Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatscourant 2010, 9057 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatscourant 2010, 9057 | Besluiten van algemene strekking |
4 juni 2010
Nr. DGB/2010/1670M
Directoraat-generaal Belastingdienst, Brieven en beleidsbesluiten
De minister van Financiën heeft het volgende besloten.
In dit besluit zijn uit de Leidraad belastingen van personenauto’s en motorrijwielen 2006 (besluit van 12 september 2006, CPP2006/1980M) de standpunten overgenomen waaraan een specifiek beleidsstandpunt ten grondslag ligt. De passages uit de Leidraad die niet in dit besluit zijn overgenomen hebben louter een toelichtend karakter. Gewijzigd zijn de standpunten over de inrichtingseisen voor bestelauto’s, de ondernemersvrijstelling voor de directeur-grootaandeelhouder, de onbedoelde tenaamstelling, de teruggaaf voor motorrijtuigen in gebruik bij reddingsbrigades en het herstelbeleid. Daarnaast is het beleid geactualiseerd en op één lijn gebracht met het beleidsbesluit motorrijtuigenbelasting.
In dit besluit zijn de beleidsstandpunten overgenomen voor de belastingen van personenauto’s en motorrijwielen. In dit besluit zijn nieuwe standpunten opgenomen over, dan wel toegevoegd aan de volgende onderwerpen:
– Inrichtingseisen voor bestelauto’s zijn aangepast (2.2);
– Ondernemersvrijstelling voor de directeur-grootaandeelhouder (7.2.2), onbedoelde tenaamstelling (7.2.3 en 7.2.5);
– teruggaaf voor motorrijtuigen in gebruik bij reddingsbrigades (8.2) en
– Herstelbeleid (12).
wet | Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 |
besluit | Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (Stb. 1992, 710) |
regeling | Uitvoeringsregeling belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (Stcrt. 1992, 252) |
bpm | belasting van personenauto’s en motorrijwielen |
mrb | motorrijtuigenbelasting |
Wet OB | Wet op de omzetbelasting 1968 |
AWR | Algemene wet inzake rijksbelastingen |
Wet personenvervoer | Wet personenvervoer 2000 |
Wp-vergunning | een vergunning afgegeven op grond van de Wet personenvervoer 2000 |
ondernemer | ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet OB |
RDW | Dienst Wegverkeer |
Onder bestelauto wordt verstaan een motorrijtuig met een laadruimte die niet is ingericht voor het vervoer van personen, die in haar geheel is voorzien van een vlakke laadvloer en die voldoet aan de inrichtingseisen voor de laadruimte van een bestelauto (artikel 3, derde lid, van de wet).
De vlakke laadvloer moet over de gehele breedte en lengte van de laadruimte zijn aangebracht. Als niet aan deze voorwaarden wordt voldaan is er sprake van een personenauto. Dit vind ik niet in alle situaties gewenst.
Goedkeuring
Omdat niet in alle situaties aan deze voorwaarden kan worden voldaan, keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) het volgende goed.
– Eventuele wielkasten mogen in de laadvloer zijn aangebracht.
– Enige profilering van de laadvloer, bij voorbeeld ter vergroting van de stevigheid, is toegestaan.
– De omstandigheid dat bij sommige motorrijtuigen de motor onder (een deel van) de laadvloer is geplaatst, waardoor een hoogteverschil in de laadruimte ontstaat, heeft geen gevolgen voor de eis dat de laadruimte in haar geheel is voorzien van een vlakke laadvloer.
– Om in verband met noodzakelijk onderhoud, het onder de laadvloer gelegen motor-serviceluik te kunnen bereiken, is het toegestaan dat de laadvloer van een bestelauto gedeeltelijk opklapbaar is.
Om aan de inrichtingseisen voor de laadruimte van een bestelauto te voldoen, moet een bestelauto zijn voorzien van een vaste wand die de bestuurderscabine van de laadruimte scheidt. Deze vaste wand moet zijn vervaardigd van ondoorzichtig en vormvast materiaal, geheel vlak zijn, uit één geheel bestaan en op onverbrekelijke wijze rechtstreeks met de carrosserie zijn verbonden (artikel 2, negende lid, van de regeling). Ook moet de wand zowel verticaal als horizontaal in een hoek van 90° op de lengteas zijn geplaatst (artikel 2, zevende lid, van de regeling).
De wand moet zijn vervaardigd van ondoorzichtig en vormvast materiaal, waarbij een vast raam met een hoogte van 40 cm is toegestaan (artikel 3, negende lid, onderdeel a, van de regeling).
Goedkeuring
Met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) keur ik goed dat in de vaste wand in plaats van één, ook twee of meer vaste ramen naast elkaar worden aangebracht.
Bij een tot bestelauto omgebouwde personenauto kan nog een hoofdbeschermingssysteem bij zijdelingse aanrijdingen (verder: side-curtains) aanwezig zijn. Dit is een airbagsysteem dat zich in de dakrand aan weerszijden van het interieur bevindt en bestemd is om de inzittenden ter hoogte van de zijkant van het hoofd tegen letstel te beschermen bij een zijdelingse aanrijding. De side-curtains zijn boven de zijruiten langs (nagenoeg) de volle lengte van het interieur van de auto aangebracht. Als bij ombouw van een dergelijke personenauto tot bestelauto een vaste wand wordt aangebracht, kunnen de side-curtains niet meer ontplooien.
Goedkeuring
Om de werking van de side-curtains te kunnen garanderen na de ombouw keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) het volgende goed. De zijkanten van de vaste wand mogen bestaan uit een materiaal dat bij normaal gebruik van een auto een solide, vormvast onderdeel van de vaste wand vormt, maar breekt of scheurt bij het ontplooien van de side-curtains. Dit geldt alleen voor zover de zijkanten van de vaste wand tussen bestuurderscabine en laadruimte het ontplooien van de side-curtains verhinderen. Het materiaal moet rondom onverbrekelijk met de vaste wand en de carrosserie zijn bevestigd. De vaste wand bestaat hierdoor uit één geheel, zij het dat het materiaal aan de zijkanten zal afwijken van het overige materiaal, bijvoorbeeld omdat het dunner is dan de rest van de vaste wand.
De vaste wand moet geheel vlak zijn.
Goedkeuring
Met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) keur ik goed dat de vaste wand is voorzien van uitsteeksels, veroorzaakt door de bevestigingsconstructie en enige profilering, bijvoorbeeld ter vergroting van de stevigheid. Er wordt dan wel gemeten van de meest naar achteren gelegen delen.
Het komt voor dat een deel van de cabine, zoals de ruimte onder de extra zitplaatsen (dubbele cabine) of bovenin de cabine, bij de laadruimte wordt betrokken. In die situatie is de vaste wand niet geheel vlak.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed, dat in deze situatie de wand toch als vlak kan worden beschouwd, mits daardoor de laadruimte vanuit de cabine niet bereikbaar is. Bij het bepalen van de lengte van de laadruimte wordt deze extra laadruimte echter niet meegerekend.
Het is mogelijk dat de vaste wand niet geheel uit een stuk bestaat, maar uit diversen delen. Op zich voldoet dit motorrijtuig dan niet meer aan de inrichtingseisen.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed, dat het motorrijtuig nog steeds aan de gestelde eisen voldoet als die delen op onverbrekelijke wijze met elkaar zijn verbonden. Dit kan door de diverse delen aan elkaar vast te lassen, vast te lijmen met bijvoorbeeld een speciale carrosserielijm, of aan elkaar te bevestigen met popnagels of breekbouten. Een combinatie van deze technieken is toegestaan.
De wand moet uit één geheel bestaan, waarbij noodzakelijke voorzieningen ten behoeve van het onderhoud zijn toegestaan (artikel 2, negende lid, onderdeel c, van de regeling). Bijvoorbeeld een scharnierend of uitneembaar gedeelte op die plaats waar onderhoud moet worden gepleegd. Er kunnen echter ook noodzakelijke voorzieningen ten behoeve van het gebruik in de bestelauto zijn aangebracht. Op zich voldoet dit motorrijtuig dan niet meer aan de inrichtingseisen.
Goedkeuring
In dit verband keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed, dat ook noodzakelijke voorzieningen ten behoeve van het gebruik van de bestelauto zijn toegestaan. Het gaat hierbij om de volgende voorzieningen:
– Een ventilatierooster, mits daardoor de laadruimte niet vanuit de cabine kan worden bereikt. Het ventilatierooster moet door middel van een lijm- of lasconstructie aan de vaste wand zijn verbonden.
– Een opening in de vaste wand van een bestelauto om gordels doorheen te leiden.
– Een opening in de vaste wand van een bestelauto om de zijdeur in de laadruimte te ver- en ontgrendelen. De zijdeur kan slechts aan de binnenzijde van de laadruimte worden bediend.
– Een opening aan de bovenzijde en ter hoogte of net achter de vaste wand van een bestelauto voor de bediening van een schuifdak in de laadruimte. Het schuifdak kan slechts aan de binnenzijde van de laadruimte worden bediend.
Voor deze voorzieningen geldt dat het rooster of de opening niet groter mag zijn dan voor het specifieke doel noodzakelijk.
De wand moet zoveel mogelijk rondom en op onverbrekelijke wijze rechtstreeks met de carrosserie zijn verbonden. Op deze wijze is er sprake van een permanente constructie van de vaste wand.
Met ‘zoveel mogelijk rondom’ houdt in: op al die plaatsen waar contactpunten tussen de vaste wand en de carrosserie aanwezig zijn. Het is soms uit technisch oogpunt niet mogelijk om de vaste wand overal aan de carrosserie te laten aansluiten. Op zich voldoet dit motorrijtuig dan niet meer aan de inrichtingseisen.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat in de volgende situaties de wand zoveel mogelijk rondom met de carrosserie is verbonden.
– Het is voldoende dat per zijde van de vaste wand deze over ten minste 75% van de lengte aansluit op de carrosserie. Op de plaatsen waar de vaste wand niet aansluit op de carrosserie, mag de afstand tussen de vaste wand en de carrosserie niet groter zijn dan 4 centimeter.
– De afstand tussen de vaste wand en de carrosserie mag groter zijn dan 4 centimeter (maar moet wel per zijde over ten minste 75% van de lengte aansluiten op de carrosserie) als dat noodzakelijk is voor het aanbrengen van voorzieningen als bedoeld in paragraaf 2.2.4.
– Het is niet nodig de bovenzijde van de vaste wand aan het motorrijtuig te bevestigen.
– Wanneer de vaste wand aan de onderzijde niet rechtstreeks aan de carrosserie wordt verbonden, terwijl dit technisch wel tot de mogelijkheden behoort, voldoet de constructie van de vaste wand in beginsel niet aan de gestelde voorwaarden. Wanneer de houten laadvloer of de vloerbedekking is vastgelijmd aan de carrosserie en de vaste wand is vastgelijmd aan de houten laadvloer of de vloerbedekking, is sprake van een permanente constructie. Hierbij moet de vaste wand op alle overige plaatsen rechtstreeks met de carrosserie zijn verbonden dan wel aan de bovenzijde aan de vaste hemelbekleding zijn verlijmd. Op deze wijze wordt voldaan aan de eis dat de vaste wand zoveel mogelijk rondom en op onverbrekelijke wijze met de carrosserie moet zijn verbonden.
De vaste wand moet op onverbrekelijke wijze rechtstreeks met de carrosserie zijn verbonden.
In de praktijk is het om technische redenen niet altijd mogelijk om de vaste wand op die manier aan te brengen.
Goedkeuringen
Daarom keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat in de volgende situaties de wand toch zoveel mogelijk rondom en op onverbrekelijke wijze rechtstreeks met de carrosserie is verbonden:
– In plaats van aan de zijbekleding of aan de B-stijl mag de scheidingswand door middel van een constructie aan de wielkuipen dan wel door middel van een schoor aan de laadvloer zijn bevestigd. Als de constructie op deze wijze is uitgevoerd moeten ook alle bevestigingen worden gelijmd met speciale carrosserielijm of -kit, gelast of vastgezet met breekbouten of popnagels (of een combinatie van deze technieken) waardoor er een permanente constructie ontstaat.
– Wanneer de vaste wand met een hoogte van 30 cm op een plaats wordt geconstrueerd waar de vaste wand de zijbekleding raakt, mag de scheidingswand met een zijflap aan de B-stijl worden bevestigd. Ook mag dan de scheidingswand in plaats van aan de zijbekleding of aan de B-stijl, door middel van een constructie aan de wielkuipen dan wel door middel van een schoor aan de laadvloer zijn bevestigd. Als de constructie op deze wijze is uitgevoerd moeten ook alle bevestigingen worden gelijmd, gelast of vastgezet met breekbouten of popnagels (of een combinatie van deze technieken) waardoor er een permanente constructie ontstaat.
– In motorrijtuigen met een dubbele cabine is het toegestaan de vaste wand door middel van zijflappen, die gedeeltelijk voor de ramen van de achterdeuren vallen, aan de carrosserie te bevestigen. Deze zijflappen lopen parallel aan de ramen in de deuren. De zijflappen mogen ook schuin aflopend worden aangebracht, voor zover noodzakelijk voor een goede loop van de achtergordels. Dit geldt niet voor bestelauto’s met een enkele cabine.
– Het is toegestaan dat de wand – die zowel aan de linker zijwand als aan de vloer op onverbrekelijke wijze is verbonden met de carrosserie – door middel van een rubberen profiel aansluit op een schuifdeur (in gesloten toestand) zonder ruit. De schuifdeur bevindt zich aan de rechterzijde van een motorrijtuig met een dubbele cabine. Die wand sluit immers de gehele laadruimte af, wanneer de zijdeur is gesloten. Dat het door deze constructie mogelijk is om via de geopende zijdeur niet alleen de zitplaatsen in de dubbele cabine, doch ook de laadruimte te bereiken, is geen bezwaar.
Eén van de voorwaarden is dat de vaste wand zowel verticaal als in een hoek van 90° op de lengteas moet zijn geplaatst. Het is mogelijk dat een vaste wand anders is geplaatst, waardoor het motorrijtuig niet meer aan de gestelde eisen voldoet.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat het motorrijtuig waarvan de vaste wand anders is geplaatst, nog steeds als bestelauto kwalificeert als voor het meten van de diverse afstanden wordt uitgegaan van de plaats waar de vaste wand zou staan als deze wel verticaal en in een hoek van 90° op de lengteas zou zijn geplaatst, en wel op de plaats van het meest naar achteren gelegen bevestigingspunt van de aanwezige wand.
Het is dus mogelijk om een deel van de cabine van een motorrijtuig met dubbele cabine bij de laadruimte te betrekken door een deel van de achterste zitplaatsen te verwijderen en een vaste scheidingswand te plaatsen. Deze vaste scheidingswand bestaat uit drie delen: één deel direct achter de bestuurdersstoel, een tweede deel dwars op het eerste deel aan de zijkant van de overgebleven achterste zitplaats(en) en een laatste deel direct achter de achterste zitplaats(en).
Bij sommige bestelauto’s moet onder meer de laadruimte van de bestuurderszitplaats zijn afgescheiden door een vaste wand over de gehele breedte en hoogte van de bestuurderscabine (artikel 3, derde lid, onderdeel b, 2°, van de wet). De vaste wand moet op maximaal 115 cm, gemeten vanaf het achterste punt van het stuurwiel, naar achteren zijn geplaatst. Als de laadbak een lengte heeft van ten minste 200 cm is in dat geval geen vaste wand vereist.
Bij geheel open bestelauto’s met enkele cabine waarbij zowel de bestuurderscabine als de laadbak niet zijn overdekt (bijvoorbeeld sommige (ex-) legervoertuigen) levert de hoogte van de vaste wand problemen op. Om constructietechnische redenen is een volledig vaste wand tussen cabine en laadruimte niet te realiseren.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat bij een dergelijke geheel open bestelauto met enkele cabine, waarbij zowel de cabine als de laadbak niet zijn overdekt, kan worden volstaan met een vaste wand met een hoogte van minimaal 30 cm.
Een bestelauto, type pick-up met dubbele cabine of met een zogenoemde anderhalve cabine kan omgebouwd worden tot een bestelauto met enkele cabine. Om constructietechnische redenen kan de al bestaande wand niet worden verwijderd. Hierdoor ontstaat een extra gesloten laadruimte.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed, dat geen extra inrichtingseisen worden gesteld aan de extra gecreëerde gesloten laadruimte, behalve dat deze gesloten laadruimte niet mag zijn voorzien van een linker zijruit. Een eventueel aanwezige ruit moet worden verwijderd.
Ik stel aan de wijze van ombouw de volgende voorwaarden:
– Tussen de cabine en de laadruimte moet een vaste wand worden geplaatst op ten hoogste 115 cm gerekend vanaf de achterste stand van het stuurwiel.
– De extra zitplaatsen achter de bestuurders- en bijrijderstoel moeten worden verwijderd. Door het aanbrengen van de vaste wand ontstaan er twee laadruimtes achter de bestuurderscabine: één gesloten en één open.
– De extra laadruimte die ontstaat tussen de geplaatste wand en de achterzijde van de oorspronkelijke cabine is een gesloten laadruimte. Achter deze gesloten laadruimte bevindt zich de open laadbak, die moet voldoen aan de lengte-eis van 125 cm. In dat geval worden aan de extra gecreëerde gesloten laadruimte geen extra inrichtingseisen gesteld.
Er zijn containers die speciaal zijn ontworpen om te worden geplaatst in de open laadbak van motorrijtuigen van het type pick-up. Deze containers kunnen veelal slechts worden geplaatst op één bepaald merk en type motorrijtuig en sluiten qua vorm geheel bij dat motorrijtuig aan. Een motorrijtuig waarop een dergelijke container is geplaatst, wijkt visueel dan ook niet of nauwelijks af van een motorrijtuig waarvan de laadruimte van een overkapping is voorzien. Dit motorrijtuig moet aan de inrichtingseisen van een bestelauto voldoen.
Onder bepaalde omstandigheden kan een container zoals hier is bedoeld echter een zodanige zelfstandige functie vervullen dat deze niet kan worden beschouwd als onderdeel van het motorrijtuig waarop deze is geplaatst.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat plaatsing van een dergelijke container op een bestelauto geen personenauto maakt.
Ik stel hierbij de volgende voorwaarden:
– de container moet afzetbaar zijn en
– het moet aannemelijk zijn dat deze container geheel zelfstandig zal dienen voor het vervoer van goederen. Dit moet blijken uit de constructie van de container en de wijze van bevestiging op het motorrijtuig.
Als zodanige containers zijn aan te merken containers die:
– geheel afsluitbaar zijn;
– een laadvermogen bezitten dat ten minste gelijk is aan de helft van het laadvermogen van het motorrijtuig waarop die container is geplaatst;
– zowel in ongeladen als in beladen toestand op eenvoudige wijze op het motorrijtuig kunnen worden geplaatst en daarvan weer kunnen worden verwijderd. Een verbindingsdraad tussen de container en de carrosserie aangebracht voor verlichting en dergelijke, die is onderbroken door een stekker is toegestaan;
– niet zijn voorzien van zijruiten dan wel slechts één zijruit aan de rechterzijde bevatten;
– door de leveranciers naar de afnemers toe worden gepresenteerd als afzetbare (vracht)containers.
Er zijn kampeercontainers die speciaal zijn ontworpen om te worden geplaatst in de open laadbak van motorrijtuigen van het type pick-up. Deze kampeercontainers kunnen veelal slechts worden geplaatst op één bepaald merk en type motorrijtuig en sluiten qua vorm geheel bij dat motorrijtuig aan. Een motorrijtuig waarop een dergelijke kampeercontainer is geplaatst, wijkt visueel dan ook niet of nauwelijks af van een motorrijtuig waarvan de laadruimte van een overkapping is voorzien. Dit motorrijtuig moet aan de inrichtingseisen van een bestelauto voldoen.
Onder bepaalde omstandigheden kan een kampeercontainer zoals hier is bedoeld echter een zodanige zelfstandige functie vervullen dat deze niet kan worden beschouwd als onderdeel van het motorrijtuig waarop deze is geplaatst. Dit motorrijtuig moet aan de inrichtingseisen van een bestelauto voldoen.
Onder bepaalde omstandigheden kan de kampeercontainer een zodanige zelfstandige functie vervullen dat deze niet kan worden beschouwd als onderdeel van het motorrijtuig waarop deze is geplaatst.
Goedkeuring
Daarom keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat een bestel- of vrachtauto waarop een kampeercontainer is geplaatst, niet als een personenauto wordt aangemerkt.
Ik stel hierbij de volgende voorwaarde. Aan het desbetreffende motorrijtuig zijn geen handelingen verricht waardoor het in een zodanige staat is gebracht dat kan worden gezegd dat het uit hoofde van zijn bouw kan dienen voor het vervoer van personen langs de weg. Dit betekent in ieder geval dat:
– De kampeercontainer op eenvoudige wijze op het motorrijtuig moet kunnen worden bevestigd en daarvan weer verwijderd. Een verbindingsdraad tussen de container en de carrosserie aangebracht voor verlichting en dergelijke, die is onderbroken door een stekker is toegestaan;
– Er geen doorgang mag zijn tussen de bestuurderscabine en de kampeercontainer;
– Er overigens geen voorzieningen aan het motorrijtuig mogen worden aangebracht die het motorrijtuig in het bijzonder geschikt maken om samen met de kampeercontainer te worden gebruikt.
De laadruimte van een bestelauto mag niet ingericht zijn voor het vervoer van en personen en moet in alle gevallen zijn voorzien van een vlakke laadvloer. Bestelauto’s met een bijzondere opbouw kunnen niet altijd aan de inrichtingseisen van de laadruimte voldoen. Het gaat hier onder andere over de bestelauto’s met een hoogwerker, de asfaltwagens en de lichte vuilniswagens. Dergelijke bestelauto’s zouden dan als personenauto’s kwalificeren.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat een bestelauto met een dergelijke bijzondere bovenbouw kan worden aangemerkt als een bestelauto.
Ik stel hieraan de volgende voorwaarden:
– Een dergelijke motorrijtuig moet zich qua uiterlijk en inrichting duidelijk onderscheiden van een personenauto. Het gaat hierbij om het totale voertuig (chassis en opbouw).
– Het vervoer van personen moet ondergeschikt zijn aan het vervoer van lading.
De motorrijtuigen die als bovenbouwvermelding ‘trekker’ of ‘voor verwisselbare opbouw’ op het kentekenbewijs krijgen, wijken af van de bestelauto’s met een bijzondere opbouw. Deze motorrijtuigen kunnen namelijk ook worden gebruikt zonder dat de oplegger, aanhanger of container aanwezig is. Op dat moment is het personenvervoer niet langer ondergeschikt aan het vervoer van lading. Sommige uitvoeringen onderscheiden zich daarnaast qua uiterlijk niet langer van motorrijtuigen die als personenauto worden aangemerkt. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een pick-up met laadbak waar de koppelschotel in de laadbak wordt gemonteerd en de laadbak als zodanig aanwezig blijft. Het vervoeren van een last is echter de reden dat op het chassis een koppelschotel dan wel een containerframe wordt gemonteerd.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat een motorrijtuig die op het kentekenbewijs als vermelding de bovencode van ‘trekker’ dan wel ‘voor wisselbare opbouw’ heeft, als bestelauto wordt aangemerkt. Dit houdt in dat het motorrijtuig niet alleen geschikt moet zijn voor dat vervoer, maar ook als zodanig is gekeurd door de RDW.
Een pick-up wordt alleen als bestelauto aangemerkt als wordt voldaan aan verschillende voorwaarden met betrekking tot onder andere de maten van de laadruimte. Wanneer de laadbak van deze pick-up wordt verwijderd is het echter niet langer mogelijk om te bepalen welke afmeting de laadruimte heeft. Een motorrijtuig met een (kaal) chassis waarop een koppelschotel met een hulpframe dan wel een containerframe is gemonteerd, onderscheidt zich evenwel qua uiterlijk sterk van andere auto’s. Bovendien worden deze zaken enkel aangebracht met het oog op het vervoeren van een last.
Goedkeuring
Daarom keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat in een dergelijke situatie de betreffende auto is voorzien van een laadruimte die voldoet aan de daaraan gestelde eisen.
De hoogte en de lengte van de laadruimte moeten worden gemeten door middel van de zogenoemde blokmethode (artikel 3, eerste lid, van de regeling). Dat wil zeggen dat de laadruimte in gesloten toestand een denkbeeldig blok moet kunnen bevatten met afmetingen die voor de betreffende categorie bestelauto gelden.
Er kunnen een aantal zaken in een laadruimte zijn aangebracht waardoor het fiscale blok niet meer past.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de volgende zaken bij het bepalen van de afmetingen van de laadruimte geheel buiten beschouwing kunnen worden gelaten:
– binnenbekleding en/of de hemelbekleding;
– isolatiemateriaal;
– gastank;
– rolbar.
De lengte van de laadruimte van een pick-up moet volgens de blokmethode worden gemeten. Bij een pick-up is het niet mogelijk om de hoogte te bepalen door ontbreken van een overkapping.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de lengte van de laadruimte van een pick-up ook bepaald kan worden door te meten over de bodem van de laadruimte. Ik stel hierbij de voorwaarde dat deze methode mag geen andere uitkomst mag opleveren dan de blokmethode. Als deze methode wordt toegepast, moet vanaf het achterste punt van de vaste wand een loodlijn worden neergelaten op de bodem van de laadruimte. De lengte van de laadruimte wordt gemeten vanaf het punt waar de loodlijn de bodem raakt. Bij het meten moet, evenals bij de blokmethode, gemeten worden parallel aan de lengte-as van het voertuig.
Deze twee meetmethoden gelden ook om te bepalen of de laadruimte van een bestelauto met dubbele cabine moet voor ten minste 40 procent van de lengte voor het hart van de achterste as is gelegen (artikel 3, derde lid, onderdeel d, van de wet).
Bij bepaalde typen pick-up’s is de laadruimte zo lang dat de fabrieksversie niet aan de voorwaarde dat de laadruimte voor ten minste 40 procent van de lengte voor het hart van de achterste as is geplaatst, voldoet. Als bij deze motorrijtuigen de lengte van de laadruimte zou worden ingekort, bijvoorbeeld door het aanbrengen van een verdikte achterklep, zou hieraan wel worden voldaan.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat een zodanige dergelijke inkortingaanpassing is toegestaan, mits zij functioneel en permanent is.
Als de achterwand van de cabine van een pick-up naar voren wordt verplaatst, steekt het dak van de bestuurderscabine een stukje over in de laadruimte. Dit kan tot gevolg hebben dat het fiscale blok qua hoogte (wel qua lengte) niet meer in de laadruimte past. Dit is op zich geen reden de goedkeuring af te wijzen. De hoogte van de laadruimte van een pick-up is fiscaalrechtelijk niet van betekenis.
Als de laadruimte ten minste 25 cm hoger is dan de cabine kan in plaats van een volledige tussenwand worden volstaan met een vaste wand van tenminste 30 cm hoog, over tenminste de gehele breedte van de cabine (artikel 3, derde lid onder c, van de wet). Het hoogteverschil is de verticale afstand tussen het denkbeeldige horizontale vlak waarin de beide hoogste punten in de dagopening van de deuren bij de zitplaatsen liggen en het hoogste gedeelte van het dak van de laadruimte, gemeten over een breedte van tenminste 20 cm.
Goedkeuring
Uit praktische overwegingen keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat het hoogteverschil aan de buitenzijde van het motorrijtuig mag worden gemeten. Ik stel hieraan de volgende voorwaarden. Op het dak aanwezige voorwerpen die niet tot de constructie van het dak zelf behoren, zoals spoilers, luchtroosters, reclameborden, kofferrekken en dergelijke, worden voor het bepalen van de hoogte van het dak buiten beschouwing gelaten. De tot de normale uitrusting van een motorrijtuig behorende afdichtingstrips en dergelijke hoeven voor het meten niet uit de dagopening van de deuren bij de voorzitplaatsen te worden verwijderd.
Bij een dakverhoging moet in beginsel het oorspronkelijke dak worden verwijderd. Dit is uit constructietechnische overwegingen echter niet altijd mogelijk.
Goedkeuring
Uit praktische overwegingen keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat onder de volgende voorwaarden het oorspronkelijke dak kan blijven zitten. De laadruimte van een bestelauto moet al voldoen aan de minimale laadruimte-eisen van een lengte van 125 cm en een hoogte van 98 cm. In deze laadruimte wordt een dakverhoging aangebracht om een vaste wand van slechts 30 cm hoogte te kunnen aanbrengen. Hiertoe moet in het oorspronkelijke dak aan de binnenzijde van de laadruimte een uitsparing worden aangebracht van minimaal 70 bij 55 cm.
Wanneer een dakverhoging in de laadruimte wordt aangebracht omdat de bestelauto vanaf de fabriek niet aan de minimale afmetingseisen voldoet om het zogenoemde blok te kunnen bevatten, moet in het dak van de laadruimte een uitsparing van minimaal 125 bij 55 cm worden aangebracht.
Bij motorrijtuigen met een dubbele cabine wordt ook een eis gesteld aan de hoogte van de cabine. Als de laadruimte van het motorrijtuig niet tweemaal de lengte heeft van die cabine, dan moet de cabine een hoogte bezitten van 130 cm. De lengte van de laadruimte bij motorrijtuigen zonder laadbak, die als bovenbouwvermelding ‘trekker’ of ’voor verwisselbare opbouw’ hebben, kan echter niet worden bepaald.
Goedkeuring
Ik keur daarom met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat deze motorrijtuigen toch als bestelauto worden aangemerkt als zij voldoen aan de hoogte-eis van de cabine van 130 cm.
Een vrachtauto is een motorrijtuig met een toegestane maximummassa van meer dan 3 500 kg, die niet is ingericht voor het vervoer van personen (artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van de wet).
Een multifunctioneel ingericht motorrijtuig is een motorrijtuig dat naast de mogelijkheid tot het vervoeren van lading tevens voorzieningen bevat voor het verblijf, de verzorging en de overnachting van personen. Deze motorrijtuigen hebben geen standaard inrichting, maar worden in het algemeen ingericht volgens de specifieke wensen van de gebruiker.
Als een dergelijk motorrijtuig door zijn inrichting geschikt is om personen te vervoeren, moet het worden aangemerkt als een motorrijtuig ingericht voor personenvervoer. Het is hierbij niet van belang, dat het motorrijtuig tevens is ingericht voor andere doeleinden.
In de praktijk zijn er multifunctioneel ingerichte motorrijtuigen die met name ingericht zijn voor het vervoer van dieren of goederen. De inrichting voor andere doeleinden is ondergeschikt aan en mede gericht is op het gebruik in verband met de te vervoeren dieren of goederen. Het betreft bijvoorbeeld motorrijtuigen bedoeld en ingericht om paarden naar evenementen te vervoeren, terwijl in dit motorrijtuig tevens kan worden overnacht.
Goedkeuring
In dit verband keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat multifunctioneel ingerichte motorrijtuigen niet als personenauto worden aangemerkt. Ik stel hierbij de volgende cumulatieve voorwaarden:
a. Het gedeelte van de laadruimte dat is ingericht voor het vervoer van personen bedraagt niet meer dan 50% van de lengte die de laadruimte zou hebben zonder voorzieningen voor het verblijf en/of de overnachting van personen. Ruimtes ingericht met douche en/of toilet worden in dit verband gerekend bij het gedeelte dat is ingericht voor het verblijf van personen. Als er tussen de bestuurderscabine en het gedeelte van de laadruimte dat is ingericht voor het vervoer van personen geen vaste wand bestaat, geldt het volgende. Voor het bepalen van de lengte van de laadruimte wordt ervan uitgegaan dat de laadruimte van de cabine is afgescheiden door middel van een fictieve vaste wand die 115 cm achter het achterste punt van het stuurwiel is geplaatst.
b. Het gedeelte van de laadruimte dat is ingericht voor het vervoer van dieren of goederen mag uitsluitend voorzieningen bevatten die zijn gerelateerd aan dat vervoer. Als het desbetreffende gedeelte van de laadruimte eveneens wordt gebruikt voor het onderhoud van de te vervoeren lading, mogen de daarvoor benodigde voorzieningen zijn aangebracht. Deze twee gedeelten van de laadruimte hoeven niet te zijn afgescheiden door een vaste wand.
c. Er mogen geen personen worden vervoerd in het gedeelte bestemd voor het vervoer van dieren of goederen.
d. Het motorrijtuig heeft een toegestane maximum massa van meer dan 3.500 kg.
Motorrijwielen zijn motorrijtuigen op twee wielen ook als een dergelijk motorrijtuig is verbonden met een zijspanwagen (artikel 4, eerste lid, van de wet).
Een trike is een motorrijtuig op meer dan twee wielen die een grote gelijkenis vertoont met motorrijwielen. Onder voorwaarden kan een trike met een motorrijwiel worden gelijkgesteld (artikel 4 van de regeling). Het is mogelijk dat een trike afwijkt van een (of meer) van de voorwaarden die worden genoemd in het besluit en dus als personenauto moet worden aangemerkt
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat een trike met een motorrijwiel kan worden gelijkgesteld, als op basis van alle verschillende kenmerken, de uiterlijke verschijning en de maatschappelijke aard van het motorrijtuig de trike een grote gelijkenis vertoont met een motorrijwiel. De kenmerken moeten in hun onderlinge samenhang worden bezien, waarbij niet aan één van de kenmerken doorslaggevende betekenis toekomt.
Eén van de voorwaarden waaraan een dergelijk motorrijtuig moet voldoen, is dat het geschikt is voor het vervoer van ten hoogste twee personen. Er zijn trikes die geschikt zijn voor het vervoer van drie personen (de zogenaamde ‘familiemodel’-uitvoering). Om een voertuig als trike aan te merken moeten verschillende kenmerken beoordeeld worden, zoals de carrosserie, het dragend gedeelte, de stuurinrichting, de motorophanging, het aantal personen dat kan worden vervoerd en de uiterlijke verschijningsvorm.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat een trike waarmee drie personen kunnen worden vervoerd, als motorrijwiel in de zin van de wet wordt aangemerkt, onder de volgende voorwaarden:
– Alle kenmerken duiden er op dat er naar maatschappelijke aard en functie eerder sprake is van een motorrijwiel dan van een personenauto (zoals de aanwezigheid van een frame, de directe stuuroverbrenging naar het stuurwiel, het ontbreken van een gesloten carrosserie).
– Het motorrijtuig wordt naar het publiek toe gepresenteerd als trike.
– Naar zijn aard is deze trike eerder vergelijkbaar met een motorrijwiel dan met een personenauto.
Hetzelfde geldt voor een motorrijtuig op drie wielen waar de motor niet centraal tussen het voorwiel en de achterwielen is geplaatst, maar tussen de achterwielen. Het motorrijtuig moet dan wel aan de voorwaarden uit het besluit voldoen, behoudens de centrale plaatsing van de motor.
Het driewielige motorrijtuig van het merk ‘Carver’ heeft in afwijking van de voorwaarden die in het besluit aan motorrijwielen worden gesteld een gesloten carrosserie.
Bij de Carver zijn alle kenmerken aanwezig, die erop duiden dat er naar maatschappelijke aard en functie eerder sprake is van een motorrijwiel dan van een personenauto. De Carver is geconstrueerd met een frame en kent een directe stuuroverbrenging naar het stuurwiel en is geschikt voor het vervoer van ten hoogste twee personen. De Carver past binnen de definitie van driewielers zoals die wordt gesteld in de richtlijn betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen (richtlijn 92/61/EEG). Het weggedrag van de Carver is vergelijkbaar met een motorrijwiel, zoals het overhellen in de bochten en dergelijke.
Goedkeuring
Ik keur daarom met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat een Carver wordt aangemerkt als een motorrijwiel in de zin van de wet. Hierbij geldt als voorwaarde dat wordt voldaan aan de kenmerken van een motorrijwiel zoals vermeld in het besluit, met uitzondering van het feit dat de Carver een gesloten carrosserie heeft. De goedkeuring geldt uiteraard ook voor soortgelijke motorrijtuigen van andere merken.
Voor een personenauto wordt de bpm berekend over de CO2-uitstoot en de netto catalogusprijs. Voor een bestelauto en een motorrijwiel wordt de bpm alleen berekend over de netto catalogusprijs.
Is er geen catalogusprijs bekend, dan moet deze door vergelijking worden bepaald. Tot de catalogusprijs behoort alleen de waarde van de voorzieningen die zijn aangebracht door of namens de fabrikant of importeur (artikel 9, negende lid, van de wet).
Als van een motorrijtuig is vervaardigd uit losse, grotendeels gebruikte onderdelen is dat motorrijtuig voorzien van een niet vanaf de fabriek aangebracht chassisnummer. Dit kan tot gevolg hebben dat de verkoopprijs die onder normale marktcondities voor deze personenauto kan worden gevraagd, belangrijk lager ligt dan de laatst bekende catalogusprijs.
Goedkeuring
Ik keur in deze situatie met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de lagere verkoopprijs als catalogusprijs wordt beschouwd.
Buggy’s zijn personenauto’s die zijn vervaardigd met behulp van een – veelal gebruikt – chassis, waarop een bouwpakket bestaande uit onder andere een kunststof carrosserie van een overigens niet bestaand type personenauto wordt geplaatst. Voor dit soort personenauto’s is meestal geen catalogusprijs bekend. Ook is het vaststellen van de catalogusprijs door middel van vergelijking is doorgaans niet goed mogelijk.
Goedkeuring
Ik keur in dit verband met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de catalogusprijs voor buggy’s wordt gesteld op de som van de (op)bouwkosten. Ik stel hieraan de volgende voorwaarden. In die kosten wordt de waarde van alle gebezigde materialen, zoals het chassis, het bouwpakket, de carrosserie en dergelijke begrepen. Als een ondernemer dit soort auto’s bedrijfsmatig vervaardigt, worden de (op)bouwkosten vermeerderd met de loonkosten en de winstopslag.
Motorrijtuigen kunnen door of namens de fabrikant of importeur speciaal worden ingericht of aangepast voor gehandicapten. Dit geldt zowel voor individueel vervoer van gehandicapten als voor groepsvervoer van rolstoelgebruikers.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de inrichtings- en/of aanpassingskosten buiten de maatstaf van heffing voor de bpm kunnen blijven bij motorrijtuigen die door of namens de fabrikant of importeur speciaal zijn ingericht of aangepast voor gehandicapten.
Onder inrichtings- en/of aanpassingskosten worden de kosten van de volgende voorzieningen verstaan:
– Een liftinstallatie of een soortgelijke installatie, die het in- en uitrijden van rolstoelen mogelijk moet maken of vergemakkelijken.
– Voorzieningen voor het vastzetten van rolstoelen waardoor de veiligheid van de inzittenden tijdens het vervoer is gewaarborgd.
– Andere voorzieningen die verband houden met de handicap van de gebruiker, zoals verhoogde stoelen, pedalen met rand, een aangepaste handrem, gasbediening en dergelijke.
Als een niet onder de heffing van bpm vallende bestelauto wordt omgebouwd tot personenauto speciaal ingericht voor het vervoer van gehandicapten in de laadruimte, kunnen ook de ombouwkosten die samenhangen met deze voorzieningen buiten de maatstaf van heffing blijven. Dit moet blijken uit de aanwezigheid van onder andere de hierboven genoemde voorzieningen.
Bijzondere voorzieningen die ook door anderen dan gehandicapten worden gebruikt, zoals een automatische versnellingsbak, stuurbekrachtiging, airconditioning en elektrisch bedienbare zijruiten moeten wel steeds in de maatstaf van heffing worden betrokken.
Als een gesloten bestelauto is ingericht als kampeerauto die voldoet aan de in paragraaf 5.4.2 genoemde voorwaarden, zou de bpm moeten worden berekend over de catalogusprijs van de kampeerauto. De meeste kampeerauto’s worden vervaardigd op basis van een bepaald type gesloten bestelauto.
Goedkeuring
Met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) keur ik het volgende goed.
Als een gesloten bestelauto wordt gebruikt als basis voor een qua wielbasis van die bestelauto afwijkende kampeerauto en voldoet aan de voorwaarden, wordt de bpm berekend over de catalogusprijs van een zoveel mogelijk met de verkregen kampeerauto vergelijkbare gesloten bestelauto. Dit geldt ook als een kampeerauto is afgeleid van een ander soort auto (bijvoorbeeld een chassis-cabine). Daarbij wordt achtereenvolgens rekening gehouden met:
– het merk en type van de gebruikte auto of chassis-cabine;
– het motortype (diesel, benzine, cilinderinhoud, aantal kW);
– de wielbasis van de kampeerauto.
Als de wielbasis van de verkregen kampeerauto afwijkt van de wielbasis van de vergelijkbare bestelauto of chassis-cabine, wordt uitgegaan van de vergelijkbare auto met de in centimeters meest nabij gelegen wielbasis die de feitelijke wielbasis van de kampeerauto niet te boven gaat.
Voor het bepalen van de catalogusprijs is het uiteindelijke resultaat, de vervaardigde kampeerauto, doorslaggevend. Steeds wordt uitgegaan van de catalogusprijs van een met die kampeerauto op voornoemde kenmerken vergelijkbare vracht- of bestelauto.
Een kampeerauto heeft twee functies. Enerzijds dient hij voor het vervoer van personen. Anderzijds heeft hij een recreatieve functie, die vergelijkbaar is met die van tenten en caravans.
Voor het bepalen van de maatstaf van heffing van een kampeerauto wordt uitgegaan van de catalogusprijs van een met die kampeerauto vergelijkbare bestelauto, met inbegrip van de waarde van de aan de recreatieve functie toe te rekenen delen van de inrichting.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de bpm voor kampeerauto’s niet wordt berekend over dat deel van de catalogusprijs dat is toe te rekenen aan de recreatieve functie. Ik stel hierbij de volgende cumulatieve voorwaarden aan de binnenruimte van deze kampeerauto. De binnenruimte ligt achter de stoelen voor de bestuurder en de bijrijder en is bestemd voor het verblijf en de overnachting.
• De binnenruimte van het als kampeerauto ingerichte motorrijtuig moet minimaal 170 cm hoog zijn (stahoogte), over een lengte van minimaal 200 cm en over een breedte van minimaal 90 cm.
– In afwijking hiervan mag, als de binnenruimte met een oorspronkelijk dak geen stahoogte heeft van 170 cm maar minimaal 130 cm, het dak voorzien zijn van een al dan niet uitklapbare permanent aangebrachte gesloten dakconstructie waardoor de stahoogte over een breedte van ten minste 90 cm en een lengte van ten minste 100 cm verhoogd kan worden tot een stahoogte van ten minste 170 cm.
– Voor motorrijtuigen van het merk Volkswagen, type Transporter, met een door de RDW toegekende ‘datum van eerste toelating tot de weg’ van vóór 1 januari 1994, waarbij de motor vanaf de fabriek achterin is geplaatst, geldt dat deze criteria ten aanzien van de binnenruimte kunnen worden toegepast als ware de motor niet achterin gelegen.
• De binnenruimte moet ten minste zijn voorzien van:
– twee vaste zitplaatsen;
– een tafel, waarvan de bevestiging zodanig mag zijn ontworpen dat hij eenvoudig kan worden verwijderd;
– slaapaccommodatie voor ten minste twee personen, eventueel gecreëerd met behulp van de zitplaatsen, niet zijnde de bestuurders- of bijrijderzitplaatsen;
– vaste en afsluitbare opbergfaciliteiten;
– een vast keukenblok met een minimale hoogte van 60 cm van het werkblad, voorzien van een (ingebouwde) vaste kookgelegenheid en een vaste, niet volledig uitneembare watervoorziening met een spoelbak, een kraan en een afvoer, het geheel bestemd voor gebruik in de binnenruimte.
Motorrijtuigen kunnen door of namens de fabrikant of importeur worden bepantserd.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de kosten die specifiek op de bepantsering betrekking hebben, buiten de maatstaf van heffing kunnen blijven.
Deze goedkeuring ziet niet op voorzieningen waarvan de aanbrenging bij gepantserde auto’s noodzakelijk of gewenst is, maar die in andere motorrijtuigen op de gebruikelijke wijze in de heffing worden betrokken. Bijvoorbeeld airconditioning, centrale vergrendeling, elektrisch verstelbare buitenspiegels, radio- en telefooninstallatie, stuurbekrachtiging en elektrisch bedienbare ramen.
Motorrijtuigen kunnen door of namens de fabrikant of importeur geschikt zijn gemaakt of ingericht als motorrijtuig voor het vervoer van zieken en gewonden (artikel 15, eerste lid onder b, van de wet).
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de kosten die specifiek zijn verbonden aan het inrichten of geschikt maken voor het vervoer van zieken en gewonden, buiten de maatstaf van heffing kunnen blijven. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de kosten die een ombouwer of een carrosseriebedrijf moet maken om een motorrijtuig te laten voldoen aan het gestelde in het Eisenbesluit ambulancevervoer.
Motorrijtuigen kunnen door of namens de fabrikant of importeur multifunctioneel zijn ingericht om te worden ingezet bij rampen en calamiteiten. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om zogenoemde GNK-motorrijtuigen (motorrijtuigen die worden gebruikt door een geneeskundige combinatie) en commandovoertuigen, die dienen voor het vervoer van mensen en materieel en hiervoor ook speciaal zijn ingericht.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat er geen bpm wordt geheven over dat deel van de voor de motorrijtuigen geldende catalogusprijzen, dat is toe te rekenen aan de op de motorrijtuigen aangebrachte hulpverleningsvoorzieningen.
Er zijn bestelauto’s die veelal op basis van een zogenoemde chassiscabine naar de specifieke wensen van de klant zijn aangepast. Bij dergelijke bestelauto’s is in de uiteindelijke uitvoering niet altijd een catalogusprijs bekend. De catalogusprijs wordt dan door vergelijking bepaald.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat bij bestelauto’s van het type chassiscabine, die naar de specifieke wensen van de gebruiker zijn aangepast of ingericht, de kosten van specifieke aanpassingen voor het bedrijfsmatige gebruik buiten de maatstaf van heffing blijven. Dit betekent dat tot de catalogusprijs van een chassiscabine of een bestelauto met specifieke voorzieningen niet behoren de voorzieningen die zijn aangebracht in of aan de laadruimte. Als deze voorzieningen ten dienste staan aan het vervoer van personen in de cabine (airco, geluidsinstallatie, routeplanner en dergelijke) wordt de waarde daarvan echter wel in de maatstaf van heffing betrokken.
Bij aflevering worden diverse kosten in levering gebracht (afleveringskosten) die niet tot de catalogusprijs behoren. Het gaat hier bijvoorbeeld om kosten van schoonmaken, kentekenbewijs, bijgeleverde benzine, vervoer naar de dealer en de zogenoemde 0-beurt worden. Deze kosten kunnen in de catalogusprijs zijn begrepen.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat deze afleveringskosten niet in de catalogusprijs worden begrepen voor zover deze kosten reëel zijn.
In de catalogusprijs kan een bedrag begrepen zijn waarvoor importeurs of fabrikanten de uiteindelijke afnemers van de personenauto’s, bestelauto’s of motorrijwielen een verzekeringspakket aanbieden. Dat pakket geeft recht op één of meer voorzieningen, zoals gratis transport naar de woonplaats bij pech of ongeval, gratis transport van de auto of motor naar een garage waar herstel zal plaatsvinden, gratis verblijf in een hotel, en dergelijke gedurende de periode van reparatie.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de waarde van een dergelijk verzekeringspakket niet in catalogusprijs begrepen. Ik stel hierbij de volgende voorwaarden:
– De desbetreffende importeurs of fabrikanten dragen vorenbedoeld bedrag af aan een verzekeringsmaatschappij, of brengen het ten gunste van een rekening ‘assurantie eigen risico’.
– Een en ander wordt zo geadministreerd dat een eenvoudige controle op het vorenstaande mogelijk is.
– De importeur of fabrikant stelt de inspecteur vooraf schriftelijk op de hoogte dat hij van deze regeling gebruik wil maken.
– De importeur of fabrikant heeft de door de inspecteur noodzakelijk geachte voorwaarden met betrekking tot de administratie uitgevoerd.
Let op!
Een verzekering die recht geeft op één of meer jaren gratis reparatie valt niet onder deze goedkeuring. Hoewel een dergelijke voorziening verzekeringstechnische aspecten in zich heeft is er in feite sprake van een garantie en niet van een verzekering.
Als de fabrikant of importeur de verwijderingsbijdrage in de catalogusprijs opneemt, zou deze bijdrage met bpm belast moeten zijn. Dit geldt ook als de verwijderingsbijdrage expliciet en apart is vermeld bij de vaststelling van de catalogusprijs. Vermeldt de fabrikant of importeur deze bijdrage niet, dan wordt hierover geen bpm berekend.
Goedkeuring
Om deze ongelijkheid weg te nemen, keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de verwijderingsbijdrage buiten de maatstaf van heffing kan worden gelaten. Ik stel hierbij de voorwaarde dat de fabrikant of importeur bij het kenbaar maken van de catalogusprijs er afzonderlijk melding van heeft gemaakt dat de verwijderingsbijdrage in de catalogusprijs is begrepen.
Het forfaitaire verminderingspercentage voor gebruikte motorrijtuigen is afhankelijk van de tijdsduur die is verstreken tussen het tijdstip waarop het motorvoertuig voor het eerst in gebruik is genomen en de datum waarop het kenteken te naam wordt gesteld.
Aangevers van personenauto’s en motorrijwielen die niet in het bezit zijn van een vergunning (artikel 8 van de wet) moeten aangifte doen vóórdat het kenteken op naam wordt gesteld. Het moment van het doen van aangifte en het moment van tenaamstelling, kunnen daardoor gelegen zijn in twee verschillende maanden. Als op het moment van het doen van aangifte hiermee geen rekening wordt gehouden, wordt in sommige situaties een te hoog bedrag aan bpm vastgesteld.
Goedkeuring
Om tot een voor de praktijk werkbare oplossing te komen, keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) het volgende goed. Bij het bepalen van het forfaitaire verminderingspercentage mag rekening gehouden worden met een periode die is gelegen tussen het moment waarop aangifte wordt gedaan en het moment waarop het te naam wordt gesteld. Ik stel deze periode op 5 werkdagen.
Bij de heffing van bpm over gebruikte motorrijtuigen wordt een vermindering toegepast (artikel 10 van de wet). Als een motorrijtuig is samengesteld uit gebruikte onderdelen, en de aanschafwaarde van die onderdelen, eventueel vermeerderd met loonkosten en winstopslag, vervolgens de maatstaf van heffing vormt, is de hiervoor bedoelde vermindering al grotendeels verdisconteerd in de minderwaarde van die onderdelen. Toepassing van de vermindering blijft dan verder achterwege.
Bij de opbouw van buggy’s wordt vaak gebruik gemaakt van zowel gebruikte als nieuwe onderdelen.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat als de RDW voor een buggy een kenteken voor een gebruikt motorrijtuig afgeeft, de catalogusprijs kan worden verminderd met een percentage dat gelijk aan de helft van het verminderingspercentage.
Nederlandse ingezetenen die deelnemen aan rally’s, kunnen gebruik maken van niet in Nederland geregistreerde rally-auto’s en -motoren. Als het parcours van deze wedstrijden geheel of gedeeltelijk over de weg gaat, is in beginsel bpm verschuldigd.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat in dit soort gevallen (tijdelijke) vrijstelling van bpm kan worden verleend. Ik stel hierbij de volgende voorwaarden:
– De vrijstelling wordt slechts verleend voor rally-auto’s en -motoren die deelnemen aan sportwedstrijden die worden georganiseerd onder auspiciën van de KNAC Nationale Autosportfederatie.
– Ter zake van de vrijstelling worden uitsluitend éénmalige vergunningen afgegeven, die niet eerder ingaan dan één week voor de aanvang van de sportwedstrijd en geldig zijn tot maximaal één week na de beëindiging van de sportwedstrijd.
De vrijstelling geldt niet voor het gebruik van het motorrijtuig voor persoonlijke doeleinden, zoals het rijden van en naar de wedstrijden.
De bestelauto van een ondernemer kan vrijgesteld zijn van bpm onder de voorwaarde dat de ondernemer de bestelauto meer dan bijkomstige gebruikt in het kader van zijn onderneming (artikel 13a van de wet). Onder meer dan bijkomstig gebruik wordt in dit verband verstaan meer dan 10% van het totale gebruik van de bestelauto.
Een maatschap kan ondernemer zijn. Omdat een maatschap geen rechtspersoon is, kan het kenteken van een (bestel)auto niet op naam van de maatschap staan. Volgens de ondernemersvrijstelling wordt teruggaaf van bpm alleen toegekend aan de kentekenhouder. Het is echter niet de bedoeling om maatschappen die ondernemer zijn uit te sluiten van de ondernemersvrijstelling. Dit geldt eveneens voor de firmanten van een vennootschap onder firma.
Goedkeuring
Ik keur daarom met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat een maat of firmant voor de toepassing van de ondernemersvrijstelling op verzoek als ondernemer worden aangemerkt. Ik stel daarbij de voorwaarde dat de bestelauto die op naam van de maat of firmant staat meer dan bijkomstig wordt gebruikt ten behoeve van de onderneming van de maatschap of firma waaraan hij deelneemt.
Voor toepassing van de ondernemersvrijstelling is de maat of firmant op wiens naam het kenteken is gesteld degene die de verplichtingen moet nakomen. Als niet langer aan de voorwaarden en beperkingen van de ondernemersvrijstelling wordt voldaan, wordt de kentekenhouder de resterende bedrag aan bpm verschuldigd.
Een directeur-grootaandeelhouder werd tot 18 oktober 2007 onder voorwaarden aangemerkt als ondernemer. Als gevolg van Europese jurisprudentie worden directeuren-grootaandeelhouders vanaf deze datum veelal niet langer als ondernemer gezien. Deze jurisprudentie heeft gevolgen voor de bpm als een directeur-grootaandeelhouder een bestelauto op naam heeft staan waarvoor hij vrijstelling heeft gekregen. In een besluit voor de omzetbelasting (2 december 2007, nr. CPP2007/3160, onderdeel 7) wordt hier nader op ingegaan. Ik verwijs daarom naar dit besluit.
In de praktijk vindt soms per abuis een eerste tenaamstelling op de verkeerde persoon plaats. Door een fout of onachtzaamheid wordt de bestelauto gesteld op naam van een persoon die niet als ondernemer is aan te merken. Door deze onbedoelde eerste tenaamstelling kan formeel geen aanspraak worden gemaakt op de ondernemersvrijstelling. Ik vind het onwenselijk dat om deze reden een bestelauto die duidelijk is bedoeld om te worden gebruikt in het kader van de onderneming, wordt uitgesloten van de vrijstelling.
Goedkeuring
Daarom keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de vrijstelling alsnog wordt verleend als bij eerste tenaamstelling een bestelauto abusievelijk niet op naam is gesteld van een ondernemer. Ik stel hierbij de volgende voorwaarden.
– De kennelijke onbedoeldheid bij de tenaamstelling is of wordt zo spoedig mogelijk hersteld. Dat betekent dat het kenteken van de bestelauto zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen één kalendermaand, op naam wordt gesteld van de ondernemer voor wie de auto is bestemd.
– De eerste, onbedoelde, kentekenhouder en de ondernemer op wiens naam het kenteken vervolgens is gesteld ondertekenen een verklaring. Daarin verklaart de eerste kentekenhouder dat het kenteken per abuis op zijn naam is gesteld. De tweede kentekenhouder verklaart dat hij zich zal houden aan de voorwaarden voor de ondernemersvrijstelling.
Een ondernemer kan een bestelauto waarvoor hij vrijstelling heeft gekregen leasen of verhuren aan een derde. De periode van terbeschikkingstelling waarbinnen de hoedanigheid van de lessee of huurder voor de ondernemersvrijstelling geen rol speelt, is vastgesteld op vier weken (artikel 8c van de regeling). Deze periode wordt verminderd met eventuele aansluitende eerdere perioden van terbeschikkingstelling van dezelfde of een andere bestelauto door de ondernemer aan dezelfde persoon. Als de bestelauto aansluitend wordt verhuurd door verschillende filialen van dezelfde onderneming is het mogelijk dat die filialen onderling niet weten en ook niet kunnen weten dat hiervan sprake is. Bijvoorbeeld omdat de administratie van een filiaal niet vanuit andere filialen kan worden geraadpleegd.
Goedkeuring
Uit praktische overwegingen keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) voor deze situatie goed, dat de periode van terbeschikkingstelling per filiaal kan worden beoordeeld.
De ondernemersvrijstelling geldt alleen voor bestelauto’s die op naam worden gesteld van een ondernemer. Het komt voor dat een tot bestelauto omgebouwde personenauto voor de eerste ingebruikname onbedoeld als personenauto moet worden geregistreerd. Dit betekent dat voor deze bestelauto geen gebruik kan worden gemaakt van de vrijstelling bpm (artikel 13a van de wet).
Het gaat om de volgende situatie. Een personenauto wordt tot bestelauto omgebouwd voordat de auto voor de eerste keer te naam is gesteld. De registratie is pas voltooid op het moment dat het kenteken wordt voorzien van een datum en op naam wordt gesteld. Omdat de ombouw tot bestelauto is voltooid voor de eerste tenaamstelling, zou de ondernemersvrijstelling moeten kunnen gelden. Door de regelgeving die de RDW hanteert, is het soms echter niet mogelijk om dergelijke auto’s direct als bestelauto te keuren en te naam te stellen. Dat betekent dat deze auto’s eerst als personenauto worden tenaamgesteld en vervolgens worden omgekeurd tot bestelauto. Bij de tenaamstelling als personenauto geldt geen vrijstelling voor ondernemers.
Goedkeuring
Ik keur daarom met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat voor deze tot bestelauto omgebouwde auto’s gebruik kan worden gemaakt van de ondernemersvrijstelling. Ik stel daarbij de voorwaarde dat de ombouw tot bestelauto voltooid was voordat de eerste tenaamstelling als personenauto plaats vond, de bestelauto’s op naam staat van een ondernemer die de bestelauto meer dan bijkomstig gebruikt in het kader van zijn onderneming. Ook moet de auto als bedrijfsauto zijn gekentekend (grijs kenteken).
Er geldt onder bepaalde voorwaarden een teruggaafregeling voor een aantal categorieën motorrijtuigen met een bijzondere bestemming (artikel 15 van de wet). Een aantal voertuigen wordt niet met name in de wet genoemd maar hebben wel eenzelfde bijzondere bestemming. Het gaat om andere motorrijtuigen die worden gebruikt voor spoedeisende medische hulpverlening, motorrijtuigen in gebruik bij reddingsbrigades en lijkauto’s.
De ambulancebranche maakt naast ambulances steeds meer gebruik van andersoortige motorrijtuigen ter uitvoering van de taak tot het verlenen van spoedeisende medische hulpverlening. Het gaat dan om motorrijtuigen waarmee medisch personeel naar de plaats van het ongeluk kan rijden of van waaruit spoedeisende medische hulpverlening kan worden gecoördineerd.
Goedkeuring
Ik keur in dit verband met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de teruggaaf voor ambulances ook kan worden verleend voor andere motorrijtuigen dan personenauto’s. Deze motorrijtuigen moeten uitsluitend worden gebruikt voor het verlenen of coördineren van spoedeisende medische hulpverlening. Deze motorrijtuigen moeten daarbij aan de volgende cumulatieve eisen voldoen:
– Voor het gebruik van het motorrijtuig moet een vergunning voor het verlenen van spoedeisende medische hulpverlening op grond van de Wet ambulancevervoer zijn afgegeven aan de houder van het motorrijtuig;
– Het motorrijtuig moet voorzien zijn van de binnen de branche voorgeschreven striping en het symbool als opgenomen in de bijlage bij de Regeling optische en geluidssignalen 2009;
– In het motorrijtuig moet een vaste verbinding met de in de vergunning aangewezen Centrale post voor het ambulancevervoer aanwezig zijn;
– Het motorrijtuig moet voorzien zijn van optische en geluidssignalen en moet toestemming hebben tot het voeren van deze signalen op grond van de Regeling optische en geluidssignalen 2009.
Voor motorrijtuigen die niet uitsluitend worden ingezet voor bovengenoemde taken maar overigens wel voldoen aan de genoemde cumulatieve eisen, wordt geen teruggaaf van belasting verleend. Dit geldt ook voor multifunctioneel ingerichte motorrijtuigen die worden ingezet bij rampen en calamiteiten, zoals de zogenoemde geneeskundige (GNK)-voertuigen en commandovoertuigen, die dienen voor het vervoer van mensen en materieel en daarvoor speciaal zijn ingericht.
Reddingsbrigades zetten motorrijtuigen in voor het redden van drenkelingen. Deze motorrijtuigen kwalificeren niet als ambulances.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat onder ambulances tevens worden begrepen motorrijtuigen die worden ingezet voor het redden van drenkelingen. Ik verbind hieraan de volgende cumulatieve voorwaarden.
a. Het morrijtuig moet voorzien zijn van:
– een duidelijk zichtbaar blauw zwaai- of knipperlicht;
– een tweetonige of drietonige hoorn;
– tenminste aan weerszijden duidelijk zichtbaar de aanduiding ‘reddingsbrigade’;
– een mobilofoon of vergelijkbare installatie;
– voorzieningen voor de verzorging en/of het vervoer van drenkelingen.
Deze voorzieningen moeten permanent en gebruiksklaar op het motorrijtuig zijn aangebracht.
b. het motorrijtuig is uitgevoerd in de kleur oranje;
c. het motorrijtuig is geregistreerd op naam van een rechtspersoon die zich richt op het voorkomen van de verdrinkingsdood;
d. het motorrijtuig wordt uitsluitend gebruikt voor activiteiten gericht op het redden van drenkelingen.
De voorwaarden die in artikel 5 van het besluit worden gesteld aan het teruggaafverzoek zijn van overeenkomstige toepassing.
Wanneer een begrafenisondernemer een lijkwagen inruilt bij een carrosseriebedrijf moet hij alsnog een bedrag aan bpm voldoen (artikel 9 van het besluit). De begrafenisondernemer die de occasion lijkwagen aankoopt van het carrosseriebedrijf kan geen bpm terugvragen. Als de begrafenisondernemer de lijkwagen echter rechtstreeks zou doorverkopen aan een volgende begrafenisondernemer die de lijkwagen wederom als zodanig gaat gebruiken, kan het motorrijtuig zonder heffing van bpm van de eerste aan de tweede eigenaar worden overgedragen.
Goedkeuring
Daaromkeur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de begrafenisondernemer ook bij de aankoop van een occasion lijkwagen van een carrosseriebedrijf bpm kan terugvragen. Ik stel hierbij de voorwaarde dat de begrafenisondernemer lijkwagen daadwerkelijk als zodanig gaat gebruiken.
Een begrafenisondernemer koopt een al in Nederland geregistreerde en gebruikte personenauto of bestelauto (niet zijnde een occasion lijkwagen). Na aankoop laat hij de auto ombouwen tot een motorrijtuig, ingericht voor het vervoer van stoffelijke overschotten en ook als zodanig kenbaar.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat in deze situatie de begrafenisondernemer teruggaaf kan krijgen van het op het motorrijtuig drukkende restbedrag aan bpm. Er moet dan wel zijn voldaan aan alle overige voorwaarden en bepalingen die voor het verlenen van teruggaaf van bpm voor dergelijke motorrijtuigen gelden.
Een gehandicapte die voor zijn eigen vervoer en tegelijkertijd het vervoer van zijn niet-opvouwbare rolstoel is aangewezen op een bestelauto, kan op verzoek teruggaaf van bpm krijgen (artikel 15a van de wet).
De gehandicaptenregeling geldt alleen voor bestelauto’s, die zijn ingericht en worden gebruikt voor het vervoer van een gehandicapte persoon in de cabine en het gelijktijdige vervoer van diens niet-opvouwbare rolstoel of een ander in verband met de handicap noodzakelijk hulmiddel in de laadruimte.
Het is mogelijk dat een gehandicapte een niet-opvouwbare rolstoel of rolbed tijdens het rijden als zit- of ligplaats moet gebruiken.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de gehandicaptenregeling van toepassing is als de niet-opvouwbare rolstoel of het rolbed in de bestuurderscabine is bevestigd.
Ik stel hierbij de volgende voorwaarden:
– Er moeten één of meer normale zitplaatsen uit de cabine worden verwijderd. Als het gaat om een bestelauto met enkele cabine, is dat de zitplaats naast de bestuurdersstoel. Als het gaat om een bestelauto met dubbele cabine zullen één of meer zitplaatsen achter de bestuurdersstoel moeten worden verwijderd om plaats te maken voor de rolstoel of het rolbed.
– De rolstoel of het rolbed moet eenvoudig uit de bestelauto verwijderbaar zijn, waardoor er geen sprake is van een permanent aangebrachte zit- of ligplaats.
Bij het verzoek tot toepassing van de gehandicaptenregeling moet een aantal bescheiden worden overgelegd, onder meer een beschikking ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (vóór 2007: op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten) waarin staat dat een hulpmiddel is verstrekt in het kader van deze wet (Wmo-beschikking). Het is mogelijk dat een niet-opvouwbare rolstoel of een ander in verband met de handicap noodzakelijk hulpmiddel is verstrekt door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV).
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed, dat als een niet-opvouwbare rolstoel of een ander in verband met de handicap noodzakelijk hulpmiddel is verstrekt door het UWV in het kader van de door haar uit te voeren wetten, ook een beschikking van het UWV kan worden bijgevoegd.
Ook moet bij het verzoek aan de inspecteur een verklaring over de inrichting van de bestelauto worden overgelegd.
Goedkeuring
In dit verband keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed, dat andere bewijsmiddelen, waaruit blijkt dat de bestelauto is ingericht voor het vervoer van een gehandicapte en zijn niet-opvouwbare rolstoel of ander hulpmiddel, ook voldoen. Bijvoorbeeld foto’s, een ombouwplan, een orderbon, een offerte, een factuur van het bedrijf dat de ombouw heeft verricht, en dergelijke. Uit deze bewijsstukken moet ook blijken of, en zo ja in hoeverre, de laadruimte van de bestelauto in verband met de handicap van de gehandicapte is aangepast waardoor deze niet langer van de bestuurderszitplaats of de cabine is afgescheiden (bijvoorbeeld als de verplichte vaste wand is verwijderd tussen de laadruimte en de bestuurderszitplaats of de cabine, of als er geen vlakke laadvloer meer aanwezig is).
De regeling geldt voor één bestelauto per gehandicapte (artikel 13a, eerste lid, van het besluit). De bestelauto kan binnen de teruggaafregeling worden vervangen door een andere aangepaste bestelauto. Op dat moment is het mogelijk dat de gehandicapte tijdelijk twee bestelauto’s heeft. Voor de tweede bestelauto kan hij geen teruggaaf krijgen zolang hij de rest bpm voor de eerste bestelauto nog niet heeft terugbetaald.
Goedkeuring
In dit verband keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de gehandicapte niet eerst de belasting voor de eerdere bestelauto op aangifte hoeft te voldoen voordat hij teruggaaf voor een volgende bestelauto krijgt. Hiermee wordt voorkomen, dat de gehandicapte onder omstandigheden bij de overstap naar een andere bestelauto enige tijd niet over een aangepaste bestelauto zou kunnen beschikken, dan wel de belasting langere tijd zou moeten voorschieten. Ook worden hiermee afstemmingsproblemen voorkomen in situaties waarbij de houder van de eerdere bestelauto niet dezelfde persoon is als de gehandicapte en de houder van de volgende bestelauto. De situatie met twee bestelauto’s kan voortduren totdat de nieuwe auto afgeleverd is en in gebruik is genomen.
Er bestaat recht op teruggaaf van bpm als een bestelauto is ingericht voor gehandicaptenvervoer (artikel 15a van de wet). Voor een nieuwe bestelauto wordt de betaalde bpm volledig teruggegeven. Voor een gebruikte auto wordt het restbedrag bpm teruggegeven.
Het komt voor dat eerst een kentekenbewijs wordt afgegeven en de nieuwe of gebruikte auto pas daarna wordt (omgebouwd tot bestelauto en) ingericht om voor gehandicaptenvervoer te kunnen worden gebruikt. De aanspraak op de teruggaaf zou dan niet eerder dan na deze (ombouw en) aanpassing ontstaan. Dit heeft tot gevolg dat voor de berekening van het bedrag van de teruggaaf het bruto bpm-bedrag moet worden verminderd met het forfaitaire verminderingspercentage (artikel 10 van de wet). Dit leidt tot een lagere teruggaaf dan wanneer de bestelauto op het moment van afgifte van het kentekenbewijs al was ingericht voor gehandicaptenvervoer.
Goedkeuring
Ik keur in dit verband met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat als datum van de aanspraak op teruggaaf de datum van deel IB van het kentekenbewijs wordt genomen. Ik stel hierbij de volgende voorwaarden:
– Bij de aanvraag verklaart en toont de kentekenhouder aan dat de auto direct na de tenaamstelling van het kentekenbewijs is (omgebouwd en) aangepast;
– De auto is vervolgens direct voor gehandicaptenvervoer in gebruik genomen.
Voor personenauto’s die geheel of nagenoeg geheel (meer dan 90%) zijn bestemd voor taxivervoer of openbaar vervoer geldt een teruggaafregeling (artikel 16 van de wet). Met taxivervoer wordt bedoeld het vervoer dat als zodanig in de Wet personenvervoer wordt aangegeven: het personenvervoer met een personenauto tegen betaling, niet zijnde openbaar vervoer (artikel 1, onderdeel j, van de Wet personenvervoer). Het recht op teruggaaf moet blijken uit een op grond van de Wet personenvoer afgegeven geldige vergunning.
Een personenauto waarmee werknemersvervoer wordt verricht komt niet in aanmerking voor de teruggaaf als dit vervoer gebeurt met auto’s, voor eigen rekening en risico verricht door ondernemingen ten behoeve van hun werknemers. Dit vervoer is uitgezonderd van de Wp-vergunningplicht (artikel 2, onderdeel l, van het Besluit Personenvervoer 2000).
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat teruggaaf mogelijk is als het geen vervoer betreft met auto’s, voor eigen rekening en risico verricht door ondernemingen ten behoeve van hun werknemers. Ik stel hierbij de volgende voorwaarden:
– Het vervoer wordt verricht met een auto van een Wp-vergunninghouder.
– Het kenteken van de auto en de Wp-vergunning staan niet op naam van de werkgever of een door de werkgever direct of indirect beheerste andere rechtspersoon.
– De bestuurder is (tevens) in dienst bij de Wp-vergunninghouder. Dit betekent dat de bestuurder niet mag worden ‘uitgeleend’ aan de Wp-vergunninghouder, maar dat er voor dit vervoer expliciet een arbeidsovereenkomst met de Wp-vergunninghouder is.
– In geval van openbaar vervoer moet er een openbare dienstregeling zijn.
– De werkgever of de werknemers betalen in verband met het vervoer een vergoeding aan de Wp-vergunninghouder.
– Het exploitatierisico ligt direct noch indirect bij de werkgever, maar volledig bij de Wp-vergunninghouder. Dit betekent dat:
– de Wp-vergunninghouder en de werkgever geen onderdeel mogen uitmaken van eenzelfde fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting, en
– de werkgever geen overwegende invloed mag uitoefenen op de bedrijfsvoering van de onderneming waar het exploitatierisico van het vervoer ligt.
Het bovenstaande geldt ook voor de overige genoemde soorten van vervoer in artikel 2, onderdeel l, van het Besluit Personenvervoer 2000, door:
– onderwijsinstellingen ten behoeve van hun leerlingen;
– tehuizen ten behoeve van hun vaste bewoners;
– verpleeginrichtingen, psychiatrische instellingen, medische verzorgingstehuizen, medische dagverblijven of soortgelijke instellingen ten behoeve van hun patiënten.
Een personenauto waarmee vervoer wordt verricht van huisartsen in dienst van of werkend voor een huisartsenpost, kan in beginsel niet voor de teruggaaf in aanmerking komen in het geval dat vervoer door de huisartsenpost zelf wordt uitgevoerd.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat het vervoer van huisartsen wel voor vrijstelling in aanmerking kan komen als aan de volgende cumulatieve voorwaarden wordt voldaan.
– Het vervoer wordt verricht door, en voor rekening en risico van, een andere ondernemer dan de huisartsenpost, zoals bijvoorbeeld een taxiondernemer.
– Het vervoer voldoet aan de in de in paragraaf 10.1.1 genoemde voorwaarden en beperkingen.
Een instelling die met één of meer personenauto’s taxivervoer – tegen betaling – verricht en geen Wp-vergunning heeft, komt niet in aanmerking voor de teruggaaf.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat een dergelijke instelling op verzoek toch voor teruggaaf van de bpm in aanmerking komt. Ik stel hierbij de volgende voorwaarden.
– In plaats van de vereiste vergunning c.q. het vergunningbewijs zoals bedoeld in de Wet personenvervoer, wordt een schriftelijke verklaring van de instelling overgelegd. In deze verklaring is het volgende opgenomen:
a. Het vervoer kan als taxivervoer als bedoeld in de Wet personenvervoer worden aangemerkt (artikel 1, onderdeel j, van de Wet personenvervoer).
b. Het vervoer voldoet aan de criteria zoals bedoeld in of krachtens artikel 2, derde lid, van de Wet personenvervoer, waardoor de vergunningplicht van die wet niet van toepassing is.
c. Het vervoer wordt verricht door vrijwilligers, die daarvoor geen vergoeding ontvangen die als loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 kan worden aangemerkt.
d. De instelling de belasting op aangifte voldoet als het vervoer niet (meer) voldoet aan het hiervoor onder de onderdelen a en b gestelde, of op andere gronden niet meer in aanmerking voor vrijstelling komt.
– De instelling voert een administratie waaruit op eenvoudige wijze de kosten en opbrengsten van dat vervoer kunnen worden opgemaakt.
– De instelling die dat vervoer verricht, is zowel rechtspersoon als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 en is als zodanig bekend bij de Belastingdienst.
– Vóórdat met de auto de weg wordt gebruikt, is de instelling voor die auto in het bezit van een beschikking van de inspecteur waarmee de teruggaaf wordt verleend. De inspecteur verleent deze beschikking per auto en voor een kalenderjaar of zoveel korter als de instelling in dat jaar houder is.
Voor verlenging van de vrijstelling moet de instelling aan de inspecteur schriftelijk verklaren dat de betreffende auto nog voor de vrijstelling in aanmerking komt.
Bij vrijwilligersvervoersprojecten kan de betaling direct (betaling per rit) of indirect plaatsvinden. Van een indirecte betaling is sprake als de instelling die gebruik maakt van de diensten van een vrijwilligersvervoersproject een bepaald, vaststaand bedrag betaalt per periode aan de rechtspersoon waarbinnen het vervoer feitelijk plaatsvindt. In beide situaties is sprake van vervoer van personen tegen betaling.
Er bestaat recht op teruggaaf van bpm voor personenauto’s die zijn bestemd voor taxivervoer (artikel 16 van de wet). De technische goedkeuring als taxi vindt dan plaats voor of gelijktijdig aan de afgifte van het kentekenbewijs.
Het komt voor dat eerst een kentekenbewijs wordt afgegeven en de personenauto pas daarna wordt aangepast of omgebouwd om voor bijzonder taxivervoer (bijvoorbeeld rolstoelvervoer) te kunnen worden gebruikt. De technische (goed)keuring door de RDW als taxi vindt dan enige tijd na de datum van het kentekenbewijs plaats. De aanspraak op teruggaaf ontstaat pas op de datum van het RDW-keuringsbewijs. Dit zou tot gevolg hebben dat voor de berekening van het bedrag van de teruggaaf het bruto bpm-bedrag moet worden verminderd met het verminderingspercentage (artikel 10 van de wet). Dit leidt tot een lagere teruggaaf dan wanneer de personenauto op het moment van afgifte van het kentekenbewijs al was aangepast of omgebouwd.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat in een zodanige situatie als datum van de aanspraak de datum van het kentekenbewijs kan worden genomen. Ik stel hierbij de volgende voorwaarden:
De aanvrager verklaart en toont aan dat de auto:
– direct na de tenaamstelling van het kentekenbewijs is aangepast of omgebouwd en
– vervolgens direct als taxi in gebruik is genomen.
Als de auto na de tenaamstelling niet direct is aangepast of omgebouwd en in gebruik is genomen, maar enige tijd niet is gebruikt, is deze goedkeuring van overeenkomstige toepassing. Bijvoorbeeld omdat de reeds gekentekende auto een tijdje een showroom heeft gestaan.
Vanaf 1 juli 2005 zijn ook bestelauto’s onderhevig aan de heffing van bpm. Voor de hoogte van de teruggaaf moet dan ook onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds een bestelauto met een datum van het kentekenbewijs deel IA van vóór en anderzijds vanaf 1 juli 2005.
Bestelauto met datum kentekenbewijs deel IA van vóór 1 juli 2005
Wordt een bestelauto met datum kentekenbewijs deel IA van vóór 1 juli 2005 tot een personenauto voor taxivervoer omgebouwd, dan is er ter zake van de ombouw tot personenauto belasting verschuldigd. Het bruto bpm-bedrag is de basis voor het berekenen van de teruggaaf.
Bestelauto met datum kentekenbewijs deel IA vanaf 1 juli 2005
Voor een bestelauto met datum kentekenbewijs deel IA vanaf 1 juli 2005 is al belasting betaald ter zake van het belastbaar feit van de eerste registratie als bestelauto in het kentekenregister. Wordt een dergelijke bestelauto tot een personenauto voor taxivervoer omgebouwd, dan is er geen belastbaar feit voor de ombouw. Als basis voor het berekenen van de teruggaaf geldt de voor de registratie betaalde belasting. Vervolgens moet rekening worden gehouden met de ‘leeftijd’ van de auto, met andere wijzigingen (teruggaaf, naheffing) die zich bij de bestelauto eventueel hebben voorgedaan, en met het ontstaan van de aanspraak op teruggaaf.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat in een zodanige situatie als datum van de aanspraak de datum van het kentekenbewijs kan worden genomen. Ik stel hierbij de volgende voorwaarden.
De aanvrager verklaart en toont aan dat de auto:
– direct na de tenaamstelling van het kentekenbewijs is aangepast of omgebouwd en
– vervolgens direct als taxi in gebruik is genomen.
Het is mogelijk om onder bepaalde voorwaarden bpm terug te krijgen als een motorrijtuig waarvoor bpm is voldaan, definitief buiten Nederland wordt gebracht (artikel 14a van de wet). Het teruggaafbedrag wordt dan berekend aan de hand van een verminderingspercentage (artikel 8d, eerste lid, van de regeling).
Een ondernemer kan een nieuw motorrijtuig, nog voordat daarmee in Nederland gebruik van de weg is gemaakt, laten registreren en daarna buiten Nederland brengen.
Goedkeuring
Het motorrijtuig treedt niet feitelijk toe tot het Nederlandse wegennet, omdat het desbetreffende motorrijtuig, voordat het in gebruik wordt genomen, buiten Nederland wordt gebracht of wordt geëxporteerd. Daarom keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat een ondernemer die het motorrijtuig heeft uitgevoerd in deze situatie op verzoek teruggaaf van het hele bedrag aan betaalde bpm kan krijgen, zonder rekening te hoeven houden met het verminderingspercentage.
Ik stel de volgende voorwaarden aan de ondernemer die om teruggaaf verzoekt:
– De ondernemer moet schriftelijk verklaren dat met het desbetreffende motorrijtuig in Nederland geen gebruik is gemaakt van de weg.
– De ondernemer moet aan de hand van boeken en bescheiden aantonen dat het desbetreffende motorrijtuig buiten Nederland is gebracht.
– De ondernemer moet een uitvoerverklaring laten opmaken door de RDW. Wanneer het motorrijtuig van de RDW de uitvoerstatus heeft gekregen, moet de ondernemer de doorslag van de uitvoerverklaring tonen aan de inspecteur;
– De ondernemer bij het verzoek om teruggaaf de volgende bescheiden overleggen:
– Als het motorrijtuig is overgebracht naar een andere Lid-Staat: een verklaring van een voor de bpm aangewezen aangiftepunt dat het motorrijtuig, nadat de uitvoerverklaring is afgegeven, in ongebruikte staat verkeerde.
– Als het motorrijtuig is overgebracht naar een derde land: ook een verklaring van een voor de bpm aangewezen aangiftepunt dat het motorrijtuig, nadat de uitvoerverklaring is afgegeven, in ongebruikte staat verkeerde. Daarnaast een voor uitvoer afgetekend certificaat waaruit de identiteit van het motorrijtuig blijkt.
De teruggaaf wordt slechts verleend als de ondernemer binnen 13 weken nadat het motorrijtuig buiten Nederland is gebracht (beslissend is de datum op de uitvoerverklaring van de RDW) daartoe schriftelijk verzoekt.
Voor een gebruikt, maar nooit eerder in Nederland gebruikt, motorrijtuig waarover bpm is betaald, doet zich dezelfde situatie voor als in de vorige paragraaf.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat een ondernemer voor een gebruikte, maar nooit eerder in Nederland gebruikt, motorrijtuig het hele bedrag aan betaalde bpm kan terugkrijgen. Hierbij gelden dezelfde voorwaarden als in de vorige paragraaf. Daarnaast moet de ondernemer aantonen dat het motorrijtuig niet in Nederland is gebruikt. Dit kan hij door het overleggen van het aankoopbewijs van het ingekochte motorrijtuig. Veelal zal op dit bewijs de stand van de kilometerteller zijn vastgelegd. Dit zou een indicatie voor de (in Nederland) ongebruikte staat kunnen zijn.
Een aanwijzing dat het motorrijtuig niet in Nederland is gebruikt kan ook zijn als het tijdstip van de tenaamstelling (Deel I B), het moment van afgifte van de uitvoerverklaring van de RDW en het tijdstip waarop om afgifte van een verklaring van ongebruikte staat wordt gevraagd, op een nagenoeg gelijk moment liggen, namelijk binnen een tijdsbestek van 14 dagen.
Een motorrijtuig treedt niet feitelijk toe tot het Nederlandse wegennet, als het desbetreffende motorrijtuig wordt gesloopt, voordat het in gebruik wordt genomen. Voor dit motorrijtuig is echter wel bpm voldaan.
Goedkeuring
Uit praktische overwegingen keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat in dit geval de ondernemer die het motorrijtuig heeft gesloopt, het hele bedrag aan bpm kan terugkrijgen.
Ik stel hierbij de volgende voorwaarden:
– De teruggaaf wordt slechts verleend als de ondernemer binnen dertien weken na de inlevering van het kentekenbewijs van het motorrijtuig bij de RDW daartoe schriftelijk verzoekt.
– De ondernemer verklaart daarin dat met het desbetreffende motorrijtuig in Nederland geen gebruik is gemaakt van de weg.
– Het voor het motorrijtuig afgegeven kentekenbewijs is bij de RDW ingeleverd, onder vermelding dat het motorrijtuig is gesloopt.
– Het chassisnummer of het framenummer van het motorrijtuig is leesbaar doorgehaald.
– Bij het verzoek zit een verklaring van een voor de bpm aangewezen aangiftepunt. In deze verklaring staat dat het motorrijtuig op het moment waarop het kentekenbewijs werd ingeleverd, in ongebruikte staat verkeerde en dat is geconstateerd dat het chassisnummer of framenummer leesbaar is doorgehaald.
Als een bestelauto waarop geen bpm drukt, niet langer aan de inrichtingseisen voldoet, is bpm verschuldigd. In de praktijk doen zich situaties voor waarin de laadruimte voldoet aan de fiscaal vereiste maten en het karakter van bestelauto slechts in geringe mate is aangetast. Het herstel in de hoedanigheid van bestelauto kan betrekkelijk eenvoudig worden gerealiseerd.
Goedkeuring
In de situaties dat herstel betrekkelijk eenvoudig kan worden gerealiseerd, keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed, dat de kentekenhouder de geconstateerde onregelmatigheden kan herstellen. Dit houdt in dat niet direct bij eerste constatering van gebruik van de weg met een dergelijk motorrijtuig een naheffingsaanslag bpm wordt opgelegd.
Ik stel hierbij de voorwaarde dat de kentekenhouder binnen een bepaalde termijn de geconstateerde afwijking(en) van de inrichtingseisen voor bestelauto’s herstelt en dit toont aan de inspecteur.
De procedure is als volgt. De inspecteur reikt de kentekenhouder of bestuurder een informatieformulier inrichtingseisen bestelauto’s uit. De kentekenhouder wordt in de gelegenheid gesteld om binnen een bepaalde termijn de geconstateerde afwijking(en) van de inrichtingseisen voor bestelauto’s te herstellen. Het motorrijtuig moet op een door de inspecteur bepaalde tijd en plaats worden getoond, zodat deze kan verifiëren of het motorrijtuig binnen de gestelde tijd in de staat van bestelauto is gebracht.
Als de kentekenhouder het motorrijtuig niet toont of als hij het motorrijtuig niet heeft aangepast, wordt de naheffingsaanslag alsnog opgelegd.
Deze goedkeuring is niet van toepassing als de inspecteur de kentekenhouder al eerder een Informatieformulier inrichtingseisen bestelauto’s heeft uitgereikt of deze op een andere wijze heeft geïnformeerd over de inrichtingseisen. De goedkeuring geldt ook niet als de kentekenhouder door zijn functie of door de door hem ontplooide activiteiten op de hoogte is of behoort te zijn met de toepassing van de wet. In deze situaties wordt de bpm alsnog nageheven en wordt geen herstel aangeboden.
Als gebruik van de weg wordt geconstateerd met hetzelfde motorrijtuig waarvoor het informatieformulier is uitgereikt of waarover schriftelijk is geïnformeerd, wordt de naheffingsaanslag opgelegd op grond van het eerder geconstateerde gebruik van de weg met dit motorrijtuig. Betreft het een ander motorrijtuig, dan wordt nageheven op grond van het laatst geconstateerde weggebruik met dat andere motorrijtuig.
Het besluit kent een aantal vrijstellingsregelingen voor het gebruik van een motorrijtuig met buitenlands kenteken door een Nederlands ingezetene. De vrijstellingen van de artikelen 2 (buitenlandse werkgever) en artikel 3 (buitenlands bedrijf) worden bij vergunning verleend en zijn persoon- en motorrijtuiggebonden. Een dergelijke vergunning is niet verplicht maar geeft belanghebbende zekerheid vooraf.
Als de omstandigheden waarvoor de vrijstelling is verleend, wijzigen, is de vergunning niet langer geldig. Dergelijke wijzigingen moeten worden doorgegeven aan de inspecteur, wat ook in de bijlage bij de vergunning staat vermeld. Het kan bijvoorbeeld gaan om vervanging van het motorrijtuig waarvoor de vrijstelling is verleend door een ander niet in Nederland geregistreerd motorrijtuig.
Het niet hebben van een (geldige) vergunning betekent niet zonder meer dat er verschuldigdheid van bpm ontstaat als er gebruik gemaakt wordt van een motorrijtuig met een buitenlands kenteken. De inspecteur zal altijd eerst moeten onderzoeken of er in materiële zin recht op de vrijstelling bestaat. Een vergunning kan niet worden geweigerd om de enkele reden dat niet is voldaan aan een formele voorwaarde (bijvoorbeeld het aanvragen van de vergunning voor aanvang van het gebruik van de weg).
De volgende besluiten zijn ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit:
– besluit van 12 september 2006, CPP2006/1980M;
– besluit van 2 april 2009, nr CPP2009/46M (fijnstofdifferentiatie; dit besluit heeft door invoering van een stimuleringsregeling voor roetfilters zijn belang verloren);
– besluit van 12 mei 2009, nr. CPP2009/764M (inrichtingseisen bestelauto’s; dit besluit is opgenomen in het huidige besluit).
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.
Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.
Dit besluit kan worden aangehaald als Kaderbesluit bpm.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2010-9057.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.