsgeldig vertegenwoordigt niet aantoonbaar heeft voldaan aan voorschriften gesteld aan eerder door het bestuur toegekende subsidies, dan wel toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van één of meer verplichtingen verbonden aan een eerdere subsidieverlening of een uitvoeringsovereenkomst van het Fonds.

Artikel 15 Voorwaarden en uitvoeringsovereenkomst

  • 1. In het besluit tot subsidieverlening kan het bestuur voorwaarden opnemen.

  • 2. Het bestuur verbindt in het geval van een financiële bijdrage in de vorm van een lening, aan het besluit tot subsidieverlening de opschortende voorwaarde dat de uitvoeringsovereenkomst tot stand komt.

  • 3. Het bestuur verbindt in het geval van een subsidie in de vorm van een garantstelling, aan het besluit tot subsidieverlening de opschortende voorwaarde dat de leningsovereenkomst tussen de producent en de kredietverstrekker tot stand komt.

  • 4. Het bestuur kan in het besluit tot subsidieverlening bepalen dat de aanvrager van een financiële bijdrage á fonds perdu verplicht is mee te werken aan de totstandkoming van een uitvoeringsovereenkomst.

Artikel 16 Algemene verplichtingen

  • 1. Het bestuur legt aan de subsidieontvanger de verplichting op dat:

    • a. de doeleinden gesteld in het filmplan of het activiteitenplan op basis waarvan subsidie verleend is, op doelmatige wijze worden nagestreefd;

    • b. (de resultaten van) de filmproductie of de filmactiviteit waarvoor een subsidie wordt verstrekt al dan niet tegen betaling openbaar toegankelijk zijn;

    • c. het Fonds te allen tijde juist en waarheidsgetrouw wordt geïnformeerd.

  • 2. Het bestuur kan aan de subsidieontvanger de verplichting opleggen dat:

    • a. de administratie op overzichtelijke en doelmatige wijze wordt gevoerd conform Nederlandse regelgeving, het Financieel & Productioneel Protocol en het bijbehorende Handboek Financiële Verantwoording;

    • b. de administratie een juist, volledig en actueel beeld geeft van het functioneren van de aanvrager en op detailniveau aansluit op de door het Fonds goedgekeurde begroting en financieringsplan;

    • c. van alle ontvangsten en uitgaven deugdelijke bewijsstukken waaruit de aard en de omvang van de geleverde goederen of van de verrichte diensten duidelijk blijken, aanwezig zijn en rapportages, kosten-, bestedings- en andere overzichten in de administratie van de aanvrager zijn opgenomen;

    • d. de subsidie wordt uitgegeven conform de bestedingsverplichting, die eventueel is opgenomen in de deelreglement;

    • e. de administratie en de daarbij behorende bewijsstukken ten minste gedurende vijf jaar na de vaststelling van de subsidie worden bewaard;

    • f. de met exploitatie van de filmproductie of filmactiviteit te genereren opbrengsten volgens een bepaalde wijze worden verdeeld tussen de rechthebbenden en financiers en dat de opbrengsten van de, op grond van deze regeling verleende subsidie op een gegeven moment aangewend dienen te worden voor een volgende filmproductie of filmactiviteit , en,

    • g. eenmaal per 12 maanden een tussentijds voortgangsverslag te verstrekken.

  • 3. De subsidieontvanger doet onverwijld een melding aan het Fonds zodra:

    • a. aannemelijk is dat de filmproductie of filmactiviteit waarvoor subsidie is verleend niet, of niet tijdig of niet geheel zal worden verricht conform het doel of het film- of activiteitenplan op basis waarvan subsidie is verleend;

    • b. aannemelijk is dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan;

    • c. substantiële wijzigingen zijn opgetreden ten opzichte van de bij de aanvraag overgelegde gegevens die aan het Fonds zijn verstrekt in het kader van subsidieverlening dan wel -vaststelling, of,

    • d. met betrekking tot de uitvoering van de filmproductie of -activiteit wijzigingen zijn opgetreden ten opzichte van de aanvraag en/of bijzondere omstandigheden zich voordoen.

  • 4. De subsidieontvanger toont aan, op in de beschikking tot verlening van subsidie aangegeven wijze, dat de filmproductie of filmactiviteit waarvoor de subsidie is verleend is gerealiseerd en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 17 Bijzondere verplichtingen

De subsidieontvanger:

  • a. is verplicht er voor zorg te dragen dat de filmactiviteit of de opname van de filmproductie waarvoor subsidie is verleend uiterlijk start binnen 12 maanden na de subsidieverlening;

  • b. stelt het Fonds in kennis van het moment waarop de openbare toegankelijkheid van de te subsidiëren filmproductie of filmactiviteit een aanvang neemt;

  • c. stelt het Fonds in kennis van het publieksbereik en de commerciële resultaten die worden behaald vanaf het moment waarop de openbare toegankelijkheid van de te subsidiëren filmproductie of filmactiviteit een aanvang neemt;

  • d. is verplicht om na voltooiing van de filmactiviteit of de filmproductie waarvoor de bijdrage is verleend kopieën van de voltooide filmproductie conform eventuele richtlijnen voor oplevering als vermeld in de beschikking en/of uitvoeringsovereenkomst c.q. het exemplaar van het activiteitenverslag aan het Fonds in eigendom over te dragen. Aan het Fonds wordt het recht toegekend tot gehele of gedeeltelijke openbaarmaking van de filmproductie of activiteitenverslag binnen het kader van de gebruikelijke activiteiten van het Fonds of diens rechtsopvolgers, tenzij in redelijkheid gesteld kan worden dat deze openbaarmaking de belangen van de aanvrager of diens rechtverkrijgenden onevenredig kan schaden;

  • e. verplicht zich om “om niet” toestemming te verlenen voor eenmalige of bijzondere openbaarmakingen van de filmproductie die in het kader van de bevordering van het filmklimaat in Nederland en van nationaal belang zijn, en deze daartoe te verveelvoudigen, tenzij in redelijkheid gesteld kan worden dat deze openbaarmaking de belangen van de aanvrager of diens rechtverkrijgenden onevenredig kan schaden.

Artikel 18 Voorschotten

  • 1. Het bestuur kan voorschotten verstrekken. In het besluit tot subsidieverlening en de uitvoeringsovereenkomst worden het bevoorschottingsritme en de hoogte van het voorschot bepaald.

  • 2. Indien subsidie is verleend aan een rechtspersoon als aanvrager waarvan de hoofdvestiging of vestigingsplaats niet in Nederland is gelegen, dan is de aanvrager verplicht ten genoegen van het bestuur aan te tonen dat de aanvrager op het moment van voorschotverlening beschikt over een nevenvestiging in Nederland met ten minste één werknemer in vaste dienst.

Artikel 19 Verantwoording

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht onverminderd het bepaalde in artikel 4:45 Awb desgevraagd de volgende bescheiden in te dienen:

    • a. een verslag van de filmactiviteit of een filmprint van (het onderdeel van) de filmproductie waarvoor subsidie is verleend;

    • b. rapportages van inkomsten uit exploitatie.

  • 2. Het activiteitenverslag geeft inzicht in de aard, duur en omvang van de in het kader van de subsidiëring verrichte activiteiten. Het activiteitenverslag vergelijkt de verrichte activiteiten met de voorgenomen activiteiten in het activiteitenplan.

  • 3. Het bestuur kan de subsidieontvanger verplichten een financieel verslag inzake werkelijke kosten en opbrengsten in te dienen.

  • 4. Het financieel verslag geeft een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent de aanwending en de besteding van de subsidie door de subsidieontvanger en van de ontvangen financiering van derden. Het financieel verslag sluit aan op de indeling van de begroting en het financieringsplan die voorafgaand aan de subsidieverlening zijn overgelegd en door het Fonds zijn goedgekeurd volgens het Financieel & Productioneel Protocol van het Fonds. Belangrijke verschillen tussen financieel verslag en begroting en/of financieringsplan worden toegelicht.

  • 5. Het bestuur kan de subsidieontvanger verplichten om het financieel verslag te voorzien van een verklaring van de accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. In dat geval volgt de accountant het Handboek Financiële Verantwoording van het Fonds.

  • 6. Vertegenwoordigers van het Fonds hebben op eerste verzoek inzage in de administratie die betrekking heeft op de filmproductie of de filmactiviteit waarvoor de subsidie is verleend. De kosten voor een dergelijke controle door vertegenwoordigers van het Fonds zijn voor rekening van het Fonds tenzij er verwijtbare onregelmatigheden worden aangetroffen. In een dergelijk geval worden de kosten doorberekend aan de ontvanger van subsidie.

  • 7. Het Fonds kan ongelimiteerd steekproeven houden om te controleren of aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

Artikel 20 Subsidievaststelling

  • 1. Binnen vier maanden na voltooiing van de filmproductie of filmactiviteit dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in, tenzij een andere termijn is vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst of de subsidie bij verlening al is vastgesteld. Indien deze termijn wordt overschreden, is het bestuur bevoegd de verleende subsidie ambtshalve vast te stellen.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling gaat vergezeld van de in artikel 19 en in de uitvoeringsovereenkomst genoemde bescheiden.

  • 3. De ontvanger van de subsidie is verplicht aan het Fonds op verzoek alle bescheiden en inlichtingen te verstrekken die het noodzakelijk acht voor het vaststellen van de subsidie.

  • 4. De ontvanger van een subsidie draagt er zorg voor dat zijn accountant medewerking verleent aan een eventueel onderzoek door of vanwege het Fonds naar de door de accountant van de aanvrager verrichte (controle) werkzaamheden. De kosten die zijn gemoeid met de medewerking van de accountant, komen voor rekening van de aanvrager.

  • 5. Het bestuur stelt de hoogte van de subsidie uiterlijk 22 weken na de in het eerste lid bedoelde indieningtermijn vast.De hoogte van de subsidievaststelling kan niet hoger zijn dan het bedrag van de subsidieverlening.

  • 6. In afwijking van dit artikel kan het bestuur in bepaalde gevallen een beschikking tot subsidieverlening geven, met vermelding van de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht en van de datum waarop de subsidie uiterlijk door het fonds wordt vastgesteld.

Artikel 21 Betaling

  • 1. Binnen acht weken na dagtekening van de beschikking tot vaststelling van de subsidie wordt het subsidiebedrag betaald of verrekend met betaalde voorschotten.

  • 2. De ontvanger van de subsidie stort teveel ontvangen voorschotten terstond terug.

Artikel 22 Wijziging, intrekking en terugvordering subsidie

  • 1. Het bestuur kan de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen als deze niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen, waaronder maar niet beperkt tot, de meldingsplicht zoals bedoeld in artikel 16 dan wel tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen voortvloeiend uit de uitvoeringsovereenkomst waarna de middelen toevallen aan de betreffende categorie.

  • 2. Als het bestuur constateert dat substantiële wijzigingen zijn opgetreden ten opzichte van de bij de aanvraag dan wel bij de totstandkoming van de uitvoeringsovereenkomst overgelegde gegevens die aan het Fonds zijn verstrekt, kan het bestuur de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen.

  • 3. Het bestuur is bevoegd de subsidie te wijzigen dan wel in te trekken wanneer de aanvrager na de subsidieverlening, maar vóór de vaststelling van de subsidie, meer of minder financiële bijdragen van derde partijen heeft verkregen dan aangegeven bij de aanvraag.

  • 4. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

  • 5. Het bedrag waarmee de subsidie eventueel wordt verlaagd wordt in eerste instantie verrekend met de nog te verlenen voorschotten. Mocht dat niet toereikend zijn dan worden reeds uitbetaalde voorschotten teruggevorderd.

Artikel 23 Overig

In voorkomende gevallen kan het bestuur met inachtneming van de artikelen 3 tot en met 5 van dit reglement, buiten het toepassingsgebied van de deelreglementen, een subsidie verstrekken.

Artikel 24 Conservering en exploitatie

Ter behoud van het cultureel erfgoed is het Fonds of diens rechtsopvolger gerechtigd om alle stukken, documenten en eventueel opgeleverde filmkopieën en/of ander beeldmateriaal, die het met betrekking tot een aanvraag voor een subsidie in zijn bezit heeft, na afronding van de aanvraag te bewaren dan wel in bewaring te geven c.q. te schenken aan het EYE Filminstituut Nederland of de Rijksarchiefdienst. Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het bestuur en, waar nodig, van de rechthebbende(n) zullen deze stukken noch door het Fonds of diens rechtsopvolger, noch door het EYE Filminstituut Nederland of de Rijksarchiefdienst aan derden ter inzage worden gegeven. Het bestuur zal deze toestemming niet verlenen indien het redelijkerwijs kan vermoeden dat het verlenen van inzage in de stukken of documenten, het belang van de aanvrager, of andere bij de aanvraag betrokken personen, kan schaden.

Artikel 25 Overgangs- en slotbepalingen

  • 1. In alle gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist het bestuur.

  • 2. Het bestuur kan om zwaarwegende redenen afwijken van dit reglement en de hierop gebaseerde deelreglementen, voor zover dergelijke afwijkingen verenigbaar zijn met het beoordelingskader voor staatssteun aan de filmsector, zoals dat wordt gehanteerd door de Europese Commissie.

  • 3. Dit reglement is vastgesteld door het bestuur met goedkeuring van de Raad van Toezicht op 9 maart 2011.

  • 4. Dit reglement treedt in werking met ingang van 16 juni 2011.

  • 5. Het Bijdragereglement, zoals laatstelijk gewijzigd bij besluit van 15 december 2009, is met ingang van 16 juni 2011 ingetrokken.

  • 6. Op alle aanvragen die door het Fonds voor 16 juni 2011 zijn ontvangen blijft het Bijdragereglement zoals dit gold tot 16 juni van toepassing.

  • 7. Dit reglement wordt aangehaald als Algemeen Reglement van het Nederlands Fonds voor de Film.

  • 8. Dit reglement wordt bekendgemaakt door kennisgeving ervan in de Staatscourant en op de website van het Nederlands Fonds voor de Film (www.filmfonds.nl).

TOELICHTING

Door het grote aantal reglementen dat door de jaren heen door het Fonds is vastgesteld, zijn de werkwijze en procedures die het Fonds hanteert niet altijd overzichtelijk voor de aanvrager en andere belanghebbenden. Dit is aanleiding geweest om deze reglementen te hergroeperen en, indien mogelijk, te vereenvoudigen. Het Fonds heeft hiermee niet beoogd deze reglementen en de daarin beschreven werkwijze en procedures van het Fonds inhoudelijk ingrijpend te wijzigen.

Het Algemeen Reglement dient als basisreglement voor alle deelreglementen van het Fonds en bevat alle bepalingen, die voor iedere filmproductie of filmactiviteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd van toepassing zijn.

Uitgangspunt is geweest om de deelreglementen zoveel mogelijk vorm te geven in lijn met de verschillende fasen van het productieproces: ontwikkeling, realisering inclusief afwerking en distributie. Daarnaast is er een reglement dat zich primair richt op filmactiviteiten die niet direct samenhangen met het productieproces van een film.

Artikelsgewijs

Artikel 1 (definities)

Bij een arthouse film ligt de nadruk op de artistieke potentie van de filmproductie, waaronder wordt verstaan dat het eindresultaat van een dusdanig bijzondere kwaliteit zal zijn dat de filmproductie op die basis nationaal en/of internationaal goed ontvangen zal worden en de kans op selectie van de filmproductie voor internationale festivals en/of prijzen aannemelijk is.

Het Fonds verstaat onder de definitie van bioscoopuitbreng een gedegen en landelijke distributie van een filmproductie, die na de première minimaal drie weken gelijktijdig in drie of meer bioscopen of filmtheaters met een dagelijkse vertoning voor een betalend publiek wordt uitgebracht. Het gaat om de bioscoopuitbreng in Nederland tenzij in het desbetreffende deelreglement onder ‘subsidiabele activiteit’ anders is bepaald.

De producent is, als eindverantwoordelijke, meestal (mede)aandeelhouder in de productiemaatschappij.

Overal waar in dit reglement Nederland staat dient Nederland en de BES eilanden (Bonaire, St. Eustatius en Saba) te worden gelezen.

Artikel 3 (subsidieverlening)

Het bestuur verleent op grond van, aan zijn statutaire doelstelling ontleende criteria en beleidsdoelstellingen, subsidie voor filmproducties en filmactiviteiten.

Subsidies van het Fonds worden gekwalificeerd als staatssteun. Een aanvraag tot subsidie kan daarom niet worden verleend als niet wordt voldaan aan de zogenoemde culturele criteria. Het bestuur beoordeelt in het geval van een aanvraag voor filmproductie daarom eerst of een aanvraag de toets aan de culturele criteria doorstaat en beoordeelt de aanvraag vervolgens aan de hand van de beoordelingscriteria, (deel)reglementen, het Financieel & Productioneel Protocol en beleidsprioriteiten zoals bedoeld in het derde lid.

Artikel 4 (culturele criteria en staatssteunpercentages)

culturele criteria

Fondssubsidies kwalificeren als staatssteun. Daarom komen alleen filmproducties met een culturele waarde voor een bijdrage van het Fonds in aanmerking. De ‘culturele criteria’ die het Fonds hiervoor hanteert staan in lid 1: het Fonds hanteert zeven kenmerken, waarvan er naar het oordeel van het bestuur aan ten minste drie kenmerken voldaan moet zijn voor speelfilms en aan ten minste twee voor de overige categorieën en in het geval van minoritaire coproductie.

De 7 kenmerken dus zijn ook van toepassing op andere genres dan speelfilm. Voor non fictieprojecten zoals documentaire kan daarom in plaats van ‘scenario’ ‘documentaire-plan’ worden gelezen en voor animatieprojecten voor ‘scenario’ ‘storyboard’, ter keuze van de aanvrager.

Het voldoen aan de criteria uit lid 1 betekent dat een filmproductie culturele waarde heeft binnen het raamwerk van de Film Mededeling uit 2001 van de Europese Commissie. De eigen beoordelingscriteria die het bestuur betrekt bij de beoordeling van een aanvraag zijn vastgelegd in artikel 5.

Het in het eerste kenmerk, van de culturele criteria zoals opgesomd in lid 1, gebruikte ‘in overwegende mate’ wil zeggen dat de hoofdlocatie(s) waar het scenario zich afspeelt zich in één of meer van de genoemde landen moeten bevinden, waarbij het op basis van het scenario aannemelijk moet zijn dat de gerealiseerde filmproductie zich op die locatie(s) voor meer dan 75% van de vertoningduur afspeelt. In het geval van een aanvraag die een internationale coproductie betreft kan het bestuur besluiten dit percentage bij te stellen.

Het tweede kenmerk vereist dat ten minste één van de dragende rollen een Nederlandstalig personage c.q. karakter is, dan wel dat een hoofdpersonage/hoofdkarakter een woon- of verblijfplaats heeft in Nederland of de overzeese gebiedsdelen, en in die zin in de gerealiseerde filmproductie zichtbaar onderdeel uitmaakt van de Nederlandse cultuur. De omstandigheid dat de acteur die een dragende rol vervult dan wel het personage de Nederlandse nationaliteit heeft is dus op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat aan dit kenmerk is voldaan.

Het in het derde kenmerk gebruikte ‘hoofdzakelijk’ wil zeggen dat uit het scenario aannemelijk is dat dit een oorspronkelijk Nederlandstalig scenario betreft dan wel dat de in de filmproductie op te nemen dialogen voor meer dan 50 procent Nederlandstalig zijn. In het geval van animatie moet naar het oordeel van het bestuur aannemelijk zijn dat in eerste instantie een Nederlandse taalversie van de filmproductie wordt vervaardigd voor distributie in de Nederland.

Met het van origine Nederlandstalige literaire werk uit het vierde kenmerk wordt gedoeld op een van origine Nederlandstalig boek, toneelstuk, hoorspel of scenario. Het te verfilmen scenario dat gebaseerd is op het van origine Nederlandstalige literaire werk kan in een andere taal dan de Nederlandse zijn geschreven. Betreft het een van origine Nederlandstalig scenario dat in een andere taal verfilmd wordt, dan zal – voor zover het werk niet reeds in wijdere kring bekendheid geniet- door aanvrager overtuigend en op een wijze die geen ruimte laat voor twijfel, moeten worden aangetoond dat het originele scenario is geschreven in de Nederlandse taal.

Staatssteunpercentages

Het totaal aan overheidssteun inclusief subsidies van het Fonds mag in de EU per filmproject in absolute zin niet groter zijn dan 50% van de totale productiekosten. Dat het bestuur hiermee rekening houdt bij subsidieverlening is opgenomen in lid 2.

In de leden 3 tot en met 5 zijn hardheidsclausules opgenomen. Alleen in drie bijzondere gevallen die de EC sanctioneert mag het totaal aan overheidssteun meer dan 50% bedragen: een ‘low budget’ film of een ‘moeilijke’ film mag tot maximaal 75% staatsteun ontvangen en een ‘grensverleggende’ film tot maximaal 85%. De termen ‘low budget’, ‘moeilijk’ en ‘grensverleggend’ zijn ontleend aan de terminologie die de EU hiervoor sinds 2001 hanteert.

Artikel 5 (beoordelingscriteria)

Het bestuur van het Fonds beoordeelt de subsidieaanvragen op grond van de in dit artikel vastgelegde beoordelingscriteria. Deze beoordelingscriteria zijn afgeleid van de statutaire doelstelling van het Fonds.

Het bestuur beoordeelt de aanvragen op drie verschillende aspecten: de kwaliteit van het project zelf, de kwaliteit van de scenarist, regisseur, producent en/of betrokken organisaties en de maatschappelijke en culturele effecten die het project verwacht wordt te hebben.

Bij de beoordeling van de kwaliteit van het project moet aan drie beoordelingscriteria zijn voldaan. Dat houdt in dat de inhoudelijke kwaliteit, de soliditeit van het filmplan of activiteitenplan en de haalbaarheid en kwaliteit van het bereik in ieder geval door het bestuur positief moet worden beoordeeld wil het bestuur tot een besluit tot subsidieverlening kunnen komen.

Het bestuur beoordeelt vervolgens de kwaliteit van de scenarist, regisseur, producent en/of betrokken organisaties van het project aan de hand van het criterium ‘staat van dienst’. Deze toets dient positief te zijn wil het bestuur tot een besluit tot subsidieverlening komen.

Bij het beoordelen van de effecten die het project verwacht wordt te hebben hanteert het bestuur drie alternatieve beoordelingscriteria: als aan twee van deze criteria wordt voldaan is het bestuur van oordeel dat het project voldoende positieve effecten heeft om een positief subsidieverleningsbesluit te kunnen dragen.

1. Kwaliteit van het project
– inhoudelijke kwaliteit

Bij de toepassing van het beoordelingscriterium 'inhoudelijke kwaliteit' wordt bij een filmproductie de kwaliteit van de synopsis, het treatment, het scenario, het storyboard of bij documentaire het filmplan, of een onderdeel daarvan beoordeeld. Daarbij kan worden gelet op de originaliteit, urgentie, interne consistentie, personages, dialogen, structuur en visualiteit. Ook kunnen de toelichtingen en de visies op de filmproductie van de scenarist, regisseur, producent worden meegewogen, evenals het meegeleverde viewingsmateriaal en eerder werk.

Bij een filmactiviteit wordt de kwaliteit van het activiteitenplan beoordeeld op originaliteit, beoogde uitvoering en eventueel betrokken professionals, dit aan de hand van de toelichting van de aanvrager.

– soliditeit van het filmplan of activiteitenplan

Bij de beoordeling van de soliditeit van het filmplan of activiteitenplan wordt gekeken naar de haalbaarheid en/of soliditeit van de begroting, van het financieringsplan, van de financiële toezeggingen van en/of overeenkomsten met derden en de productionele uitvoerbaarheid. Daarbij worden ook het cultureel ondernemerschap van de aanvrager, de regievisie en de toelichting van de producent in relatie tot het filmplan meegewogen.

– haalbaarheid en kwaliteit van het bereik

Bij de beoordeling van het bereik van een filmproductie of filmactiviteit worden de voorgenomen distributie en exploitatie en de nationale en/of internationale positionering van een filmproductie op haalbaarheid en kwaliteit getoetst. De aanvraag dient een crossmediaal marketingplan te bevatten dat blijk geeft van een doordachte en realistische publieksbenadering die aangeeft hoe een filmproductie of filmactiviteit naar het (inter)nationale publiek zal worden vertaald.

Indien het een mainstream film betreft ligt de nadruk op de publiekspotentie van de filmproductie waaronder wordt verstaan de grootte van het publieksbereik in samenhang met de beoogde commerciële resultaten. Bij arthouse films ligt de nadruk op de artistieke potentie van de filmproductie, waaronder wordt verstaan dat het eindresultaat van een dusdanig bijzondere kwaliteit zal zijn dat de filmproductie op die basis nationaal en/of internationaal goed ontvangen zal worden en de kans op selectie van de filmproductie voor internationale festivals en/of prijzen aannemelijk is.

2. Staat van dienst

Bij het beoordelingscriterium ‘staat van dienst’ wordt bij een filmproductie primair naar het trackrecord van de producent, scenarist en regisseur gekeken. Hierbij wordt de professionele ervaring met eerdere filmproducties van deze personen betrokken en/of de resultaten van deze filmproducties in artistiek (festivalselecties, prijzen, eventueel aangeleverde toonaangevende (inter)nationale recensies) en commercieel opzicht (box office cijfers, en voor zover aangeleverd door de aanvrager ook cijfers rond DVD en Blu ray exploitatie, Video On Demand, Pay TV, internationale sales, televisie) en publieksbereik. Bij de beoordeling van de staat van dienst van de producent wordt de afwikkeling van eerdere subsidieverleningen betrokken en meegewogen of daarbij aan alle subsidievoorschriften en verplichtingen is voldaan. Ook andere bij de aanvraag betrokken partijen, zoals marktpartijen of coproducenten indien deze cruciaal zijn voor de filmproductie of filmactiviteit , kunnen door het Fonds worden getoetst aan het criterium ‘staat van dienst’. In het geval van debutanten zal het Fonds advies inwinnen om de staat van dienst te kunnen beoordelen.

3. De effecten van de filmproductie of filmactiviteit
– bijdrage aan verscheidenheid

Bij toetsing aan het criterium verscheidenheid wordt beoordeeld of de filmproductie of filmactiviteit een bijdrage levert aan de verscheidenheid in Nederland aan filmcategorieën, -genres, -stijlen, producenten, regisseurs en scenaristen en diversiteit aan te bereiken doelgroepen. Hieruit kan bijvoorbeeld voortvloeien dat het bestuur besluit het aantal te honoreren projecten in een categorie of genre te beperken omdat anders de diversiteit in gedrang komt.

– bijdrage aan innovatie

Bij de beoordeling aan de hand van dit criterium van belang zijn in welke mate de filmproductie of filmactiviteit innovatief is. Hierbij wordt beoordeeld in hoeverre de filmproductie of filmactiviteit vernieuwend, uitzonderlijk en voorbeeldstellend van karakter is. Daarbij kan het gaan om nieuwe werkwijzen op technisch en creatief gebied waardoor de filmproductie of filmactiviteit een kwalitatieve en/of professionele toevoeging is aan het culturele aanbod in Nederland. Dit beoordelingscriterium dient in ieder geval positief beoordeeld te worden bij de categorie experimentele film en andere producties en activiteiten waar in de aanvraag duidelijk blijk wordt gegeven van het innovatieve karakter.

– stimulans van (professionele) filmklimaat

Bij het criterium in welke mate een filmproductie of filmactiviteit bijdraagt aan het (professionele) filmklimaat in Nederland wordt beoordeeld in welke mate het onderwerp, de inhoud en uitvoering van een filmproductie of filmactiviteit urgentie heeft en betekenis heeft voor de samenleving en of deze daarmee bijdraagt aan een grotere nationale en/of internationale belangstelling voor de Nederlandse filmcultuur. Voor de filmproductie wordt daarnaast beoordeeld of deze bijdraagt aan de continuïteit van getalenteerde producenten, regisseurs en scenaristen en/of mogelijkheden biedt voor nieuw talent. Voor activiteiten wordt daarnaast beoordeeld of deze bijdragen aan de deskundigheidsbevordering en/of kennisuitwisseling en/of kennisverbreiding van professionals en/of publiek.

Artikel 6 (subsidievormen)

Het bestuur kan subsidies verstrekken in de vorm van een lening waarbij het Fonds meedeelt in de inkomsten uit exploitatie. Aan een subsidie in de vorm van een lening zullen voorschriften worden verbonden, bijvoorbeeld met betrekking tot terugbetaling en de positie in het recoupmentschema. Leningen door het Fonds verstrekt zijn in principe achtergesteld op leningen van bij dezelfde filmproductie of filmactiviteit betrokken private financiers. Daarnaast, of in combinatie met een achtergestelde lening, kan het bestuur een lening verstrekken die preferent aan het Fonds moet worden terugbetaald (de zogenoemde garantie).

Bij een garantstelling verleent het Fonds niet zelf een lening maar stelt zich garant voor rente en aflossing van een door een derde – bijvoorbeeld een bank – aan een producent te verlenen krediet. Het bestuur kan aan de beschikking tot garantstelling voorschriften verbinden ondermeer met betrekking tot aangelegenheden die strekken ter bescherming van de belangen van het Fonds als borg.

Artikel 7 (subsidieplafond)

Indien in een kalenderjaar het subsidieplafond wordt onderschreden, dan wordt het bedrag van de onderschrijding toegevoegd aan de middelen die beschikbaar zijn voor het jaar daarop. Indien een aanvraag afgewezen wordt vanwege het overschrijden van het subsidieplafond dan heeft dat geen gevolgen voor het aantal keer, zoals vastgelegd in artikel 3 lid 2 van de deelreglement realisering, dat een aanvraag voor dezelfde filmproductie of filmactiviteit ingediend mag worden.

Artikel 8 (hoogte van het subsidiebedrag)

Er gelden geen maxima met betrekking tot de realiseringsbijdragen die het bestuur verstrekt. De hoogte van de subsidie voor een geselecteerde film zal afhangen van de verhouding tussen prijs en kwaliteit. Bij een duurdere film zal de subsidie in de regel hoger zijn.

Het bestuur hanteert wel richtbedragen, die als vertrekpunt worden genomen bij het bepalen van de hoogte van het subsidiebedrag. Aanvragers, die een hoger bedrag vragen dan het van toepassing zijnde richtbedrag dienen dit te motiveren. Voor filmproducties van uitzonderlijk hoge kwaliteit kan het Fonds een financiële bijdrage verlenen, die hoger is dan het van toepassing zijnde richtbedrag.

Artikel 9 (aanvrager)

Het Fonds richt zich op natuurlijke personen en rechtspersonen die professioneel actief zijn op het gebied van filmproducties en filmactiviteiten. Zendgemachtigden en zij die een beroepsopleiding volgen komen niet als aanvrager in aanmerking. Aanvragen voor voorlichtingsfilms, informatieve films, journalistieke films, bedrijfsfilms, reclame films en educatieve films worden via geen van de deelreglementen ondersteund.

Artikel 10 (vereisten)

Kosten die de aanvragers van subsidie voorafgaand aan het besluit voor subsidieverlening maakt zijn voor eigen rekening en risico van de aanvrager. Deze kosten komen niet voor subsidie in aanmerking tenzij het bestuur deze kosten bij subsidieverlening aanmerkt als cruciaal voor het voorbereiden van de aanvraag.

Artikel 11 (aanvraag)

De aanvraag gaat in ieder geval vergezeld van een film- of activiteitenplan met daarin opgenomen een begroting en financieringsplan. Dubbele subsidiëring dan wel financiering van begrote posten is niet toegestaan. Daarom wil het Fonds inzicht verkrijgen in aanvragen voor dezelfde begrote posten bij andere subsidieverlenende instellingen en /of financiering daarvan door private partijen. Dubbele financiering leidt tot intrekking of terugvordering van een eventueel toegekend bedrag.

Artikel 13 (Wijze van beoordeling en beslissing op de aanvraag)

Een aanvraag wordt ingediend bij het bestuur van het Fonds en kan niet gelijktijdig bij één van de intendanten en bij een commissie ter advisering voorliggen. De intendanten stellen hun eigen werkwijze als adviseur van het bestuur vast. Deze staat gepubliceerd op de website. Het bestuur kan de mogelijkheid om aanvragen bij de intendanten in te dienen tijdelijk opschorten indien er teveel aanvragen zijn ingediend.

Besluiten over subsidieverlening worden uitsluitend genomen door het bestuur. De intendant of adviseur kan nimmer toezeggingen aan derden doen namens het bestuur, of het Fonds op enigerlei wijze binden.

Het bestuur moet uiterlijk binnen de in dit artikel gestelde termijnen besluiten. Het Fonds zal zich uiteraard inspannen om de beoordeling in een zo kort mogelijke periode af te ronden.

Artikel 14 (weigeringsgronden)

Het bestuur kan de aanvraag ondermeer weigeren als het Fonds gegronde reden heeft om aan te nemen dat de aanvrager zich niet aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal houden, niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen of dat de filmproductie of filmactiviteit niet zal worden afgerond.

Als de aanvrager of de natuurlijk persoon die de aanvrager rechtsgeldig vertegenwoordigt niet heeft voldaan aan de voorschriften gesteld aan eerder door het bestuur toegekende subsidies dan wel toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van één of meer verplichtingen verbonden aan een eerdere subsidieverlening of een uitvoeringsovereenkomst van het Fonds en ten tijde van de aanvraag geen adequate maatregelen heeft getroffen om herhaling te voorkomen, beschikt het bestuur over concrete aanwijzingen die het weigeringsbesluit kunnen dragen.

Artikel 16 (algemene verplichtingen)

Het bestuur sluit met dit reglement en de op grond daarvan te nemen besluiten waar het gaat om subsidies á fonds perdu, aan bij de Aanwijzingen voor subsidievertrekking, ook wel het Uniform Subsidiekader (USK) genoemd. Bij subsidies in de vorm van leningen past het bestuur het USK toe voor zover het leningskarakter van de subsidie zich daartegen niet verzet.

Bij subsidieverlening door het bestuur wordt de controle tijdens de uitvoering van de filmproductie of de filmactiviteit verlicht. Hier staat een actieve meldingsplicht voor de ontvanger bij het niet verrichten van de filmactiviteit of bij niet-nakoming van verplichtingen tegenover.

Het Fonds kan ongelimiteerd steekproeven houden om te controleren of aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan. De administratie van de aanvrager moet dus zijn ingericht op een controle van het Fonds.

De subsidieontvanger zorgt ervoor dat de doeleinden, zoals gesteld in het filmplan, op doelmatige wijze worden nagestreefd. Dat houdt in dat de betreffende inspanningen en uitgaven daadwerkelijk bijdragen aan het bereiken van de beoogde doeleinden en de subsidie die door het bestuur wordt verstrekt in geen geval kan dienen ter dekking van de kosten van andere projecten van de producent.

Onder rapportages en overzichten worden verstaan de productie- en postproductieplanning, eventuele callsheets en dagrapporten en mogelijke andere stukken van organisatorische aard.

Onder substantiële wijzigingen zoals genoemd onder lid 3 sub c vallen in ieder geval de zogenaamde unieke kenmerken op basis waarvan de subsidie is verleend. Bij filmproducties worden de aanvrager, de regisseur, het scenario, de hoogte van de begroting of het verleende subsidiebedrag en eventueel in de beschikking genoemde bijzonderheden tot deze unieke kenmerken gerekend.

Artikel 17 (bijzondere verplichtingen)

De aanvrager dient het Fonds te informeren over het moment waarop de filmproductie of filmactiviteit voor publiek toegankelijk is en dus ook over de aanvang en wijze van de bioscoopuitbreng alsmede over de publieksresultaten en exploitatieresultaten vanaf het moment dat de filmproductie of filmactiviteit voor het publiek toegankelijk is. De subsidieontvanger verplicht zich om toestemming te verlenen voor eenmalige of bijzondere openbaarmaking van de filmproductie in het kader van de bevordering van het filmklimaat in Nederland, zoals bijvoorbeeld een openbaarmaking in het kader van een landelijke bijeenkomst of een nationaal evenement.

Artikel 18 (voorschotten)

Voorschotten worden verstrekt volgens het in de beschikking opgenomen bevoorschottingsritme. De hoogte van de voorschotten wordt op basis van een liquiditeitsprognose bepaald. De subsidieontvanger is verplicht te melden indien er omstandigheden zijn die van invloed zijn op de hoogte van het verleende bedrag. Het bestuur kan vervolgens, indien nodig door een wijziging van de beschikking, het bevoorschottingsritme en de hoogte van de voorschotten aanpassen. Na vaststelling van de subsidie wordt het resterende bedrag (het vastgestelde bedrag verminderd met de verleende voorschotten), uitgekeerd aan de subsidieontvanger.

Artikel 19 (verantwoording)

Omdat door de complexe financieringsstructuur van filmproducties of -activiteiten, de uiteindelijke kosten en opbrengsten daarvan zodanig ongewis zijn, kan het Fonds om een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten vragen.

De kosten van een accountantscontrole door vertegenwoordigers van het Fonds zijn voor rekening van het Fonds tenzij er verwijtbare onregelmatigheden worden aangetroffen.

Artikel 20 (subsidievaststelling)

De termijn van vier maanden bij de realisering van een filmproductie gaat in na de openbare première van de filmproductie in Nederland.

Na een gemotiveerd verzoek daartoe kan het bestuur de termijn waarbinnen de aanvraag tot vaststelling wordt ingediend, verlengen. Voor aanvragen, waarbij de afwikkeling dusdanig complex en veelomvattend is, zal het bestuur deze termijn met twee maanden verlengen.

Artikel 25 (overgangs- en slotbepalingen)

De peildatum die van belang is voor het overgangsregime is de datum van indiening van de aanvraag tot subsidieverlening. Op een aanvraag die is ingediend voor 16 juni 2011 is het Bijdragereglement en het relevante specifieke reglement van toepassing. Op aanvragen die na deze datum zijn ingediend zijn dit reglement en het betreffende deelreglement van toepassing.

Naar boven