TOELICHTING
Algemeen
Typering NLR
De Stichting Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) is dé kennisorganisatie in Nederland op het gebied van lucht-
en ruimtevaart. NLR is een privaatrechtelijke stichting zonder winstoogmerk die toegepast wetenschappelijk onderzoek voor
zowel de overheid als het bedrijfsleven verricht en daarvoor beschikt over grote onderzoeks- en testfaciliteiten. Daarmee
heeft NLR een belangrijke positie in de keten van theoretische kennisontwikkeling en toegepaste kennis. Voorts voert NLR maatschappelijk
relevante projecten uit. Voor al deze typen van onderzoek maakt NLR gebruik van de zogenaamde Grote Faciliteiten.
NLR is een onafhankelijk Groot Technologisch Instituut (GTI). In 2004 is NLR, evenals de Nederlandse Organisatie voor Toegepast
Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO) en de andere GTI’s, onderwerp van herpositionering geweest, ingezet door een commissie
onder leiding van de heer Wijffels. Deze commissie heeft met name ingezet op de omschakeling van aanbodgestuurde naar vraaggestuurde
programmafinanciering. De Commissie heeft NLR als een taakorganisatie gekwalificeerd en niet als een marktorganisatie.
Voorts heeft de Commissie Wijffels aangegeven dat de zogenoemde Grote Faciliteiten van de GTI’s (bij NLR onder meer de windtunnels
en de simulatoren) uit hun aard niet, dan wel zeer marginaal, kostendekkend zijn. De Commissie Wijffels heeft de overheid
opgeroepen tot het ontwikkelen van een mechanisme voor de financiering van deze Grote Faciliteiten. In interdepartementaal
verband is een werkgroep Grote Faciliteiten ingesteld, die hiervoor voorstellen heeft ontwikkeld.
In het Kabinetsstandpunt van april 2004 naar aanleiding van het rapport van de Commissie Wijffels ter zake van de Grote Faciliteiten
van TNO en de GTI’s heeft het kabinet aangegeven dat NLR een zelfstandige vraaggestuurde (in plaats van aanbodgestuurde) kennisonderneming
dient te zijn.
Sinds enige jaren richt NLR zich op vier marktsegmenten, te weten civiele luchtvaart, militaire luchtvaart, vliegtuigontwikkeling
en ruimtevaart. De onderzoeksactiviteiten worden uitgevoerd door drie divisies binnen NLR en in een samenwerkingsverband met
het Duitse collega-instituut DLR in de stichting Duits Nederlandse Windtunnels (DNW).
NLR ondersteunt de overheid bij haar beleid, ondersteunt de Nederlandse krijgsmacht en versterkt het innoverend vermogen van
bedrijven. Hiertoe maakt NLR gebruik van zeven Grote Onderzoeksfaciliteiten1.
Bij de vraaggestuurde onderzoeksprogrammering voor de overheid wordt een onderscheid gemaakt tussen middellange termijn onderzoek
(Kennis voor beleid), lange termijn onderzoek (Kennis als vermogen) en de grote onderzoeks- en testfaciliteiten (Faciliteiten
als vermogen).
Achtergronden en ontwikkelingen
Tot op heden zijn op de subsidieverlening aan NLR van toepassing:
• de wet van 31 mei 1937, houdende de omzetting van de Rijksstudiedienst voor de luchtvaart in een stichting (Stb. 523);
• de overeenkomst van 5 maart 1956 tussen de Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Financiën ter ene zijde en de Stichting
‘Nationaal Luchtvaartlaboratorium’ ter andere zijde, en
• de nadere regeling van 28 december 1992 met betrekking tot de financiële verhouding tussen het Ministerie van Verkeer en Waterstaat
en de Stichting Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium.
In de afgelopen periode is onderzoek gedaan naar, en hebben de betrokken departementen (Verkeer en Waterstaat, Defensie, Economische
Zaken en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) en NLR overleg gevoerd over de mogelijkheden om NLR te voorzien van een robuuste
financiële basis, mede naar aanleiding van het advies van de Commissie Wijffels en het daarbij behorende kabinetsstandpunt.
Samenvattend hebben er ter zake van NLR veranderingen van juridische, institutionele en financiële aard plaatsgevonden. Met
name over de financiële verhouding tussen het Rijk en NLR heeft intensief overleg plaatsgevonden. Op basis van de opgetreden
veranderingen en in lijn met de besluitvorming naar aanleiding van het gevoerde overleg over de vraaggestuurde programmafinanciering
en de door NLR te plegen inspanningen ter zake van de Grote Faciliteiten (investeringen en groot onderhoud) is de onderhavige
regeling ter zake van de subsidiëring van NLR opgesteld. In deze regeling zijn voorts de afspraken verwerkt die zijn gemaakt
ter zake van de bekostigingssystematiek en kostprijsberekeningen van GTI’s.
Deze regeling vindt zijn grondslag in artikel 3, derde lid, van de Wet van 31 mei 1937, houdende de omzetting van de Rijksstudiedienst
voor de luchtvaart in een stichting (Stb. 523) – de meest recente wijziging van deze wet heeft in 2002 plaatsgevonden; de huidige tekst van artikel 3 is toen van kracht
geworden – en, voor zover het de subsidie voor de instandhouding van de Grote Faciliteiten betreft, in de artikelen 2 en 3
van de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat.
Gedurende de voorbereiding van deze regeling is vanzelfsprekend overleg gevoerd met NLR en de andere bij NLR betrokken departementen.
Ten aanzien van de hierboven genoemde overeenkomst uit 1956 en de nadere regeling uit 1992 kan worden opgemerkt dat het de
bedoeling is zowel de overeenkomst als de nadere regeling in gemeenschappelijk overleg met NLR te beëindigen. Dit zal zo spoedig
mogelijk in 2010 zijn beslag krijgen. Vanaf de inwerkingtreding van onderhavige regeling zal deze het kader vormen voor de
relatie met NLR.
Administratieve lasten
De nieuwe vormgeving van de relatie tussen de Rijksoverheid en NLR zal leiden tot een vermindering van de administratieve
lasten voor NLR. Hieronder wordt dit nader onderbouwd.
In de onderhavige ministeriële regeling zijn regels opgenomen inzake de subsidieverlening aan NLR. De beoordeling van de aanvraag
tot subsidieverlening zal op basis van het Onderzoeksprogramma NLR geschieden. NLR stelt in overleg met de betrokken departementen
een Meerjarenprogramma op voor een periode van vier jaar. Het Onderzoeksprogramma NLR is de jaarlijkse update van dat Meerjarenprogramma
voor het desbetreffende kalenderjaar. In de situatie voor de inwerkingtreding van deze regeling stelde NLR jaarlijks een volledig
onderzoeksprogramma voor een periode van vier jaar op. Vanaf de inwerkingtreding van de onderhavige ministeriële regeling
wil de overheid alleen een update van het afgesproken Meerjarenprogramma ontvangen voor het kalenderjaar waarvoor de subsidie
wordt aangevraagd. Hierdoor kan het Onderzoeksprogramma NLR aanzienlijk efficiënter en sneller worden opgesteld en zullen
de administratieve lasten voor NLR afnemen.
In de situatie voor de inwerkingtreding van deze regeling bevestigde de controlerend accountant van NLR in een brief dat met
betrekking tot de besteding van de ontvangen subsidiegelden geen afwijkingen waren vastgesteld ten opzichte van het met NLR
in 1992 afgesloten convenant. Deze brief werd als bijlage toegevoegd aan het financieel verslag van NLR.
Met NLR is de afspraak gemaakt dat NLR vanaf 2010 jaarlijks verantwoording zal afleggen over de juistheid en rechtmatigheid
van de besteding van de toegekende subsidies ten behoeve van het vraaggestuurde onderzoeksprogramma, onderscheidenlijk voor
de instandhouding van de Grote Faciliteiten, door middel van een specifiek op de verantwoording van die subsidies gericht
verslag. Op die verantwoording zal een controleprotocol van toepassing zijn, inclusief een model accountantsverklaring.
Met deze constructie wordt voorzien in een door betrokken partijen gevoelde behoefte aan een afzonderlijke financiële verslaglegging
over de ontvangen subsidiegelden. De administratieve lasten ter zake van de financiële verantwoording zullen voor NLR hierdoor
niet toenemen, temeer daar het administratieve systeem van NLR geen aanpassing behoeft om de gesplitste verslaglegging te
kunnen realiseren.
De totale administratieve lasten van de onderhavige regeling bedragen omstreeks € 268.000. De administratieve lasten belopen
hiermee ongeveer 1% van het totale subsidiebedrag. In overleg met NLR is vastgesteld dat met de onderhavige ministeriële regeling
de administratieve lastenverlichting rond de €28.000 bedraagt ten opzichte van de situatie vóór inwerkintreding van deze regeling.
Dit komt neer op een besparing van ongeveer 10% van de totale administratieve lasten. In onderstaande tabel is deze besparing
aangegeven.
Opbouw besparing administratieve lasten | management | medewerkers | Extern | Totaal |
---|
uren | bedrag per uur | totaal besparing | uren | bedrag per uur | totaal besparing | | |
---|
Subsidie-aanvraag | 60 | 71 | 4.260 | 355 | 37 | 13.135 | | 17.395 |
---|
Subsidie-verantwoording | 20 | 71 | 1.420 | 75 | 37 | 2.775 | 6000 | 10.195 |
---|
Verplichtingen na afloop | | | | 10 | 37 | 370 | | 370 |
---|
| 80 | | 5.680 | 440 | 111 | 16.280 | 6.000 | 27.960 |
---|
Deze regeling is ter toetsing aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) voorgelegd. Het college heeft
besloten de onderhavige regeling niet te selecteren voor een toets op de gevolgen voor de administratieve lasten.
Artikelsgewijs
Artikel 1 Definities
Dit artikel bevat een aantal definities. Met name de definities ter zake van de te onderscheiden soorten van onderzoek (Kennis
voor beleid, Kennis als vermogen) en van de behoefte aan onderzoeksfaciliteiten (Faciliteiten als vermogen) zijn belangrijk
omdat zij de reikwijdte van de subsidie aangeven. Bij de definiëring van deze begrippen is aangesloten bij eerder reeds gehanteerde
definities.
Daarnaast wordt een onderscheid gemaakt tussen de Programmafinanciering en de Instandhoudingsbijdrage. De investeringen ter
zake van de instandhouding dan wel de vervanging van de grote onderdelen van de windtunnel, ook wel aangeduid als Large Low
Speed Facility, vallen buiten laatstgenoemde categorie. Omdat hierop standaard geen afschrijving plaats vindt, geldt een ad
hoc financieringsconstructie. In dit verband zij naar artikel 2, tweede lid, van de regeling verwezen.
Artikel 2 Subsidie
Dit artikel bevat regels inzake de vorm waarin de subsidie wordt verleend. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, is te onderscheiden
in een subsidie voor vraaggestuurde onderzoeksprogramma’s (Programmafinanciering) en een investeringssubsidie (Instandhoudingsbijdrage).
Daarnaast bevat het tweede lid een grondslag voor het verlenen van een subsidie voor bijzondere gevallen. Daaronder moet in
ieder geval worden begrepen een subsidie ten behoeve van de instandhouding dan wel de vervanging van de grote onderdelen van
de windtunnel, ook wel aangeduid als Large Low Speed Facility. Het gaat hier om eenmalige bijdragen voor zeer omvangrijke
investeringen in objecten, waarop geen afschrijvingen plaats vinden.
Artikel 3 Mededeling voornemen
Op basis van dit artikel doet de minister jaarlijks, uiterlijk op 1 oktober, een schriftelijke mededeling aan NLR welk bedrag
hij voornemens is beschikbaar te stellen voor de Programmafinanciering en de Instandhoudingsbijdrage in het daaropvolgende
jaar. De eerste mededeling die de minister op basis van dit artikel zal doen, betreft het voorgenomen bedrag voor 2011, dat
uiterlijk op 1 oktober 2010 schriftelijk aan NLR medegedeeld zal worden.
Het kan gebeuren dat gedurende het jaar loon- of prijscompensatie beschikbaar wordt gesteld. Het betreft hier de standaard
loon- of prijsaanpassingssystematiek die wordt toegepast in het kader van Hoofdstuk XII van de Rijksbegroting. Over loon-
of prijscompensatie heeft elk jaar een afzonderlijk besluit plaats in lijn met de begrotingssystematiek van het Rijk. Aanpassingen
zullen slechts van toepassing zijn voor zover zij door de Minister van Financiën en door de bij NLR betrokken ministers (zijnde
de Ministers van Verkeer en Waterstaat, Defensie, Economische Zaken en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) worden toegekend.
Er is dus geen sprake meer van een vanzelfsprekende compensatie. Deze aanpassing van de tot nu toe gevolgde gedragslijn houdt
verband met de afnemende overheidsbudgetten en de daaruit voortvloeiende vermindering van de flexibiliteit binnen de begrotingen
van de betrokken departementen, waardoor een steeds grotere noodzaak tot prioriteitstelling ontstaat. Mocht in het kader van
NLR in enig jaar besloten worden tot een structurele loon- of prijscompensatie, dan zal het desbetreffende bedrag vanaf het
daaropvolgende jaar betrokken worden bij de opbouw van de beschikbare financiële middelen.
De minister bepaalt welk bedrag hij voornemens is beschikbaar te stellen. Daarbij dient wel te worden opgemerkt dat het bedrag
dat voor Programmafinanciering beschikbaar wordt gesteld, na overleg met NLR en de andere bij NLR betrokken ministers, met
maximaal 5% verminderd kan worden ten opzichte van het voor Programmafinanciering beschikbare bedrag in het direct voorafgaande
kalenderjaar. Het betreft hier een limitering van een mogelijke verlaging van de jaarlijkse subsidiebedragen. Gelet op de
continuïteit van NLR wordt het wenselijk geacht om in voorkomende gevallen jaarlijks niet meer dan 5% te korten op de Programmafinanciering.
Artikel 4 Toepassing Awb
Artikel 4 regelt de toepasselijkheid van afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De bepalingen in deze afdeling
hebben betrekking op het per boekjaar verstrekken van subsidies aan rechtspersonen. De toepasselijkheid van de artikelen 4:60,
4:74 en 4:75, tweede lid, is hier uitgesloten, daar in de onderhavige regeling bepalingen zijn opgenomen die afwijkend zijn
van hetgeen in de genoemde artikelen wordt voorgeschreven.
Artikel 5 Aanvraag tot subsidieverlening
In het derde lid, onderdeel b, van dit artikel wordt voorgeschreven dat de aanvraag tot subsidieverlening vergezeld dient
te gaan van het voor het desbetreffende kalenderjaar opgestelde instandhoudingsprogramma van de grote onderzoeks- en testfaciliteiten
van NLR. Dit instandhoudingsprogramma omvat in ieder geval de voorgenomen investeringen, alsmede de begrote instandhoudingskosten.
Daarnaast wordt in dit artikel voorgeschreven dat voor een investeringsplan met een waarde van meer dan €2.500.000 in de aanvraag
tot subsidieverlening naar de goedgekeurde business case voor die investering wordt verwezen. Hier kan nog het volgende over
worden opgemerkt. Een business case voor een investeringsplan met een waarde van meer dan €2.500.000 mag op elk willekeurig
moment van het jaar ingediend worden bij de minister. De business case wordt door de minister in overleg met de andere bij
NLR betrokken ministers beoordeeld en al dan niet goedgekeurd. Dit wordt schriftelijk gemeld aan NLR. In de aanvraag tot subsidieverlening
kan NLR dan volstaan met een verwijzing naar de goedgekeurde business case.
Artikel 6 Beschikking tot subsidieverlening
Artikel 6 geeft onder andere de termijn aan waarbinnen de minister een beslissing moet nemen op de aanvraag tot subsidieverlening.
Deze termijn, welke een maximum-termijn is, bedraagt 13 weken. In de beschikking tot subsidieverlening dient het subsidiebedrag
te zijn opgenomen, alsmede de verdeling van het deel Programmafinanciering over de onderdelen Kennis voor beleid, Kennis als
vermogen en Faciliteiten als vermogen.
Artikel 8 Hoofdstuk XII Rijksbegroting
Dit artikel bevat een voorzorgsmaatregel voor het geval dat de begroting van het ministerie van Verkeer en Waterstaat nog
niet door de Tweede Kamer is goedgekeurd. NLR mag niet in onzekerheid verkeren over de omvang van de subsidie. Om die reden
bepaalt dit artikel dat bij ontstentenis van een goedkeuring van de begroting vóór 1 januari van enig jaar, de subsidie voor
dat jaar in elk geval gedeeltelijk (namelijk voor 50%) wordt verleend. Conform het bepaalde in artikel 3, eerste lid, van
de wet van 31 mei 1937, houdende de omzetting van de Rijksstudiedienst voor de luchtvaart in een stichting (Stb. 523), zal dus steeds sprake zijn van de verlening van een subsidie. Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat deze bepaling
het budgetrecht van de Tweede Kamer onverlet laat.
Artikel 9 Verplichtingen NLR
Voor NLR gelden allereerst de verplichtingen zoals deze in de Algemene wet bestuursrecht zijn opgenomen. Daarnaast bevat artikel
9 enkele additionele verplichtingen die in het kader van de subsidie voor NLR gelden.
Zo is in onderdeel b van het eerste lid bepaald dat NLR onverwijld een schriftelijke mededeling aan de minister dient te doen
zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht
of dat niet of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan. Deze bepaling vloeit voort
uit de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking, welke 1 januari 2010 in werking zijn getreden. In onderdeel f van het eerste
lid is bepaald dat het aanwenden van verleende subsidie voor de financiering van betaalde opdrachten verboden is.
In onderdeel c van het tweede lid is bepaald dat NLR dient zorg te dragen voor een verklaring van een controlerend accountant.
Aan de inhoud van deze accountantsonderzoeken wordt vormgegeven door een controleprotocol dat in samenspraak met NLR is opgesteld.
Het vierde lid bevat de opdracht aan NLR te streven naar een eigen vermogen van minimaal 25% van het totaal vermogen. Ratio
van deze opdracht is het garanderen van een voortdurende gezonde toestand van de financiën van NLR. Teneinde de instandhouding
van NLR structureel te borgen en het risico uit te sluiten dat NLR als gevolg van tegenvallende resultaten gedwongen is om
aan het Rijk financiële ondersteuning te vragen, is met NLR de afspraak gemaakt dat NLR er naar streeft haar eigen vermogen
boven een bepaald minimum te handhaven. Een eigen vermogen met een omvang gelijk aan 25% van het totaal vermogen wordt daartoe
voldoende geacht. Zodra aannemelijk is dat het eigen vermogen onder genoemd percentage dreigt te geraken, dient NLR de minister
daarvan onverwijld schriftelijk op de hoogte te stellen.
Artikel 10 Voorschotverlening
Tegelijk met de beschikking tot subsidieverlening zal een beschikking tot bevoorschotting worden gegeven ter hoogte van 100%
van de verleende subsidie. NLR behoeft dus geen aanvraag tot bevoorschotting in te dienen. De redactie van deze bepaling vloeit
eveneens voort uit de Aanwijzingen voor de subsidieverstrekking waarnaar reeds in de toelichting op artikel 9 is verwezen.
Artikel 11 Subsidievaststelling
Artikel 11 bevat bepalingen ten aanzien van de subsidievaststelling.
Op basis van artikel 11, tweede lid, onder b, dient een financieel verslag bij de aanvraag tot subsidievaststelling te worden
gevoegd. In het eerder aangehaalde controleprotocol dat in samenspraak met NLR is ontwikkeld wordt hiervoor de term subsidieverslag
gebruikt. Hiermee wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen enerzijds dit verslag en anderzijds het financieel verslag
dat in het kader van de standaard financiële verslaggeving van NLR over enig jaar een rol speelt.
Teneinde te borgen dat de subsidiegelden worden besteed aan onderzoeken die door de bij NLR betrokken departementen (Verkeer
en Waterstaat, Defensie, Economische Zaken, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) noodzakelijk worden geacht, deze op de door
hen gewenste wijze worden uitgevoerd en ook leiden tot goede kwalitatieve resultaten zal de aanvraag tot subsidievaststelling
vergezeld dienen te gaan van zogenaamde tevredenheidsverklaringen van de betrokken departementen (tweede lid, onder d). Met
deze verklaringen geven de departementen aan of zij kunnen instemmen met de door NLR verrichte werkzaamheden. De tevredenheidsverklaring
heeft dus vooral een inhoudelijke betekenis. Ten aanzien van de vorm worden geen voorschriften gegeven. Elk departement is
dus in beginsel vrij om de verklaring op een haar passend voorkomende wijze in te richten.
Ten aanzien van het vierde en vijfde lid kan het volgende worden opgemerkt. Met deze bepalingen wordt enerzijds voorkomen
dat benodigde subsidiebedragen voor NLR verloren gaan als gevolg van bepaalde omstandigheden in enig begrotingsjaar en anderzijds
dat NLR vrijelijk over de niet-bestede subsidiebedragen kan beschikken. De niet-bestede subsidies blijven, afhankelijk van
hun aard, gedurende een bepaalde termijn nog ter beschikking voor hun oorspronkelijke doel.
De voor de Programmafinanciering ter beschikking gestelde, doch niet-bestede, bedragen kunnen ook nog in het begrotingsjaar
direct volgend op het jaar waarvoor de subsidie is verleend worden besteed. Mochten deze bedragen ook in dat jaar niet worden
besteed, dan dienen deze aan het begin van het daaropvolgende jaar op eerste vordering aan de minister te worden terugbetaald.
Voor de Instandhoudingsbijdrage geldt een vergelijkbare regeling, waarbij niet-bestede bedragen nog gedurende acht jaren na
het jaar waarvoor deze worden verleend alsnog kunnen worden besteed.
Artikel 12 Subsidie als bedoeld in artikel 2, tweede lid
Dit artikel bevat de voorschriften die van (overeenkomstige) toepassing zijn op onder andere de aanvraag, verlening en vaststelling
van een subsidie als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van deze regeling. Enkele van de artikelen 3 tot en met 11 van de onderhavige
regeling kunnen daarop niet – of niet onverkort – worden toegepast. Daarom is enerzijds de (overeenkomstige) toepasselijkheid
van een aantal artikelen of onderdelen daarvan expliciet benoemd en zijn anderzijds in de leden 2 tot en met 5 enkele aanvullende
procedurele vereisten neergelegd. Daar waar de artikelen ‘van toepassing’ worden verklaard, kunnen deze letterlijk gebruikt
worden. Als sprake is van het ‘van overeenkomstige toepassing’ verklaren, dienen de artikelen aldus te worden gelezen dat
het een subsidie als bedoeld in artikel 2, tweede lid, betreft.
Op basis van het derde lid dient de subsidieaanvraag vergezeld te gaan van een business case. Hiermee kan een zo volledig
mogelijke beoordeling van de aanvraag voor potentieel substantiële investeringen plaatsvinden.
Artikel 13 Inwerkingtreding
De onderhavige regeling dient vanaf 1 januari 2010 te gelden. Daar publicatie in de Staatscourant pas na die datum plaatsvindt,
is een bepaling van terugwerkende kracht opgenomen. Om de periode van terugwerkende kracht zo kort mogelijk te houden, is
er voor gekozen om de regeling in werking te laten treden met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant
waarin zij wordt geplaatst.
Voor de inwerkingtreding wordt geen gebruik gemaakt van vaste verandermomenten, aangezien de voorbereiding van deze regeling
vóór 1 januari 2010 is aangevangen.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
C.M.P.S. Eurlings.