Besluit van 10 mei 2010 no. 10.001285 tot goedkeuring van het besluit van de raad van de gemeente Hoogeveen van 24 september 2009, tot onteigening krachtens artikel 77 van Titel IV van de onteigeningswet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 23 februari 2010, nr. BJZ2010005825 Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken.

Gelezen de brief van het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen van 25 september 2009.

Gelet op Titel IV van de onteigeningswet, Titel 10.2 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 5.4 van de Crisis- en herstelwet.

De Raad van State gehoord (advies van 14 april 2010, no. W08.10.0072/IV).

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 3 mei 2010, nr. BJZ 2010012514, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken.

Beschikken bij dit besluit over de goedkeuring van het besluit van de raad van de gemeente Hoogeveen van 24 september 2009, tot onteigening ingevolge artikel 77, eerste lid, aanhef en onder 1°, van de onteigeningswet, ten name van die gemeente, van de bij dat besluit aangewezen gedeelten van de percelen, kadastraal bekend gemeente Hoogeveen, sectie N , nos. 3576, 3583, 3582, 3906, 2607, 3066, 2577, 3570, 3579 en 3576, alsmede de percelen nos. 4457, 4038, 4037 en 4052, onderscheidenlijk de grondplannummers 21, 23 tot en met 25, 6, 8, 9, 12, 20, 21, 26 tot en met 28 en 3.

Overwegingen

Het raadsbesluit tot onteigening

Op grond van artikel 77 van de onteigeningswet kan onteigening plaatsvinden onder meer ten behoeve van de uitvoering van een bestemmingsplan. De ter onteigening aangewezen gronden zijn begrepen in de door de raad van de gemeente Hoogeveen op 23 februari 2006, respectievelijk op 30 oktober 2008 vastgestelde en inmiddels onherroepelijk goedgekeurde bestemmingsplan ‘Buitenvaart II’ en in het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Buitenvaart II, partiële herziening ex artikel 30 WRO’, welk plan ten tijde van het raadsbesluit nog niet onherroepelijk was goedgekeurd. Beide bestemmingsplannen zullen verder gezamenlijk worden aangeduid als: de bestemmingsplannen.

Omdat het laatstgenoemde bestemmingsplan ten tijde van het raadsbesluit nog niet onherroepelijk was goedgekeurd, heeft de raad kennelijk beoogd aan zijn besluit de opschortende en ontbindende voorwaarden te verbinden met betrekking tot het kunnen dagvaarden van de zakelijk gerechtigden op de in de onteigening begrepen gronden. Hoewel deze voorwaarden niet tot uitdrukking zijn gebracht in het raadsbesluit zelf en daarvan dan formeel ook geen deel uitmaken, wordt in het raadsbesluit namelijk wel uitdrukkelijk verwezen naar de formulering van deze voorwaarden in het raadsvoorstel. Derhalve strekt het raadsbesluit er naar Ons oordeel mede tot een voldoende voorbehoud ten aanzien van de dagvaarding.

Noodzaak en urgentie

De bestemmingsplannen voorzien in de ontwikkeling van een bedrijventerrein ten behoeve van de regionale en lokale nijverheid en dienstverlening. Gelet op de succesvolle uitgifte van bedrijfskavels op bestaande bedrijventerreinen en gelet op onderzoeken waaruit blijkt dat de vraag naar bedrijfskavels onverminderd groot is, acht de gemeente het noodzakelijk verdere ontwikkelingen mogelijk te maken en op korte termijn ook daadwerkelijk te entameren. De door de gemeente aanwezig geachte behoefte aan bedrijfskavels en de daarop gebaseerde bestemmingsregelingen zijn vastgelegd in de bestemmingsplannen. Het merendeel van de voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein benodigde gronden is al in eigendom bij de gemeente.

Zoals uit de bestemmingsplannen blijkt, rusten op de in de onteigening begrepen gronden de bestemmingen ‘Verkeersdoeleinden’, ‘Water’, ‘Groenvoorziening’, ‘Groenvoorziening en leemopslag’, ‘Bedrijfsdoeleinden’en ‘Bedrijfsdoeleinden I’.

In de door de gemeente Hoogeveen voorgestane wijze van planuitvoering wordt inzicht verschaft door de bestemmingsplannen met de daarbij behorende voorschriften, kaarten en toelichting.

Uit het raadsbesluit blijkt dat de in de onteigening begrepen gronden bezwaarlijk kunnen worden gemist bij de uitvoering van de bestemmingsplannen. De start van de werkzaamheden ten behoeve van de verwezenlijking van de bestemmingsplannen is voorzien in 2010.

Bedenkingen

Het raadsbesluit tot onteigening van 24 september 2009 heeft overeenkomstig artikel 84, eerste lid, van de onteigeningswet, met ingang van 1 oktober 2009 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen binnen de gemeente Hoogeveen. De algemene kennisgeving van het raadsbesluit heeft op 30 september 2009 plaatsgevonden in de lokaal verschijnende ‘Hoogeveensche Courant’. Belanghebbenden zijn over de terinzagelegging van het raadsbesluit ingelicht bij brief van 25 september 2009.

Tegen het raadsbesluit tot onteigening zijn bij Ons tijdig schriftelijk bedenkingen naar voren gebracht door ir. G Achterveld namens G.H. Hofsink, H. Benjamins en J. Scholing te Hollandscheveld en H. Lip te Hoogeveen, verder gezamenlijk te noemen: de reclamanten.

Overeenkomstig artikel 86, tweede lid, van de onteigeningswet heeft Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de reclamanten in de gelegenheid gesteld zich te doen horen. De reclamanten hebben door tussenkomst van hun adviseur van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

Overwegingen naar aanleiding van de bedenkingen

Van de hierboven aangeduide reclamanten is G.H. Hofsink beweerdelijk eigenaar van het mede in de onteigening begrepen perceel N 4052.

H. Benjamins is eigenaar van de mede in de onteigening begrepen percelen N 3066 (ged.), 2577 (ged.), 3570 (ged.),4038, 3572 en 3571.

J. Scholing is eigenaar van de mede in de onteigening begrepen percelen N 3582 (ged.) en 3906 (ged.).

H. Lip is eigenaar van het mede in de onteigening begrepen perceel N 2607 (ged.).

De reclamanten voeren in hun bedenkingen in het algemeen in de eerste plaats aan, dat de documenten met de kadastrale gegevens niet zijn gewaarmerkt en niet te controleren zijn. Hierover overwegen Wij dat, gelet op de thans algemeen aanvaarde, digitale wijze van gegevensverstrekking, een afzonderlijke waarmerking door de bewaarder van de kadastrale registers, geen wettelijk voorgeschreven vereiste is voor het mogen aannemen van de betrouwbaarheid van die gegevens in de administratieve onteigeningsprocedure. Voor zover bedoelde documenten met het ontwerpraadsbesluit tot onteigening ter inzage zijn gelegd, is het bewijs daarvan geleverd door de waarmerking van die stukken door de (loco)-secretaris van Hoogeveen. Uit de overgelegde stukken en uit het ingestelde onderzoek is gebleken dat de raad zijn besluit mede heeft gegrond op actuele gegevens uit de kadastrale registers. De bedenkingen van de reclamanten geven Ons in zoverre dan ook geen aanleiding om aan het raadsbesluit tot onteigening geheel of gedeeltelijk de goedkeuring te onthouden.

In de tweede plaats zijn de reclamanten van oordeel dat zolang de bestemmingsplannen niet zijn uitgewerkt, deze op grond van de onteigeningswet geen grondslag kunnen zijn voor onteigening. Naar aanleiding hiervan overwegen Wij dat de onteigeningswet als grondslag voor een mogelijke onteigening het bestemmingsplan aanwijst. In dit geval is er geen sprake van een of meer overeenkomstig artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud) door burgemeester en wethouders nader uit te werken bestemmingen. Derhalve kan dit onderdeel van de bedenkingen van de reclamanten Ons geen aanleiding geven om aan het raadsbesluit geheel of gedeeltelijk de goedkeuring te onthouden.

In de derde plaats voeren de reclamanten in het algemeen aan dat zij er aan twijfelen of de bedrijfsbestemmingen wel gerealiseerd zullen worden in verband met de huidige vraag naar bedrijventerreinen. De economische uitvoerbaarheid van de bestemmingsplannen is daarbij ook in het geding. Er is een tekort op de exploitatie. Daarnaast wijzen de reclamanten op het rapport ‘Bedrijventerreinen en duurzaam ruimtegebruik in de provincie Drenthe’ van de Noordelijke Rekenkamer van 11 juni 2009, waaruit naar hun oordeel blijkt dat in het noorden van het land teveel bedrijventerrein is geprogrammeerd, waaronder met name ook in Hoogeveen.

Hierover overwegen Wij dat de vraag naar de toelaatbaarheid van de bestemmingen en de economische uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderdeel uitmaken van de bestuurlijke en gerechtelijke toets daarvan. Het behoort tot de bestuurlijke verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur van Hoogeveen en van Gedeputeerde Staten van Drenthe om terzake rechtens bindende keuzes te maken, welke keuzes in het kader van de bestemmingsplanprocedure op voet van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud) hadden kunnen worden aangevochten. In het kader van deze goedkeuringsprocedure kan een en ander evenwel niet ter beoordeling staan. Het in dit verband door de reclamanten ter gelegenheid van het ingestelde onderzoek overgelegde rapport van de Noordelijke Rekenkamer geeft Ons in dit verband geen aanleiding om aan te nemen dat de visie van het gemeentebestuur van Hoogeveen op de ontwikkeling van bedrijventerreinen binnen de gemeente kennelijk onjuist zou zijn. Het rapport richt zich vanuit duurzaamheidsoptiek op de rol van het provinciaal bestuur bij de ontwikkeling en herstructurering van bedrijventerreinen in Drenthe. Hoewel het rapport kritisch is op het provinciaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ontwikkeling van bedrijventerreinen, is niet gebleken dat dit de gemeente aanleiding heeft gegeven om een gewijzigd planologisch beleid te voeren. Derhalve staat, gelet op de bestemmingsplannen, de daaruit voortvloeiende noodzaak en urgentie van de onteigening vast.Er is in zoverre voor Ons dan ook geen aanleiding om aan dit onderdeel van de bedenkingen van de reclamanten de gevolgtrekking te verbinden dat aan het raadbesluit tot onteigening geheel of gedeeltelijk de goedkeuring zou moeten worden onthouden.

In de vierde plaats voeren de reclamanten in het algemeen aan dat met hen minnelijke overeenstemming had kunnen worden bereikt. Belemmeringen lijken naar hun oordeel gelegen te zijn in de niet markt-conforme opstelling van de gemeente en in het feit dat de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) goede minnelijke onderhandelingen frustreert. Zij zijn van mening dat de Wvg in combinatie met de onteigeningswet hen in een situatie brengt die strijdig is met het eerste artikel van het Eerste Protocol van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM).

De reclamanten wijzen in dit verband op hetgeen Wij over de verhouding tussen de Wvg en de onteigeningswet hebben overwogen in Ons besluit van 14 december 1999, no. 99.006037 (Hoogeveen), met welke overwegingen zij het ten principale oneens zijn en waarvan zij uitvoerig en gemotiveerd wensen te vernemen of Wij het in voornoemd besluit ingenomen standpunt met betrekking tot de verhouding tussen de Wvg en de onteigeningswet in overeenstemming achten met het EVRM. Daarbij halen zij het arrest Allan Jacobsson-Zweden aan.

Ten aanzien van de bedenkingen van de reclamanten die zien op het minnelijk overleg, overwegen Wij in het algemeen dat artikel 17 van de onteigeningswet bepaalt, dat de onteigenende partij hetgeen onteigend moet worden éérst bij minnelijke overeenkomst in eigendom tracht te verkrijgen. Dit artikel heeft betrekking op de gerechtelijke fase van de onteigeningsprocedure. Het minnelijk overleg in de daaraan voorafgaande administratieve fase van de onteigeningsprocedure is echter één van de criteria waaraan door Ons kan worden getoetst bij de beoordeling van de noodzaak tot onteigening. Omdat onteigening als uiterste middel is bedoeld, zijn Wij van oordeel dat pas van dit middel mag worden gebruikgemaakt, als vóór het begin van de onteigeningsprocedure langs minnelijke weg niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming is te komen. Aan deze voorwaarde is naar Ons oordeel in het kader van onteigeningen ingevolge Titel IV van de onteigeningswet in beginsel voldaan, indien vóór de terinzagelegging van het ontwerp-onteigeningsbesluit is begonnen met de onderhandelingen over de minnelijke verwerving en op het moment van het nemen van het raadsbesluit tot onteigening voldoende aannemelijk is dat die onderhandelingen voorlopig niet tot de eigendomsoverdracht zullen leiden. Daarbij moet sprake zijn van een serieus minnelijk overleg. Doet zich deze situatie voor, dan kan een gemeente tot onteigening besluiten om daarmee een tijdige uitvoering van het bestemmingsplan zeker te stellen.

In het bijzonder overwegen Wij dat Ons uit de overgelegde stukken en uit het ingestelde onderzoek is gebleken dat de gemeente Hoogeveen al gedurende enkele jaren met de reclamanten genoegzaam in onderhandeling is over de minnelijke verwerving van hun eigendommen. Niettemin blijkt dat tussen partijen een tot nog toe kennelijk onoverbrugbaar verschil bestaat over de hoogte van de schadeloosstelling. Terzake overwegen Wij dat de raad, nu minnelijke overeenstemming binnen afzienbare termijn niet aannemelijk was te achten, in zoverre tot onteigening heeft kunnen en mogenbesluiten om de verwezenlijking van de bestemmingsplannen in de nabije toekomst zeker te stellen.

Voor zover de reclamanten terzake verwijzen naar de verhouding tussen de Wvg en de onteigeningswet, in het licht van de eisen die voor de overheid voortvloeien uit het EVRM, merken Wij – zoals Wij reeds eerder deden in Ons besluit van 20 oktober 2006, no. 06.003777, eveneens inzake Hoogeveen – het volgende op. Artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM bepaalt onder meer, dat iedere natuurlijke of rechtspersoon het recht heeft op het ongestoord genot van zijn eigendom. Dit artikel bepaalt verder dat aan niemand het eigendom zal worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat onder meer heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang. Uit het door reclamanten aangehaalde arrest Allan Jacobsson-Zweden van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens kan naar Ons oordeel worden opgemaakt, dat wat in overeenstemming is met het algemeen belang volgens het Hof in beginsel ter beoordeling van de nationale staat is. Pas in geval van apert onredelijke wetgeving zou de rechter tot een ander oordeel kunnen komen. In dit verband merken Wij op, dat ingevolge artikel 6, eerste lid, van het EVRM, ten aanzien van onder dit artikellid vallende zaken uiteindelijk de beslissing moet kunnen worden ingeroepen van een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie. Te dezen is van belang, dat de burgerlijke rechter in zijn hoedanigheid van onteigeningsrechter ingevolge de jurisprudentie van de Hoge Raad op grond van het bepaalde in genoemd verdragsartikel desgevraagd gehouden is tot een toetsing van de onteigeningstitel op haar rechtmatigheid, ook buiten de hem in de onteigeningswet opgedragen taak.

Daarnaast overwegen Wij ten overvloede dat de bedoeling van de Wvg onder meer is om te voorkomen dat gronden waarvan de toekomstige bestemming een andere is dan de huidige, het voorwerp van prijsopdrijving zullen worden waardoor verwezenlijking van de bestemming vanwege de hoge verwervingskosten zou kunnen worden gefrustreerd. De grondeigenaar die zijn grond aan de gemeente verplicht ter verkoop aanbiedt, kan in de Wvg-procedure rekenen op een objectieve, met waarborgen omklede methodiek tot vaststelling van de koopprijs.

Indien de grondeigenaar desondanks toch niet tot verkoop wenst over te gaan, staat hem dit vrij. De onteigeningswet kan door de gemeente vervolgens worden gehanteerd wanneer er tussen de gemeente en de grondeigenaar vervolgens geen overeenstemming kan worden bereikt over minnelijke verwerving in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure. Dat kan dus ook het geval zijn indien een Wvg-procedure niet tot een voor beide partijen gewenst resultaat heeft geleid. Er bestaat voor Ons in zoverre dan ook geen aanleiding om aan het raadsbesluit tot onteigening geheel of gedeeltelijk de goedkeuring te onthouden.

Voor zover de bedenkingen van de reclamanten zien op de hoogte van de schadeloosstelling, overwegen Wij dat het uitsluitend de burgerlijke rechter is die, gelet op artikel 40 van de onteigeningswet, in het kader van de gerechtelijke onteigeningsprocedure bevoegd is om uitspraak te doen over de hoogte van de schadeloosstelling.

Tot slot voeren de reclamanten gezamenlijk aan dat zij de op hun gronden rustende bestemmingen zelf kunnen realiseren.

Ten aanzien van deze bedenkingen van reclamanten overwegen Wij vooreerst in het algemeen, dat in het kader van een voorgenomen onteigening zal moeten zijn aangetoond, dat zonder de voorgestelde grondverwerving door de gemeente het doel waarvoor wordt onteigend niet of niet in de door de gemeente gewenste vorm te bereiken is. Hierbij is van belang, dat indien een grondeigenaar bereid en in staat is zelf de op zijn grond rustende bestemming(en) te verwezenlijken, onteigening voor dat doel in beginsel niet noodzakelijk is. Dit beginsel kan uitzondering lijden, indien door de gemeente ter verwezenlijking van de betrokken bestemming(en) een andere vorm van planuitvoering wordt gewenst dan de eigenaar voor ogen staat. In een dergelijk geval is onteigening echter slechts dan gerechtvaardigd, indien is aangetoond, dat aan die andere vorm van planuitvoering in het publieke belang dringend behoefte bestaat. De vorm van planuitvoering welke in het publiek belang geboden is, staat overigens in eerste aanleg ter beoordeling van het gemeentebestuur. Of de betrokken grondeigenaren zelf daadwerkelijk tot planuitvoering zullen (kunnen) overgaan, hangt dan ook in hoofdzaak af van de vorm van planuitvoering. De potentiële uitvoerders van het bestemmingsplan zullen met het oog daarop inzicht moeten verkrijgen in de door de gemeente voorgestane wijze van planuitvoering, hetgeen doorgaans, zoals hiervoor overwogen, voor een belangrijk deel uit de toelichting op het bestemmingsplan of uit de bij dat plan behorende voorschriften al dan niet met de beschrijving in hoofdlijnen blijkt. Voorts kan het vorenaangehaalde beginsel uitzondering lijden, als de grond van de eigenaar dermate verspreid is gelegen, dat van een op doelmatige wijze zelf realiseren van het bestemmingsplan geen sprake kan zijn, bijvoorbeeld als de eigenaar niet beschikt over voldoende aaneengesloten grond om binnen de mogelijkheden van het bestemmingsplan zelf tot realisering over te gaan of als de te onteigenen grond geen afzonderlijk deel van het te realiseren complex kan vormen. Verder kan het beginsel uitzondering lijden, als er sprake is van een plan, dat integraal in onderlinge samenhang moet worden uitgevoerd en de benodigde grond niet in zijn geheel in het bezit is van de eigenaar die beroep doet op het (deels) zelf realiseren van het bestemmingsplan.

In het bijzonder overwegen Wij dat uit de Ons overgelegde stukken en uit het ingestelde onderzoek niet is gebleken van door de reclamanten gezamenlijk, dan wel door één of meer van de reclamanten afzonderlijk bij de gemeente naar voren gebrachte concrete plannen om de bestemmingen zelf te verwezenlijken overeenkomstig de ruimte die de bestemmingsplannen hun boden. Daargelaten de afzonderlijke grondposities van de reclamanten die naar Ons oordeel als zodanig al in de weg staan aan zelfrealisatie, overwegen Wij dan ook dat de bedenkingen terzake van de reclamanten Ons alleen al daarom geen aanleiding geven om aan het raadsbesluit geheel of gedeeltelijk de goedkeuring te onthouden.

De reclamanten voeren tenslotte elk nog specifieke argumenten aan ter bekamping van het raadsbesluit tot onteigening.

Deze argumenten zien op elementen van het minnelijk overleg en op de noodzaak van onteigening in verband met de verwachte ontwikkeling van de nijverheid in het algemeen. Deze specifieke argumenten zijn naar Ons oordeel hiervoor ook al in algemene zin aan de orde geweest bij de bespreking van de gezamenlijk naar voren gebrachte bedenkingen van de reclamanten en behoeven hier dan ook geen verdere, afzonderlijke bespreking.

Voor zover de specifieke bedenkingen van de reclamant Hofsink zien op de wens om compenserende grond te kunnen krijgen, merken Wij op dat de onteigeningswet niet verplicht tot een schadeloosstelling in natura, maar uiteindelijk voorziet in een volledige geldelijke schadeloosstelling. Niettemin is over compenserende gronden gesproken tussen de gemeente en Hofsink. Deze wens kon evenwel niet worden gehonoreerd gelet op de ligging van de gewenste gronden in een als waardevol bestempeld open gebied (‘Hollandsche Wijken’).

Ook in de specifieke bedenkingen van de reclamanten Benjamins en Scholing wordt gewezen op de wens om compenserende gronden te verkrijgen. Ten aanzien hiervan geldt hetgeen Wij hiervoor overwogen bij de specifieke bedenkingen van de reclamant Hofsink. Voor zover deze reclamanten aangeven door de onteigening in hun bedrijfsvoering te worden belemmerd omdat resterende gronden worden afgesneden van hun bedrijf, overwegen Wij dat dit schade-element door de burgerlijke rechter zal kunnen worden betrokken bij het vaststellen van de schadeloosstelling op basis van artikel 40 van de onteigeningswet. Alles overziende geven ook de specifieke bedenkingen van de reclamanten Hofsink, Benjamins en Scholing Ons geen aanleiding om aan het raadsbesluit tot onteigening geheel of gedeeltelijk de goedkeuring te onthouden.

Overige overwegingen

Het moet in het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Hoogeveen worden geacht, dat de gemeente de eigendom verkrijgt van de in het raadsbesluit ter onteigening aangewezen gronden.

Beslissing

Wij hebben goedgevonden en verstaan:

Met inachtneming van de onteigeningswet zoals deze luidde vóór 31 maart 2010, het besluit van de raad van de gemeente Hoogeveen van 24 september 2009 goed te keuren.

Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is belast met de uitvoering van dit besluit, dat door toezending daarvan aan de gemeente zal worden bekendgemaakt. Dit besluit zal met het raadsbesluit in de Staatscourant worden geplaatst (www.officielebekendmakingen.nl).

’s-Gravenhage, 10 mei 2010

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.C. Huizinga-Heringa.

RAADSBESLUIT

Onteigening noordelijke helft van het bedrijventerrein Riegmeer

De raad van de gemeente Hoogeveen,

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 21 juli 2009;

Gelet op Titel IV, Onteigeningswet;

Overweegt het volgende:

Bij besluit van 23 februari 2006 heeft de raad het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Buitenvaart II’ vastgesteld;

Op 30 januari 2008 deed de Raad van State uitspraak in de beroepszaak ‘Buitenvaart II’;

Aan de bedrijvenbestemming heeft de Raad van State haar goedkeuring onthouden;

Bij besluit van 30 oktober 2008, is het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Buitenvaart II, partiële herziening ex. Art. 30 WRO’ vastgesteld waarmee de bedrijvenbestemming waaraan de Raad van State haar goedkeuring heeft onthouden is gerepareerd ;

Het bestemmingsplan’Bedrijventerrein Buitenvaart II, partiële herziening ex. Art. 30 WRO’ behoeft goedkeuring van Gedeputeerde Staten van Drenthe;

Voor belanghebbenden staan de gebruikelijke rechtsmiddelen open en het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Buitenvaart II, partiële herziening ex. Art. 30 WRO’ is nog niet onherroepelijk;

Ten aanzien van de te onteigenen percelen zal niet tot dagvaarding worden overgegaan voordat onherroepelijk over het bestemmingsplan is beslist (opschortende voorwaarde) en dat het onteigeningsbesluit zal vervallen indien en voor zover ten aanzien van de te onteigenen gronden in hoogste instantie goedkeuring wordt onthouden aan het bestemmingsplan (ontbindende voorwaarde);

Inzake de faseringsmogelijkheden van de aanleg van Riegmeer heeft het college op 13 mei 2008 besloten in te stemmen met een faseringsvariant waarbij alleen de noordelijke helft van Riegmeer wordt aangelegd, inclusief de daarbij behorende infrastructuur;

Het College heeft de Kroon verzocht het door uw college namens de gemeenteraad onder toepassing van artikel 80, lid 3 Onteigeningswet gedane voordracht ter goedkeuring van het onteigeningsbesluit (voor de aanleg van de van de infrastructurele werken in het bestemmingsplan ‘Buitenvaart II’) dat door de raad op 21 augustus 2008 is genomen, in te trekken.

Er is door het college op 21 juli besloten uw raad voor te stellen het onteigeningsbesluit dat door de raad op 21 augustus 2008 is genomen, op grond van het door de raad op 23 februari 2006 vastgestelde bestemmingsplan Bedrijventerrein ‘Buitenvaart II’, in te trekken;

Er wordt voldaan aan de wettelijke vormvereisten voor het voeren van een onteigeningsprocedure;

Voor de realisering van de de noordelijke helft van het bedrijventerrein Riegmeer dient de eigendom verkregen te worden van de percelen grond zoals aangegeven op bij dit besluit behorende lijst van de te onteigenen onroerende zaken, welke onderdeel is van het bij dit besluit behorende onteigeningsplan;

Dat betrokken eigenaren/belanghebbenden van de bovengenoemde percelen en onze Raad een vooraankondiging hebben gehad over het in gang zetten van een onteigeningsprocedure en dat aan belanghebbenden het ontwerp-raadsbesluit tot onteigening is toegestuurd;

Het ontwerp-onteigeningsbesluit heeft samen met het onteigeningsplan, conform artikel 80 van de Onteigeningswet en afdeling 3.4 van de Algemene Wet Bestuursrecht, met ingang van 21 mei 2009, gedurende zes weken voor een ieder bij de gemeente ter inzage gelegen;

Dat van de tervisielegging op voorgeschreven wijze is gepubliceerd;

Dat naar aanleiding van deze terinzagelegging een gemeenschappelijke zienswijze is ontvangen van de heer ir. G. Achterveld, van Achterveld Advies B.V. namens zijn clienten;

  • a. G.H. Hofsink, Langedijk 28, 7913 VG, Hollandscheveld,

  • b. H. Lip, Baarlelaan 36, 7906 GC, Hoogeveen,

  • c. Benjamins, Riegshoogtendijk 96, 7913 TB, Hollandscheveld,

  • d. J. Scholing, Riegshoogtendijk 110, 7913 TB, Hollandscheveld,

De raad kennis heeft genomen van de gedurende die periode ingediende gemeenschappelijke zienswijze ten aanzien van deze punten;

Ten aanzien van de binnen het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Buitenvaart II, partiële herziening ex. Art. 30 WRO’ te onteigenen percelen zal niet tot dagvaarding worden overgegaan voordat onherroepelijk over het bestemmingsplan is beslist (opschortende voorwaarde) en het onteigeningsbesluit zal vervallen indien en voor zover ten aanzien van de te onteigenen gronden in hoogste instantie goedkeuring wordt onthouden aan het bestemmingsplan (ontbindende voorwaarde);

Dat burgemeester en wethouders er tot op heden niet in zijn geslaagd om langs minnelijke weg tegen een aannemelijke prijs de eigendom van deze percelen voor de gemeente te verwerven;

Dat onteigening derhalve noodzakelijk is;

Gelet op de Onteigeningswet, op het bestemmingsplan Buitenvaart II en op het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Buitenvaart II, partiële herziening ex. Art. 30 WRO’;

Besluit:

Met overneming van de in het voorstel van burgemeester en wethouders weergegeven overwegingen, welke worden geacht van dit besluit deel uit te maken:

  • I Het onteigeningsbesluit dat door de raad op 21 augustus 2008 is genomen, op grond van het door de raad op 23 februari 2006 vastgestelde bestemmingsplan Bedrijventerrein ‘Buitenvaart II’, in te trekken;

  • II Reclamanten in hun zienswijze wel te ontvangen.

    De ingebrachte gemeenschappelijke zienswijze van de heer ir. G. Achterveld, van Achterveld Advies B.V. namens zijn clienten;

    • a. G.H. Hofsink, Langedijk 28, 7913 VG, Hollandscheveld,

    • b. H. Lip, Baarlelaan 36, 7906 GC, Hoogeveen,

    • c. Benjamins, Riegshoogtendijk 96, 7913 TB, Hollandscheveld,

    • d. J. Scholing, Riegshoogtendijk 110, 7913 TB, Hollandscheveld, ongegrond te verklaren.

  • III Ter uitvoering van het bestemmingsplan ‘Buitenvaart II’ en het door uw raad vastgestelde bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Buitenvaart II, partiële herziening ex. Art. 30 WRO’ , voor wat betreft de realisatie van noordelijke helft van het bedrijventerrein Riegmeer te Hollandscheveld, te onteigenen ten name van de gemeente Hoogeveen, overeenkomstig de bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte grondtekeningen en lijsten van te onteigenen percelen en te onteigenen rechten, onder de in dit besluit genoemde opschortende en ontbindende voorwaarde.

  • IV Te besluiten de bevoegdheid tot het uitvoeren van de het bepaalde in artikel 84 Ow en in afdeling 3.4 Awb, de voor de uitvoering van dit besluit vereiste handelingen, alsmede alle overige handelingen die hiervoor noodzakelijk zijn, te delegeren aan het college.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Hoogeveen, gehouden op24 september 2009.

De griffier,

J.P. Wind.

De voorzitter,

H. Koetje.

Bedrijventerrein Buitenvaart II (zuidelijk blok)

Lijst van de te onteigenen onroerende zaken

    

Van het perceel, bij het kadaster bekend

  

Grootte onteigenen deel

Als

Ter grootte van

Sectie

Nummer

Ten name van

           
  

ha

a

ca

 

ha

a

ca

   
     

Gemeente Hoogeveen

      

3

   

geheel

wonen, erf, tuin

 

93

60

N

4052

Hofsink, Geert Jan,

geb. 02.03.1947,

overl. 25.02.1998.

Hollandscheveld.

Aantekening kadastraal object:

Wettelijke Herverkaveling

Zuidwolde-Noord/Beneden Egge O

Publiekrechtelijke beperking:

Voorkeursrecht Gemeenten

            

6

±

 

12

30

wonen, terrein (akkerbouw)

 

74

90

N

2607

Lip, Hendrik,

geb. 24.02.1936.

Hoogeveen.

Aantekening kadastraal object:

Wettelijke Herverkaveling

Zuidwolde-Noord/Beneden Egge O

Publiekrechtelijke beperking:

Voorkeursrecht Gemeenten

            

8

±

 

38

35

terrein (grasland)

1

33

72

N

3066

Benjamins, Hendrik,

geb. 21.12.1946, g/m

G. Benjamins

Hollandscheveld.

Aantekening kadastraal object:

Wettelijke Herverkaveling

Zuidwolde-Noord/Beneden Egge O

Publiekrechtelijke beperking:

Voorkeursrecht Gemeenten

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

N.V. Waterleiding Maatschappij Drenthe.

Assen.

            

9

±

 

12

65

terrein (grasland)

1

64

60

N

2577

Benjamins, Hendrik,

voornoemd

Aantekening kadastraal object:

Wettelijke Herverkaveling

Zuidwolde-Noord/Beneden Egge O

Publiekrechtelijke beperking:

Voorkeursrecht Gemeenten

Opstalrecht nutsvoorzieningen op N.V. Nederlandse Gasunie, Groningen.

            

12

±

 

28

05

wonen, terrein (grasland)

2

59

60

N

3570

Benjamins, Hendrik,

voornoemd

Aantekening kadastraal object:

Wettelijke Herverkaveling Zuidwolde-Noord/Beneden Egge O

Publiekrechtelijke beperking: Voorkeursrecht Gemeenten gedeeltelijk.

            

20

±

  

70

water

 

4

40

N

3579

Waterschap Reest en Wieden,

Meppel.

Aantekening kadastraal object:

Wettelijke Herverkaveling

Zuidwolde-Noord/Beneden Egge O

Publiekrechtelijke beperking:

Voorkeursrecht Gemeenten.

Zakelijk recht als bedoeld in art.5 lid 3,, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

N.V. Energie Distributiemaatschappij voor Noord en Oost Nederland Edon.

Zwolle.

Zakelijk recht als bedoeld in art.5,lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht op gedeelte van perceel:

N.V. Nederlandse Gasunie

voornoemd.

            

21

±

  

45

water

 

3

05

N

3576

Waterschap Reest en Wieden,

voornoemd.

Aantekening kadastraal object:

Wettelijke Herverkaveling

Zuidwolde-Noord/Beneden Egge O

Publiekrechtelijke beperking:

Voorkeursrecht Gemeenten.

Zakelijk recht als bedoeld in art.5 lid 3,, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

op gedeelte van perceel:

De Staat (Economische Zaken)

Zwolle.

            

23

±

  

15

water

 

3

40

N

3583

Waterschap Reest en Wieden,

voornoemd

Aantekening kadastraal object:

Wettelijke Herverkaveling

Zuidwolde-Noord/Beneden Egge O

Publiekrechtelijke beperking:

Voorkeursrecht Gemeenten.

            

24

±

 

4

40

terrein (akkerbouw)

 

74

00

N

3582

Scholing, Jacob,

geb. 05.12.1942, g/m B. Scholing,

Hollandscheveld

Aantekening kadastraal object:

Wettelijke Herverkaveling

Zuidwolde-Noord/Beneden Egge O

Publiekrechtelijke beperking:

Voorkeursrecht Gemeenten.

            

25

±

 

6

40

wonen, terrein (grasland)

1

66

18

N

3906

Idem.

            

26

   

geheel

water

 

18

56

N

4457

Waterschap Reest en Wieden,

voornoemd

Aantekening kadastraal object:

Wettelijke Herverkaveling

Zuidwolde-Noord/Beneden Egge O

Publiekrechtelijke beperking:

Voorkeursrecht Gemeenten.

Zakelijk recht als bedoeld in art.5,lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht op gedeelte van perceel:

N.V. Nederlandse Gasunie

voornoemd.

            

27

   

geheel

water

 

5

48

N

4038

Benjamins, Hendrik,

voornoemd.

Aantekening kadastraal object:

Wettelijke Herverkaveling

Zuidwolde-Noord/Beneden Egge O

Publiekrechtelijke beperking:

Voorkeursrecht Gemeenten.

            

28

   

geheel

water

 

26

20

N

4037

Waterschap Reest en Wieden,

voornoemd

Aantekening kadastraal object:

Wettelijke Herverkaveling

Zuidwolde-Noord/Beneden Egge O

Publiekrechtelijke beperking:

Voorkeursrecht Gemeenten.

Behoord bij Raadsbesluit d.d.24 september 2009

De griffier,

Bedrijventerrein Buitenvaart II, partiële herziening ex. Art. 30 WRO

Lijst van de te onteigenen onroerende zaken

    

Van het perceel, bij het kadaster bekend

Nr. grondplan

Grootte onteigenen deel

Als

Ter grootte van

Sectie

Nummer

Ten name van

           
  

ha

a

ca

 

ha

a

ca

   
     

Gemeente Hoogeveen

      

6

±

 

62

60

wonen, terrein (akkerbouw)

 

74

90

N

2607

Lip, Hendrik,

geb. 24.02.1936.

Hoogeveen.

Aantekening kadastraal object:

Wettelijke Herverkaveling

Zuidwolde-Noord/Beneden Egge O

Publiekrechtelijke beperking:

Voorkeursrecht Gemeenten

            

7

   

geheel

water

 

4

20

N

3568

Waterschap Reest en Wieden,

Meppel

Aantekening kadastraal object:

Wettelijke Herverkaveling

Zuidwolde-Noord/Beneden Egge O

Publiekrechtelijke beperking:

Voorkeursrecht Gemeenten

            

8

±

 

95

37

terrein (grasland)

1

33

72

N

3066

Benjamins, Hendrik,

geb. 21.12.1946, g/m G. Benjamins

Hollandscheveld.

Aantekening kadastraal object:

Wettelijke Herverkaveling

Zuidwolde-Noord/Beneden Egge O

Publiekrechtelijke beperking:

Voorkeursrecht Gemeenten

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

N.V. Waterleiding Maatschappij Drenthe.

Assen.

            

9

±

1

51

95

terrein (grasland)

1

64

60

N

2577

Benjamins, Hendrik,

voornoemd

Aantekening kadastraal object:

Wettelijke Herverkaveling

Zuidwolde-Noord/Beneden Egge O

Publiekrechtelijke beperking:

Voorkeursrecht Gemeenten

Opstalrecht nutsvoorzieningen op N.V. Nederlandse Gasunie,

Groningen.

            

10

   

geheel

terrein (grasland)

1

03

40

N

3572

Benjamins, Hendrik,

voornoemd

Aantekening kadastraal object:

Wettelijke Herverkaveling

Zuidwolde-Noord/Beneden Egge O

Publiekrechtelijke beperking:

Voorkeursrecht Gemeenten

            

11

   

geheel

water

 

3

90

N

3571

Idem.

            

12

±

1

52

20

wonen,

terrein (grasland)

2

59

60

N

3570

Idem.

            

20

±

 

3

70

water

 

4

40

N

3579

Waterschap Reest en Wieden,

Meppel.

Aantekening kadastraal object:

Wettelijke Herverkaveling

Zuidwolde-Noord/Beneden Egge O

Publiekrechtelijke beperking:

Voorkeursrecht Gemeenten.

Zakelijk recht als bedoeld in art.5 lid 3,, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

N.V. Energie Distributiemaatschappij voor Oost en Noord Nederland Edon.

Zwolle.

Zakelijk recht als bedoeld in art.5,lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht op gedeelte van perceel:

N.V. Nederlandse Gasunie

voornoemd.

            

21

±

 

2

60

water

 

3

05

N

3576

Waterschap Reest en Wieden,

voornoemd.

Aantekening kadastraal object:

Wettelijke Herverkaveling

Zuidwolde-Noord/Beneden Egge O

Publiekrechtelijke beperking:

Voorkeursrecht Gemeenten.

Zakelijk recht als bedoeld in art.5 lid 3,, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: op gedeelte van perceel:

De Staat (Economische Zaken)

Zwolle.

Behoord bij Raadsbesluit d.d.24 september 2009

De griffier,

Naar boven