Besluit van 25 maart 2010 no. 10.000800, tot goedkeuring van het besluit van de raad van de gemeente Katwijk van 28 mei 2009, nummer 2008-27776, tot onteigening krachtens artikel 77 van Titel IV van de onteigeningswet.

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 19 november 2009, nr. BJZ 20092009061637, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelezen de brief van het college van burgemeester en wethouders van Katwijk van 12 juni 2009, zaaknummer 2008-27776;

Gelet op Titel IV van de onteigeningswet en Titel 10.2 van de Algemene wet bestuursrecht;

De Raad van State gehoord (advies van 11 maart 2010, no. W08.09.0487/IV).

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 22 maart 2010, nr. BJZ 2010008588, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Beschikken bij dit besluit over de goedkeuring van het besluit van de raad van de gemeente Katwijk van 28 mei 2009, nummer 2008-27776, tot onteigening ingevolge artikel 77, eerste lid, aanhef en onder 1°, van de onteigeningswet, ten name van die gemeente, van de bij dat besluit aangewezen percelen, kadastraal bekend gemeente Katwijk, sectie A, nos. 12518, 15651, 15762 (ged.), en 16108, onderscheidenlijk de grondplannummers 1 tot en met 3 en 5.

Overwegingen

Het raadsbesluit tot onteigening

Op grond van artikel 77 van de onteigeningswet kan onteigening plaatsvinden onder meer ten behoeve van de uitvoering van een bestemmingsplan. De ter onteigening aangewezen grond is begrepen in het door de raad van de gemeente Katwijk op 1 november 2007 vastgestelde, en door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland op 3 juni 2008 goedgekeurde en inmiddels onherroepelijk geworden bestemmingsplan ‘Prins Hendrikkanaal e.o., herziening fase 2’, verder te noemen: het bestemmingsplan.

Noodzaak en urgentie

Zoals uit het bestemmingsplan blijkt, rusten op de in de onteigening begrepen gronden de bestemmingen ‘Wonen-W’ en ‘Verkeer en verblijf VV’.

Het bestemmingsplan voorziet in de reconstructie van een verouderd binnenstedelijk (haven)bedrijventerrein tot een woongebied met een brede scala aan voorzieningen en infrastructuur. Met de in het bestemmingsplan opgenomen woningbouwmogelijkheden geeft Katwijk uitvoering aan de woningbouwafspraken die zijn gemaakt in de regio Holland Rijnland.

De in de onteigening begrepen gronden liggen in deelgebied 1 van het bestemmingsplan. In dit deelgebied wordt voorzien in de bouw van een woongebouwencomplex, waarvan een ondergrondse parkeergarage met bergingen deel uitmaakt en waarin ook ruimte is bestemd voor detailhandel, persoonlijke dienstverlening en horeca. In totaal zullen in het complex 80 tot 50 woningen worden gebouwd, afhankelijk van de nog te maken keuze of dit zorgwoningen dan wel zelfstandige woningen zullen zijn.

In de door de gemeente Katwijk voorgestane wijze van planuitvoering wordt inzicht verschaft door het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting.

Uit het raadsbesluit blijkt dat de in de onteigening begrepen grond bezwaarlijk kan worden gemist bij de uitvoering van het bestemmingsplan. De realisatie van het complex is voorzien binnen de gemeenlijk te stellen periode van vijf jaren na de datum van dit goedkeuringsbesluit.

Bedenkingen

Het raadsbesluit van 28 mei 2009, nummer 2008-27776, tot onteigening, heeft overeenkomstig artikel 84, eerste lid, van de onteigeningswet met ingang van 12 juni 2009 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen binnen de gemeente Katwijk. De algemene kennisgeving van het raadsbesluit tot onteigening heeft op 11 juni 2009 plaatsgevonden in de ‘Katwijksche Post’ en in de ‘Rijnsburger’. Belanghebbenden zijn over het raadsbesluit ingelicht met brief van 9 juni 2009.

Tegen het raadsbesluit tot onteigening zijn bij Ons tijdig schriftelijk bedenkingen naar voren gebracht door:

  • 1) mr. A.M. Dumoulin namens de N.V. Rederij en Haringhandel M. Parlevliet te Katwijk (verder: de reclamante onder 1);

  • 2) mr. H.M. Giezen namens de Katwijkse Exploitatie Maatschappij te Katwijk (verder: de reclamante onder 2);

  • 3) mr. E.Grattan-Meinardi namens de N.V. Nuon Infra West te Amsterdam (verder: de reclamante onder 3).

Overeenkomstig artikel 86, tweede lid, van de onteigeningswet, heeft Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de reclamanten in de gelegenheid gesteld zich te doen horen. De reclamante onder 1) heeft op 1 oktober 2009 van deze gelegenheid gebruik gemaakt. De reclamanten onder 2) en 3) hebben laten weten van de geboden gelegenheid geen gebruik te zullen maken.

Overwegingen naar aanleiding van de bedenkingen

De reclamante onder 1) is eigenares van het mede in de onteigening begrepen perceel, kadastraal bekend gemeente Katwijk, sectie A, no. 12518.

Zij voert in haar bedenkingen aan, dat de gemeente onvoldoende financiële middelen ter beschikking heeft om op korte termijn tot uitvoering van het bouwplan te kunnen overgaan. De reclamante onder 1) heeft aanvankelijk haar perceel overeenkomstig de procedure op voet van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) aan de gemeente te koop aangeboden. De beoogde verkoop is niet doorgegaan vanwege de door de reclamante van de hand gewezen gemeentelijke aanbodprijs. De reclamante gaat in de bedenkingen uitvoerig in op de bedragen die in het kader van de Wvg-taxaties zijn genoemd en relateert deze aan de bedragen die in het kader van de planexploitatie zijn gehanteerd en waarbij volgens de reclamante een onjuiste toerekening van de saneringskosten van het oude gasfabriekterrein heeft plaatsgevonden die voor haar onvoordelig is. Ook de door de gemeente gekozen projectontwikkelaar is een in hun ogen erkend dure keuze. Tevens geeft de reclamante onder 1) aan, dat de grondexploitatie budgetneutraal is gehouden door een gemeentelijke bijdrage ten laste van het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing. De reclamante onder 1) concludeert tenslotte dat voldoende financiële middelen voor de uitvoering van het bouwplan ontbreken, dan wel dat daaromtrent geen zekerheid bestaat. Derhalve ontbreekt volgens de reclamante onder 1) aan de onteigening de urgentie. Tijdens het horen heeft de reclamante Ons verzocht de onteigening slechts dan goed te keuren, indien de zekerheid bestaat dat een door de rechter vastgestelde schadeloosstelling die de in de planexploitatie gebezigde hoogte van de grondprijs overschrijdt, ook daadwerkelijk aan de reclamante zal worden betaald door de gemeente.

Ten aanzien van de bedenkingen van de reclamante onder 1) overwegen Wij als volgt. De door de reclamante aangevoerde argumenten zijn deels van financieel-economische aard en konden in eerste instantie naar voren worden gebracht in de bestemmingsplanprocedure, waarin ook de toets aan de economische uitvoerbaarheid van het plan plaats vindt. In het kader van deze goedkeuringsprocedure kan een nader onderzoek naar de financiële uitvoerbaarheid geboden zijn, indien er redenen zijn om aan te nemen dat niet valt uit te sluiten dat de wijze van financiering van het plan(onderdeel) waarvoor wordt onteigend, van invloed zou kunnen zijn op de noodzaak om tot onteigening over te gaan en op de urgentietermijn van vijf jaar. In dit geval is Ons niet gebleken dat de wijze waarop vanuit het gemeentelijke ISV-budget is bijgedragen aan de planexploitatie, er toe zou kunnen leiden dat de realisering van het onteigeningsplan binnen de urgentietermijn onzeker zou zijn. In zoverre kunnen de bedenkingen van de reclamante onder 1) Ons dan ook geen aanleiding geven om aan het raadsbesluit tot onteigening geheel of gedeeltelijk de goedkeuring te onthouden.

Wat het tijdens het horen aan Ons gedane verzoek om zekerheid over de betaling van de schadeloosstelling betreft, merken Wij nog op dat de gemeente verplicht is de door de rechter uitgesproken schadeloosstelling daadwerkelijk aan de onteigende partij te betalen. In artikel 54 n, derde lid, van de onteigeningswet wordt in dit verband geregeld dat bij de inschrijving van het vonnis in de openbare registers bewijsstukken moeten worden overgelegd van betaling(en) dan wel van een zekerheidstelling terzake.

De reclamante onder 2) is eigenares van de mede in de onteigening begrepen percelen, kadastraal bekend gemeente Katwijk, sectie A, nos. 15651 en 16108.

Zij voert in haar bedenkingen in de eerste plaats aan, dat er tussen haar en de door de gemeente uitverkoren projectontwikkelaar op 18 mei 2009 een minnelijk akkoord is bereikt. Uitgangspunt daarbij was minnelijke verwerving in ruil voor een geldsom en een bouwclaim. Dit akkoord is evenwel door de gemeente (nog) niet bekrachtigd.

In dit verband voert de reclamante onder 2) ook een aantal bezwaren aan tegen het met de gemeente gevoerde minnelijk overleg. De onderhandelingen zijn niet serieus te noemen omdat vanaf het begin het uitgangspunt was om tot een totaalovereenkomst te komen. De gemeente doet evenwel geen bod op alle percelen van de reclamante en haar zustermaatschappij, maar slechts op de in de onteigening begrepen percelen. Hetgeen de gemeente biedt is voor de reclamante onder 2) niet aanvaardbaar omdat dat bod beneden de boekwaarde van haar percelen ligt.

De aanbiedingen zijn daarbij slechts onder voorwaarden gedaan. De reclamante vindt dat de gemeente niet tot onteigening had mogen besluiten voordat verder zou zijn onderhandeld, bijvoorbeeld over het door de gemeente gedane bod.

In de tweede plaats voert de reclamante onder 2) aan dat zij in staat en bereid is om een zelfstandig gedeelte van het woongebouwencomplex zelf te verwezenlijken. Het bouwblok is zodanig gesitueerd dat zelfrealisatie mogelijk is binnen de kaders van het bestemmingsplan. De gemeente, zo stelt de reclamante onder 2), weerlegt haar beroep op zelfrealisatie onvoldoende. De reclamante is bij zelfrealisatie bereid met derden en de gemeente samen te werken. Zij bouwt ook elders in het plangebied en heeft ook bewezen ervaring met de bouw van woon-zorgcomplexen. Het steekt haar dat zij als enige projectontwikkelaar met grondposities in het plangebied wordt onteigend, zodat de grond kan worden uitgegeven aan een concurrerende projectontwikkelaar. De gemeente heeft aangegeven dat zij daarom geen zelfrealisatie door de reclamante kan toestaan. Dit strijdt volgens de reclamante met de uitspraak van het Gerechtshof te Den Haag van 21 januari 1999, in welke uitspraak – kort gezegd – is bepaald dat het enkele feit dat een gemeente een bouwbedrijf heeft geselecteerd om een bestemmingsplan uit te voeren, niet in de weg kan staan aan zelfrealisatie door een grondeigenaar die daartoe overigens voldoende is toegerust.

Ten aanzien van de bedenkingen van de reclamante onder 2) die zien op het minnelijk overleg, overwegen Wij in het algemeen dat artikel 17 van de onteigeningswet bepaalt dat de onteigenende partij hetgeen onteigend moet worden éérst bij minnelijke overeenkomst in eigendom probeert te verkrijgen. Dit artikel heeft betrekking op de gerechtelijke fase van de onteigeningsprocedure. Het minnelijk overleg in de daaraan voorafgaande administratieve fase van de onteigeningsprocedure is echter één van de criteria waaraan door Ons kan worden getoetst bij de beoordeling van de noodzaak tot onteigening. Omdat onteigening als uiterste middel is bedoeld, zijn Wij van oordeel dat pas van dit middel mag worden gebruikgemaakt, als vóór het begin van de onteigeningsprocedure langs minnelijke weg niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming is te komen. Aan deze voorwaarde is naar Ons oordeel in beginsel voldaan, indien vóór de terinzagelegging van het ontwerp-onteigeningsbesluit is begonnen met de onderhandelingen over de minnelijke verwerving en op het moment van het nemen van het raadsbesluit tot onteigening voldoende aannemelijk is dat die onderhandelingen voorlopig niet tot de eigendomsoverdracht zullen leiden. Daarbij moet sprake zijn van een serieus minnelijk overleg. Doet zich deze situatie voor, dan kan een gemeente tot onteigening besluiten om daarmee een tijdige uitvoering van het bestemmingsplan zeker te stellen.

In het bijzonder overwegen Wij als volgt. Uit het ingestelde onderzoek is Ons gebleken dat door de gemeente Katwijk niet zal worden ingestemd met de door de reclamante onder 2) gememoreerde overeenkomst van 18 mei 2009, omdat de overeenkomst een sluitende planexploitatie in de weg staat. Hoe dan ook kan de overeenkomst niet worden beschouwd als het resultaat van een minnelijk overleg tussen de reclamante en de gemeente. Derhalve kan het bestaan van de overeenkomst voor Ons geen aanleiding zijn om aan te nemen dat aan de onteigening de noodzaak zou ontbreken.

De reclamante neemt in het gebied van het bestemmingsplan een aantal grondposities in, waaronder de twee ter onteigening aangewezen percelen in het deelgebied fase I. In het minnelijk overleg kan verwerving van alle grondposities aan de orde komen. Wanneer het overleg daarover stagneert, komt bij de beoordeling van het gevoerde minnelijk overleg in het kader van de goedkeuringsprocedure uitsluitend nog het onderhandelen over de in de onteigening begrepen gronden aan de orde. Ons is terzake uit de overgelegde stukken en uit het ingestelde onderzoek niet gebleken dat vorenbedoeld onderhandelen als onvoldoende zou kunnen worden bestempeld. Dat namens burgemeester en wethouders een aanbod onder voorwaarden is gedaan maakt dit niet anders. Bij transacties met gemeenten is dit immers noodzakelijk in verband met de bevoegdheden van de gemeenteraad bij aan- en verkoop van onroerende zaken. Nu het ten tijde van het raadsbesluit tot onteigening niet aannemelijk was dat binnen afzienbare termijn tot minnelijke overeenstemming zou kunnen worden gekomen, heeft de raad teneinde de tijdige uitvoering van het bestemmingsplan te verzekeren, naar Ons oordeel in zoverre tot onteigening kunnen besluiten. Voor zover de reclamante onder 2) het bod te laag vindt, wijzen Wij er op dat de burgerlijke rechter op voet van artikel 40 van de onteigeningswet bij uitsluiting bevoegd is om de hoogte van de schadeloosstelling te bepalen. Dit onderdeel van de bedenkingen van de reclamante onder 2) geeft Ons derhalve geen aanleiding om aan het raadsbesluit tot onteigening geheel of gedeeltelijk de goedkeuring te onthouden.

Ten aanzien van de bedenkingen van de reclamante onder 2) die zien op de mogelijkheid tot zelfrealisatie, overwegen Wij in het algemeen dat de gemeente bij een voorgenomen onteigening moet aantonen dat het doel waarvoor onteigend wordt niet op een andere manier te bereiken is. Van belang hierbij is dat wanneer een grondeigenaar aangeeft bereid en in staat te zijn om de aan zijn grond gegeven bestemming zelf te realiseren, onteigening in beginsel niet noodzakelijk is. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien de gemeente een andere vorm van planuitvoering wenst dan de grondeigenaar. Onteigening is dan pas gerechtvaardigd indien de gemeente aantoont dat in het publieke belang dringend behoefte bestaat aan de door haar gewenste vorm van planuitvoering. Welke vorm van planuitvoering in het publieke belang is staat in eerste instantie ter beoordeling van het gemeentebestuur. Of de grondeigenaar zelf tot planuitvoering in staat is hangt af van de door de gemeente gekozen vorm van planuitvoering. In verband daarmee moet de grondeigenaar zich op de hoogte kunnen stellen van die door de gemeente gewenste vorm. Over het algemeen kan deze worden gevonden in de toelichting op het bestemmingsplan of de bijbehorende voorschriften en/of de beschrijving in hoofdlijnen bij het bestemmingsplan. Andere mogelijke uitzonderingen kunnen zijn dat de grondeigenaar niet over voldoende aaneengesloten grond beschikt om de bestemming zelf op doelmatige wijze te kunnen realiseren of als de te onteigenen grond geen afzonderlijk deel van het te realiseren complex kan vormen. Wanneer er sprake is van een bestemmingsplan dat integraal moet worden uitgevoerd kan de grondeigenaar eveneens geen beroep op zelfrealisatie doen, indien hij daarvoor onvoldoende grond bezit.

In het bijzonder overwegen Wij dat Ons uit de overgelegde stukken en uit het ingestelde onderzoek is gebleken dat de in het deelgebied I geprojecteerde bebouwing bestaat uit een bouwtechnisch samenhangend onder- en bovengronds geheel, bestaande uit een parkeergarage c.a., bedrijfsruimten en (zorg)woningen. Het gebouw is slechts voor een klein gedeelte geprojecteerd op de twee eigendommen van de reclamante in het deelgebied I. Naar Ons oordeel heeft de raad terecht tot onteigening kunnen besluiten, nu de reclamante onder 2) over onvoldoende aaneengesloten gronden beschikt om de bestemming zelf te kunnen verwezenlijken in de door de gemeente voorgestane wijze van uitvoering. Voor zover de reclamante onder 2) verwijst naar de uitspraak van het Gerechtshof te Den Haag van 21 januari 1999, overwegen Wij dat nu het beroep op zelfrealisatie naar Ons oordeel niet kan slagen om de hiervoor genoemde redenen, een toetsing van het raadsbesluit aan de naar voren gebrachte uitspraak achterwege kan blijven. Alles overziende geeft dit onderdeel van de bedenkingen van de reclamante onder 2) Ons geen aanleiding om aan het raadsbesluit tot onteigening geheel of gedeeltelijk de goedkeuring te onthouden.

De reclamante onder 3) is eigenares van het gedeeltelijk mede in de onteigening begrepen perceel, kadastraal bekend gemeente Katwijk, sectie A, no. 15762.

Zij voert in haar bedenkingen aan, dat het haar verbaast dat de door haar op 12 maart 2009 tijdens een overleg met de gemeente naar voren gebrachte mondelinge zienswijzen niet als zodanig zijn onderkend en niet door de raad zijn meegewogen bij het besluit tot onteigening. De reclamante onder 3) bestrijdt de noodzaak en de urgentie van de onteigening. Sinds geruime tijd voert zij immers met de gemeente overleg om tot overeenstemming te komen over de overdracht van haar perceel. Dit is het terrein van een voormalige gasfabriek waarop thans enkele gebouwen staan ten behoeve van de energiedistributie. Er is altijd gesproken over de vervreemding van het gehele perceel. Gedeeltelijke verkoop is voor de reclamante onder 3) niet aan de orde. Het raadsbesluit is dan ook daarom onzorgvuldig omdat het na onteigening resterende perceelsgedeelte onevenredig in waarde zal dalen.

Ten aanzien van de bedenkingen van de reclamante onder 3) overwegen Wij dat Ons uit het ingestelde onderzoek is gebleken dat op 11 maart 2009 een overleg heeft plaats gevonden tussen de gemeente Katwijk, Alliander (NUON) en de provincie Zuid-Holland. Dit gesprek was er een van de vele in het kader van de onderhandelingen tussen genoemde partijen, die tot doel hadden om te komen tot een oplossing van de toerekening van de kosten van de bodemsanering van het oude gasfabriekterrein met het oog op een financieel verantwoorde grondexploitatie. Door de reclamante onder 3) is ter gelegenheid van het ingestelde onderzoek telefonisch bevestigd, dat men zich na het overleg van 11 maart wel bewust was van de mogelijkheid om schriftelijk zienswijzen naar voren te brengen, maar dat het daarvan niet meer is gekomen. Gelet op het onderwerp van de onderhandelingen en de tekst van het verslag van het overleg van 11 maart 2009, kan naar Ons oordeel in redelijkheid niet als vaststaand feit worden aangenomen dat op het overleg van 11 maart 2009 door een al dan niet daartoe bevoegde zustermaatschappij van de reclamante onder 3) namens haar concrete mondelinge zienswijzen naar voren zijn gebracht in het raam van de administratieve onteigeningsprocedure. Gelet op artikel 80, derde lid, van de onteigeningswet, kunnen Wij de reclamante onder 3) dan ook niet in haar bedenkingen ontvangen en kunnen Wij deze bedenkingen niet als zodanig toetsen op voet van artikel 79, eerste lid, van de onteigeningswet. Zulks onverlet Onze bevoegdheid tot een ambtshalve toetsing van het raadsbesluit tot onteigening.

Overige overwegingen

Uit de overgelegde stukken blijkt, dat op de bij het raadsbesluit van 28 mei 2009, nummer 2008-27776, behorende grondtekening van 6 april 2009, no. 090406, de aanduiding van het grondplannummer 3 niet is geplaatst op het te onteigenen gedeelte van het perceel 15762. Evenmin is op de grondtekening op de gebruikelijke wijze aangegeven dat het te onteigenen gedeelte van dat perceel deel uitmaakt van het geheel. Ook op de met het ontwerpraadsbesluit ter inzage gelegde grondtekening van 15 februari 2008, no. 080515 ontbreken bovenbedoelde preciseringen. Gezien de samenhang die bestaat tussen het raadsbesluit, de daarbij behorende kadastrale lijst en grondtekening en gelet op de correcte, gearceerde weergave van het te onteigenen perceelsgedeelte, overwegen Wij dat uit de bij het raadsbesluit behorende grondtekening overduidelijk kan worden opgemaakt welk gedeelte van het perceel 15762 in de onteigening is begrepen. Derhalve bestaat er voor Ons geen aanleiding om aan het raadsbesluit tot onteigening om die reden in zoverre ambtshalve de goedkeuring te onthouden.

Het moet in het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Katwijk worden geacht, dat de gemeente de eigendom verkrijgt van de in het raadsbesluit tot onteigening aangewezen gronden. Ook overigens is Ons niet gebleken van feiten of omstandigheden die aan de goedkeuring van het raadsbesluit tot onteigening in de weg zouden staan.

Beslissing

Wij hebben goedgevonden en verstaan:

Het besluit van de raad van de gemeente Katwijk van 28 mei 2009, nummer 2008-27776, goed te keuren.

Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is belast met de uitvoering van dit besluit, dat door toezending daarvan aan de gemeente Katwijk zal worden bekendgemaakt. Dit besluit zal tevens met het raadsbesluit in de Staatscourant worden geplaatst (www.officielebekendmakingen.nl).

Den Haag, 25 maart 2010

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.C. Huizinga-Heringa

RAADSBESLUIT

De raad van de gemeente Katwijk;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Katwijk van 14 april 2009 betreffende de onteigening van percelen ten behoeve van de uitvoering van het bestemmingsplan ‘Prins Hendrikkanaal e.o., herziening fase 2’ in deelgebied 1,

Gelet op artikel 77 e.v. onteigeningswet en de Algemene wet bestuursrecht,

Overwegende dat:

het bestemmingsplan ‘Prins Hendrikkanaal e.o., herziening fase 2’ in deelgebied 1 onder meer voorziet in de ontwikkeling van een gebouwencomplex met bijbehorende voorzieningen op gronden welke bestemd zijn voor ‘Wonen’ en ‘Verkeer en verblijf’;

bij raadsbesluit van 1 november 2007 het bestemmingsplan ‘Prins Hendrikkanaal e.o., herziening fase 2’ is vastgesteld;

het bestemmingsplan ‘Prins Hendrikkanaal e.o., herziening fase 2’ op 3 juni 2008 geheel is goedgekeurd door gedeputeerde staten van Zuid-Holland en inmiddels onherroepelijk is;

de gemeente Katwijk ten behoeve van de uitvoering van het bestemmingsplan ‘Prins Hendrikkanaal e.o., herziening fase 2’ in deelgebied 1 moet kunnen beschikken over een aantal (gedeelten van) percelen, welke zijn gelegen in het plangebied van genoemd bestemmingsplan;

ter realisering van de voornoemde bestemmingen de eigendom verkregen dient te worden van (gedeelten van) de percelen zoals deze in de lijst van te onteigenen percelen en op de grondtekening (met projectnummer X.111004.461145, tekeningnummer 03, versie B van 6 april 2009) en situatietekening (met projectnummer X.111004.461145, tekeningnummer 02, versie B van 6 april 2009) zijn vermeld;

met de eigenaren tot dusver geen overeenstemming is bereikt over de aankoop van de benodigde percelen en het noodzakelijk wordt geacht deze percelen aan te wijzen ter onteigening;

de betrokken eigenaren van de in de lijst van te onteigenen percelen evenals de overige bekend zijnde belanghebbenden een brief hebben ontvangen met het ontwerp raadsbesluit tot onteigening met bijbehorende bescheiden;

op de gebruikelijke wijze is gepubliceerd dat het ontwerp raadsbesluit tot onteigening en de daarbij behorende bescheiden conform artikel 80 onteigeningswet en afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht gedurende zes weken voor een ieder ter inzage heeft gelegen op het gemeentehuis te Katwijk en de servicepunten te Valkenburg en Rijnsburg;

naar aanleiding van deze terinzagelegging zienswijzen zijn ontvangen van:

  • 1. Mr A.M. Dumoulin, verbonden aan Maaldrink Vermeulen Grooss Advocaten & Notarissen, namens besloten vennootschap N.V. Rederij en Haringhandel M. Parlevliet bij brief van 3 maart 2009, ingekomen 4 maart 2009. Tevens per fax van 3 maart 2009.

  • 2. H.M. Giezen, verbonden aan DLA Piper Nederland N.V., namens de Katwijkse Exploitatie Maatschappij B.V. bij brief van 25 maart 2009, ingekomen 26 maart 2009.

het college van burgemeester en wethouders in zijn voorstel van 14 april 2009 heeft aangegeven dat de zienswijzen geen aanleiding hebben gegeven tot het aanpassen van het ontwerp raadsbesluit tot onteigening met bijbehorende bescheiden;

het gestelde in het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 april 2009 wordt overgenomen;

Besluit:

met overneming van de in het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 april 2009 weergegeven overwegingen, welke worden geacht van dit besluit deel uit te maken:

  • 1. Reclamanten in hun zijn zienswijzen te ontvangen.

  • 2. De ingebrachte zienswijzen ongegrond te verklaren.

  • 3. Ter uitvoering van het bestemmingsplan ‘Prins Hendrikkanaal e.o., herziening fase 2’ in deelgebied 1 en conform titel IV van de onteigeningswet, ten name van de gemeente Katwijk, de (gedeelten van) percelen overeenkomstig de bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte lijst van te onteigenen percelen en grondtekening (met projectnummer X.111004.461145, tekeningnummer 03, versie B van 6 april 2009) en situatietekening (met projectnummer X.111004.461145, tekeningnummer 02, versie B van 6 april 2009), aan te wijzen ter onteigening.

  • 4. Indien en voor zover de in dit besluit bedoelde percelen niet c.q. niet tijdig door de gemeente bij wege van minnelijke verwerving vrij van alle lasten en rechten in eigendom is verkregen, in rechte de (vervroegde) onteigening wordt gevorderd en dat alsdan terzake namens de gemeente een rechtsgeding wordt gevoerd in eerste aanleg en -zonodig- in hoger beroep en cassatie, zowel eisende als -zonodig- verwerende, het instellen van bijzondere rechtsmiddelen en procesgangen ter uitvoering van dit besluit daaronder begrepen, waaronder in het bijzonder het indien nodig ten name van de gemeente in rechte verzoeken om benoeming van derden als bedoeld in artikel 20 ow.

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Katwijk in zijn openbare vergadering van 28 mei 2009.

De griffier.

De voorzitter.

Lijst van te onteigenen percelen t.b.v. bestemmingsplan ‘Prins Hendrikkanaal e.o., herziening fase 2’

  

Van de Onroerende zaak bij het Kadaster bekend als

Grond•plannr

Te onteigenen grootte

Cultuurtoestand

Groot

Gemeente

Sectie

Nummer

Ten name van

Woonpl./Zetel

(ha.a.ca)

 

(ha.a.ca)

     

1

00.20.26

wonen erf - tuin

00.20.26

Katwijk

A

12518

1/1 eigendom: NV Rederij en Haringhandel M. Parlevliet

Katwijk aan Zee

         

2

00.04.45

bedrijvigheid (industrie)

00.04.45

Katwijk

A

15651

1/1 eigendom: Katwijkse Exploitatie Maatschappij BV

Katwijk

         

3

00.14.00

bedrijvigheid (nutsvoorziening)

01.04.97

Katwijk

A

15762

1/1 eigendom: N.V. Nuon Infra West

Amsterdam

         

4

        
         

5

00.02.40

berging-stalling (garage-schuur)

00.02.40

Katwijk

A

16108

1/1 eigendom: Katwijkse Exploitatie Maatschappij BV

Katwijk

Behorende bij besluit van de raad van de gemeente Katwijk d.d. 28 mei 2009

De griffier.

De voorzitter.

Naar boven