Beleidsregel van de Minister van Verkeer en Waterstaat omtrent de uitleg van artikel 17, derde lid, van de Spoorwegwet

11 juni 2010

Nr. CEND/HDJZ-2010/882 sector S&W

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

a. beheerder:

beheerder als bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van de Spoorwegwet;

b. gerechtigde:

gerechtigde als bedoeld in artikel 57 van de Spoorwegwet;

c. Onze Minister:

Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

Artikel 2

  • 1. Artikel 17, derde lid, van de Spoorwegwet is van toepassing indien:

    • a. de wijziging die door de beheerder wordt aangebracht in de technische of functionele eigenschappen van de hoofdspoorweginfrastructuur wordt uitgevoerd op verzoek van derden dan wel op eigen initiatief, en

    • b. de wijziging die door de beheerder wordt aangebracht in de technische of functionele eigenschappen van de hoofdspoorweginfrastructuur de gebruiksmogelijkheden van de hoofdspoorwegen aanmerkelijk verandert.

  • 2. Artikel 17, derde lid, van de Spoorwegwet is ook van toepassing bij twijfel of er sprake is van een wijziging als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

Artikel 3

Van een aanmerkelijke wijziging in de gebruiksmogelijkheden van de hoofdspoorwegen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, is in ieder geval sprake bij:

  • a. het saneren van een hoofdspoorweg of van gedeelten daarvan;

  • b. het saneren van een spoorwegemplacement, zijnde een als zodanig aangewezen deel van de hoofdspoorweg als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van het Besluit spoorverkeer, of van gedeelten daarvan;

  • c. het aanleggen van een nieuw station;

  • d. het realiseren van een uitbreiding van een hoofdspoorweg;

  • e. het tijdelijk buiten dienst stellen van een hoofdspoorweg, dan wel een gedeelte daarvan, langer dan één jaar.

Artikel 4

Artikel 17, derde lid, van de Spoorwegwet is in ieder geval niet van toepassing indien de wijziging die door de beheerder wordt aangebracht in de technische of functionele eigenschappen van de hoofdspoorweginfrastructuur het gevolg is van het handelen van de beheerder in het kader van het beheerplan of van een beschikking van Onze Minister mits de zienswijze van de betrokken gerechtigden niet afwijken van de voorgestelde wijziging.

Artikel 5

De beheerder doet zijn verzoek tot instemming op grond van artikel 17, derde lid, van de Spoorwegwet in ieder geval vergezeld gaan van:

  • a. een situatietekening waarop de voorgenomen aanmerkelijke wijziging is aangegeven;

  • b. een weergave van de zienswijzen van de betrokken gerechtigden, bedoeld in artikel 17, derde lid, van de Spoorwegwet;

  • c. een nadere argumentatie waarom ingestemd zou moeten worden met het verzoek indien uit de zienswijzen blijkt dat niet alle betrokken gerechtigden met de voorgenomen wijziging kunnen instemmen, en

  • d. een chronologisch overzicht met bijbehorende documentatie van het verloop van de procedure tot aan het indienen van het verzoek om instemming op grond van artikel 17, derde lid, van de Spoorwegwet.

Artikel 6

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C.M.P.S. Eurlings.

TOELICHTING

De onderhavige beleidsregel geeft uitleg aan artikel 17, derde lid, van de Spoorwegwet. In dat artikel is opgenomen dat met een wijziging van de technische of functionele eigenschappen van de hoofdspoorweginfrastructuur die de gebruiksmogelijkheden van de hoofdspoorwegen aanmerkelijk verandert vooraf moet worden ingestemd door de Minister van Verkeer en Waterstaat.

In deze beleidsregel is uiteengezet wanneer artikel 17, derde lid, wel en wanneer niet van toepassing is. In artikel 2 is opgenomen dat artikel 17, derde lid, van de Spoorwegwet van toepassing is indien de beheerder op eigen initiatief of op verzoek van derden een wijziging aanbrengt in de technische of functionele eigenschappen van de hoofdspoorweginfrastructuur die de gebruiksmogelijkheden van de hoofdspoorwegen aanmerkelijk verandert. Er is sprake van een verzoek van derden of eigen inititatief van de beheerder indien de wijziging niet plaatsvindt in opdracht van de Minister van Verkeer en Waterstaat. Het gaat dan bijvoorbeeld om een verzoek van een gemeente of provincie.

In artikel 3 van deze beleidsregel is neergelegd wanneer er sprake is van een aanmerkelijke wijziging in de gebruiksmogelijkheden. Hiervan is ten eerste sprake indien (een gedeelte van) een hoofdspoorweg of emplacement wordt gesaneerd. Dit omvat tevens de sanering van een zogenaamde stamlijn (hoofdspoorweg in een industrie- dan wel havengebied die in overwegende mate gebruikt wordt voor goederenvervoer). Ten tweede is er sprake van een aanmerkelijke wijziging in het geval van een uitbreiding van een hoofdspoorweg of de aanleg van een nieuw station. Ten slotte is er ook sprake van een aanmerkelijke wijziging indien een hoofdspoorweg langer dan één jaar geheel of gedeeltelijk tijdelijk buiten dienst wordt gesteld. Waar het hierbij om gaat, is dat door de wijziging de functie van de hoofdspoorweg (het faciliteren van spoorverkeer tussen twee plaatsen) tijdelijk in het geheel niet meer aanwezig is. In dat geval is artikel 17, derde lid, van toepassing, omdat het Besluit capaciteitsverdeling hoofdspoorweginfrastructuur geen basis biedt voor het geheel buiten dienst stellen van een hoofdspoorweg voor langer dan één jaar. Op basis van dat besluit is de beheerder verplicht het gehele spoorwegnet jaarlijks in zijn geheel opnieuw aan te bieden. Indien dit niet mogelijk is, moet artikel 17, derde lid, van de Spoorwegwet worden toegepast.

In artikel 4 is neergelegd wanneer artikel 17, derde lid, van de Spoorwegwet in ieder geval niet van toepassing is. Dat is het geval indien de wijziging die door de beheerder wordt aangebracht in de technische of functionele eigenschappen van de hoofdspoorweginfrastructuur het gevolg is van het handelen van de beheerder in het kader van het beheerplan of een beschikking voor een project van de Minister van Verkeer en Waterstaat. In beide gevallen is er sprake van een opdracht van de Minister van Verkeer en Waterstaat en is er dus geen sprake van een verzoek van derden. Voor een wijziging die in het kader van het beheerplan worden aangebracht, geldt dat deze als zodanig in het beheerplan herkenbaar moeten zijn als wijziging en voldoende concreet moet zijn aangeduid. Indien een door de beheerder voorgestelde wijziging onvoldoende concreet is omschreven in het beheerplan (bijvoorbeeld het saneren van 400 wissels) dient, afhankelijk van de omstandigheden van de voorgestelde wijziging, alsnog een artikel 17, derde lid, procedure doorlopen te worden omdat op grond van het beheerplan betrokken gerechtigden niet zijn geconsulteerd over de concrete wijziging en de minister niet met de concrete wijziging heeft ingestemd. Het op zichzelf naar zijn aard niet geheel exact te omlijnen begrip ‘aanmerkelijk’ dient aan de hand van het concrete geval nader uitgelegd te worden. Waar het om gaat is een wezenlijke verandering van de gebruiksmogelijkheden van de hoofdspoorwegen gelet op de omvang en de aard van het spoorverkeer dat ter plekke van de beoogde verandering in het verleden heeft plaatsgevonden en in de nabije toekomst (de komende vijf jaar) naar verwachting zal plaatsvinden. Zo is het saneren van een wissel naar een spooraansluiting die niet meer gebruikt wordt en waarvan binnen een termijn van vijf jaar ook geen gebruik voorzien wordt in ieder geval geen aanmerkelijke wijziging als bedoeld in artikel 17, derde lid, van de Spoorwegwet. Evenmin is een dergelijke wijziging het saneren van een aantal wissels op een emplacement die sporadisch gebruikt worden en waarbij een aantal wissels gehandhaafd blijft waardoor het spoorverkeer op dat emplacement op reguliere wijze afgewikkeld kan blijven worden. Hetzelfde geldt voor het met enkele tientallen meters inkorten van sporen op emplacementen en het inkorten van wachtsporen. Toetssteen voor de vraag of er sprake is van een aanmerkelijke wijziging of niet, is in essentie de vraag of het spoorverkeer ter plaatse van de wijziging niet meer op reguliere wijze afgewikkeld kan worden na de uitvoering van de wijziging. In geval van twijfel of er sprake is van een aanmerkelijke wijziging in de gebruiksmogelijkheden van hoofdspoorwegen dient de beheerder in ieder geval een verzoek tot instemming op grond van artikel 17, derde lid, te doen.

In artikel 5 zijn enige procedurele voorschriften omtrent het verzoek tot instemming opgenomen. Doel van deze voorschriften is te borgen dat de Minister van Verkeer en waterstaat zich zelfstandig een oordeel kan vormen over het instemmingsverzoek en alle daaraan verbonden aspecten.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C.M.P.S. Eurlings.

Naar boven