Besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 28 mei 2010, nr. JOZ/2010/209699, houdende instelling van de Commissie Werkscholen (Instellingsbesluit Commissie Werkscholen)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

b. commissie:

commissie als bedoeld in artikel 2.

Artikel 2 Instelling en taak

  • 1. Er is een Commissie Werkscholen.

  • 2. De commissie heeft tot taak:

    • a. advies uit te brengen over de doelgroep die door de werkschool bediend moet worden;

    • b. advies uit te brengen over de vormgeving van de werkschool en de relatie en meerwaarde t.a.v. bestaande voorzieningen;

    • c. advies uit te brengen over de kwalificering en certificering die op of via de werkschool plaatsvindt;

    • d. advies uit te brengen over de financiering en randvoorwaarden.

Artikel 3 Instellingsduur

De commissie wordt ingesteld voor de periode 1 mei 2010 tot en met 31 december 2010.

Artikel 4 Informatieplicht

De commissie verstrekt aan de minister desgevraagd de door hem gewenste inlichtingen.

Artikel 5 Leden

  • 1. Tot leden van de commissie worden benoemd:

    • a. drs. J. A. H. Kamps, Amsterdam

    • b. P. Boekhoud, Barendrecht

    • c. drs. J.T. van Heerikhuize, Soest

    • d. R.S. Slagmolen, Utrecht

    • e. H.T. Damhof, MME, Noordhorn

  • 2. De leden kiezen in het eerste overleg zelf een voorzitter uit hun midden.

  • 3. De commissie wordt bijgestaan door een secretaris. De secretaris wordt beschikbaar gesteld door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

  • 4. De benoeming geschiedt voor de duur van de commissie.

  • 5. Bij tussentijds vertrek van een lid kan de minister een ander lid benoemen.

Artikel 6 Werkwijze

  • 1. De commissie stelt haar eigen werkwijze vast.

  • 2. De commissie kan zich door andere personen doen bijstaan voor zover dat voor de vervulling van haar taak nodig is, waaronder, op persoonlijke titel, ambtelijke deskundigen.

Artikel 7 Eindrapport

De commissie brengt vóór 16 juli 2010 haar eindrapport uit aan de minister.

Artikel 8 Vergoeding

  • 1. De voorzitter en andere leden van de commissie, voor zover niet vallend onder de uitzondering van artikel 2, derde lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies, ontvangen per vergadering een vergoeding.

  • 2. De vergoeding per vergadering van de leden van de commissie bedraagt 3% van het maximum van salarisschaal 18 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.

  • 3. De leden van de commissie ontvangen een vergoeding van reis- en verblijfkosten op de voet van het Reisbesluit binnenland en het Reisbesluit buitenland.

  • 5. Twee of meer vergaderingen op dezelfde dag worden als één vergadering aangemerkt.

Artikel 9 Openbaarmaking

Rapporten, notities, verslagen en andere producten welke door of namens de commissie worden vervaardigd, worden niet door de commissie openbaar gemaakt, maar uitsluitend aan de minister uitgebracht.

Artikel 10 Intellectuele eigendom

De leden van de commissie werken mee aan het tot stand komen van een overeenkomst indien dit naar het oordeel van de minister noodzakelijk is om te komen tot het kosteloos overdragen aan de minister van rechten met betrekking tot intellectuele eigendom.

Artikel 11 Archiefbescheiden

De commissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden of, zo de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoveel eerder, de bescheiden betreffende die werkzaamheden over aan het archief van de directie Concernondersteuning van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 12 Inwerkingtreding

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant, waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 mei 2010.

  • 2. Dit besluit vervalt met ingang van 1 januari 2011.

Artikel 13 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Commissie Werkscholen.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

A. Rouvoet.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.

TOELICHTING

Een groot aantal jongeren in het speciaal onderwijs, praktijkonderwijs, mbo 1, AKA en de REA-instituten zijn niet in staat een startkwalificatie te behalen, maar kunnen wel prima functioneren op de arbeidsmarkt. Toch is de stap naar de arbeidsmarkt voor deze jongeren vaak moeizaam. Dit kan komen doordat het onderwijs aan deze jongeren nog te weinig gericht is op arbeid, of doordat de begeleiding naar en op de arbeidsplek onvoldoende is. De werkschool moet de overstap naar de arbeidsmarkt voor deze jongeren vergemakkelijken.

De werkschool bereidt jongeren voor op de arbeidsmarkt. Vanaf een leeftijd van circa 16 jaar gaat de jongere onder begeleiding van de school werken in een bedrijf. Er is hierbij een intentie-afspraak over het in dienst nemen van de leerling na afloop van de werkleerperiode.

De adviescommissie wordt gevraagd het concept werkschool nader uit te werken. Vragen die hierbij beantwoord moeten worden zijn:

– Welke doelgroep dient de werkschool te bedienen?

De werkschool is in principe eindonderwijs voor jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt. Binnen deze definitie kan de doelgroep echter nog breed of smal gekozen worden. De doelgroep kan alleen bestaan uit leerlingen op het vso, of uitgebreid worden met jongeren in het pro, mbo1, aka en rea-instituten. De relatie met bestaande voorzieningen voor deze doelgroep, zoals bijvoorbeeld de plusvoorzieningen, campussen en rebound dient nader uitgewerkt te worden, met als uitgangspunt dat de werkschool geen nieuwe loot aan het woud van voorzieningen wordt.

– Hoe wordt de werkschool vormgegeven?

De werkschool kan op meerdere manieren worden ingevuld; aan het ene uiteinde van de schaal staat een ‘frontoffice’, waarbij alle huidige voorzieningen, regelgeving, inschrijving en bekostiging ongewijzigd blijven. De werkschool heeft in dat geval primair een communicatieve functie. Het andere uiteinde wordt gevormd door een regionale voorziening, die leerlingen van het huidige vso, pro, MBO1, AKA, REA naar werk begeleidt. De werkschool krijgt in deze variant haar eigen bekostiging.

– Welke kwalificaties worden op de werkschool uitgereikt?

Kan de werkschool mbo-1 diploma’s afgeven en welke certificaten reikt de werkschool verder uit?

– Wat voor infrastructuur is nodig om inderdaad succesvol naar arbeid toe te leiden?

Voor de doelgroep mbo bestaat een functionerende infrastructuur van kwalificaties, duaal leren, erkende leerbedrijven, gekwalificeerde praktijkopleiders, etc. De infrastructuur waar het vso- en pro- nu gebruik van maakt bij arbeidstoeleding van hun leerlingen is minder gestructureerd, maar ook flexibeler. De vraag is of alle leerlingen (ook vso en pro) gebaat zijn bij de infrastructuur die voor mbo geldt of dat aanpassingen hierop nodig zijn.

– Hoe wordt de werkschool gefinancierd en welke randvoorwaarden zijn verder noodzakelijk?

De financiering van de scholen moet helder in beeld gebracht worden. Wat zijn de kosten per leerling en hoe verhouden deze zich tot de kosten van de huidige opleidingen en re-integratietrajecten? Wat zijn de kosten voor invoering van het concept? Wat zijn de relaties met andere actoren rond de jongeren zoals bijvoorbeeld de jeugdzorg?

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

A. Rouvoet.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.

Naar boven