Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 27 mei 2010, nr. IVV/LZW/2010/7370, tot wijziging van de Regeling tegemoetkoming ouders van gehandicapte kinderen in verband met de indicatiestelling voor kinderen in het buitenland

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Handelende in overeenstemming met de Minister voor Jeugd en Gezin;

Gelet op artikel 3, eerste lid, juncto artikel 9 van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2. Kind

  • 1. Kind is de persoon die de leeftijd van drie jaar maar nog niet die van achttien jaar heeft bereikt en die blijkens een geldig indicatiebesluit is aangewezen op tien of meer uren per week zorg als bedoeld in de artikelen 4, 5, 6 , 9 en 13 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, waarbij voor begeleiding, verblijf of voortgezet verblijf een dagdeel geldt als 4 uren en een etmaal als 24 uren.

  • 2. Met een indicatiebesluit als bedoeld in het eerste lid, wordt gelijkgesteld een medisch advies van een door de SVB aan te wijzen onafhankelijke en daartoe deskundige organisatie, waaruit blijkt dat een persoon die de leeftijd van drie jaar maar nog niet die van achttien jaar heeft bereikt en die in het buitenland woont, een vergelijkbare zorgbehoefte heeft als de persoon, bedoeld in het eerste lid.

B

Artikel 6, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Bij de aanvraag wordt het indicatiebesluit, bedoeld in artikel 2, eerste lid, overgelegd, tenzij de SVB het medisch advies, bedoeld in artikel 2, tweede lid, inwint.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 april 2010.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 27 mei 2010

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J.P.H. Donner.

TOELICHTING

Met deze regeling is de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG-regeling), in overeenstemming met de Minister voor Jeugd en Gezin, gewijzigd. Deze wijziging zorgt er voor dat het recht op TOG bepaald kan worden voor een in het buitenland woonachtig kind.

Op 5 januari 2010 is de Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister voor Jeugd en Gezin, van 21 december 2009, nr. IVV/LZW/2009/27817IVV/LZW/2010/7370, tot wijziging van de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen 2000 in verband met de wijziging van de indicatiestelling en de invoering van een extra tegemoetkoming voor alleenverdieners gepubliceerd (Stcrt. 34). Eén van de daarin vervatte wijzigingen betrof de indicatiestelling: voortaan (voor nieuwe gerechtigden vanaf 1 april 2010, voor oude gerechtigden vanaf 1 oktober 2010) wordt gebruik gemaakt van een indicatie op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Om in aanmerking te komen voor de TOG dient men een AWBZ-indicatie van minstens 10 uur zorg per week te hebben.

Bij de genoemde wijziging van de regeling was geen rekening gehouden met de exporteerbaarheid van de TOG binnen de Europese Unie (EU). Een persoon die in een EU-land woonachtig is, kan onder bepaalde voorwaarden recht hebben op TOG. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als deze persoon werkzaam is in Nederland en een gehandicapt kind thuis verzorgt. Op 1 juli 2009 werd de TOG in 128 gevallen geëxporteerd naar een EU-land.

Het gebruik van de AWBZ-indicatie zorgt er voor dat een aanvullende regeling nodig is voor TOG-aanvragers die in het buitenland wonen. Zij kunnen immers geen AWBZ-indicatie overleggen, omdat de gebruikelijke AWBZ-indicatieprocedure (het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een Bureau Jeugdzorg indiceert een kind voor AWBZ-zorg) niet mogelijk is in het buitenland. De AWBZ-indicatie gedaan door CIZ en Bureaus Jeugdzorg beperkt zich namelijk tot inwoners van Nederland.

De onderhavige wijziging van de regeling maakt het mogelijk dat de in het buitenland woonachtige kinderen beoordeeld kunnen worden voor de TOG. Voor deze beoordeling wint de Sociale verzekeringsbank (SVB) medisch advies in bij een organisatie, die de SVB voor dat doel aanwijst. Deze organisatie brengt een advies uit gebaseerd op dezelfde criteria als die bij de AWBZ-indicatiestelling worden gehanteerd. Het advies heeft overigens alleen betekenis voor het recht op TOG. Dit betekent dat er geen rechten aan kunnen worden ontleend voor de AWBZ. De vraag of er een recht op TOG voor een kind een ander EU-land bestaat, wordt op vergelijkbare manier beoordeeld als de vraag of er een recht op TOG voor een kind in Nederland bestaat. Op deze manier worden TOG-gerechtigden in Nederland en in het buitenland gelijk behandeld.

De wijziging in artikel 6 maakt duidelijk dat bij de aanvraag van de tegemoetkoming voor kinderen die in Nederland wonen, een indicatiebesluit, bedoeld in artikel 2, eerste lid, dient te worden overgelegd. Voor kinderen in het buitenland zal de SVB in de voorkomende gevallen na de aanvraag de procedure voor een medisch advies starten. Zodra de SVB dit heeft gekregen zal de SVB vaststellen of recht op de TOG bestaat.

De uitvoeringskosten van de advisering maken deel uit van de uitvoeringskosten van de TOG.

De regeling werkt terug tot en met 1 april 2010, de inwerkingstredingsdatum van voornoemde eerdere wijziging van de TOG-regeling in verband met de gewijzigde indicatiestelling. Door de terugwerkende kracht sluit deze regeling naadloos aan op de voormalige regeling, zodat voor de kinderen die in een ander EU-land wonen, het recht op TOG gegarandeerd is.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J.P.H. Donner.

Naar boven