Besluit van de Minister van Justitie van 27 april 2010, nummer WBV 2010/8, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Minister van Justitie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf A3/9.2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

9.2.2 Signalering ‘OVR’ (ongewenst vreemdeling)

Deze signalering kan onder alle hieronder genoemde voorwaarden in zowel OPS als in het (N)SIS voorkomen.

De signalering ‘OVR’ is een bijzondere aanwijzing van de Minister aan de ambtenaren belast met de grensbewaking en het toezicht op vreemdelingen, die gegeven wordt in het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid. Aan als ongewenst gesignaleerde vreemdelingen is op grond van artikel 12, eerste lid, onder d, Vw geen verblijf in de vrije termijn toegestaan. De termijn waarvoor de signalering ‘OVR’ geldt, is afhankelijk van de omstandigheden die aanleiding zijn tot de signalering.

De signalering wordt onder de volgende voorwaarden toegepast:

  • a. verwijdering van een niet-criminele vreemdeling; termijn twee jaar;

  • b. verwijdering van een vreemdeling ten aanzien van wie terzake van een aan drugssmokkel gerelateerd misdrijf proces-verbaal werd opgemaakt, maar waarbij (nog) geen sprake is van een veroordeling; termijn twee jaar;

  • c. verwijdering na veroordeling tot een vrijheidsstraf tot drie maanden; termijn twee jaar;

  • d. verwijdering na veroordeling tot een vrijheidsstraf van drie tot zes maanden; termijn drie jaar;

  • e. verwijdering na veroordeling tot een vrijheidsstraf van zes maanden of meer (geen ongewenstverklaring ex artikel 67 Vw); termijn vijf jaar;

  • f. weigering toegang/verwijdering van een vreemdeling die gebruik gemaakt heeft van valse/vervalste reis- of identiteitspapieren dan wel opzettelijk reis- of identiteitspapieren heeft overgelegd die niet op hem betrekking hebben; termijn vijf jaar;

  • g. bij onttrekking aan toezicht; hiervan is sprake indien niet voldaan wordt aan een opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel dan wel sprake is van een van de maatregelen van toezicht zoals die zijn opgesomd in de artikelen 4.37 tot en met 4.39 en de artikelen 4.42 tot en met 4.52 Vb; termijn drie jaar;

  • h. indien er naar het oordeel van de Minister concrete aanwijzingen bestaan dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid; termijn tien jaar.

Ad. b

Indien het proces-verbaal leidt tot een onherroepelijk vonnis kan er aanleiding zijn de signaleringsgrond te wijzigen. Indien er geen sprake is van een procesverbaal terzake van een aan drugssmokkel gerelateerd misdrijf, maar op basis van een ander misdrijf, vindt er slechts signalering plaats in het OPS voor de duur van één jaar.

Ad. g

Voor een overzicht van de vrijheidsbeperkende maatregelen wordt verwezen naar A6/1.1.

Indien de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft niet, ingevolge artikel 4.39 Vb, onmiddellijk van zijn aanwezigheid mededeling doet, onttrekt hij zich aan het toezicht. Als blijkt dat de vreemdeling zich heeft onttrokken aan het toezicht kan hij in ieder geval worden gesignaleerd indien:

  • hij niet beschikt over een inreisstempel en hij de plaats en het moment van inreis in het Schengengebied niet aannemelijk kan maken (zie ook A3/3.6.3); of

  • hij blijkens de inreisstempel in zijn reisdocument de vrije termijn heeft overschreden met meer dan drie dagen.

Ad. h

Deze signaleringsgrond is er met name op gericht vreemdelingen met banden met terroristische netwerken te weren. Hiermee wordt aangesloten bij de wens in verschillende resoluties van de VN om de bewegingsvrijheid van terroristen aan banden te leggen, met name in het kader van grensbewaking. De signaleringsgrond ziet op vreemdelingen aan wie op grond van artikel 3, eerste lid, onder b, Vw de toegang moet worden geweigerd en aan wie op grond van artikel 12, eerste lid, onder d, Vw geen verblijf in de vrije termijn is toegestaan. In deze gevallen dienen er concrete aanwijzingen te zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. De signalering hoeft niet gerelateerd te zijn aan daadwerkelijk verblijf in Nederland van de vreemdeling in het verleden, noch aan een daadwerkelijke komst naar Nederland in de toekomst.

Bij het bestaan van concrete aanwijzingen dient in de eerste plaats te worden gedacht aan een ambtsbericht van de AIVD. In voorkomende gevallen kan echter ook worden uitgegaan van een ambtsbericht van onder andere (inter-)nationale ministeries of inlichtingendiensten.

Algemeen

Voor de personen die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer vallen (zie artikel 8.7 Vb) geldt dat de signalering ‘OVR’ niet is toegestaan. Voor hen geldt uitsluitend het gestelde in A3/9.2.1 (zie ook A5/6).

In de gevallen bedoeld onder a tot en met f vangt de termijn van signalering aan op de datum dat de betrokken vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten, dan wel hem de toegang is geweigerd. In het geval bedoeld onder g vangt de termijn van de signalering aan op de datum dat de Minister de bijzondere aanwijzing heeft gegeven. In het geval bedoeld onder h vangt de termijn van de signalering aan op de datum dat de Minister de bijzondere aanwijzing heeft gegeven.

In alle gevallen kan de betrokken vreemdeling verzoeken om de signalering op te heffen door een daartoe strekkend gemotiveerd verzoek in te dienen bij de DNRI (zie artikel 35 en artikel 36 Wbp). Verzoeken tot opheffing signalering en bezwaarschriften worden doorgestuurd aan en behandeld door de IND.

Vreemdelingen die gedurende enige tijd om beleidsmatige dan wel technische redenen niet verwijderd mogen of kunnen worden, worden niet gesignaleerd gedurende deze periode.

B

Paragraaf A6/4.3.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.3.5 De vrijheidsbeperkende locatie

De vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 Vw – al dan niet in combinatie met een toezichtsmaatregel op grond van artikel 54, tweede lid, Vw – kan worden opgelegd in een daartoe bestemde vrijheidsbeperkende locatie. De maatregel wordt opgelegd door de DT&V en in spoedeisende gevallen door de korpschef. Vanuit de vrijheidsbeperkende locatie zal intensieve facilitering van (zelfstandige) terugkeer plaatsvinden.

De vrijheidsbeperking op grond van artikel 56 Vw in de vrijheidsbeperkende locatie zal in beginsel uiterlijk twaalf weken worden opgelegd.

Gezinnen met minderjarige kinderen

In het belang van het kind dient vrijheidsontneming slechts als uiterste maatregel en slechts gedurende korte duur te worden gehanteerd. Daarom wordt ten aanzien van gezinnen met minderjarige kinderen zo veel mogelijk volstaan met het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel in plaats van een vrijheidsontnemende maatregel om het vertrek voor te bereiden. Hierbij valt ook te denken aan gezinnen met minderjarige kinderen waarvan één ouder in bewaring is gesteld. Voor de voorwaarden waaronder vrijheidsontneming van een gezin kan plaatsvinden wordt verwezen naar A6/2.4 en A6/5.3.3.8. Indien sprake is van gronden van openbare orde of nationale veiligheid – ook indien op grond daarvan tot vrijheidsontneming zou kunnen worden overgegaan – en het vertrek van het gezin is niet binnen korte termijn te realiseren, dan kan het gezin gedurende (een deel van de periode) waarin het vertrek wordt voorbereid een maatregel op grond van artikel 56 Vw in een vrijheidsbeperkende locatie worden opgelegd. Dit geldt zowel voor gezinnen die voorafgaande aan de maatregel in de opvang hebben verbleven als gezinnen die in de illegaliteit worden aangetroffen.

Asielzoekers

Een vreemdeling van wie de asielaanvraag is afgewezen, die een vertrekplicht heeft en die voorafgaande aan de maatregel in de opvang van het COA of gemeentelijke (nood)opvang heeft verbleven, kan in beginsel de maatregel op grond van artikel 56 Vw worden opgelegd. De openbare orde wordt immers geacht de beperking van de bewegingsvrijheid op grond van artikel 56 Vw te vorderen indien een vreemdeling niet heeft voldaan aan zijn rechtsplicht om Nederland te verlaten. Het gegeven dat de vreemdeling niet heeft voldaan aan zijn rechtsplicht om Nederland te verlaten – zijn vertrektermijn is immers ongebruikt verstreken – brengt met zich mee dat het gevaar dat de vreemdeling zich zal onttrekken aan toezicht in beginsel aanwezig is.

Omdat de hier bedoelde vreemdelingen voorafgaande aan de maatregel op grond van de RVA in de opvang, en daarmee in het zicht van de overheid, hebben verbleven wordt het direct opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel in deze gevallen in beginsel niet geïndiceerd geacht en kan voor het lichtere middel van een beperking van de bewegingsvrijheid op grond van artikel 56 Vw in de vrijheidsbeperkende locatie worden gekozen. Dit laat overigens onverlet dat, indien het belang van de openbare orde dat vordert, tot het opleggen van bewaring ter fine van uitzetting kan worden overgegaan (zie A6/5.3.3.1).

Het vervoer naar een vrijheidsbeperkende locatie

Om de vreemdeling in staat te stellen aan de maatregel te voldoen, kan hem vervoer naar de VBL worden aangeboden. Het vervoer van een vreemdeling naar de VBL vindt op vrijwillige basis plaats en kan dus niet rechtstreeks worden afgedwongen. Weigert hij hiervan gebruik te maken, en heeft hij geen concrete andere mogelijkheid om aan de maatregel te voldoen, dan kan de vreemdeling in beginsel vanwege het niet naleven van de aan hem opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel uit hoofde van artikel 50 Vw worden staande gehouden en naar een plaats bestemd voor verhoor worden gebracht.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2010.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 27 april 2010

De Minister van Justitie,

namens deze:

de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser.

TOELICHTING

Algemeen

Paragraaf A3/9.2.2 Vc is aangepast in verband met een inconsequente wijze van opsomming (cijfers i.p.v. letters).

In de Vreemdelingencirculaire was het vervoer naar een vrijheidsbeperkende locatie niet opgenomen.

Artikelsgewijs

A

In deze paragraaf is ter verduidelijking een tekstuele aanpassing gedaan in verband met een inconsequente wijze van opsomming.

B

Paragraaf A6/4.3.5. is aangevuld met vervoer naar een vrijheidsbeperkende locatie. In voorkomende gevallen zal de vreemdeling niet beschikken over de mogelijkheid om zich naar de vrijheidsbeperkende locatie te begeven. Om de vreemdeling te assisteren bij het voldoen aan zijn wettelijke verplichting zich te conformeren aan de maatregel op basis van artikel 56 Vw, kan hem vervoer worden aangeboden.

Het beleid beschrijft in ieder geval een situatie waarin redelijkerwijs voldoende aanleiding bestaat de vreemdeling staande te houden, omdat er aanleiding is te veronderstellen dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. Het blijft de eigen verplichting van de vreemdeling om zich naar de locatie te begeven. Het niet aanbieden van de ondersteuning kan geen reden zijn om niet te voldoen aan de verplichtingen volgend uit de vrijheidsbeperkende maatregel en zal ook geen reden zijn om af te zien van toezichthoudende maatregelen te treffen of om verbaliserend op te treden.

De Minister van Justitie,

namens deze:

de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser.

Naar boven