Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 7 januari 2011, nr. 5682139/11/6, houdende verlening van mandaat, volmacht en machtiging (Mandaatregeling Ministerie van Veiligheid en Justitie)

De Minister van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de artikelen 10:3, 10:9, eerste lid, en 10:12 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 32, vierde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 en artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. bewindspersoon:

de Minister van Veiligheid en Justitie of de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie;

b. mandaat:

de bevoegdheid om in naam van de bewindspersoon besluiten te nemen;

c. ministerie:

de dienstonderdelen, genoemd in de Organisatieregeling Ministerie van Veiligheid en Justitie.

Artikel 2

Aan de secretaris-generaal wordt mandaat verleend ten aanzien van de tot de verantwoordelijkheid van de bewindspersoon behorende aangelegenheden, met uitzondering van de bevoegdheid tot het nemen van besluiten die zijn neergelegd in een document, gericht tot:

  • a. de Koningin;

  • b. de raad van ministers van het Koninkrijk, de ministerraad of een daaruit gevormde onderraad of commissie;

  • c. de voorzitter van de Eerste of Tweede Kamer der Staten-Generaal of van een uit die Kamer gevormde commissie;

  • d. de vice-president van de Raad van State van het Koninkrijk of de vice-president van de Raad van State;

  • e. de president van de Algemene Rekenkamer; of

  • f. de Nationale ombudsman, indien de strekking daarvan is dat aan een aanbeveling van de Nationale ombudsman geen gevolg wordt gegeven.

Artikel 3

  • 1. De secretaris-generaal wordt toegestaan ondermandaat te verlenen aan:

    • a. een directeur-generaal;

    • b. de plaatsvervangend secretaris-generaal;

    • c. de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding;

    • d. het hoofd van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid;

    • e. andere bij het ministerie werkzame ambtenaren, voor zover zij niet ressorteren onder een directeur-generaal.

  • 2. Verleend ondermandaat kan steeds één hiërarchisch niveau verder worden doorgegeven.

Artikel 4

De secretaris-generaal wordt aangewezen als hoofd van dienst in de zin van artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement ten aanzien van:

  • a. de directeuren-generaal;

  • b. de plaatsvervangend secretaris-generaal;

  • c. de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding;

  • d. het hoofd van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid;

  • e. de hoofden en directeuren van de in artikel 2, onderdeel a, van de Organisatieregeling Ministerie van Veiligheid en Justitie genoemde dienstonderdelen die rechtstreeks ressorteren onder de secretaris-generaal, met uitzondering van de directeuren, bedoeld in artikel 2 van het Taak- en bevoegdheidsbesluit pSG Justitie.

Artikel 5

Bij verhindering van de secretaris-generaal is de plaatsvervangend secretaris-generaal bevoegd. Indien ook deze verhinderd is, is een van de directeuren-generaal bevoegd, in volgorde van de datum van benoeming.

Artikel 6

  • 1. De directeuren-generaal, de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en het hoofd van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid dragen zorg voor het bijhouden van openbare registers betreffende mandaten die zijn verleend aan ambtenaren, werkzaam bij de onder hen ressorterende dienstonderdelen.

  • 2. De directeur Personeel en Organisatie draagt zorg voor een openbaar register betreffende mandaten die zijn verleend aan ambtenaren, werkzaam bij de rechtstreeks onder de secretaris-generaal ressorterende dienstonderdelen.

  • 3. In de registers worden de functies vermeld van de desbetreffende ambtenaren.

Artikel 7

  • 1. Voor de toepassing van deze regeling en de daarop berustende bepalingen worden met mandaat gelijkgesteld de verlening van:

    • a. volmacht om in naam van de bewindspersoon privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten;

    • b. machtiging om in naam van de bewindspersoon handelingen te verrichten die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn.

  • 2. Voor de toepassing van artikel 3 geldt dat het doorgeven van een volmacht om privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten slechts is toegestaan voor zover het regelmatig voorkomende rechtshandelingen betreft.

Artikel 8

Vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling van kracht zijnde mandaten, ondermandaten, volmachten en machtigingen op het terrein van het Ministerie van Veiligheid en Justitie waarin op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling niet is voorzien, blijven van kracht totdat op grond van deze regeling is voorzien in mandaat, ondermandaat, volmacht of machtiging dan wel is voorzien in intrekking daarvan.

Artikel 9

Door of namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verleende mandaten en ondermandaten op het terrein van veiligheid behoudens de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, die op 13 oktober 2010 van kracht waren, worden aangemerkt als mandaten die met ingang van 14 oktober 2010 zijn verleend door of namens de Minister van Veiligheid en Justitie, met dien verstande dat:

  • a. mandaten aan de secretaris-generaal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden aangemerkt als mandaten aan de secretaris-generaal van het Ministerie van Veiligheid en Justitie;

  • b. mandaten die rechtstreeks zijn verleend aan functionarissen die ressorteren onder het directoraat-generaal Veiligheid of de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid worden aangemerkt als ondermandaten die overeenkomstig deze regeling zijn verleend.

Artikel 10

De Mandaatregeling Ministerie van Justitie 2005 wordt ingetrokken.

Artikel 11

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 14 oktober 2010.

Artikel 12

Deze regeling wordt aangehaald als: Mandaatregeling Ministerie van Veiligheid en Justitie.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I.W. Opstelten.

TOELICHTING

In verband met de wijziging van de naam van het Ministerie van Justitie in ‘ministerie van Veiligheid en Justitie’ (zie KB van 14 oktober 2010, nr. 10.002839; Stcrt. 2010, 16523) is een nieuwe mandaatregeling vastgesteld. Inhoudelijk is deze mandaatregeling gelijk aan de Mandaatregeling Ministerie van Justitie 2005. De bestaande mandaatstructuur van het ministerie blijft dus ongewijzigd. Bestaande ondermandaten blijven van kracht (artikel 8).

Voorts is een overgangsbepaling opgenomen in verband met de overgang van de taken op het terrein van veiligheid, behoudens de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) naar het Ministerie van Veiligheid en Justitie (artikel 9). Deze regeling houdt kort gezegd in dat alle door of namens de Minister van BZK verleende mandaten op dat terrein van kracht blijven en van rechtswege worden omgezet in mandaten die vallen onder het regime van de Mandaatregeling Ministerie van Veiligheid en Justitie. Dit betreft met name mandaten die zijn verleend aan functionarissen van het directoraat-generaal Veiligheid en de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid ingevolge het Mandaatbesluit BZK 2009 en het Organisatie- en mandaatbesluit BZK-BES.

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I.W. Opstelten.

Naar boven