Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2010, 59 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2010, 59 | beleidsregel |
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Gelet op artikel 64 van de Wet kinderopvang;
Besluit:
De bijlagen 1, 2, 5 en 6 behorende bij de Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang worden vervangen door de bij dit besluit behorende bijlagen 1, 2, 5 en 6.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
S.A.M. Dijksma.
Het toetsingskader dagopvang bevat de domeinindeling en de voorwaarden. Het kader betreft een inhoudelijke uitwerking van de kwaliteitsaspecten, ingedeeld naar domeinen en voorwaarden. Vastgelegd is naar welke kwaliteitsaspecten de toezichthouder kijkt. De verschillende vormen van onderzoek (onderzoek na aanvraag registeropname, periodiek onderzoek, incidenteel onderzoek en nader onderzoek) vinden plaats op basis van dit kader. Aan de hand van dit toetsingskader komt de toezichthouder tot een oordeel over de mate waarin aan de basiskwaliteitseisen van dagopvang wordt voldaan.
De kwaliteitsaspecten die de toezichthouder beoordeelt voor dagopvang zijn ingedeeld naar de volgende domeinen:
0. kinderopvang in de zin van de Wet kinderopvang;
1. ouders;
2. personeel;
3. veiligheid en gezondheid;
4. accommodatie en inrichting;
5. groepsgrootte en beroepskracht-kind-ratio;
6. pedagogisch beleid en praktijk;
7. klachten.
Elk domein kent verschillende voorwaarden; criteria waarop wordt getoetst of wordt voldaan aan de kwaliteitsvoorschriften uit de Wet kinderopvang, Besluit Registratie Kinderopvang, de Regeling Wet kinderopvang, de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang of de Wet klachtrecht cliënten zorgsector. Voor het domein pedagogische praktijk zijn indicatoren opgenomen waaraan de praktijk wordt getoetst.
Het toetsingskader buitenschoolse opvang is opgesteld door GGD Nederland, in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
Dit toetsingkader is gewijzigd in november 2009. Het toetsingskader gaat in op 1 januari 2010.
Wet kinderopvang (artikel 1, eerste lid) Beleidsregels werkwijze toezichthouder (artikel 4, eerste lid) | |
Voorwaarden | 1 De opvang vindt bedrijfsmatig of anders dan om niet plaats. |
2 Gedurende de opvang wordt verzorging en opvoeding geboden. | |
3 De opvang is gericht op kinderen in de leeftijd van 0 jaar tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint. |
Wet kinderopvang (artikel 59) | |
Voorwaarde | 1 De houder heeft een reglement oudercommissie vastgesteld. |
Wet kinderopvang (artikel 59) | |
Voorwaarden | 1 Het reglement omvat regels omtrent het aantal leden. |
2 Het reglement omvat regels omtrent de wijze van kiezen van de leden. | |
3 Het reglement omvat regels omtrent de zittingsduur van de leden. | |
4 Het reglement omvat geen regels omtrent werkwijze van de oudercommissie. | |
5 De houder wijzigt het reglement na instemming van de oudercommissie. |
Wet kinderopvang (artikel 58) | |
Voorwaarde | 1 De houder heeft een oudercommissie ingesteld. |
Wet kinderopvang (artikel 58) | |
Voorwaarden | 1 De houder is geen lid. |
2 Het personeel is geen lid. | |
3 De leden worden gekozen uit en door de ouders. | |
4 De houder stelt de oudercommissie in de gelegenheid haar eigen werkwijze te bepalen. |
Wet kinderopvang (artikelen 60 en 60a) | |
Voorwaarden | 1 De houder stelt de oudercommissie in staat haar advies uit te brengen over elk voorgenomen besluit met betrekking tot de genoemde onderwerpen1. |
2 De houder verstrekt de oudercommissie tijdig en desgevraagd schriftelijk alle informatie die deze voor de vervulling van haar taak redelijkerwijs nodig heeft. | |
3 Van een gevraagd advies van de oudercommissie wijkt de houder alleen af indien hij schriftelijk en gemotiveerd aangeeft dat het belang van de kinderopvang zich tegen het advies verzet. | |
4 De houder geeft de oudercommissie gelegenheid ook ongevraagd te adviseren over de genoemde onderwerpen1. |
Het gaat hier om de volgende onderwerpen: het bieden van verantwoorde kinderopvang; het pedagogisch beleid; voedingsaangelegenheden van algemene aard; het algemene beleid op het gebied van opvoeding, veiligheid, gezondheid; de openingstijden; het beleid met betrekking tot spel- en ontwikkelingsactiviteiten ten behoeve van de kinderen; de vaststelling of wijziging van een regeling inzake de behandeling van klachten en het aanwijzen van personen die belast worden met de behandeling van klachten; wijziging van de prijs van kinderopvang.
Wet kinderopvang (artikelen 54 en 63, vierde lid) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang1 (artikel 3, tweede lid) | |
Voorwaarden | 1 De houder informeert de ouders over het te voeren beleid2. |
2 De houder informeert de ouders en de kinderen in welke stamgroep het kind verblijft en welke beroepskrachten op welke dag bij welke groep horen3, 4. | |
3 De houder legt een afschrift van het inspectierapport op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats. | |
4 De informatie is gedetailleerd genoeg om ouders een adequaat beeld van de praktijk te geven. | |
5 De praktijk sluit aan bij de aan de ouders verstrekte informatie. |
Normen ontleend aan de beleidsregel gelden als richtlijn. De houder mag daar eventueel van afwijken, mits hij daarvoor een goede reden heeft en ten minste een gelijkwaardig alternatief biedt voor hetgeen de betreffende norm in de beleidsregel beoogt. Is dat het geval dan is de beleidsregel op dat onderdeel niet van toepassing.
Het gaat hier om: het bieden van verantwoorde kinderopvang; het pedagogisch beleid; het aantal beroepskrachten in relatie tot het aantal kinderen per leeftijdscategorie; de groepsgrootte; de opleidingseisen van de beroepskrachten; het beleid met betrekking tot de voorwaarden waaronder en de mate waarin beroepskrachten in opleiding kunnen worden belast met de verzorging en opvang van kinderen; het te voeren beleid inzake veiligheid en gezondheid, waaronder de risico-inventarisatie; het te voeren beleid inzake de te gebruiken voertaal, voor zover geen Nederlands.
Deze voorwaarde geldt niet voor kinderen die gebruik maken van een flexibel aanbod, dat er uit bestaat dat de dagen waarop deze kinderen komen per week verschillen. Welke kinderen dat zijn moet blijken uit het contract tussen de houder en de ouders van het kind (Beleidsregels kwaliteit kinderopvang, artikel 3, zesde lid).
Wet kinderopvang (artikel 50, derde, vierde en vijfde lid) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 10) | |
Voorwaarden | 1 Personen werkzaam bij het kindercentrum zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag1. |
2 De verklaring omtrent het gedrag is vóór aanvang van de werkzaamheden bij het kindercentrum overlegd. | |
3 De verklaring omtrent het gedrag is bij overleggen niet ouder dan twee maanden. |
Deze verplichting geldt voor de houder, bestuurder of werknemer, met uitzondering van werknemers die niet op het kindercentrum werkzaam zijn. Het gaat hierbij om alle bestuurders, dus ook om leden van een stichtingsbestuur of van een raad van toezicht. De verplichting tot overleggen van een verklaring omtrent het gedrag geldt ook voor uitzendkrachten werkzaam op een kindercentrum. Conform art. 10, lid 3, dienen zij alleen de eerste keer dat de werkzaamheden op een kindercentrum aanvangen, een verklaring omtrent het gedrag te overleggen. Voor stagiaires die minimaal drie maanden worden ingezet geldt dat zij in het bezit zijn van een verklaring omtrent het gedrag of datbij aanvang van hun eerste stageperiode een VOG voor hen moet zijn aangevraagd.
Wet kinderopvang (artikel 50, eerste lid) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 9, eerste lid) | |
Voorwaarde | 1 Alle beroepskrachten beschikken over de voor de werkzaamheden passende beroepskwalificatie zoals in de CAO kinderopvang is opgenomen1. |
Voor personen die vanaf een moment vóór mei 1991 in dienst zijn bij huidige werkgever geldt een overgangsbepaling.
Wet kinderopvang (artikel 50, eerste lid) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 9, tweede lid) | |
Voorwaarden | 1a Alle PMIO’ers beschikken over een diploma op minimaal MBO-3 niveau; OF 1b Een HAVO of VWO diploma; OF 1c Een voor de kinderopvang relevant, maar nog niet gelijkgesteld buitenlands diploma én relevante werkervaring. |
2 Voor alle PMIO’ers is binnen 2 maanden na aanvang van de arbeidsovereenkomst een persoonlijk ontwikkelplan opgesteld. | |
3 Alle PMIO’ers worden ingezet conform een actueel persoonlijk ontwikkelplan. |
Wet kinderopvang (artikel 55) | |
Voorwaarde | 1a De voorgeschreven voertaal wordt gebruikt. OF 1b Er wordt een andere taal als voertaal gebezigd, omdat de herkomst van de kinderen in deze specifieke omstandigheid daartoe noodzaakt, overeenkomstig een door de houder vastgestelde gedragscode1. |
Het gaat hier bijvoorbeeld om een kindercentrum voor kinderen van internationale bedrijven of organisaties waar de voertaal bijvoorbeeld Engels is.
Wet kinderopvang (artikel 51) | |
Voorwaarden | 1 De houder heeft een risico-inventarisatie veiligheid van maximaal een jaar oud1. |
2 De houder heeft een risico-inventarisatie veiligheid betreffende de actuele situatie. |
Wet kinderopvang (artikel 51) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 8) | |
Voorwaarden | 1 De risico-inventarisatie beschrijft de veiligheidsrisico’s die de opvang van de kinderen met zich meebrengt op de thema’s: verbranding, vergiftiging, verdrinking, valongevallen, verstikking, verwondingen, beknelling, botsen, stoten, steken en snijden. |
2 Er is een plan van aanpak waarin is aangegeven welke maatregelen op welk moment worden genomen in verband met de risico’s, alsmede de samenhang tussen de risico’s en de maatregelen. | |
3 Er is een registratie van ongevallen, waarbij per ongeval de aard en plaats van het ongeval, de leeftijd van het kind, de datum van het ongeval en een overzicht van te treffen maatregelen worden vermeld. |
Wet kinderopvang (artikel 51) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 8) | |
Voorwaarden | 1 De geïnventariseerde risico’s zijn compleet en komen overeen met de risico’s in de praktijk. |
2 Risico’s worden gereduceerd door het nemen van preventieve maatregelen die effectief en adequaat zijn. | |
3 De houder draagt zorg voor uitvoering van het plan van aanpak. | |
4 Beroepskrachten zijn op de hoogte van de risico’s en de aanpak daarvan. | |
5 Beroepskrachten handelen conform het plan van aanpak. |
Wet kinderopvang (artikel 51) | |
Voorwaarden | 1 De houder heeft een risico-inventarisatie gezondheid van maximaal een jaar oud1. |
2 De houder heeft een risico-inventarisatie gezondheid betreffende de actuele situatie. |
Wet kinderopvang (artikel 51) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 8) | |
Voorwaarden | 1 De risico-inventarisatie beschrijft de gezondheidsrisico’s die de opvang van de kinderen met zich meebrengt op de thema’s: ziektekiemen, binnenmilieu, buitenmilieu en medisch handelen. |
2 Er is een plan van aanpak waarin is aangegeven welke maatregelen op welk moment worden genomen in verband met de risico’s, alsmede de samenhang tussen de risico’s en de maatregelen. |
Wet kinderopvang (artikel 51) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 8) | |
Voorwaarden | 1 De geïnventariseerde risico’s zijn compleet en komen overeen met de risico’s in de praktijk. |
2 Risico’s worden gereduceerd door het nemen van preventieve maatregelen die effectief en adequaat zijn. | |
3 De houder draagt zorg voor uitvoering van plan van aanpak. | |
4 Beroepskrachten zijn op de hoogte van de risico’s en de aanpak daarvan. | |
5 Beroepskrachten handelen conform het plan van aanpak. |
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 10a) | |
Voorwaarde | De houder heeft een protocol kindermishandeling welke voldoet aan de beschreven eisen1. |
Het protocol hanteert de definitie van kindermishandeling conform de Wet op de Jeugdzorg (2005), welke als volgt luidt: ‘Kindermishandeling is elke vorm van bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of onvrijheid staat, actief of passief, opdringen waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel. Hieronder vallen ook verwaarlozing en onthouden van essentiële hulp, medische zorg en onderwijs en het getuige zijn van huiselijk geweld.’
In het protocol zijn verantwoordelijkheden per organisatielaag uitgesplitst in taken en bevoegdheden.
Het protocol bevat een stappenplan waarin minimaal de volgende fases aan bod komen: vermoeden, overleg, plan van aanpak, beslissen, handelen, evaluatie en nazorg.
Het stappenplan bevat een tijdslijn vanaf de persoon met een vermoeden van kindermishandeling tot en met de nazorg. Het stappenplan is voorzien van een heldere toelichting, hulpmiddelen voor het doorlopen ervan en aandachtspunten voor de gespreksvoering met verschillende partijen.
Het protocol bevat een lijst van signalen per ontwikkelingsgebied, uitgesplitst voor de groep van 0–4 jaar en de groep van 4–12 jaar, om kindermishandeling zo vroeg mogelijk te signaleren. De ontwikkelingsgebieden per leeftijdscategorie (0–4 jarigen dan wel 4–12 jarigen) die in de lijst aan bod dienen te komen zijn: psycho-sociale signalen, medische signalen, kenmerken verzorgers/gezin, signalen specifiek voor seksueel misbruik, signalen die specifiek zijn voor kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld.
Het protocol besteedt aandacht aan de omgang met de Wet bescherming persoonsgegevens. In het protocol dienen de volgende punten met betrekking hierop behandeld te worden: zorgvuldig handelen, inzagerecht ouders/wettelijk vertegenwoordigers, contact met andere instellingen, omgaan met schriftelijke informatie.
Het protocol besteedt aandacht aan de mogelijke situatie dat een beroepskracht de vermoedelijke dader is.
Het protocol bevat praktische informatie over de Bureaus Jeugdzorg en het Advies&Meldpunt Kindermishandeling (AMK).
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 10a) | |
Voorwaarde | 1 De houder draagt er zorg voor dat beroepskrachten op de hoogte zijn van de inhoud van het protocol kindermishandeling. |
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 10a) | |
Voorwaarden | 1 De beroepskrachten kennen de inhoud van het protocol. |
2 De beroepskrachten handelen aantoonbaar naar het protocol kindermishandeling. |
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 5) | |
Voorwaarden | 1 Elke stamgroep beschikt over een afzonderlijke vaste groepsruimte. |
2 Er is ten minste 3,5 m2 bruto oppervlakte in de groepsruimte beschikbaar per kind, waaronder mede begrepen passend voor spelactiviteiten ingerichte ruimtes buiten de groepsruimte. | |
3 De binnenspeelruimte is ingericht in overeenstemming met het aantal op te vangen kinderen. | |
4 De binnenspeelruimte is passend ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen en het pedagogisch beleid. |
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 6) | |
Voorwaarden | 1 Er is een afzonderlijke slaapruimte voor in ieder geval kinderen tot anderhalf jaar. |
2 De slaapruimte is afgestemd op het aantal op te vangen kinderen. |
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 7, eerste lid) | |
Voorwaarden | 1 Er is ten minste 3 m2 bruto buitenspeelruimte beschikbaar per aanwezig kind. |
2 De buitenspeelruimte is voor kinderen toegankelijk. | |
3 De buitenspeelruimte is aangrenzend aan het kindercentrum. | |
4 De buitenspeelruimte is passend ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen en het pedagogisch beleid. |
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 3, eerste en vierde lid) | |
Voorwaarden | 1 De opvang vindt plaats in stamgroepen1. |
2a De stamgroep bestaat uit maximaal 12 kinderen tot 1 jaar. OF 2b De stamgroep bestaat uit maximaal 16 kinderen van 0 tot 4 jaar waarvan maximaal 8 kinderen tot 1 jaar. |
Indien het kindercentrum daarvoor kiest, mogen de kinderen bij (spel)activiteiten de stamgroepruimte verlaten.
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang1 (artikel 3, derde en vierde lid) | |
Voorwaarden | 1 Ieder kind heeft maximaal drie vaste beroepskrachten2. |
2 Dagelijks is minimaal één van de vaste beroepskrachten werkzaam op de groep van het kind. | |
3 Ieder kind maakt van maximaal twee stamgroepruimtes3 gebruik gedurende een week. |
Voorwaarden 1, 2 en 3 gelden niet voor kinderen die gebruik maken van een flexibel aanbod, dat er uit bestaat dat de dagen waarop deze kinderen komen per week verschillen. Welke kinderen dat zijn moet blijken uit het contract tussen de houder en de ouders van het kind.
Indien in de groep met drie beroepskrachten tegelijk wordt gewerkt, worden er maximaal vier vaste beroepskrachten toegewezen aan ieder kind.
Een stamgroepruimte is de ruimte waar de kinderen van de dagopvang het grootste deel van de dag aanwezig zijn.
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 3, tweede, derde, zevende en achtste lid) | |
Voorwaarden | 1 De verhouding tussen het aantal beroepskrachten en het aantal feitelijk gelijktijdig aanwezige kinderen in de groep bedraagt ten minste: – 1 beroepskracht per 4 aanwezige kinderen tot 1 jaar; – 1 beroepskracht per 5 aanwezige kinderen van 1 tot 2 jaar; – 1 beroepskracht per 6 aanwezige kinderen van 2 tot 3 jaar; – 1 beroepskracht per 8 aanwezige kinderen van 3 tot 4 jaar. Bij kinderen van verschillende leeftijden in één groep wordt het rekenkundig gemiddelde berekend1, 2. |
2 Indien conform de beroepskracht-kind-ratio slechts één beroepskracht in het kindercentrum aanwezig is, dan is ondersteuning van deze beroepskracht door een andere volwassene in geval van calamiteiten geregeld. |
Als bij (spel)activiteiten de kinderen de stamgroep verlaten, kan de beroepskracht-kind-ratio op kindercentrumniveau worden vastgesteld volgens dezelfde sleutel. De op de locatie aanwezige beroepskrachten houden zich bezig met taken die direct met de kinderen te maken hebben.
Zie Bijlage 1: Schema voor de berekening van de beroepskracht-kind-ratio bij groepen dagopvang van samengestelde leeftijd en Bijlage 2: Schema voor de berekening van de beroepskracht-kind-ratio bij samengestelde groepen dagopvang en buitenschoolse opvang.
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 3, tiende, elfde en twaalfde lid) | |
Voorwaarden | 1 Gedurende de genoemde openingstijden kunnen ten hoogste drie uur per dag, niet aaneengesloten, minder beroepskrachten ingezet worden dan volgens de beroepskracht-kind-ratio vereist is. |
2 De drie uur afwijkende inzet betreft uitsluitend de tijd voor 9.30 en na 16.30 uur en tijdens de voor dat kindercentrum gebruikelijke middagpauze. | |
3 De afwijking betreft maximaal anderhalf aaneengesloten uren voor 9.30 en na 16.30 uur en tijdens de voor dat kindercentrum gebruikelijke middagpauze gedurende maximaal twee uur aaneengesloten. | |
4 Minstens de helft van het aantal vereiste beroepskrachten wordt ingezet wanneer er tijdelijk wordt afgeweken van de beroepskracht-kind-ratio. | |
5 Indien als gevolg van het afwijken van de beroepskracht-kind-ratio slechts één beroepskracht in het kindercentrum ingezet wordt, dan is er ten minste één andere volwassene in het kindercentrum aanwezig. |
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2) | |
Voorwaarde | 1 De houder heeft een pedagogisch beleidsplan waarin de voor dat kindercentrum kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven. |
Wet kinderopvang (artikel 50) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2) | |
Voorwaarden | 1 In het pedagogisch beleidsplan staat in duidelijke en observeerbare termen het volgende beschreven: de wijze waarop de emotionele veiligheid van kinderen wordt gewaarborgd, de mogelijkheden voor kinderen tot de ontwikkeling van hun persoonlijke- en sociale competentie, en de wijze waarop de overdracht van normen en waarden aan kinderen plaatsvindt. |
2 Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen de werkwijze, de maximale omvang en de leeftijdsopbouw van de stamgroep. | |
3 Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen bij welke (spel)activiteiten kinderen hun stamgroep verlaten. | |
4 Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen hoe beroepskrachten bij hun werkzaamheden worden ondersteund door andere volwassenen1. |
Wet kinderopvang (artikel 50) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2) | |
Voorwaarden | 1 De beroepskrachten kennen de inhoud van het pedagogisch beleidsplan. |
2 De beroepskrachten handelen conform het pedagogisch beleidsplan. |
Wet kinderopvang (artikelen 49 en 50) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2) | |
Indicatoren | 1 De beroepskracht communiceert met de kinderen. |
2 De beroepskracht heeft een respectvolle houding naar de kinderen. | |
3 Er heerst een ontspannen, open sfeer in de groep. | |
4 De kinderen worden uitgenodigd tot participatie. | |
5 Kinderen hebben vaste beroepskrachten en bekende leeftijdsgenootjes om zich heen. | |
6 Er is informatieoverdracht tussen ouders en beroepskracht. |
Wet kinderopvang (artikelen 49 en 50) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2) | |
Indicatoren | 1 De beroepskracht ondersteunt en stimuleert individuele kinderen. |
2 Er is een goede interactie tussen beroepskracht en individuele kinderen. | |
3 Kinderen hebben de mogelijkheid om eigen ervaringen op te doen middels spelmateriaal, activiteitenaanbod en inrichting. | |
4 Er is aandacht voor leermomenten. Hierbij is taal en motorisch spel van jonge kinderen belangrijk. |
Wet kinderopvang (artikelen 49 en 50) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2) | |
Indicatoren | 1 De beroepskracht ondersteunt de kinderen in de interactie tussen kinderen onderling. |
2 De beroepskracht ondersteunt de kinderen in het voorkómen en oplossen van conflicten. | |
3 De kinderen maken deel uit van het groepsgebeuren. |
Wet kinderopvang (artikelen 49 en 50) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2) | |
Indicatoren | 1 Afspraken, regels en omgangsvormen zijn aanwezig. |
2 Afspraken, regels en omgangsvormen zijn duidelijk. | |
3 Afspraken, regels en omgangsvormen worden aan de kinderen uitgelegd. | |
4 Beroepskrachten geven zelf in hun spreken en handelen het goede voorbeeld. |
Wet klachtrecht cliënten zorgsector (artikelen 1, 2, 2a en 3c) | |
Voorwaarden | 1 De houder treft een regeling voor de behandeling van klachten die voldoet aan de beschreven eisen1. |
2 De houder brengt de regeling op passende wijze onder de aandacht van ouders. | |
3 De houder ziet erop toe dat de klachtencommissie werkt met een reglement. | |
4 De houder hanteert de termijn waarbinnen schriftelijk wordt gereageerd naar aanleiding van een oordeel van de klachtencommissie2. | |
5 De houder leeft geheimhoudingsplicht na. | |
6 De houder draagt er zorg voor dat over elk kalenderjaar een openbaar verslag wordt opgesteld, waarin ten minste een aantal vaste onderdelen worden aangegeven3. | |
7 De houder zendt het verslag voor 1 juni van het daaropvolgende kalenderjaar aan de GGD. |
Door of namens een cliënt kan bij de klachtencommissie een klacht tegen een zorgaanbieder worden ingediend over een gedraging van hem of van voor hem werkzame personen jegens de cliënt.
Klachten van cliënten worden behandeld door een klachtencommissie (min. 3 leden, voorzitter klachtencommissie niet in dienst bij de organisatie, persoon waarover geklaagd wordt, mag niet in de commissie zitten).
Binnen een afgesproken termijn moeten klager, degene over wie geklaagd is en houder schriftelijk en met redenen omkleed in kennis worden gesteld van het oordeel (gegrondheid en evt. aanbevelingen). Als de termijn wordt overschreden, worden betrokkenen ingelicht (met reden).
Klager en degene over wie geklaagd is worden in de gelegenheid gesteld om gehoord te worden (schriftelijk of mondeling).
Klager en beklaagde mogen zich laten bijstaan.
De houder deelt de klager en de klachtencommissie, binnen een maand na ontvangst van het oordeel van de klachtencommissie schriftelijk mede of hij naar aanleiding van dat oordeel maatregelen zal nemen en zo ja, welke. Als de termijn wordt overschreden, worden betrokkenen ingelicht (met reden) en wordt er een nieuwe termijn afgesproken.
Het openbaar verslag bevat de volgende onderdelen: beknopte beschrijving van de regeling, de wijze waarop de houder de regeling onder de aandacht heeft gebracht, de samenstelling van de klachtencommissie, in welke mate de klachtencommissie haar werkzaamheden heeft kunnen verrichten, het aantal en de aard van de door de klachtencommissie behandelde klachten, de strekking van de oordelen en de aanbevelingen en de aard van de maatregelen.
Wet kinderopvang (artikel 60a) | |
Voorwaarden | 1 De houder treft een regeling voor de behandeling van klachten van de oudercommissie over een door hem genomen besluit als bedoeld in artikel 60, eerste lid die voldoet aan de beschreven eisen1. |
2 De houder brengt de regeling op passende wijze onder de aandacht van oudercommissie. | |
3 De houder zorgt voor naleving van de regeling. | |
4 De houder draagt er zorg voor dat over elk kalenderjaar een openbaar verslag wordt opgesteld, waarin ten minste een aantal vaste onderdelen worden aangegeven2. | |
5 De houder zendt het verslag voor 1 juni van het daaropvolgende kalenderjaar aan de GGD. |
De getroffen regeling waarborgt dat aan de behandeling van een klacht van de oudercommissie niet wordt deelgenomen door de houder of door een persoon die werkzaam is voor of bij de houder op wie die klacht betrekking heeft. De artikelen 2, tweede tot en met vijfde lid, zevende lid, en negende lid, 2a, 3c en 4 van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector zijn van overeenkomstige toepassing.
Het openbaar verslag bevat de volgende onderdelen: beknopte beschrijving van de regeling, de wijze waarop de houder de regeling onder de aandacht heeft gebracht, de samenstelling van de klachtencommissie, in welke mate de klachtencommissie haar werkzaamheden heeft kunnen verrichten, het aantal en de aard van de door de klachtencommissie behandelde klachten, de strekking van de oordelen en de aanbevelingen en de aard van de maatregelen.
Leeftijd | Beroepskrachten | Maximale aantal |
---|---|---|
0 tot 1 | 1 | 4 |
1 tot 2 | 1 | 5 |
2 tot 3 | 1 | 6 |
3 tot 4 | 1 | 8 |
0 tot 2 | 1 | 4,5 |
0 tot 3 | 1 | 5 |
0 tot 4 | 1 | 5,75 |
1 tot 3 | 1 | 5,5 |
1 tot 4 | 1 | 6,33 |
2 tot 4 | 1 | 7 |
Bij de berekening van het maximale aantal kinderen in een groep en het minimaal vereiste aantal beroepskrachten, wordt bij groepen, samengesteld uit kinderen van verschillende leeftijden, een vaste volgorde aangehouden. De eerste stap daarbij is dat het maximale aantal kinderen per leeftijdscategorie wordt berekend, bijvoorbeeld maximaal vier baby’s (‘0-jarigen’) per beroepskracht. De tweede stap is vervolgens de berekening van het resterende aantal kinderen en de daarbij behorende maxima. Er wordt naar boven afgerond; bij een rest van 0,5 of hoger wordt naar 1 afgerond. Een rest lager dan 0,5 zal naar beneden worden afgerond.
In het kader van kwaliteit van kinderopvang is een samengestelde groep in de brede leeftijdscategorie van 0–13 jaar geen voorkeursoptie van Convenantpartijen.
Maar in sommige situaties kan de kleinschaligheid een dergelijke groepssamenstelling noodzakelijk maken, waarbij bijvoorbeeld kinderen in de BSO-leeftijd voor een deel van de dag worden samengevoegd met de kinderen in de dagopvang. Met een goede, naar leeftijd gedifferentieerde werkwijze kan er dan nog steeds sprake zijn van kwalitatief verantwoorde kinderopvang. Gecombineerde groepen dagopvang en buitenschoolse opvang kunnen in pedagogisch opzicht waardevol zijn, bijvoorbeeld wanneer de jongste BSO-kinderen en de oudste dagopvang-kinderen in een samengestelde groep verblijven, en hier in de pedagogische werkwijze nadrukkelijk condities aan worden gesteld.
Bij de uitwerking van de beroepskracht-kind ratio in samengestelde groepen zijn onderstaande uitgangspunten gehanteerd:
– Voorondersteld wordt dat er sprake is van een gelijkmatige verdeling van de verschillende leeftijden over de groep.
– Vervolgens is het gemiddelde bepaald zoals opgenomen in Convenant, waarbij het aantal kinderen in relatie tot één pedagogisch medewerker de basis van de berekening vormt.
– In deze berekening heeft alléén aan het eind van de berekening afronding naar boven plaatsgevonden; het ‘doorrekenen’ gaat uit van onafgeronde getallen.
– De tabel 0 tot en met 3-jarigen blijft onverkort van toepassing.
Indien met samengestelde groepen dagopvang en buitenschoolse opvang wordt gewerkt, moet in het pedagogisch beleidsplan een duidelijke, naar leeftijd gedifferentieerde, beschrijving gegeven worden van de activiteiten en dagindeling van deze groep.
Leeftijd | Beroepskrachten | Maximale aantal |
---|---|---|
0 tot 1 | 1 | 4 |
1 tot 2 | 1 | 5 |
2 tot 3 | 1 | 6 |
3 tot 4 | 1 | 8 |
4 tot 13 | 1 | 10 |
4 tot 8 | 1 | 10 |
8 tot 13 | 1 | 10 |
0 tot 13 | 1 | 6,661 |
1 tot 13 | 1 | 7,252 |
2 tot 13 | 1 | 83 |
3 tot 13 | 1 | 94 |
Bij de berekening van het maximale aantal kinderen in een groep en het minimaal vereiste aantal beroepskrachten, wordt bij groepen, samengesteld uit kinderen van verschillende leeftijden, een vaste volgorde aangehouden. De eerste stap daarbij is dat het maximale aantal kinderen per leeftijdscategorie wordt berekend, bijvoorbeeld maximaal vier baby’s (‘0-jarigen’) per beroepskracht. De tweede stap is vervolgens de berekening van het resterende aantal kinderen en de daarbij behorende maxima. Er wordt naar boven afgerond; bij een rest van 0,5 of hoger wordt naar 1 afgerond. Een rest lager dan 0,5 zal naar beneden worden afgerond.
Het toetsingskader buitenschoolse opvang bevat de domeinindeling en de voorwaarden. Het kader betreft een inhoudelijke uitwerking van de kwaliteitsaspecten, ingedeeld naar domeinen en voorwaarden. Vastgelegd is naar welke kwaliteitsaspecten de toezichthouder kijkt. De verschillende vormen van onderzoek (onderzoek na aanvraag registeropname, periodiek onderzoek, incidenteel onderzoek en nader onderzoek) vinden plaats op basis van dit kader. Aan de hand van dit toetsingskader komt de toezichthouder tot een oordeel over de mate waarin aan de basiskwaliteitseisen van buitenschoolse opvang wordt voldaan.
De kwaliteitsaspecten die de toezichthouder beoordeelt voor buitenschoolse opvang zijn ingedeeld naar de volgende domeinen:
0. kinderopvang in de zin van de Wet kinderopvang;
1. ouders;
2. personeel;
3. veiligheid en gezondheid;
4. accommodatie en inrichting;
5. groepsgrootte en beroepskracht-kind-ratio;
6. pedagogisch beleid en praktijk;
7. klachten.
Elk domein kent verschillende voorwaarden; criteria waarop wordt getoetst of wordt voldaan aan de kwaliteitsvoorschriften uit de Wet kinderopvang, Besluit Registratie Kinderopvang, de Regeling Wet kinderopvang, de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang of de Wet klachtrecht cliënten zorgsector. Voor het domein pedagogische praktijk zijn indicatoren opgenomen waaraan de praktijk wordt getoetst.
Het toetsingskader dagopvang is opgesteld door GGD Nederland, in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
Dit toetsingkader is gewijzigd in november 2009. Het toetsingskader gaat in op 1 januari 2010.
Wet kinderopvang (artikel 1, eerste lid) Beleidsregels werkwijze toezichthouder (artikel 4, eerste lid) | |
Voorwaarden | 1 De opvang vindt bedrijfsmatig of anders dan om niet plaats. |
2 Gedurende de opvang wordt verzorging en opvoeding geboden. | |
3 De opvang is gericht op kinderen in de leeftijd van 0 jaar tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint. |
Wet kinderopvang (artikel 59) | |
Voorwaarde | 1 De houder heeft een reglement oudercommissie vastgesteld. |
Wet kinderopvang (artikel 59) | |
Voorwaarden | 1 Het reglement omvat regels omtrent het aantal leden. |
2 Het reglement omvat regels omtrent de wijze van kiezen van de leden. | |
3 Het reglement omvat regels omtrent de zittingsduur van de leden. | |
4 Het reglement omvat geen regels omtrent werkwijze van de oudercommissie. | |
5 De houder wijzigt het reglement na instemming van de oudercommissie. |
Wet kinderopvang (artikel 58) | |
Voorwaarde | 1 De houder heeft een oudercommissie ingesteld. |
Wet kinderopvang (artikel 58) | |
Voorwaarden | 1 De houder is geen lid. |
2 Het personeel is geen lid. | |
3 De leden worden gekozen uit en door de ouders. | |
4 De houder stelt de oudercommissie in de gelegenheid haar eigen werkwijze te bepalen. |
Wet kinderopvang (artikelen 60 en 60a) | |
Voorwaarden | 1 De houder stelt de oudercommissie in staat haar advies uit te brengen over elk voorgenomen besluit met betrekking tot de genoemde onderwerpen1. |
2 De houder verstrekt de oudercommissie tijdig en desgevraagd schriftelijk alle informatie die deze voor de vervulling van haar taak redelijkerwijs nodig heeft. | |
3 Van een gevraagd advies van de oudercommissie wijkt de houder alleen af indien hij schriftelijk en gemotiveerd aangeeft dat het belang van de kinderopvang zich tegen het advies verzet. | |
4 De houder geeft de oudercommissie gelegenheid ook ongevraagd te adviseren over de genoemde onderwerpen1. |
Het gaat hier om de volgende onderwerpen: het bieden van verantwoorde kinderopvang; het pedagogisch beleid; voedingsaangelegenheden van algemene aard; het algemene beleid op het gebied van opvoeding, veiligheid, gezondheid; de openingstijden; het beleid met betrekking tot spel- en ontwikkelingsactiviteiten ten behoeve van de kinderen; de vaststelling of wijziging van een regeling inzake de behandeling van klachten en het aanwijzen van personen die belast worden met de behandeling van klachten; wijziging van de prijs van kinderopvang.
Wet kinderopvang (artikelen 54 en 63, vierde lid) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang1 (artikel 3, tweede lid) | |
Voorwaarden | 1 De houder informeert de ouders over het te voeren beleid2. |
2 De houder informeert de ouders en de kinderen in welke basisgroep het kind verblijft en welke beroepskrachten op welke dag bij welke groep horen. | |
3 De houder legt een afschrift van het inspectierapport op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats. | |
4 De informatie is gedetailleerd genoeg om ouders een adequaat beeld van de praktijk te geven. | |
5 De praktijk sluit aan bij de aan de ouders verstrekte informatie. |
Normen ontleend aan de beleidsregel gelden als richtlijn. De houder mag daar eventueel van afwijken, mits hij daarvoor een goede reden heeft en ten minste een gelijkwaardig alternatief biedt voor hetgeen de betreffende norm in de beleidsregel beoogt. Is dat het geval dan is de beleidsregel op dat onderdeel niet van toepassing.
Het gaat hier om: het bieden van verantwoorde kinderopvang; het pedagogisch beleid; het aantal
beroepskrachten in relatie tot het aantal kinderen per leeftijdscategorie; de groepsgrootte; de opleidingseisen van de beroepskrachten; het beleid met betrekking tot de voorwaarden waaronder en de mate waarin beroepskrachten in opleiding kunnen worden belast met de verzorging en opvang van kinderen; het te voeren beleid inzake veiligheid en gezondheid, waaronder de risico-inventarisatie; het te voeren beleid inzake de te gebruiken voertaal, voor zover geen Nederlands.
Wet kinderopvang (artikel 50, derde, vierde en vijfde lid) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 10) | |
Voorwaarden | 1 Personen werkzaam bij het kindercentrum zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag1. |
2 De verklaring omtrent het gedrag is vóór aanvang van de werkzaamheden bij het kindercentrum overlegd. | |
3 De verklaring omtrent het gedrag is bij overleggen niet ouder dan twee maanden. |
Deze verplichting geldt voor de houder, bestuurder of werknemer, met uitzondering van werknemers die niet op het kindercentrum werkzaam zijn. Het gaat hierbij om alle bestuurders, dus ook om leden van een stichtingsbestuur of van een raad van toezicht. De verplichting tot overleggen van een verklaring omtrent het gedrag geldt ook voor uitzendkrachten werkzaam op een kindercentrum. Conform art. 10, lid 3, dienen zij alleen de eerste keer dat de werkzaamheden op een kindercentrum aanvangen, een verklaring omtrent het gedrag te overleggen. Voor stagiaires die minimaal drie maanden worden ingezet geldt dat zij in het bezit zijn van een verklaring omtrent het gedrag of datbij aanvang van hun eerste stageperiode een VOG voor hen moet zijn aangevraagd.
Wet kinderopvang (artikel 50, eerste lid) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 9, eerste lid) | |
Voorwaarde | 1 Alle beroepskrachten beschikken over de voor de werkzaamheden passende beroepskwalificatie zoals in de CAO kinderopvang is opgenomen1. |
Voor personen die vanaf een moment vóór mei 1991 in dienst zijn bij huidige werkgever geldt een overgangsbepaling.
Wet kinderopvang (artikel 50, eerste lid) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 9, tweede lid) | |
Voorwaarden | 1a Alle PMIO’ers beschikken over een diploma op minimaal MBO-3 niveau; OF 1b Een HAVO of VWO diploma; OF 1c Een voor de kinderopvang relevant, maar nog niet gelijkgesteld buitenlands diploma én relevante werkervaring. |
2 Voor alle PMIO’ers is binnen 2 maanden na aanvang van de arbeidsovereenkomst een persoonlijk ontwikkelplan opgesteld. | |
3 Alle PMIO’ers worden ingezet conform een actueel persoonlijk ontwikkelplan. |
Wet kinderopvang (artikel 55) | |
Voorwaarde | 1a De voorgeschreven voertaal wordt gebruikt. OF 1b Er wordt een andere taal als voertaal gebezigd, omdat de herkomst van de kinderen in deze specifieke omstandigheid daartoe noodzaakt, overeenkomstig een door de houder vastgestelde gedragscode1. |
Het gaat hier bijvoorbeeld om een kindercentrum voor kinderen van internationale bedrijven of organisaties waar de voertaal bijvoorbeeld Engels is.
Wet kinderopvang (artikel 51) | |
Voorwaarden | 1 De houder heeft een risico-inventarisatie veiligheid van maximaal een jaar oud1. |
2 De houder heeft een risico-inventarisatie veiligheid betreffende de actuele situatie. |
Wet kinderopvang (artikel 51) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 8) | |
Voorwaarden | 1 De risico-inventarisatie beschrijft de veiligheidsrisico’s die de opvang van de kinderen met zich meebrengt op de thema’s: verbranding, vergiftiging, verdrinking, valongevallen, verstikking, verwondingen, beknelling, botsen, stoten, steken en snijden. |
2 Er is een plan van aanpak waarin is aangegeven welke maatregelen op welk moment worden genomen in verband met de risico’s, alsmede de samenhang tussen de risico’s en de maatregelen. | |
3 Er is een registratie van ongevallen, waarbij per ongeval de aard en plaats van het ongeval, de leeftijd van het kind, de datum van het ongeval en een overzicht van te treffen maatregelen worden vermeld. |
Wet kinderopvang (artikel 51) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 8) | |
Voorwaarden | 1 De geïnventariseerde risico’s zijn compleet en komen overeen met de risico’s in de praktijk. |
2 Risico’s worden gereduceerd door het nemen van preventieve maatregelen die effectief en adequaat zijn | |
3 De houder draagt zorg voor uitvoering van het plan van aanpak. | |
4 Beroepskrachten zijn op de hoogte van de risico’s en de aanpak daarvan. | |
5 Beroepskrachten handelen conform het plan van aanpak. |
Wet kinderopvang (artikel 51) | |
Voorwaarden | 1 De houder heeft een risico-inventarisatie gezondheid van maximaal een jaar oud1. |
2 De houder heeft een risico-inventarisatie gezondheid betreffende de actuele situatie. |
Wet kinderopvang (artikel 51) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 8) | |
Voorwaarden | 1 De risico-inventarisatie beschrijft de gezondheidsrisico’s die de opvang van de kinderen met zich meebrengt op de thema’s: ziektekiemen, binnenmilieu, buitenmilieu en medisch handelen. |
2 Er is een plan van aanpak waarin is aangegeven welke maatregelen op welk moment worden genomen in verband met de risico’s, alsmede de samenhang tussen de risico’s en de maatregelen. |
Wet kinderopvang (artikel 51) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 8) | |
Voorwaarden | 1 De geïnventariseerde risico’s zijn compleet en komen overeen met de risico’s in de praktijk. |
2 Risico’s worden gereduceerd door het nemen van preventieve maatregelen die effectief en adequaat zijn. | |
3 De houder draagt zorg voor uitvoering van plan van aanpak. | |
4 Beroepskrachten zijn op de hoogte van de risico’s en de aanpak daarvan. | |
5 Beroepskrachten handelen conform het plan van aanpak. |
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 10a) | |
Voorwaarde | 1 De houder heeft een protocol kindermishandeling welke voldoet aan de beschreven eisen1. |
Het protocol hanteert de definitie van kindermishandeling conform de Wet op de Jeugdzorg (2005), welke als volgt luidt: ‘Kindermishandeling is elke vorm van bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of onvrijheid staat, actief of passief, opdringen waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel. Hieronder vallen ook verwaarlozing en onthouden van essentiële hulp, medische zorg en onderwijs en het getuige zijn van huiselijk geweld.’
In het protocol zijn verantwoordelijkheden per organisatielaag uitgesplitst in taken en bevoegdheden.
Het protocol bevat een stappenplan waarin minimaal de volgende fases aan bod komen: vermoeden, overleg, plan van aanpak, beslissen, handelen, evaluatie en nazorg.
Het stappenplan bevat een tijdslijn vanaf de persoon met een vermoeden van kindermishandeling tot en met de nazorg. Het stappenplan is voorzien van een heldere toelichting, hulpmiddelen voor het doorlopen ervan en aandachtspunten voor de gespreksvoering met verschillende partijen.
Het protocol bevat een lijst van signalen per ontwikkelingsgebied, uitgesplitst voor de groep van 0–4 jaar en de groep van 4–12 jaar, om kindermishandeling zo vroeg mogelijk te signaleren. De ontwikkelingsgebieden per leeftijdscategorie ( 0–4 jarigen dan wel 4–12 jarigen) die in de lijst aan bod dienen te komen zijn: psycho-sociale signalen, medische signalen, kenmerken verzorgers/gezin, signalen specifiek voor seksueel misbruik, signalen die specifiek zijn voor kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld.
Het protocol besteedt aandacht aan de omgang met de Wet bescherming persoonsgegevens. In het protocol dienen de volgende punten met betrekking hierop behandeld te worden: zorgvuldig handelen, inzagerecht ouders/wettelijk vertegenwoordigers, contact met andere instellingen, omgaan met schriftelijke informatie.
Het protocol besteedt aandacht aan de mogelijke situatie dat een beroepskracht de vermoedelijke dader is.
Het protocol bevat praktische informatie over de Bureaus Jeugdzorg en het Advies&Meldpunt Kindermishandeling (AMK).
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 10a) | |
Voorwaarde | 1 De houder draagt er zorg voor dat beroepskrachten op de hoogte zijn van de inhoud van het protocol kindermishandeling. |
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 10a) | |
Voorwaarden | 1 De beroepskrachten kennen de inhoud van het protocol. |
2 De beroepskrachten handelen aantoonbaar naar het protocol kindermishandeling. |
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 5) | |
Voorwaarden | 1 Er is ten minste 3,5 m2 bruto oppervlakte voor spelactiviteiten ingerichte ruimtes beschikbaar per kind. |
2 De binnenspeelruimte is ingericht in overeenstemming met het aantal op te vangen kinderen. | |
3 De binnenspeelruimte is passend ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen en het pedagogisch beleid. |
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 7, eerste lid) | |
Voorwaarden | 1 Er is ten minste 3 m2 bruto buitenspeelruimte beschikbaar per aanwezig kind. |
2 De buitenspeelruimte is voor kinderen toegankelijk. | |
3 De buitenspeelruimte is vast beschikbaar voor de buitenschoolse opvang. | |
4 De buitenspeelruimte is passend ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen en het pedagogisch beleid. |
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 7, tweede lid) | |
Voorwaarden | 1 De niet-aangrenzende buitenspeelruimte is in de directe nabijheid van het kindercentrum. |
2 De niet-aangrenzende buitenspeelruimte is voor kinderen goed bereikbaar1. | |
3 De niet-aangrenzende buitenspeelruimte is voor kinderen veilig bereikbaar2. |
Goed bereikbaar betekent dat de buitenspeelruimte in een kort tijdsbestek lopend te bereiken is zonder dat natuurlijke obstakels zoals rivieren of verkeerstechnische obstakels zoals snelwegen of treinrails de route bemoeilijken.
De risico’s van de route van de bso naar de buitenspeelplaats dienen op verantwoorde wijze te zijn vastgelegd in de risico-inventarisatie veiligheid en het plan van aanpak, zodat ook de veiligheid gewaarborgd wordt.
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 4, eerste, tweede, vijfde en zesde lid) | |
Voorwaarden | 1 Ieder kind behoort bij een basisgroep. |
2a De basisgroep bestaat uit maximaal twintig kinderen in de leeftijd van 4 jaar tot de leeftijd waarop het basisonderwijs voor die kinderen eindigt. OF 2b De basisgroep bestaat uit maximaal dertig kinderen in de leeftijd van 8 jaar tot de leeftijd waarop het basisonderwijs voor die kinderen eindigt. |
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 4, derde, vierde, en negende lid) | |
Voorwaarden | De verhouding tussen het aantal beroepskrachten en het aantal feitelijk gelijktijdig aanwezige kinderen in de groep bedraagt ten minste1: 1a – 1 beroepskracht per 10 aanwezige kinderen in de leeftijd vanaf 4 jaar2. – 1 beroepskracht per 10 aanwezige kinderen in de leeftijd vanaf 8 jaar2. OF 1b – 2 beroepskrachten en een extra volwassene per 30 aanwezige kinderen in de leeftijd vanaf 8 jaar2. |
2 Indien conform de beroepskracht-kind-ratio slechts één beroepskracht in het kindercentrum aanwezig is, dan is ondersteuning van deze beroepskracht door een andere volwassene in geval van calamiteiten geregeld. |
Als bij (spel)activiteiten de kinderen de basisgroep verlaten, kan de beroepskracht-kind-ratio op kindercentrumniveau worden vastgesteld volgens dezelfde sleutel. De op locatie aanwezige beroepskrachten houden zich bezig met taken die direct met de kinderen te maken hebben.
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 4, derde, vierde, en negende lid) | |
Voorwaarden | 1 Bij buitenschoolse opvang gedurende schooldagen1, kunnen ten hoogste een half uur per dag minder beroepskrachten ingezet worden dan volgens de beroepskracht-kind-ratio vereist is. |
2 Bij buitenschoolse opvang gedurende vrije dagen2, kunnen ten hoogste drie uur per dag minder beroepskrachten ingezet worden dan volgens de beroepskracht-kind-ratio vereist is. Deze inzet betreft de tijd voor 9.30 en na 16.30 uur en tijdens de voor dat kindercentrum gebruikelijke middagpauze. | |
3 De afwijking betreft maximaal anderhalf aaneengesloten uren voor 9.30 en na 16.30 uur en tijdens de voor dat kindercentrum gebruikelijke middagpauze gedurende maximaal twee uur aaneengesloten. | |
4 Minstens de helft van het aantal vereiste beroepskrachten wordt ingezet wanneer er tijdelijk wordt afgeweken van de beroepskracht-kind-ratio. | |
5 Indien als gevolg van het afwijken van de beroepskracht-kind-ratio slechts één beroepskracht in het kindercentrum ingezet wordt, dan is er ten minste één andere volwassene in het kindercentrum aanwezig. |
Vrije dagen: volledig schoolvrije dagen en vakantiedagen waarbij het kindercentrum 10 uur of langer per dag geopend is.
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2) | |
Voorwaarde | 1 De houder heeft een pedagogisch beleidsplan waarin de voor dat kindercentrum kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven. |
Wet kinderopvang (artikel 50) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2) | |
Voorwaarden | 1 In het pedagogisch beleidsplan staat in duidelijke en observeerbare termen het volgende beschreven: de wijze waarop de emotionele veiligheid van kinderen wordt gewaarborgd, de mogelijkheden voor kinderen tot de ontwikkeling van hun persoonlijke- en sociale competentie, en de wijze waarop de overdracht van normen en waarden aan kinderen plaatsvindt. |
2 Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen de werkwijze, de maximale omvang en de leeftijdsopbouw van de basisgroep. | |
3 Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen bij welke (spel)activiteiten kinderen hun basisgroep verlaten. | |
4 Bij activiteiten in groepen groter dan dertig kinderen besteedt de houder in het pedagogisch beleidsplan aantoonbaar extra aandacht aan de omgang met de basisgroep. | |
5 Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen hoe beroepskrachten bij hun werkzaamheden worden ondersteund door andere volwassenen1. |
Het betreft volwassenen die ingezet worden als achterwacht in het geval van calamiteiten en de derde volwassene die ingezet wordt bij een groep 8-12 jarigen.
Wet kinderopvang (artikel 50) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2) | |
Voorwaarden | 1 De beroepskrachten kennen de inhoud van het pedagogisch beleidsplan. |
2 De beroepskrachten handelen conform het pedagogisch beleidsplan. |
Wet kinderopvang (artikelen 49 en 50) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2) | |
Indicatoren | 1 De beroepskracht communiceert met de kinderen. |
2 De beroepskracht heeft een respectvolle houding naar de kinderen. | |
3 Er heerst een ontspannen, open sfeer in de groep. | |
4 De kinderen worden uitgenodigd tot participatie. | |
5 Kinderen hebben vaste beroepskrachten en bekende leeftijdsgenootjes om zich heen. | |
6 Er is informatieoverdracht tussen ouders en beroepskracht. |
Wet kinderopvang (artikelen 49 en 50) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2) | |
Indicatoren | 1 De beroepskracht ondersteunt en stimuleert individuele kinderen. |
2 Er is een goede interactie tussen beroepskracht en individuele kinderen. | |
3 Kinderen hebben de mogelijkheid om eigen ervaringen op te doen middels spelmateriaal, activiteitenaanbod en inrichting. | |
4 Er is aandacht voor leermomenten. Hierbij is taal en motorisch spel van jonge kinderen belangrijk. |
Wet kinderopvang (artikelen 49 en 50) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2) | |
Indicatoren | 1 De beroepskracht ondersteunt de kinderen in de interactie tussen kinderen onderling. |
2 De beroepskracht ondersteunt de kinderen in het voorkómen en oplossen van conflicten. | |
3 De kinderen maken deel uit van het groepsgebeuren. |
Wet kinderopvang (artikelen 49 en 50) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2) | |
Indicatoren | 1 Afspraken, regels en omgangsvormen zijn aanwezig. |
2 Afspraken, regels en omgangsvormen zijn duidelijk. | |
3 Afspraken, regels en omgangsvormen worden aan de kinderen uitgelegd. | |
4 Beroepskrachten geven zelf in hun spreken en handelen het goede voorbeeld. |
Wet klachtrecht cliënten zorgsector (artikelen 1, 2, 2a en 3c) | |
Voorwaarden | 1 De houder treft een regeling voor de behandeling van klachten die voldoet aan de beschreven eisen1. |
2 De houder brengt de regeling op passende wijze onder de aandacht van ouders. | |
3 De houder ziet erop toe dat de klachtencommissie werkt met een reglement. | |
4 De houder hanteert de termijn waarbinnen schriftelijk wordt gereageerd naar aanleiding van een oordeel van de klachtencommissie2. | |
5 De houder leeft geheimhoudingsplicht na. | |
6 De houder draagt er zorg voor dat over elk kalenderjaar een openbaar verslag wordt opgesteld, waarin ten minste een aantal vaste onderdelen worden aangegeven3. | |
7 De houder zendt het verslag voor 1 juni van het daaropvolgende kalenderjaar aan de GGD. |
Door of namens een cliënt kan bij de klachtencommissie een klacht tegen een zorgaanbieder worden ingediend over een gedraging van hem of van voor hem werkzame personen jegens de cliënt.
Klachten van cliënten worden behandeld door een klachtencommissie (min. 3 leden, voorzitter klachtencommissie niet in dienst bij de organisatie, persoon waarover geklaagd wordt, mag niet in de commissie zitten).
Binnen een afgesproken termijn moeten klager, degene over wie geklaagd is en houder schriftelijk en met redenen omkleed in kennis worden gesteld van het oordeel (gegrondheid en evt. aanbevelingen). Als de termijn wordt overschreden, worden betrokkenen ingelicht (met reden).
Klager en degene over wie geklaagd is worden in de gelegenheid gesteld om gehoord te worden (schriftelijk of mondeling).
Klager en beklaagde mogen zich laten bijstaan.
De houder deelt de klager en de klachtencommissie, binnen een maand na ontvangst van het oordeel van de klachtencommissie schriftelijk mede of hij naar aanleiding van dat oordeel maatregelen zal nemen en zo ja, welke. Als de termijn wordt overschreden, worden betrokkenen ingelicht (met reden) en wordt er een nieuwe termijn afgesproken.
Het openbaar verslag bevat de volgende onderdelen: beknopte beschrijving van de regeling, de wijze waarop de houder de regeling onder de aandacht heeft gebracht, de samenstelling van de klachtencommissie, in welke mate de klachtencommissie haar werkzaamheden heeft kunnen verrichten, het aantal en de aard van de door de klachtencommissie behandelde klachten, de strekking van de oordelen en de aanbevelingen en de aard van de maatregelen.
Wet kinderopvang (artikel 60a) | |
Voorwaarden | 1 De houder treft een regeling voor de behandeling van klachten van de oudercommissie over een door hem genomen besluit als bedoeld in artikel 60, eerste lid die voldoet aan de beschreven eisen1. |
2 De houder brengt de regeling op passende wijze onder de aandacht van oudercommissie. | |
3 De houder zorgt voor naleving van de regeling. | |
4 De houder draagt er zorg voor dat over elk kalenderjaar een openbaar verslag wordt opgesteld, waarin ten minste een aantal vaste onderdelen worden aangegeven2. | |
5 De houder zendt het verslag voor 1 juni van het daaropvolgende kalenderjaar aan de GGD. |
De getroffen regeling waarborgt dat aan de behandeling van een klacht van de oudercommissie niet wordt deelgenomen door de houder of door een persoon die werkzaam is voor of bij de houder op wie die klacht betrekking heeft. De artikelen 2, tweede tot en met vijfde lid, zevende lid, en negende lid, 2a, 3c en 4 van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector zijn van overeenkomstige toepassing.
Het openbaar verslag bevat de volgende onderdelen: beknopte beschrijving van de regeling, de wijze waarop de houder de regeling onder de aandacht heeft gebracht, de samenstelling van de klachtencommissie, in welke mate de klachtencommissie haar werkzaamheden heeft kunnen verrichten, het aantal en de aard van de door de klachtencommissie behandelde klachten, de strekking van de oordelen en de aanbevelingen en de aard van de maatregelen.
In het kader van kwaliteit van kinderopvang is een samengestelde groep in de brede leeftijdscategorie van 0–13 jaar geen voorkeursoptie van Convenantpartijen.
Maar in sommige situaties kan de kleinschaligheid een dergelijke groepssamenstelling noodzakelijk maken, waarbij bijvoorbeeld kinderen in de BSO-leeftijd voor een deel van de dag worden samengevoegd met de kinderen in de dagopvang. Met een goede, naar leeftijd gedifferentieerde werkwijze kan er dan nog steeds sprake zijn van kwalitatief verantwoorde kinderopvang. Gecombineerde groepen dagopvang en buitenschoolse opvang kunnen in pedagogisch opzicht waardevol zijn, bijvoorbeeld wanneer de jongste BSO-kinderen en de oudste dagopvang-kinderen in een samengestelde groep verblijven, en hier in de pedagogische werkwijze nadrukkelijk condities aan worden gesteld.
Bij de uitwerking van de beroepskracht-kind ratio in samengestelde groepen zijn onderstaande uitgangspunten gehanteerd:
– Voorondersteld wordt dat er sprake is van een gelijkmatige verdeling van de verschillende leeftijden over de groep.
– Vervolgens is het gemiddelde bepaald zoals opgenomen in Convenant, waarbij het aantal kinderen in relatie tot één pedagogisch medewerker de basis van de berekening vormt.
– In deze berekening heeft alléén aan het eind van de berekening afronding naar boven plaatsgevonden; het ‘doorrekenen’ gaat uit van onafgeronde getallen.
– De tabel 0 tot en met 3-jarigen blijft onverkort van toepassing.
Indien met samengestelde groepen dagopvang en buitenschoolse opvang wordt gewerkt, moet in het pedagogisch beleidsplan een duidelijke, naar leeftijd gedifferentieerde, beschrijving gegeven worden van de activiteiten en dagindeling van deze groep.
Leeftijd | Beroeps-krachten | Maximale aantal |
---|---|---|
0 tot 1 | 1 | 4 |
1 tot 2 | 1 | 5 |
2 tot 3 | 1 | 6 |
3 tot 4 | 1 | 8 |
4 tot 13 | 1 | 10 |
4 tot 8 | 1 | 10 |
8 tot 13 | 1 | 10 |
0 tot 13 | 1 | 6,661 |
1 tot 13 | 1 | 7,252 |
2 tot 13 | 1 | 83 |
3 tot 13 | 1 | 94 |
Bij de berekening van het maximale aantal kinderen in een groep en het minimaal vereiste aantal beroepskrachten, wordt bij groepen, samengesteld uit kinderen van verschillende leeftijden, een vaste volgorde aangehouden. De eerste stap daarbij is dat het maximale aantal kinderen per leeftijdscategorie wordt berekend, bijvoorbeeld maximaal vier baby’s (‘0-jarigen’) per beroepskracht. De tweede stap is vervolgens de berekening van het resterende aantal kinderen en de daarbij behorende maxima. Er wordt naar boven afgerond; bij een rest van 0,5 of hoger wordt naar 1 afgerond. Een rest lager dan 0,5 zal naar beneden worden afgerond.
Toezichthouder: [naam GGD]
Datum inspectiebezoek:
De rijksoverheid stelt aan kindercentra kwaliteitseisen op het gebied van ouderinspraak, personeel, veiligheid en gezondheid, accommodatie en inrichting, groepsgrootte en beroepskracht-kind-ratio, pedagogisch beleid en pedagogische praktijk en klachten. Jonge kinderen zijn kwetsbaar. De kwaliteit van de eerste jaren van een kind heeft grote invloed op zijn latere ontwikkeling. Het aanbieden van verantwoorde kinderopvang in een gezonde en veilige omgeving is daarom belangrijk.
Het kindercentrum is verantwoordelijk voor het leveren van kwalitatief goede kinderopvang. De gemeente is verantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving op die kwaliteit. In opdracht van de gemeente voert de GGD inspecties uit, waarbij zij beoordeelt of kindercentra aan de gestelde eisen voldoen. Zo nodig adviseert de GGD aan de gemeente om maatregelen te nemen.
Om de kwaliteit te kunnen beoordelen heeft de rijksoverheid regels in de Wet kinderopvang en in de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang geformuleerd1. Om te kunnen beoordelen of aan deze regels wordt voldaan, is een toetsingskader opgesteld. Hierin staan alle zaken waarover de toezichthouder informatie verzamelt én een oordeel geeft. Alle toezichthouders in Nederland werken met dezelfde veldinstrumenten, zoals vragenlijsten, om op een gestructureerde manier informatie te verzamelen tijdens een inspectiebezoek.
De bevindingen van het inspectiebezoek staan in dit inspectierapport. Het doel van dit rapport is:
1. Een oordeel geven over het al dan niet voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen. Het kan gaan om de eisen die gesteld worden aan kindercentra om in het landelijk register opgenomen te worden dan wel om eisen die aan kindercentra gesteld worden die al in exploitatie zijn.
2. Aan de gemeente rapporteren in hoeverre het kindercentrum aan de kwaliteitseisen voldoet en een advies uitbrengen over eventuele vervolgstappen.
3. De (toekomstige) ouders informeren over de mate waarin het kindercentrum aan de kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en de Wet klachtrecht cliënten zorgsector voldoet.
Dit rapport geeft een overzicht van alle eisen en geeft hierbij aan wat de toezichthouder heeft geconstateerd en wat zijn beoordeling is. In het ‘Overzicht bevindingen’ staan de bevindingen van de toezichthouder heel kort per inspectie-domein samengevat en in ‘Het inspectie-onderzoek’ staan ze per inspectie-item uitgewerkt. Een toezichthouder oordeelt of er aan de gestelde voorwaarde is voldaan (‘ja’), of dit niet het geval is (‘nee’), of dat hij niet tot een oordeel kon komen (‘niet beoordeeld’). Om de gemeente van de benodigde informatie te voorzien om te kunnen bepalen of en in welke mate gehandhaafd dient te worden geeft de toezichthouder, indien op een domein niet aan alle voorwaarden is voldaan, een beschrijving van de context van de voorwaarde(n) waaraan niet voldaan is.
Ook bevat het rapport de zienswijze van de houder van het kindercentrum en het advies van de toezichthouder aan de gemeente met betrekking tot de handhaving. Daarnaast bevat het rapport een aantal basisgegevens van het kindercentrum, gemeente en toezichthouder.
NAW-gegevens kindercentrum | |||
Naam kindercentrum (locatie) | : | ||
Adres | : | ||
Postcode en plaats | : | ||
Telefoon | : | ||
Naam contactpersoon | : | ||
: | |||
Website | : | ||
Kwaliteitssysteem | : | □ Nee □ Ja, namelijk: | |
Lid brancheorganisatie | : | □ Nee □ Ja, namelijk: |
Opvanggegevens | ||
Type opvang | : | |
Aantal groepen | : | |
Aantal beroepskrachten | : | |
Aantal kindplaatsen | : | |
Openingsdagen/tijden | : |
NAW-gegevens houder | ||
Naam houder | : | |
Adres | : | |
Postcode en plaats | : | |
Telefoon | : | |
Naam contactpersoon | : | |
: | ||
Website | : |
Registergegevens kindercentrum | |||
Datum aanvraag registeropname | : | datum | □ n.v.t. |
Gegevens aanvraag conform de praktijk | : | □ Nee □ Ja | □ n.v.t. |
Datum opname landelijk register | : | datum | □ n.v.t. |
Gegevens register conform de praktijk | : | □ Nee □ Ja | □ n.v.t. |
Type inspectie | : | Aangekondigd | Niet aangekondigd |
---|---|---|---|
Onderzoek na aanvraag registeropname | : | □ | □ |
Onderzoek na aanvangsdatum exploitatie | : | □ | □ |
Regulier inspectie bezoek | : | □ | □ |
Nader onderzoek (reden nader onderzoek) | : | □ | □ |
Incidenteel onderzoek (reden incidenteel onderzoek) | : | □ | □ |
Datum vorig inspectiebezoek | : |
Onder de Wet kinderopvang gelden normen voor het starten van een kindercentrum dat bedrijfsmatig of anders dan om niet gedurende de opvang verzorging en opvoeding biedt aan kinderen in de leeftijd van 0 jaar tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint. |
Beoordeling toezichthouder Van de 3 voorwaarden van dit domein: – is aan (aantal) voorwaarden voldaan – is aan de volgende voorwaarde(n) niet voldaan: (nummer en naam) – is/zijn de volgende voorwaarde(n) niet beoordeeld: (nummer) Beschrijving context van de voorwaarde(n) waaraan niet voldaan is: (verzwarende/verzachtende omstandigheden, inspanningen houder) |
Onder de Wet kinderopvang gelden normen voor het instellen van een oudercommissie, het reglement, de samenstelling en werkwijze van de oudercommissie, het adviesrecht van de oudercommissie en de informatieverstrekking aan ouders. |
Beoordeling toezichthouder Van de 20 voorwaarden van dit domein: – is aan (aantal) voorwaarden voldaan – is aan de volgende voorwaarden niet voldaan: (nummer en naam) – is/zijn de volgende voorwaarde(n) niet beoordeeld: (nummer) Beschrijving context van de voorwaarde(n) waaraan niet voldaan is: (verzwarende/verzachtende omstandigheden, inspanningen houder) |
Onder de Wet kinderopvang gelden normen voor verklaringen omtrent het gedrag, passende beroepskwalificatie, de inzet van pedagogisch medewerkers in ontwikkeling en het gebruik van de Nederlandse taal. |
Beoordeling toezichthouder Van de 8 voorwaarden van dit domein: – is aan (aantal) voorwaarden voldaan – is aan de volgende voorwaarden niet voldaan: (nummer en naam) – is/zijn de volgende voorwaarde(n) niet beoordeeld: (nummer) Beschrijving context van de voorwaarde(n) waaraan niet voldaan is: (verzwarende/verzachtende omstandigheden, inspanningen houder) |
Onder de Wet kinderopvang gelden normen voor de waarborging van de veiligheid en gezondheid van kinderen. De houder legt in een risico-inventarisatie schriftelijk vast welke risico’s de opvang van kinderen met zich meebrengt. Verder gelden normen voor de inhoud en uitvoering van de risico-inventarisatie. |
Beoordeling toezichthouder Van de 23 voorwaarden van dit domein: – is aan (aantal) voorwaarden voldaan – is aan de volgende voorwaarden niet voldaan: (nummer en naam) – is/zijn de volgende voorwaarde(n) niet beoordeeld: (nummer) Beschrijving context van de voorwaarde(n) waaraan niet voldaan is: (verzwarende/verzachtende omstandigheden, inspanningen houder) |
Onder de Wet kinderopvang gelden normen voor de accommodatie en inrichting van de binnenruimte, de slaapruimte voor baby’s en de buitenspeelruimte. |
Beoordeling toezichthouder Van de 10 voorwaarden van dit domein: – is aan (aantal) voorwaarden voldaan – is aan de volgende voorwaarden niet voldaan: (nummer en naam) – is/zijn de volgende voorwaarde(n) niet beoordeeld: (nummer) Beschrijving context van de voorwaarde(n) waaraan niet voldaan is: (verzwarende/verzachtende omstandigheden, inspanningen houder) |
Onder de Wet kinderopvang gelden normen voor de groepsgrootte en de verhouding tussen het aantal beroepskrachten en aantal kinderen (de beroepskracht-kind-ratio). |
Beoordeling toezichthouder Van de 12 voorwaarden van dit domein: – is aan (aantal) voorwaarden voldaan – is aan de volgende voorwaarden niet voldaan: (nummer en naam) – is/zijn de volgende voorwaarde(n) niet beoordeeld: (nummer) Beschrijving context van de voorwaarde(n) waaraan niet voldaan is: (verzwarende/verzachtende omstandigheden, inspanningen houder) |
Onder de Wet kinderopvang gelden normen voor de aanwezigheid van een pedagogisch beleidsplan, de inhoud van een pedagogisch beleidsplan en de relatie van het beleidsplan met de praktijk. In de praktijk dienen voorwaarden te worden vervuld voor het waarborgen van de emotionele veiligheid van kinderen, de ontwikkeling van de persoonlijke- en de sociale competentie van kinderen en de overdracht van normen en waarden. |
Beoordeling toezichthouder Van de 24 voorwaarden van dit domein: – is aan (aantal) voorwaarden voldaan – is aan de volgende voorwaarden niet voldaan: (nummer en naam) – is/zijn de volgende voorwaarde(n) niet beoordeeld: (nummer) Beschrijving context van de voorwaarde(n) waaraan niet voldaan is: (verzwarende/verzachtende omstandigheden, inspanningen houder) |
De Wet klachtrecht cliënten zorgsector stelt eisen aan het kindercentrum. Het gaat hier om een klachtenregeling met waarborgen voor een onafhankelijke afhandeling en het vastleggen in een openbaar verslag. De Wet kinderopvang stelt eisen aan het treffen van een klachtenregeling voor oudercommissies. |
Beoordeling toezichthouder Van de 12 voorwaarden van dit domein: – is aan (aantal) voorwaarden voldaan – is aan de volgende voorwaarden niet voldaan: (nummer en naam) – is/zijn de volgende voorwaarde(n) niet beoordeeld: (nummer) Beschrijving context van de voorwaarde(n) waaraan niet voldaan is: (verzwarende/verzachtende omstandigheden, inspanningen houder) |
Advies: □ Wel □ niet opnemen in landelijk register □ niet handhaven □ handhaven conform handhavingsbeleid, hierbij rekeninghoudend met de verzwarende en verzachtende omstandigheden. □ eventuele opmerkingen toezichthouder: |
Gegevens toezichthouder (GGD) | ||
Naam GGD | : | |
Adres | : | |
Postcode en plaats | : | |
Telefoon | : | |
: | ||
Website | : |
Gegevens opdrachtgever (gemeente) | ||
Naam gemeente | : | |
Adres | : | |
Postcode en plaats | : | |
Telefoon | : | |
: | ||
Website | : | |
Naam contactpersoon | : | |
Telefoonnummer contactpersoon | : | |
E-mail contactpersoon | : |
Overzicht gebruikte bronnen | ||
Vragenlijst locatieverantwoordelijke | : | |
Vragenlijst oudercommissie | : | |
Interview houder en/of locatieverantwoordelijke | : | |
Interview anderen | : | |
Observaties | : | |
Andere bronnen | : |
Planning | ||
Datum inspectiebezoek | : | |
Opstellen concept inspectierapport | : | |
Zienswijze houder | : | |
Opstellen definitief inspectierapport | : | |
Verzenden inspectierapport naar houder en oudercommissie | : | |
Verzenden inspectierapport naar gemeente | : | |
Openbaar maken inspectierapport | : |
Wet kinderopvang (artikel 1, eerste lid) Beleidsregels werkwijze toezichthouder (artikel 4, eerste lid) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 De opvang vindt bedrijfsmatig of anders dan om niet plaats. | □ | □ | □ |
2 Gedurende de opvang wordt verzorging en opvoeding geboden. | □ | □ | □ | |
3 De opvang is gericht op kinderen in de leeftijd van 0 jaar tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Wet kinderopvang (artikel 59) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarde | 1 De houder heeft een reglement oudercommissie vastgesteld. | □ | □ | □ |
Toelichting toezichthouder | ||||
Wet kinderopvang (artikel 59) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 Het reglement omvat regels omtrent het aantal leden. | □ | □ | □ |
2 Het reglement omvat regels omtrent de wijze van kiezen van de leden. | □ | □ | □ | |
3 Het reglement omvat regels omtrent de zittingsduur van de leden. | □ | □ | □ | |
4 Het reglement omvat geen regels omtrent werkwijze van de oudercommissie. | □ | □ | □ | |
5 De houder wijzigt het reglement na instemming van de oudercommissie. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Wet kinderopvang (artikel 58) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarde | 1 De houder heeft een oudercommissie ingesteld. | □ | □ | □ |
Toelichting toezichthouder | ||||
Wet kinderopvang (artikel 58) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 De houder is geen lid. | □ | □ | □ |
2 Het personeel is geen lid. | □ | □ | □ | |
3 De leden worden gekozen uit en door de ouders. | □ | □ | □ | |
4 De houder stelt de oudercommissie in de gelegenheid haar eigen werkwijze te bepalen. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Wet kinderopvang (artikelen 60 en 60a) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 De houder stelt de oudercommissie in staat haar advies uit te brengen over elk voorgenomen besluit met betrekking tot de genoemde onderwerpen1. | □ | □ | □ |
2 De houder verstrekt de oudercommissie tijdig en desgevraagd schriftelijk alle informatie die deze voor de vervulling van haar taak redelijkerwijs nodig heeft. | □ | □ | □ | |
3 Van een gevraagd advies van de oudercommissie wijkt de houder alleen af indien hij schriftelijk en gemotiveerd aangeeft dat het belang van de kinderopvang zich tegen het advies verzet. | □ | □ | □ | |
4 De houder geeft de oudercommissie gelegenheid ook ongevraagd te adviseren over de genoemde onderwerpen | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Het gaat hier om de volgende onderwerpen: het bieden van verantwoorde kinderopvang; het pedagogisch beleid; voedingsaangelegenheden van algemene aard; het algemene beleid op het gebied van opvoeding, veiligheid, gezondheid; de openingstijden; het beleid met betrekking tot spel- en ontwikkelingsactiviteiten ten behoeve van de kinderen; de vaststelling of wijziging van een regeling inzake de behandeling van klachten en het aanwijzen van personen die belast worden met de behandeling van klachten; wijziging van de prijs van kinderopvang.
Wet kinderopvang (artikelen 54 en 63, vierde lid) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 3, tweede lid) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 De houder informeert de ouders over het te voeren beleid1. | □ | □ | □ |
2 De houder informeert de ouders en de kinderen in welke stamgroep het kind verblijft en welke beroepskrachten op welke dag bij welke groep horen2, 3. | □ | □ | □ | |
3 De houder legt een afschrift van het inspectierapport op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats. | □ | □ | □ | |
4 De informatie is gedetailleerd genoeg om ouders een adequaat beeld van de praktijk te geven. | □ | □ | □ | |
5 De praktijk sluit aan bij de aan de ouders verstrekte informatie. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Het gaat hier om: het bieden van verantwoorde kinderopvang; het pedagogisch beleid; het aantal beroepskrachten in relatie tot het aantal kinderen per leeftijdscategorie; de groepsgrootte; de opleidingseisen van de beroepskrachten; het beleid met betrekking tot de voorwaarden waaronder en de mate waarin beroepskrachten in opleiding kunnen worden belast met de verzorging en opvang van kinderen; het te voeren beleid inzake veiligheid en gezondheid, waaronder de risico-inventarisatie; het te voeren beleid inzake de te gebruiken voertaal, voor zover geen Nederlands.
Deze voorwaarde geldt niet voor kinderen die gebruik maken van een flexibel aanbod, dat er uit bestaat dat de dagen waarop deze kinderen komen per week verschillen. Welke kinderen dat zijn moet blijken uit het contract tussen de houder en de ouders van het kind (Beleidsregels kwaliteit kinderopvang, artikel 3, zesde lid).
Wet kinderopvang (artikel 50, derde, vierde en vijfde lid) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 10) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 Personen werkzaam bij het kindercentrum zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag1. | □ | □ | □ |
2 De verklaring omtrent het gedrag is vóór aanvang van de werkzaamheden bij het kindercentrum overlegd. | □ | □ | □ | |
3 De verklaring omtrent het gedrag is bij overleggen niet ouder dan twee maanden. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Deze verplichting geldt voor de houder, bestuurder of werknemer, met uitzondering van werknemers die niet op het kindercentrum werkzaam zijn. Het gaat hierbij om alle bestuurders, dus ook om leden van een stichtingsbestuur of van een raad van toezicht. De verplichting tot overleggen van een verklaring omtrent het gedrag geldt ook voor uitzendkrachten werkzaam op een kindercentrum. Conform art. 10, lid 3, dienen zij alleen de eerste keer dat de werkzaamheden op een kindercentrum aanvangen, een verklaring omtrent het gedrag te overleggen. Voor stagiaires die minimaal drie maanden worden ingezet geldt dat zij in het bezit zijn van een verklaring omtrent het gedrag of datbij aanvang van hun eerste stageperiode een VOG voor hen moet zijn aangevraagd.
Wet kinderopvang (artikel 50, eerste lid) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 9, eerste lid) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarde | 1 Alle beroepskrachten beschikken over de voor de werkzaamheden passende beroepskwalificatie zoals in de CAO kinderopvang is opgenomen1. | □ | □ | □ |
Toelichting toezichthouder | ||||
Voor personen die vanaf een moment vóór mei 1991 in dienst zijn bij huidige werkgever geldt een overgangsbepaling.
Wet kinderopvang(artikel 50, eerste lid) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 9, tweede lid) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1a Alle PMIO’ers beschikken over een diploma op minimaal MBO-3 niveau; OF 1b Een HAVO of VWO diploma; OF 1c Een voor de kinderopvang relevant, maar nog niet gelijkgesteld buitenlands diploma én relevante werkervaring. | □ | □ | □ |
2 Voor alle PMIO’ers is binnen 2 maanden na aanvang van de arbeidsovereenkomst een persoonlijk ontwikkelplan opgesteld. | □ | □ | □ | |
3 Alle PMIO’ers worden ingezet conform een actueel persoonlijk ontwikkelplan. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Wet kinderopvang (artikel 55) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarde | 1a De voorgeschreven voertaal wordt gebruikt. OF 1b Er wordt een andere taal als voertaal gebezigd, omdat de herkomst van de kinderen in deze specifieke omstandigheid daartoe noodzaakt, overeenkomstig een door de houder vastgestelde gedragscode1. | □ | □ | □ |
Toelichting toezichthouder | ||||
Het gaat hier bijvoorbeeld om een kindercentrum voor kinderen van internationale bedrijven of organisaties waar de voertaal bijvoorbeeld Engels is.
Wet kinderopvang (artikel 51) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 De houder heeft een risico-inventarisatie veiligheid van maximaal een jaar oud1. | □ | □ | □ |
2 De houder heeft een risico-inventarisatie veiligheid betreffende de actuele situatie. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Wet kinderopvang (artikel 51) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 8) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 De risico-inventarisatie beschrijft de veiligheidsrisico’s die de opvang van de kinderen met zich meebrengt op de thema’s: verbranding, vergiftiging, verdrinking, valongevallen, verstikking, verwondingen, beknelling, botsen, stoten, steken en snijden. | □ | □ | □ |
2 Er is een plan van aanpak waarin is aangegeven welke maatregelen op welk moment worden genomen in verband met de risico’s, alsmede de samenhang tussen de risico’s en de maatregelen. | □ | □ | □ | |
3 Er is een registratie van ongevallen, waarbij per ongeval de aard en plaats van het ongeval, de leeftijd van het kind, de datum van het ongeval en een overzicht van te treffen maatregelen worden vermeld. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Wet kinderopvang (artikel 51) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 8) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 De geïnventariseerde risico’s zijn compleet en komen overeen met de risico’s in de praktijk. | □ | □ | □ |
2 Risico’s worden gereduceerd door het nemen van preventieve maatregelen die effectief en adequaat zijn. | □ | □ | □ | |
3 De houder draagt zorg voor uitvoering van het plan van aanpak. | □ | □ | □ | |
4 Beroepskrachten zijn op de hoogte van de risico’s en de aanpak daarvan. | □ | □ | □ | |
5 Beroepskrachten handelen conform het plan van aanpak. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Wet kinderopvang (artikel 51) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 De houder heeft een risico-inventarisatie gezondheid van maximaal een jaar oud. | □ | □ | □ |
2 De houder heeft een risico-inventarisatie gezondheid betreffende de actuele situatie. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Wet kinderopvang (artikel 51) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 8) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 De risico-inventarisatie beschrijft de gezondheidsrisico’s die de opvang van de kinderen met zich meebrengt op de thema’s: ziektekiemen, binnenmilieu, buitenmilieu en medisch handelen. | □ | □ | □ |
2 Er is een plan van aanpak waarin is aangegeven welke maatregelen op welk moment worden genomen in verband met de risico’s, alsmede de samenhang tussen de risico’s en de maatregelen. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Wet kinderopvang (artikel 51) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 8) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 De geïnventariseerde risico’s zijn compleet en komen overeen met de risico’s in de praktijk. | □ | □ | □ |
2 Risico’s worden gereduceerd door het nemen van preventieve maatregelen die effectief en adequaat zijn. | □ | □ | □ | |
3 De houder draagt zorg voor uitvoering van plan van aanpak. | □ | □ | □ | |
4 Beroepskrachten zijn op de hoogte van de risico’s en de aanpak daarvan. | □ | □ | □ | |
5 Beroepskrachten handelen conform het plan van aanpak. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 10a) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarde | 1 De houder heeft een protocol kindermishandeling welke voldoet aan de beschreven eisen1. | □ | □ | □ |
Toelichting toezichthouder | ||||
Het protocol hanteert de definitie van kindermishandeling conform de Wet op de Jeugdzorg (2005), welke als volgt luidt: ‘Kindermishandeling is elke vorm van bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of onvrijheid staat, actief of passief, opdringen waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel. Hieronder vallen ook verwaarlozing en onthouden van essentiële hulp, medische zorg en onderwijs en het getuige zijn van huiselijk geweld.’
In het protocol zijn verantwoordelijkheden per organisatielaag uitgesplitst in taken en bevoegdheden.
Het protocol bevat een stappenplan waarin minimaal de volgende fases aan bod komen: vermoeden, overleg, plan van aanpak, beslissen, handelen, evaluatie en nazorg.
Het stappenplan bevat een tijdslijn vanaf de persoon met een vermoeden van kindermishandeling tot en met de nazorg. Het stappenplan is voorzien van een heldere toelichting, hulpmiddelen voor het doorlopen ervan en aandachtspunten voor de gespreksvoering met verschillende partijen.
Het protocol bevat een lijst van signalen per ontwikkelingsgebied, uitgesplitst voor de groep van 0–4 jaar en de groep van 4–12 jaar, om kindermishandeling zo vroeg mogelijk te signaleren. De ontwikkelingsgebieden per leeftijdscategorie ( 0–4 jarigen dan wel 4–12 jarigen) die in de lijst aan bod dienen te komen zijn: psycho-sociale signalen, medische signalen, kenmerken verzorgers/gezin, signalen specifiek voor seksueel misbruik, signalen die specifiek zijn voor kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld.
Het protocol besteedt aandacht aan de omgang met de Wet bescherming persoonsgegevens. In het protocol dienen de volgende punten met betrekking hierop behandeld te worden: zorgvuldig handelen, inzagerecht ouders/wettelijk vertegenwoordigers, contact met andere instellingen, omgaan met schriftelijke informatie.
Het protocol besteedt aandacht aan de mogelijke situatie dat een beroepskracht de vermoedelijke dader is.
Het protocol bevat praktische informatie over de Bureaus Jeugdzorg en het Advies&Meldpunt Kindermishandeling (AMK).
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 10a) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarde | 1 De houder draagt er zorg voor dat beroepskrachten op de hoogte zijn van de inhoud van het protocol kindermishandeling. | □ | □ | □ |
Toelichting toezichthouder | ||||
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 10a) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 De beroepskrachten kennen de inhoud van het protocol. | □ | □ | □ |
2De beroepskrachten handelen aantoonbaar naar het protocol kindermishandeling. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 5) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 Elke stamgroep beschikt over een afzonderlijke vaste groepsruimte. | □ | □ | □ |
2 Er is ten minste 3,5 m2 bruto oppervlakte in de groepsruimte beschikbaar per kind, waaronder mede begrepen passend voor spelactiviteiten ingerichte ruimtes buiten de groepsruimte. | □ | □ | □ | |
3 De binnenspeelruimte is ingericht in overeenstemming met het aantal op te vangen kinderen. | □ | □ | □ | |
4 De binnenspeelruimte is passend ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen en het pedagogisch beleid. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 6) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 Er is een afzonderlijke slaapruimte voor in ieder geval kinderen tot anderhalf jaar. | □ | □ | □ |
2 De slaapruimte is afgestemd op het aantal op te vangen kinderen. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 7, eerste lid) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 Er is ten minste 3 m2 bruto buitenspeelruimte beschikbaar per aanwezig kind. | □ | □ | □ |
2 De buitenspeelruimte is voor kinderen toegankelijk. | □ | □ | □ | |
3 De buitenspeelruimte is aangrenzend aan het kindercentrum. | □ | □ | □ | |
4 De buitenspeelruimte is passend ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen en het pedagogisch beleid. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 3, eerste en vierde lid) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 De opvang vindt plaats in stamgroepen1. | □ | □ | □ |
2a De stamgroep bestaat uit maximaal 12 kinderen tot 1 jaar. OF 2b De stamgroep bestaat uit maximaal 16 kinderen van 0 tot 4 jaar waarvan maximaal 8 kinderen tot 1 jaar. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Indien het kindercentrum daarvoor kiest, mogen de kinderen bij (spel)activiteiten de stamgroepruimte verlaten.
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang1 (artikel 3, derde en vierde lid) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 Ieder kind heeft maximaal drie vaste beroepskrachten2. | □ | □ | □ |
2 Dagelijks is minimaal één van de vaste beroepskrachten werkzaam op de groep van het kind. | □ | □ | □ | |
3 Ieder kind maakt van maximaal twee stamgroepruimtes3 gebruik gedurende een week. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Voorwaarden 1, 2 en 3 gelden niet voor kinderen die gebruik maken van een flexibel aanbod, dat er uit bestaat dat de dagen waarop deze kinderen komen per week verschillen. Welke kinderen dat zijn moet blijken uit het contract tussen de houder en de ouders van het kind.
Indien in de groep met drie beroepskrachten tegelijk wordt gewerkt, worden er maximaal vier vaste beroepskrachten toegewezen aan ieder kind.
Een stamgroepruimte is de ruimte waar de kinderen van de dagopvang het grootste deel van de dag aanwezig zijn.
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 3, tweede, derde, zevende en achtste lid) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 De verhouding tussen het aantal beroepskrachten en het aantal feitelijk gelijktijdig aanwezige kinderen in de groep bedraagt ten minste: – 1 beroepskracht per 4 aanwezige kinderen tot 1 jaar; – 1 beroepskracht per 5 aanwezige kinderen van 1 tot 2 jaar; – 1 beroepskracht per 6 aanwezige kinderen van 2 tot 3 jaar; – 1 beroepskracht per 8 aanwezige kinderen van 3 tot 4 jaar. Bij kinderen van verschillende leeftijden in één groep wordt het rekenkundig gemiddelde berekend12. | □ | □ | □ |
2 Indien conform de beroepskracht-kind-ratio slechts één beroepskracht in het kindercentrum aanwezig is, dan is ondersteuning van deze beroepskracht door een andere volwassene in geval van calamiteiten geregeld. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Als bij (spel)activiteiten de kinderen de stamgroep verlaten, kan de beroepskracht-kind-ratio op kindercentrumniveau worden vastgesteld volgens dezelfde sleutel. De op de locatie aanwezige beroepskrachten houden zich bezig met taken die direct met de kinderen te maken hebben.
Zie Bijlage 1: Schema voor de berekening van de beroepskracht-kind-ratio bij groepen dagopvang van samengestelde leeftijd en Bijlage 2: Schema voor de berekening van de beroepskracht-kind-ratio bij samengestelde groepen dagopvang en buitenschoolse opvang.
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 3, tiende, elfde en twaalfde lid) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 Gedurende de genoemde openingstijden kunnen ten hoogste drie uur per dag, niet aaneengesloten, minder beroepskrachten ingezet worden dan volgens de beroepskracht-kind-ratio vereist is. | □ | □ | □ |
2 De drie uur afwijkende inzet betreft uitsluitend de tijd voor 9.30 en na 16.30 uur en tijdens de voor dat kindercentrum gebruikelijke middagpauze. | □ | □ | □ | |
3 De afwijking betreft maximaal anderhalf aaneengesloten uren voor 9.30 en na 16.30 uur en tijdens de voor dat kindercentrum gebruikelijke middagpauze gedurende maximaal twee uur aaneengesloten. | □ | □ | □ | |
4 Minstens de helft van het aantal vereiste beroepskrachten wordt ingezet wanneer er tijdelijk wordt afgeweken van de beroepskracht-kind-ratio. | □ | □ | □ | |
5 Indien als gevolg van het afwijken van de beroepskracht-kind-ratio slechts één beroepskracht in het kindercentrum ingezet wordt, dan is er ten minste één andere volwassene in het kindercentrum aanwezig. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarde | 1 De houder heeft een pedagogisch beleidsplan waarin de voor dat kindercentrum kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven. | □ | □ | □ |
Toelichting toezichthouder | ||||
Wet kinderopvang (artikel 50) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 In het pedagogisch beleidsplan staat in duidelijke en observeerbare termen het volgende beschreven: de wijze waarop de emotionele veiligheid van kinderen wordt gewaarborgd, de mogelijkheden voor kinderen tot de ontwikkeling van hun persoonlijke- en sociale competentie, en de wijze waarop de overdracht van normen en waarden aan kinderen plaatsvindt. | □ | □ | □ |
2 Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen de werkwijze, de maximale omvang en de leeftijdsopbouw van de stamgroep. | □ | □ | □ | |
3 Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen bij welke (spel)activiteiten kinderen hun stamgroep verlaten. | □ | □ | □ | |
4 Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen hoe beroepskrachten bij hun werkzaamheden worden ondersteund door andere volwassenen1. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Wet kinderopvang (artikel 50) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 De beroepskrachten kennen de inhoud van het pedagogisch beleidsplan. | □ | □ | □ |
2 De beroepskrachten handelen conform het pedagogisch beleidsplan. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Wet kinderopvang (artikelen 49 en 50) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Indicatoren | 1 De beroepskracht communiceert met de kinderen. | □ | □ | □ |
2 De beroepskracht heeft een respectvolle houding naar de kinderen. | □ | □ | □ | |
3 Er heerst een ontspannen, open sfeer in de groep. | □ | □ | □ | |
4 De kinderen worden uitgenodigd tot participatie. | □ | □ | □ | |
5 Kinderen hebben vaste beroepskrachten en bekende leeftijdsgenootjes om zich heen. | □ | □ | □ | |
6 Er is informatieoverdracht tussen ouders en beroepskracht. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Wet kinderopvang (artikelen 49 en 50) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Indicatoren | 1 De beroepskracht ondersteunt en stimuleert individuele kinderen. | □ | □ | □ |
2 Er is een goede interactie tussen beroepskracht en individuele kinderen. | □ | □ | □ | |
3 Kinderen hebben de mogelijkheid om eigen ervaringen op te doen middels spelmateriaal, activiteitenaanbod en inrichting. | □ | □ | □ | |
4 Er is aandacht voor leermomenten. Hierbij is taal en motorisch spel van jonge kinderen belangrijk. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Wet kinderopvang (artikelen 49 en 50) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Indicatoren | 1 De beroepskracht ondersteunt de kinderen in de interactie tussen kinderen onderling. | □ | □ | □ |
2 De beroepskracht ondersteunt de kinderen in het voorkómen en oplossen van conflicten. | □ | □ | □ | |
3 De kinderen maken deel uit van het groepsgebeuren. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Wet kinderopvang (artikelen 49 en 50) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Indicatoren | 1 Afspraken, regels en omgangsvormen zijn aanwezig. | □ | □ | □ |
2 Afspraken, regels en omgangsvormen zijn duidelijk. | □ | □ | □ | |
3 Afspraken, regels en omgangsvormen worden aan de kinderen uitgelegd. | □ | □ | □ | |
4 Beroepskrachten geven zelf in hun spreken en handelen het goede voorbeeld. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Wet klachtrecht cliënten zorgsector (artikelen 1, 2, 2a en 3c) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 De houder treft een regeling voor de behandeling van klachten die voldoet aan de beschreven eisen1. | □ | □ | □ |
2 De houder brengt de regeling op passende wijze onder de aandacht van ouders. | □ | □ | □ | |
3 De houder ziet erop toe dat de klachtencommissie werkt met een reglement. | □ | □ | □ | |
4 De houder hanteert de termijn waarbinnen schriftelijk wordt gereageerd naar aanleiding van een oordeel van de klachtencommissie2. | □ | □ | □ | |
5 De houder leeft geheimhoudingsplicht na. | □ | □ | □ | |
6 De houder draagt er zorg voor dat over elk kalenderjaar een openbaar verslag wordt opgesteld, waarin ten minste een aantal vaste onderdelen worden aangegeven3. | □ | □ | □ | |
7 De houder zendt het verslag voor 1 juni van het daaropvolgende kalenderjaar aan de GGD. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Door of namens een cliënt kan bij de klachtencommissie een klacht tegen een zorgaanbieder worden ingediend over een gedraging van hem of van voor hem werkzame personen jegens de cliënt.
Klachten van cliënten worden behandeld door een klachtencommissie (min. 3 leden, voorzitter
klachtencommissie niet in dienst bij de organisatie, persoon waarover geklaagd wordt, mag niet in de commissie zitten).
Binnen een afgesproken termijn moeten klager, degene over wie geklaagd is en houder schriftelijk en met redenen omkleed in kennis worden gesteld van het oordeel (gegrondheid en evt. aanbevelingen). Als de termijn wordt overschreden, worden betrokkenen ingelicht (met reden).
Klager en degene over wie geklaagd is worden in de gelegenheid gesteld om gehoord te worden (schriftelijk of mondeling).
Klager en beklaagde mogen zich laten bijstaan.
De houder deelt de klager en de klachtencommissie, binnen een maand na ontvangst van het oordeel van de klachtencommissie schriftelijk mede of hij naar aanleiding van dat oordeel maatregelen zal nemen en zo ja, welke. Als de termijn wordt overschreden, worden betrokkenen ingelicht (met reden) en wordt er een nieuwe termijn afgesproken.
Het openbaar verslag bevat de volgende onderdelen: beknopte beschrijving van de regeling, de wijze waarop de houder de regeling onder de aandacht heeft gebracht, de samenstelling van de klachtencommissie, in welke mate de klachtencommissie haar werkzaamheden heeft kunnen verrichten, het aantal en de aard van de door de klachtencommissie behandelde klachten, de strekking van de oordelen en de aanbevelingen en de aard van de maatregelen.
Wet kinderopvang (artikel 60a) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 De houder treft een regeling voor de behandeling van klachten van de oudercommissie over een door hem genomen besluit als bedoeld in artikel 60, eerste lid die voldoet aan de beschreven eisen1. | □ | □ | □ |
2 De houder brengt de regeling op passende wijze onder de aandacht van oudercommissie. | □ | □ | □ | |
3 De houder zorgt voor naleving van de regeling. | □ | □ | □ | |
4 De houder draagt er zorg voor dat over elk kalenderjaar een openbaar verslag wordt opgesteld, waarin ten minste een aantal vaste onderdelen worden aangegeven2. | □ | □ | □ | |
5 De houder zendt het verslag voor 1 juni van het daaropvolgende kalenderjaar aan de GGD. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
De getroffen regeling waarborgt dat aan de behandeling van een klacht van de oudercommissie niet wordt deelgenomen door de houder of door een persoon die werkzaam is voor of bij de houder op wie die klacht betrekking heeft. De artikelen 2, tweede tot en met vijfde lid, zevende lid, en negende lid, 2a, 3c en 4 van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector zijn van overeenkomstige toepassing.
Het openbaar verslag bevat de volgende onderdelen: beknopte beschrijving van de regeling, de wijze waarop de houder de regeling onder de aandacht heeft gebracht, de samenstelling van de klachtencommissie, in welke mate de klachtencommissie haar werkzaamheden heeft kunnen verrichten, het aantal en de aard van de door de klachtencommissie behandelde klachten, de strekking van de oordelen en de aanbevelingen en de aard van de maatregelen.
Leeftijd | Beroepskrachten | Maximale aantal |
---|---|---|
0 tot 1 | 1 | 4 |
1 tot 2 | 1 | 5 |
2 tot 3 | 1 | 6 |
3 tot 4 | 1 | 8 |
0 tot 2 | 1 | 4,5 |
0 tot 3 | 1 | 5 |
0 tot 4 | 1 | 5,75 |
1 tot 3 | 1 | 5,5 |
1 tot 4 | 1 | 6,33 |
2 tot 4 | 1 | 7 |
Bij de berekening van het maximale aantal kinderen in een groep en het minimaal vereiste aantal beroepskrachten, wordt bij groepen, samengesteld uit kinderen van verschillende leeftijden, een vaste volgorde aangehouden. De eerste stap daarbij is dat het maximale aantal kinderen per leeftijdscategorie wordt berekend, bijvoorbeeld maximaal vier baby’s (‘0-jarigen’) per beroepskracht. De tweede stap is vervolgens de berekening van het resterende aantal kinderen en de daarbij behorende maxima. Er wordt naar boven afgerond; bij een rest van 0,5 of hoger wordt naar 1 afgerond. Een rest lager dan 0,5 zal naar beneden worden afgerond.
In het kader van kwaliteit van kinderopvang is een samengestelde groep in de brede leeftijdscategorie van 0–13 jaar geen voorkeursoptie van Convenantpartijen.
Maar in sommige situaties kan de kleinschaligheid een dergelijke groepssamenstelling noodzakelijk maken, waarbij bijvoorbeeld kinderen in de BSO-leeftijd voor een deel van de dag worden samengevoegd met de kinderen in de dagopvang. Met een goede, naar leeftijd gedifferentieerde werkwijze kan er dan nog steeds sprake zijn van kwalitatief verantwoorde kinderopvang. Gecombineerde groepen dagopvang en buitenschoolse opvang kunnen in pedagogisch opzicht waardevol zijn, bijvoorbeeld wanneer de jongste BSO-kinderen en de oudste dagopvang-kinderen in een samengestelde groep verblijven, en hier in de pedagogische werkwijze nadrukkelijk condities aan worden gesteld.
Bij de uitwerking van de beroepskracht-kind ratio in samengestelde groepen zijn onderstaande uitgangspunten gehanteerd:
– Voorondersteld wordt dat er sprake is van een gelijkmatige verdeling van de verschillende leeftijden over de groep.
– Vervolgens is het gemiddelde bepaald zoals opgenomen in Convenant, waarbij het aantal kinderen in relatie tot één pedagogisch medewerker de basis van de berekening vormt.
– In deze berekening heeft alléén aan het eind van de berekening afronding naar boven plaatsgevonden; het ‘doorrekenen’ gaat uit van onafgeronde getallen.
– De tabel 0 tot en met 3-jarigen blijft onverkort van toepassing.
Indien met samengestelde groepen dagopvang en buitenschoolse opvang wordt gewerkt, moet in het pedagogisch beleidsplan een duidelijke, naar leeftijd gedifferentieerde, beschrijving gegeven worden van de activiteiten en dagindeling van deze groep.
Leeftijd | Beroepskrachten | Maximale aantal |
---|---|---|
0 tot 1 | 1 | 4 |
1 tot 2 | 1 | 5 |
2 tot 3 | 1 | 6 |
3 tot 4 | 1 | 8 |
4 tot 13 | 1 | 10 |
4 tot 8 | 1 | 10 |
8 tot 13 | 1 | 10 |
0 tot 13 | 1 | 6,661 |
1 tot 13 | 1 | 7,252 |
2 tot 13 | 1 | 83 |
3 tot 13 | 1 | 94 |
Bij de berekening van het maximale aantal kinderen in een groep en het minimaal vereiste aantal beroepskrachten, wordt bij groepen, samengesteld uit kinderen van verschillende leeftijden, een vaste volgorde aangehouden. De eerste stap daarbij is dat het maximale aantal kinderen per leeftijdscategorie wordt berekend, bijvoorbeeld maximaal vier baby’s (‘0-jarigen’) per beroepskracht. De tweede stap is vervolgens de berekening van het resterende aantal kinderen en de daarbij behorende maxima. Er wordt naar boven afgerond; bij een rest van 0,5 of hoger wordt naar 1 afgerond. Een rest lager dan 0,5 zal naar beneden worden afgerond.
Toezichthouder: [naam GGD]
Datum inspectiebezoek:
De rijksoverheid stelt aan kindercentra kwaliteitseisen op het gebied van ouderinspraak, personeel, veiligheid en gezondheid, accommodatie en inrichting, groepsgrootte en beroepskracht-kind-ratio, pedagogisch beleid en pedagogische praktijk en klachten. Jonge kinderen zijn kwetsbaar. De kwaliteit van de eerste jaren van een kind heeft grote invloed op zijn latere ontwikkeling. Het aanbieden van verantwoorde kinderopvang in een gezonde en veilige omgeving is daarom belangrijk.
Het kindercentrum is verantwoordelijk voor het leveren van kwalitatief goede kinderopvang. De gemeente is verantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving op die kwaliteit. In opdracht van de gemeente voert de GGD inspecties uit, waarbij zij beoordeelt of kindercentra aan de gestelde eisen voldoen. Zo nodig adviseert de GGD aan de gemeente om maatregelen te nemen.
Om de kwaliteit te kunnen beoordelen heeft de rijksoverheid regels in de Wet kinderopvang en in de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang geformuleerd1. Om te kunnen beoordelen of aan deze regels wordt voldaan, is een toetsingskader opgesteld. Hierin staan alle zaken waarover de toezichthouder informatie verzamelt én een oordeel geeft. Alle toezichthouders in Nederland werken met dezelfde veldinstrumenten, zoals vragenlijsten, om op een gestructureerde manier informatie te verzamelen tijdens een inspectiebezoek.
De bevindingen van het inspectiebezoek staan in dit inspectierapport. Het doel van dit rapport is:
1. Een oordeel geven over het al dan niet voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen. Het kan gaan om de eisen die gesteld worden aan kindercentra om in het landelijk register opgenomen te worden dan wel om eisen die aan kindercentra gesteld worden die al in exploitatie zijn.
2. Aan de gemeente rapporteren in hoeverre het kindercentrum aan de kwaliteitseisen voldoet en een advies uitbrengen over eventuele vervolgstappen.
3. De (toekomstige) ouders informeren over de mate waarin het kindercentrum aan de kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en de Wet klachtrecht cliënten zorgsector voldoet.
Dit rapport geeft een overzicht van alle eisen en geeft hierbij aan wat de toezichthouder heeft geconstateerd en wat zijn beoordeling is. In het ‘Overzicht bevindingen’ staan de bevindingen van de toezichthouder heel kort per inspectie-domein samengevat en in ‘Het inspectie-onderzoek’ staan ze per inspectie-item uitgewerkt. Een toezichthouder oordeelt of er aan de gestelde voorwaarde is voldaan (‘ja’), of dit niet het geval is (‘nee’), of dat hij niet tot een oordeel kon komen (‘niet beoordeeld’). Om de gemeente van de benodigde informatie te voorzien om te kunnen bepalen of en in welke mate gehandhaafd dient te worden geeft de toezichthouder, indien op een domein niet aan alle voorwaarden is voldaan, een beschrijving van de context van de voorwaarde(n) waaraan niet voldaan is.
Ook bevat het rapport de zienswijze van de houder van het kindercentrum en het advies van de toezichthouder aan de gemeente met betrekking tot de handhaving. Daarnaast bevat het rapport een aantal basisgegevens van het kindercentrum, gemeente en toezichthouder.
NAW-gegevens kindercentrum | |||
Naam kindercentrum (locatie) | : | ||
Adres | : | ||
Postcode en plaats | : | ||
Telefoon | : | ||
Naam contactpersoon | : | ||
: | |||
Website | : | ||
Kwaliteitssysteem | : | □ Nee □ Ja, namelijk: | |
Lid brancheorganisatie | : | □ Nee □ Ja, namelijk: |
Opvanggegevens | ||
Type opvang | : | |
Aantal groepen | : | |
Aantal beroepskrachten | : | |
Aantal kindplaatsen | : | |
Openingsdagen/ tijden | : |
NAW-gegevens houder | ||
Naam houder | : | |
Adres | : | |
Postcode en plaats | : | |
Telefoon | : | |
Naam contactpersoon | : | |
: | ||
Website | : |
Registergegevens kindercentrum | |||
Datum aanvraag registeropname | : | datum | □ n.v.t. |
Gegevens aanvraag conform de praktijk | : | □ Nee □ Ja | □ n.v.t. |
Datum opname landelijk register | : | datum | □ n.v.t. |
Gegevens register conform de praktijk | : | □ Nee □ Ja | □ n.v.t. |
Type inspectie | : | Aangekondigd | Niet aangekondigd |
---|---|---|---|
Onderzoek na aanvraag registeropname | : | □ | □ |
Onderzoek na aanvangsdatum exploitatie | : | □ | □ |
Regulier inspectie bezoek | : | □ | □ |
Nader onderzoek (reden nader onderzoek) | : | □ | □ |
Incidenteel onderzoek (reden incidenteel onderzoek) | : | □ | □ |
Datum vorig inspectiebezoek | : |
Onder de Wet kinderopvang gelden normen voor het starten van een kindercentrum dat bedrijfsmatig of anders dan om niet gedurende de opvang verzorging en opvoeding biedt aan kinderen in de leeftijd van 0 jaar tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint. |
Beoordeling toezichthouder Van de 3 voorwaarden van dit domein: – is aan (aantal) voorwaarden voldaan – is aan de volgende voorwaarde(n) niet voldaan: (nummer en naam) – is/zijn de volgende voorwaarde(n) niet beoordeeld: (nummer) Beschrijving context van de voorwaarde(n) waaraan niet voldaan is: (verzwarende/verzachtende omstandigheden, inspanningen houder) |
Onder de Wet kinderopvang gelden normen voor het instellen van een oudercommissie, het reglement, de samenstelling en werkwijze van de oudercommissie, het adviesrecht van de oudercommissie en de informatieverstrekking aan ouders. |
Beoordeling toezichthouder Van de 20 voorwaarden van dit domein: – is aan (aantal) voorwaarden voldaan – is aan de volgende voorwaarden niet voldaan: (nummer en naam) – is/zijn de volgende voorwaarde(n) niet beoordeeld: (nummer) Beschrijving context van de voorwaarde(n) waaraan niet voldaan is: (verzwarende/verzachtende omstandigheden, inspanningen houder) |
Onder de Wet kinderopvang gelden normen voor verklaringen omtrent het gedrag, passende beroepskwalificatie, de inzet van pedagogisch medewerkers in ontwikkeling en het gebruik van de Nederlandse taal. |
Beoordeling toezichthouder Van de 8 voorwaarden van dit domein: – is aan (aantal) voorwaarden voldaan – is aan de volgende voorwaarden niet voldaan: (nummer en naam) – is/zijn de volgende voorwaarde(n) niet beoordeeld: (nummer) Beschrijving context van de voorwaarde(n) waaraan niet voldaan is: (verzwarende/verzachtende omstandigheden, inspanningen houder) |
Onder de Wet kinderopvang gelden normen voor de waarborging van de veiligheid en gezondheid van kinderen. De houder legt in een risico-inventarisatie schriftelijk vast welke risico’s de opvang van kinderen met zich meebrengt. Verder gelden normen voor de inhoud en uitvoering van de risico-inventarisatie. |
Beoordeling toezichthouder Van de 23 voorwaarden van dit domein: – is aan (aantal) voorwaarden voldaan – is aan de volgende voorwaarden niet voldaan: (nummer en naam) – is/zijn de volgende voorwaarde(n) niet beoordeeld: (nummer) Beschrijving context van de voorwaarde(n) waaraan niet voldaan is: (verzwarende/verzachtende omstandigheden, inspanningen houder) |
Onder de Wet kinderopvang gelden normen voor de accommodatie en inrichting van de binnenruimte en de buitenspeelruimte. |
Beoordeling toezichthouder Van de 10 voorwaarden van dit domein: – is aan (aantal) voorwaarden voldaan – is aan de volgende voorwaarden niet voldaan: (nummer en naam) – is/zijn de volgende voorwaarde(n) niet beoordeeld: (nummer) Beschrijving context van de voorwaarde(n) waaraan niet voldaan is: (verzwarende/verzachtende omstandigheden, inspanningen houder) |
Onder de Wet kinderopvang gelden normen voor de groepsgrootte en de verhouding tussen het aantal beroepskrachten en aantal kinderen (de beroepskracht-kind-ratio). |
Beoordeling toezichthouder Van de 9 voorwaarden van dit domein: – is aan (aantal) voorwaarden voldaan – is aan de volgende voorwaarden niet voldaan: (nummer en naam) – is/zijn de volgende voorwaarde(n) niet beoordeeld: (nummer) Beschrijving context van de voorwaarde(n) waaraan niet voldaan is: (verzwarende/verzachtende omstandigheden, inspanningen houder) |
Onder de Wet kinderopvang gelden normen voor de aanwezigheid van een pedagogisch beleidsplan, de inhoud van een pedagogisch beleidsplan en de relatie van het beleidsplan met de praktijk. In de praktijk dienen voorwaarden te worden vervuld voor het waarborgen van de emotionele veiligheid van kinderen, de ontwikkeling van de persoonlijke- en de sociale competentie van kinderen en de overdracht van normen en waarden. |
Beoordeling toezichthouder Van de 25 voorwaarden van dit domein: – is aan (aantal) voorwaarden voldaan – is aan de volgende voorwaarden niet voldaan: (nummer en naam) – is/zijn de volgende voorwaarde(n) niet beoordeeld: (nummer) Beschrijving context van de voorwaarde(n) waaraan niet voldaan is: (verzwarende/verzachtende omstandigheden, inspanningen houder) |
De Wet klachtrecht cliënten zorgsector stelt eisen aan het kindercentrum. Het gaat hier om een klachtenregeling met waarborgen voor een onafhankelijke afhandeling en het vastleggen in een openbaar verslag. De Wet kinderopvang stelt eisen aan het treffen van een klachtenregeling voor oudercommissies. |
Beoordeling toezichthouder Van de 12 voorwaarden van dit domein: – is aan (aantal) voorwaarden voldaan – is aan de volgende voorwaarden niet voldaan: (nummer en naam) – is/zijn de volgende voorwaarde(n) niet beoordeeld: (nummer) Beschrijving context van de voorwaarde(n) waaraan niet voldaan is: (verzwarende/verzachtende omstandigheden, inspanningen houder) |
Advies: |
□ Wel □ niet opnemen in landelijk register |
□ niet handhaven |
□ handhaven conform handhavingsbeleid, hierbij rekeninghoudend met de verzwarende en verzachtende omstandigheden. |
□ eventuele opmerkingen toezichthouder: |
Gegevens toezichthouder (GGD) | ||
Naam GGD | : | |
Adres | : | |
Postcode en plaats | : | |
Telefoon | : | |
: | ||
Website | : |
Gegevens opdrachtgever (gemeente) | ||
Naam gemeente | : | |
Adres | : | |
Postcode en plaats | : | |
Telefoon | : | |
: | ||
Website | : | |
Naam contactpersoon | : | |
Telefoonnummer contactpersoon | : | |
E-mail contactpersoon | : |
Overzicht gebruikte bronnen | ||
Vragenlijst locatieverantwoordelijke | : | |
Vragenlijst oudercommissie | : | |
Interview houder en/of locatieverantwoordelijke | : | |
Interview anderen | : | |
Observaties | : | |
Andere bronnen | : |
Planning | ||
Datum inspectiebezoek | : | |
Opstellen concept inspectierapport | : | |
Zienswijze houder | : | |
Opstellen definitief inspectierapport | : | |
Verzenden inspectierapport naar houder en oudercommissie | : | |
Verzenden inspectierapport naar gemeente | : | |
Openbaar maken inspectierapport | : |
Wet kinderopvang (artikel 1, eerste lid) Beleidsregels werkwijze toezichthouder (artikel 4, eerste lid) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 De opvang vindt bedrijfsmatig of anders dan om niet plaats. | □ | □ | □ |
2 Gedurende de opvang wordt verzorging en opvoeding geboden. | □ | □ | □ | |
3 De opvang is gericht op kinderen in de leeftijd van 0 jaar tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Wet kinderopvang (artikel 59) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarde | 1 De houder heeft een reglement oudercommissie vastgesteld. | □ | □ | □ |
Toelichting toezichthouder | ||||
Wet kinderopvang (artikel 59) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 Het reglement omvat regels omtrent het aantal leden. | □ | □ | □ |
2 Het reglement omvat regels omtrent de wijze van kiezen van de leden. | □ | □ | □ | |
3 Het reglement omvat regels omtrent de zittingsduur van de leden. | □ | □ | □ | |
4 Het reglement omvat geen regels omtrent werkwijze van de oudercommissie. | □ | □ | □ | |
5 De houder wijzigt het reglement na instemming van de oudercommissie. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Wet kinderopvang (artikel 58) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarde | 1 De houder heeft een oudercommissie ingesteld. | □ | □ | □ |
Toelichting toezichthouder | ||||
Wet kinderopvang (artikel 58) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 De houder is geen lid. | □ | □ | □ |
2 Het personeel is geen lid. | □ | □ | □ | |
3 De leden worden gekozen uit en door de ouders. | □ | □ | □ | |
4 De houder stelt de oudercommissie in de gelegenheid haar eigen werkwijze te bepalen. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Wet kinderopvang (artikelen 60 en 60a) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 De houder stelt de oudercommissie in staat haar advies uit te brengen over elk voorgenomen besluit met betrekking tot de genoemde onderwerpen1. | □ | □ | □ |
2 De houder verstrekt de oudercommissie tijdig en desgevraagd schriftelijk alle informatie die deze voor de vervulling van haar taak redelijkerwijs nodig heeft. | □ | □ | □ | |
3 Van een gevraagd advies van de oudercommissie wijkt de houder alleen af indien hij schriftelijk en gemotiveerd aangeeft dat het belang van de kinderopvang zich tegen het advies verzet. | □ | □ | □ | |
4 De houder geeft de oudercommissie gelegenheid ook ongevraagd te adviseren over de genoemde onderwerpen1 | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Het gaat hier om de volgende onderwerpen: het bieden van verantwoorde kinderopvang; het pedagogisch beleid; voedingsaangelegenheden van algemene aard; het algemene beleid op het gebied van opvoeding, veiligheid, gezondheid; de openingstijden; het beleid met betrekking tot spel- en ontwikkelingsactiviteiten ten behoeve van de kinderen; de vaststelling of wijziging van een regeling inzake de behandeling van klachten en het aanwijzen van personen die belast worden met de behandeling van klachten; wijziging van de prijs van kinderopvang.
Wet kinderopvang (artikelen 54 en 63, vierde lid) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 3, tweede lid) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 De houder informeert de ouders over het te voeren beleid1. | □ | □ | □ |
2 De houder informeert de ouders en de kinderen in welke basisgroep het kind verblijft en welke beroepskrachten op welke dag bij welke groep horen. | □ | □ | □ | |
3 De houder legt een afschrift van het inspectierapport op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats. | □ | □ | □ | |
4 De informatie is gedetailleerd genoeg om ouders een adequaat beeld van de praktijk te geven. | □ | □ | □ | |
5 De praktijk sluit aan bij de aan de ouders verstrekte informatie. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Het gaat hier om de volgende onderwerpen: het bieden van verantwoorde kinderopvang; het pedagogisch beleid; voedingsaangelegenheden van algemene aard; het algemene beleid op het gebied van opvoeding, veiligheid, gezondheid; de openingstijden; het beleid met betrekking tot spel- en ontwikkelingsactiviteiten ten behoeve van de kinderen; de vaststelling of wijziging van een regeling inzake de behandeling van klachten en het aanwijzen van personen die belast worden met de behandeling van klachten; wijziging van de prijs van kinderopvang.
Wet kinderopvang (artikel 50, derde, vierde en vijfde lid) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 10) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 Personen werkzaam bij het kindercentrum zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag1. | □ | □ | □ |
2 De verklaring omtrent het gedrag is vóór aanvang van de werkzaamheden bij het kindercentrum overlegd. | □ | □ | □ | |
3 De verklaring omtrent het gedrag is bij overleggen niet ouder dan twee maanden. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Deze verplichting geldt voor de houder, bestuurder of werknemer, met uitzondering van werknemers die niet op het kindercentrum werkzaam zijn. Het gaat hierbij om alle bestuurders, dus ook om leden van een stichtingsbestuur of van een raad van toezicht. De verplichting tot overleggen van een verklaring omtrent het gedrag geldt ook voor uitzendkrachten werkzaam op een kindercentrum. Conform art. 10, lid 3, dienen zij alleen de eerste keer dat de werkzaamheden op een kindercentrum aanvangen, een verklaring omtrent het gedrag te overleggen. Voor stagiaires die minimaal drie maanden worden ingezet geldt dat zij in het bezit zijn van een verklaring omtrent het gedrag of datbij aanvang van hun eerste stageperiode een VOG voor hen moet zijn aangevraagd.
Wet kinderopvang (artikel 50, eerste lid) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 9, eerste lid) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarde | 1 Alle beroepskrachten beschikken over de voor de werkzaamheden passende beroepskwalificatie zoals in de CAO kinderopvang is opgenomen1. | □ | □ | □ |
Toelichting toezichthouder | ||||
Voor personen die vanaf een moment vóór mei 1991 in dienst zijn bij huidige werkgever geldt een overgangsbepaling.
Wet kinderopvang (artikel 50, eerste lid) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 9, tweede lid) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1a Alle PMIO’ers beschikken over een diploma op minimaal MBO-3 niveau; OF 1b Een HAVO of VWO diploma; OF 1c Een voor de kinderopvang relevant, maar nog niet gelijkgesteld buitenlands diploma én relevante werkervaring. | □ | □ | □ |
2 Voor alle PMIO’ers is binnen 2 maanden na aanvang van de arbeidsovereenkomst een persoonlijk ontwikkelplan opgesteld. | □ | □ | □ | |
3 Alle PMIO’ers worden ingezet conform een actueel persoonlijk ontwikkelplan. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Wet kinderopvang (artikel 55) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarde | 1a De voorgeschreven voertaal wordt gebruikt. OF 1b Er wordt een andere taal als voertaal gebezigd, omdat de herkomst van de kinderen in deze specifieke omstandigheid daartoe noodzaakt, overeenkomstig een door de houder vastgestelde gedragscode1. | □ | □ | □ |
Toelichting toezichthouder | ||||
Het gaat hier bijvoorbeeld om een kindercentrum voor kinderen van internationale bedrijven of organisaties waar de voertaal bijvoorbeeld Engels is.
Wet kinderopvang (artikel 51) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 De houder heeft een risico-inventarisatie veiligheid van maximaal een jaar oud1. | □ | □ | □ |
2 De houder heeft een risico-inventarisatie veiligheid betreffende de actuele situatie. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Wet kinderopvang (artikel 51) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 8) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 De risico-inventarisatie beschrijft de veiligheidsrisico’s die de opvang van de kinderen met zich meebrengt op de thema’s: verbranding, vergiftiging, verdrinking, valongevallen, verstikking, verwondingen, beknelling, botsen, stoten, steken en snijden. | □ | □ | □ |
2 Er is een plan van aanpak waarin is aangegeven welke maatregelen op welk moment worden genomen in verband met de risico’s, alsmede de samenhang tussen de risico’s en de maatregelen. | □ | □ | □ | |
3 Er is een registratie van ongevallen, waarbij per ongeval de aard en plaats van het ongeval, de leeftijd van het kind, de datum van het ongeval en een overzicht van te treffen maatregelen worden vermeld. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Wet kinderopvang (artikel 51) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 8) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 De geïnventariseerde risico’s zijn compleet en komen overeen met de risico’s in de praktijk. | □ | □ | □ |
2 Risico’s worden gereduceerd door het nemen van preventieve maatregelen die effectief en adequaat zijn. | □ | □ | □ | |
3 De houder draagt zorg voor uitvoering van het plan van aanpak. | □ | □ | □ | |
4 Beroepskrachten zijn op de hoogte van de risico’s en de aanpak daarvan. | □ | □ | □ | |
5 Beroepskrachten handelen conform het plan van aanpak. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Wet kinderopvang (artikel 51) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 De houder heeft een risico-inventarisatie gezondheid van maximaal een jaar oud1. | □ | □ | □ |
2 De houder heeft een risico-inventarisatie gezondheid betreffende de actuele situatie. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Wet kinderopvang (artikel 51) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 8) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 De risico-inventarisatie beschrijft de gezondheidsrisico’s die de opvang van de kinderen met zich meebrengt op de thema’s: ziektekiemen, binnenmilieu, buitenmilieu en medisch handelen. | □ | □ | □ |
2 Er is een plan van aanpak waarin is aangegeven welke maatregelen op welk moment worden genomen in verband met de risico’s, alsmede de samenhang tussen de risico’s en de maatregelen. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Wet kinderopvang (artikel 51) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 8) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 De geïnventariseerde risico’s zijn compleet en komen overeen met de risico’s in de praktijk. | □ | □ | □ |
2 Risico’s worden gereduceerd door het nemen van preventieve maatregelen die effectief en adequaat zijn. | □ | □ | □ | |
3 De houder draagt zorg voor uitvoering van plan van aanpak. | □ | □ | □ | |
4 Beroepskrachten zijn op de hoogte van de risico’s en de aanpak daarvan. | □ | □ | □ | |
5 Beroepskrachten handelen conform het plan van aanpak. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 10a) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarde | 1 De houder heeft een protocol kindermishandeling welke voldoet aan de beschreven eisen1. | □ | □ | □ |
Toelichting toezichthouder | ||||
Het protocol hanteert de definitie van kindermishandeling conform de Wet op de Jeugdzorg (2005), welke als volgt luidt: ‘Kindermishandeling is elke vorm van bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of onvrijheid staat, actief of passief, opdringen waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel. Hieronder vallen ook verwaarlozing en onthouden van essentiële hulp, medische zorg en onderwijs en het getuige zijn van huiselijk geweld.’
In het protocol zijn verantwoordelijkheden per organisatielaag uitgesplitst in taken en bevoegdheden.
Het protocol bevat een stappenplan waarin minimaal de volgende fases aan bod komen: vermoeden, overleg, plan van aanpak, beslissen, handelen, evaluatie en nazorg.
Het stappenplan bevat een tijdslijn vanaf de persoon met een vermoeden van kindermishandeling tot en met de nazorg. Het stappenplan is voorzien van een heldere toelichting, hulpmiddelen voor het doorlopen ervan en aandachtspunten voor de gespreksvoering met verschillende partijen.
Het protocol bevat een lijst van signalen per ontwikkelingsgebied, uitgesplitst voor de groep van 0–4 jaar en de groep van 4–12 jaar, om kindermishandeling zo vroeg mogelijk te signaleren. De ontwikkelingsgebieden per leeftijdscategorie ( 0–4 jarigen dan wel 4–12 jarigen) die in de lijst aan bod dienen te komen zijn: psycho-sociale signalen, medische signalen, kenmerken verzorgers/gezin, signalen specifiek voor seksueel misbruik, signalen die specifiek zijn voor kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld.
Het protocol besteedt aandacht aan de omgang met de Wet bescherming persoonsgegevens. In het protocol dienen de volgende punten met betrekking hierop behandeld te worden: zorgvuldig handelen, inzagerecht ouders/wettelijk vertegenwoordigers, contact met andere instellingen, omgaan met schriftelijke informatie.
Het protocol besteedt aandacht aan de mogelijke situatie dat een beroepskracht de vermoedelijke dader is.
Het protocol bevat praktische informatie over de Bureaus Jeugdzorg en het Advies&Meldpunt Kindermishandeling (AMK).
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 10a) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarde | 1 De houder draagt er zorg voor dat beroepskrachten op de hoogte zijn van de inhoud van het protocol kindermishandeling. | □ | □ | □ |
Toelichting toezichthouder | ||||
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 10a) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 De beroepskrachten kennen de inhoud van het protocol. | □ | □ | □ |
2 De beroepskrachten handelen aantoonbaar naar het protocol kindermishandeling. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 5) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 Er is ten minste 3,5 m2 bruto oppervlakte voor spelactiviteiten ingerichte ruimtes beschikbaar per kind. | □ | □ | □ |
2 De binnenspeelruimte is ingericht in overeenstemming met het aantal op te vangen kinderen. | □ | □ | □ | |
3 De binnenspeelruimte is passend ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen en het pedagogisch beleid. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 7, eerste lid) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 Er is ten minste 3 m2 bruto buitenspeelruimte beschikbaar per aanwezig kind. | □ | □ | □ |
2 De buitenspeelruimte is voor kinderen toegankelijk. | □ | □ | □ | |
3 De buitenspeelruimte is vast beschikbaar voor de buitenschoolse opvang. | □ | □ | □ | |
4 De buitenspeelruimte is passend ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen en het pedagogisch beleid. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 7, tweede lid) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 De niet-aangrenzende buitenspeelruimte is in de directe nabijheid van het kindercentrum. | □ | □ | □ |
2 De niet-aangrenzende buitenspeelruimte is voor kinderen goed bereikbaar1. | □ | □ | □ | |
3 De niet-aangrenzende buitenspeelruimte is voor kinderen veilig bereikbaar2. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Goed bereikbaar betekent dat de buitenspeelruimte in een kort tijdsbestek lopend te bereiken is zonder dat natuurlijke obstakels zoals rivieren of verkeerstechnische obstakels zoals snelwegen of treinrails de route bemoeilijken.
De risico’s van de route van de bso naar de buitenspeelplaats dienen op verantwoorde wijze te zijn vastgelegd in de risico-inventarisatie veiligheid en het plan van aanpak, zodat ook de veiligheid gewaarborgd wordt.
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 4, eerste, tweede, vijfde en zesde lid) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 Ieder kind behoort bij een basisgroep. | □ | □ | □ |
2a De basisgroep bestaat uit maximaal twintig kinderen in de leeftijd van 4 jaar tot de leeftijd waarop het basisonderwijs voor die kinderen eindigt. OF 2b De basisgroep bestaat uit maximaal dertig kinderen in de leeftijd van 8 jaar tot de leeftijd waarop het basisonderwijs voor die kinderen eindigt. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 4, derde, vierde, en negende lid) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | De verhouding tussen het aantal beroepskrachten en het aantal feitelijk gelijktijdig aanwezige kinderen in de groep bedraagt ten minste1: 1a – 1 beroepskracht per 10 aanwezige kinderen in de leeftijd vanaf 4 jaar2. – 1 beroepskracht per 10 aanwezige kinderen in de leeftijd vanaf 8 jaar. OF 1b – 2 beroepskrachten en een extra volwassene per 30 aanwezige kinderen in de leeftijd vanaf 8 jaar. | □ | □ | □ |
2 Indien conform de beroepskracht-kind-ratio slechts één beroepskracht in het kindercentrum aanwezig is, dan is ondersteuning van deze beroepskracht door een andere volwassene in geval van calamiteiten geregeld. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Als bij (spel)activiteiten de kinderen de basisgroep verlaten, kan de beroepskracht-kind-ratio op
kindercentrumniveau worden vastgesteld volgens dezelfde sleutel. De op locatie aanwezige beroepskrachten houden zich bezig met taken die direct met de kinderen te maken hebben.
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 4, derde, vierde, en negende lid) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 Bij buitenschoolse opvang gedurende schooldagen1, kunnen ten hoogste een half uur per dag minder beroepskrachten ingezet worden dan volgens de beroepskracht-kind-ratio vereist is. | □ | □ | □ |
2 Bij buitenschoolse opvang gedurende vrije dagen2, kunnen ten hoogste drie uur per dag minder beroepskrachten ingezet worden dan volgens de beroepskracht-kind-ratio vereist is. Deze inzet betreft de tijd voor 9.30 en na 16.30 uur en tijdens de voor dat kindercentrum gebruikelijke middagpauze. | □ | □ | □ | |
3 De afwijking betreft maximaal anderhalf aaneengesloten uren voor 9.30 en na 16.30 uur en tijdens de voor dat kindercentrum gebruikelijke middagpauze gedurende maximaal twee uur aaneengesloten. | □ | □ | □ | |
4 Minstens de helft van het aantal vereiste beroepskrachten wordt ingezet wanneer er tijdelijk wordt afgeweken van de beroepskracht-kind-ratio. | □ | □ | □ | |
5 Indien als gevolg van het afwijken van de beroepskracht-kind-ratio slechts één beroepskracht in het kindercentrum ingezet wordt, dan is er ten minste één andere volwassene in het kindercentrum aanwezig. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Vrije dagen: volledig schoolvrije dagen en vakantiedagen waarbij het kindercentrum 10 uur of langer per dag
geopend is.
Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarde | 1 De houder heeft een pedagogisch beleidsplan waarin de voor dat kindercentrum kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven. | □ | □ | □ |
Toelichting toezichthouder | ||||
Wet kinderopvang (artikel 50) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 In het pedagogisch beleidsplan staat in duidelijke en observeerbare termen het volgende beschreven: de wijze waarop de emotionele veiligheid van kinderen wordt gewaarborgd, de mogelijkheden voor kinderen tot de ontwikkeling van hun persoonlijke- en sociale competentie, en de wijze waarop de overdracht van normen en waarden aan kinderen plaatsvindt. | □ | □ | □ |
2 Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen de werkwijze, de maximale omvang en de leeftijdsopbouw van de basisgroep. | □ | □ | □ | |
3 Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen bij welke (spel)activiteiten kinderen hun basisgroep verlaten. | □ | □ | □ | |
4 Bij activiteiten in groepen groter dan dertig kinderen besteedt de houder in het pedagogisch beleidsplan aantoonbaar extra aandacht aan de omgang met de basisgroep. | □ | □ | □ | |
5 Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen hoe beroepskrachten bij hun werkzaamheden worden ondersteund door andere volwassenen1. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Het betreft volwassenen die ingezet worden als achterwacht in het geval van calamiteiten en de derde volwassene die ingezet wordt bij een groep 8-12 jarigen.
Wet kinderopvang (artikel 50) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 De beroepskrachten kennen de inhoud van het pedagogisch beleidsplan. | □ | □ | □ |
2 De beroepskrachten handelen conform het pedagogisch beleidsplan. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Wet kinderopvang (artikelen 49 en 50) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Indicatoren | 1 De beroepskracht communiceert met de kinderen. | □ | □ | □ |
2 De beroepskracht heeft een respectvolle houding naar de kinderen. | □ | □ | □ | |
3 Er heerst een ontspannen, open sfeer in de groep. | □ | □ | □ | |
4 De kinderen worden uitgenodigd tot participatie. | □ | □ | □ | |
5 Kinderen hebben vaste beroepskrachten en bekende leeftijdsgenootjes om zich heen. | □ | □ | □ | |
6 Er is informatieoverdracht tussen ouders en beroepskracht. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Wet kinderopvang (artikelen 49 en 50) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Indicatoren | 1 De beroepskracht ondersteunt en stimuleert individuele kinderen. | □ | □ | □ |
2 Er is een goede interactie tussen beroepskracht en individuele kinderen. | □ | □ | □ | |
3 Kinderen hebben de mogelijkheid om eigen ervaringen op te doen middels spelmateriaal, activiteitenaanbod en inrichting. | □ | □ | □ | |
4 Er is aandacht voor leermomenten. Hierbij is taal en motorisch spel van jonge kinderen belangrijk. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Wet kinderopvang (artikelen 49 en 50) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Indicatoren | 1 De beroepskracht ondersteunt de kinderen in de interactie tussen kinderen onderling. | □ | □ | □ |
2 De beroepskracht ondersteunt de kinderen in het voorkómen en oplossen van conflicten. | □ | □ | □ | |
3 De kinderen maken deel uit van het groepsgebeuren. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Wet kinderopvang (artikelen 49 en 50) Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Indicatoren | 1 Afspraken, regels en omgangsvormen zijn aanwezig. | □ | □ | □ |
2 Afspraken, regels en omgangsvormen zijn duidelijk. | □ | □ | □ | |
3 Afspraken, regels en omgangsvormen worden aan de kinderen uitgelegd. | □ | □ | □ | |
4 Beroepskrachten geven zelf in hun spreken en handelen het goede voorbeeld. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Wet klachtrecht cliënten zorgsector (artikelen 1, 2, 2a en 3c) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 De houder treft een regeling voor de behandeling van klachten die voldoet aan de beschreven eisen1. | □ | □ | □ |
2 De houder brengt de regeling op passende wijze onder de aandacht van ouders. | □ | □ | □ | |
3 De houder ziet erop toe dat de klachtencommissie werkt met een reglement. | □ | □ | □ | |
4 De houder hanteert de termijn waarbinnen schriftelijk wordt gereageerd naar aanleiding van een oordeel van de klachtencommissie2. | □ | □ | □ | |
5 De houder leeft geheimhoudingsplicht na. | □ | □ | □ | |
6 De houder draagt er zorg voor dat over elk kalenderjaar een openbaar verslag wordt opgesteld, waarin ten minste een aantal vaste onderdelen worden aangegeven3. | □ | □ | □ | |
7 De houder zendt het verslag voor 1 juni van het daaropvolgende kalenderjaar aan de GGD. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
Door of namens een cliënt kan bij de klachtencommissie een klacht tegen een zorgaanbieder worden ingediend over een gedraging van hem of van voor hem werkzame personen jegens de cliënt.
Klachten van cliënten worden behandeld door een klachtencommissie (min. 3 leden, voorzitter klachtencommissie niet in dienst bij de organisatie, persoon waarover geklaagd wordt, mag niet in de commissie zitten).
Binnen een afgesproken termijn moeten klager, degene over wie geklaagd is en houder schriftelijk en met redenen omkleed in kennis worden gesteld van het oordeel (gegrondheid en evt. aanbevelingen). Als de termijn wordt overschreden, worden betrokkenen ingelicht (met reden).
Klager en degene over wie geklaagd is worden in de gelegenheid gesteld om gehoord te worden (schriftelijk of mondeling).
Klager en beklaagde mogen zich laten bijstaan.
De houder deelt de klager en de klachtencommissie, binnen een maand na ontvangst van het oordeel van de klachtencommissie schriftelijk mede of hij naar aanleiding van dat oordeel maatregelen zal nemen en zo ja, welke. Als de termijn wordt overschreden, worden betrokkenen ingelicht (met reden) en wordt er een nieuwe termijn afgesproken.
Het openbaar verslag bevat de volgende onderdelen: beknopte beschrijving van de regeling, de wijze waarop de houder de regeling onder de aandacht heeft gebracht, de samenstelling van de klachtencommissie, in welke mate de klachtencommissie haar werkzaamheden heeft kunnen verrichten, het aantal en de aard van de door de klachtencommissie behandelde klachten, de strekking van de oordelen en de aanbevelingen en de aard van de maatregelen.
Wet kinderopvang (artikel 60a) | ||||
Ja | Nee | Niet beoordeeld | ||
Voorwaarden | 1 De houder treft een regeling voor de behandeling van klachten van de oudercommissie over een door hem genomen besluit als bedoeld in artikel 60, eerste lid die voldoet aan de beschreven eisen1. | □ | □ | □ |
2 De houder brengt de regeling op passende wijze onder de aandacht van oudercommissie. | □ | □ | □ | |
3 De houder zorgt voor naleving van de regeling. | □ | □ | □ | |
4 De houder draagt er zorg voor dat over elk kalenderjaar een openbaar verslag wordt opgesteld, waarin ten minste een aantal vaste onderdelen worden aangegeven2. | □ | □ | □ | |
5 De houder zendt het verslag voor 1 juni van het daaropvolgende kalenderjaar aan de GGD. | □ | □ | □ | |
Toelichting toezichthouder | ||||
De getroffen regeling waarborgt dat aan de behandeling van een klacht van de oudercommissie niet wordt deelgenomen door de houder of door een persoon die werkzaam is voor of bij de houder op wie die klacht betrekking heeft. De artikelen 2, tweede tot en met vijfde lid, zevende lid, en negende lid, 2a, 3c en 4 van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector zijn van overeenkomstige toepassing.
Het openbaar verslag bevat de volgende onderdelen: beknopte beschrijving van de regeling, de wijze waarop de houder de regeling onder de aandacht heeft gebracht, de samenstelling van de klachtencommissie, in welke mate de klachtencommissie haar werkzaamheden heeft kunnen verrichten, het aantal en de aard van de door de klachtencommissie behandelde klachten, de strekking van de oordelen en de aanbevelingen en de aard van de maatregelen.
In het kader van kwaliteit van kinderopvang is een samengestelde groep in de brede leeftijdscategorie van 0-13 jaar geen voorkeursoptie van Convenantpartijen.
Maar in sommige situaties kan de kleinschaligheid een dergelijke groepssamenstelling noodzakelijk maken, waarbij bijvoorbeeld kinderen in de BSO-leeftijd voor een deel van de dag worden samengevoegd met de kinderen in de dagopvang. Met een goede, naar leeftijd gedifferentieerde werkwijze kan er dan nog steeds sprake zijn van kwalitatief verantwoorde kinderopvang. Gecombineerde groepen dagopvang en buitenschoolse opvang kunnen in pedagogisch opzicht waardevol zijn, bijvoorbeeld wanneer de jongste BSO-kinderen en de oudste dagopvang-kinderen in een samengestelde groep verblijven, en hier in de pedagogische werkwijze nadrukkelijk condities aan worden gesteld.
Bij de uitwerking van de beroepskracht-kind ratio in samengestelde groepen zijn onderstaande uitgangspunten gehanteerd:
– Voorondersteld wordt dat er sprake is van een gelijkmatige verdeling van de verschillende leeftijden over de groep.
– Vervolgens is het gemiddelde bepaald zoals opgenomen in Convenant, waarbij het aantal kinderen in relatie tot één pedagogisch medewerker de basis van de berekening vormt.
– In deze berekening heeft alléén aan het eind van de berekening afronding naar boven plaatsgevonden; het ‘doorrekenen’ gaat uit van onafgeronde getallen.
– De tabel 0 tot en met 3-jarigen blijft onverkort van toepassing.
Indien met samengestelde groepen dagopvang en buitenschoolse opvang wordt gewerkt, moet in het pedagogisch beleidsplan een duidelijke, naar leeftijd gedifferentieerde, beschrijving gegeven worden van de activiteiten en dagindeling van deze groep.
Leeftijd | Beroepskrachten | Maximale aantal |
---|---|---|
0 tot 1 | 1 | 4 |
1 tot 2 | 1 | 5 |
2 tot 3 | 1 | 6 |
3 tot 4 | 1 | 8 |
4 tot 13 | 1 | 10 |
4 tot 8 | 1 | 10 |
8 tot 13 | 1 | 10 |
0 tot 13 | 1 | 6,661 |
1 tot 13 | 1 | 7,252 |
2 tot 13 | 1 | 83 |
3 tot 13 | 1 | 94 |
Bij de berekening van het maximale aantal kinderen in een groep en het minimaal vereiste aantal beroepskrachten, wordt bij groepen, samengesteld uit kinderen van verschillende leeftijden, een vaste volgorde aangehouden. De eerste stap daarbij is dat het maximale aantal kinderen per leeftijdscategorie wordt berekend, bijvoorbeeld maximaal vier baby’s (‘0-jarigen’) per beroepskracht. De tweede stap is vervolgens de berekening van het resterende aantal kinderen en de daarbij behorende maxima. Er wordt naar boven afgerond; bij een rest van 0,5 of hoger wordt naar 1 afgerond. Een rest lager dan 0,5 zal naar beneden worden afgerond.
De wijzigingen in de Toetsingskaders en Inspectierapporten voor de dagopvang en de buitenschoolse opvang zijn vooral administratief van aard. Doel is het werk van de GGD-inspecteur te vereenvoudigen zonder afbreuk te doen aan de kwaliteit. Zo is bijvoorbeeld de informatie van het Selectieformulier geïntegreerd in het Toetsingskader. Verder is de wijze van toetsing van de voorwaarden voor het protocol kindermishandeling aangepast.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
S.A.M. Dijksma.
Dit item geldt niet voor kindercentra waar de opvang uitsluitend en onbezoldigd door ten minste een van de ouders wordt gedaan.
Conform art. 59 van de Wet kinderopvang geldt de verplichting voor het vaststellen van een reglement binnen zes maanden na aanvraag tot registeropname. Het instellen van een oudercommissie op basis van dit reglement en het toepassen van het adviesrecht is eveneens aan deze termijn van zes maanden na aanvraag tot registeropname gekoppeld.
De Nederlandse taal is de voertaal. Daar waar naast de Nederlandse taal, de Friese taal of een streektaal in levend gebruik is, kan de Friese of de streektaal mede als voertaal worden gebruikt. De in Nederland erkende streektalen zijn het Nedersaksisch en het Limburgs.
Conform art. 2, lid 5 van de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang wordt het Pedagogisch beleidsplan voor de eerste maal binnen zes maanden na aanvraag tot registeropname door de houder vastgesteld.
Dit item geldt niet voor kindercentra waar de opvang uitsluitend en onbezoldigd door ten minste een van de ouders wordt gedaan.
Conform art. 59 van de Wet kinderopvang geldt de verplichting voor het vaststellen van een reglement binnen zes maanden na aanvraag tot registeropname. Het instellen van een oudercommissie op basis van dit reglement en het toepassen van het adviesrecht is eveneens aan deze termijn van zes maanden na aanvraag tot registeropname gekoppeld.
De Nederlandse taal is de voertaal. Daar waar naast de Nederlandse taal, de Friese taal of een streektaal in levend gebruik is, kan de Friese of de streektaal mede als voertaal worden gebruikt. De in Nederland erkende streektalen zijn het Nedersaksisch en het Limburgs.
Conform art. 2, lid 5 van de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang wordt het Pedagogisch beleidsplan voor de eerste maal binnen zes maanden na aanvraag tot registeropname door de houder vastgesteld.
Normen direct ontleend aan de Wet kinderopvang gelden als eis waarvan niet mag worden afgeweken. Normen ontleend aan de beleidsregel gelden als richtlijn. De houder mag daar eventueel van afwijken, mits hij daarvoor een goede reden heeft en tenminste een gelijkwaardig alternatief biedt voor hetgeen de betreffende norm in de beleidsregel beoogt. Is dat het geval dan is de beleidsregel op dat onderdeel niet van toepassing.
Dit item geldt niet voor kindercentra waar de opvang uitsluitend en onbezoldigd door ten minste een van de ouders wordt gedaan.
Conform art. 59 van de Wet kinderopvang geldt de verplichting voor het vaststellen van een reglement binnen zes maanden na aanvraag tot registeropname. Het instellen van een oudercommissie op basis van dit reglement en het toepassen van het adviesrecht is eveneens aan deze termijn van zes maanden na aanvraag tot registeropname gekoppeld.
De Nederlandse taal is de voertaal. Daar waar naast de Nederlandse taal, de Friese taal of een streektaal in levend gebruik is, kan de Friese of de streektaal mede als voertaal worden gebruikt. De in Nederland erkende streektalen zijn het Nedersaksisch en het Limburgs.
Conform art. 2, lid 5 van de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang wordt het Pedagogisch beleidsplan voor de eerste maal binnen zes maanden na aanvraag tot registeropname door de houder vastgesteld.
Normen direct ontleend aan de Wet kinderopvang gelden als eis waarvan niet mag worden afgeweken. Normen ontleend aan de beleidsregel gelden als richtlijn. De houder mag daar eventueel van afwijken, mits hij daarvoor een goede reden heeft en tenminste een gelijkwaardig alternatief biedt voor hetgeen de betreffende norm in de beleidsregel beoogt. Is dat het geval dan is de beleidsregel op dat onderdeel niet van toepassing.
Dit item geldt niet voor kindercentra waar de opvang uitsluitend en onbezoldigd door ten minste een van de
ouders wordt gedaan.
Conform art. 59 van de Wet kinderopvang geldt de verplichting voor het vaststellen van een reglement binnen
zes maanden na aanvraag tot registeropname. Het instellen van een oudercommissie op basis van dit reglement en het toepassen van het adviesrecht is eveneens aan deze termijn van zes maanden na aanvraag tot registeropname gekoppeld.
De Nederlandse taal is de voertaal. Daar waar naast de Nederlandse taal, de Friese taal of een streektaal in levend gebruik is, kan de Friese of de streektaal mede als voertaal worden gebruikt. De in Nederland erkende streektalen zijn het Nedersaksisch en het Limburgs.
Conform art. 2, lid 5 van de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang wordt het Pedagogisch beleidsplan voor de eerste maal binnen zes maanden na aanvraag tot registeropname door de houder vastgesteld.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2010-59.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.