Besluit van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 17 december 2009, nr. WJZ/2009/177540 (2704), tot wijziging van de Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang in verband met het vaststellen van de toetsingskaders en de inspectierapporten dagopvang en buitenschoolse opvang

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 64 van de Wet kinderopvang;

Besluit:

ARTIKEL I

De bijlagen 1, 2, 5 en 6 behorende bij de Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang worden vervangen door de bij dit besluit behorende bijlagen 1, 2, 5 en 6.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2010.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

S.A.M. Dijksma.

BIJLAGE 1 BIJ BELEIDSREGELS WERKWIJZE TOEZICHTHOUDER KINDEROPVANG (ARTIKEL 3, TWEEDE LID)

Toetsingskader dagopvang

Inleiding

Het toetsingskader dagopvang bevat de domeinindeling en de voorwaarden. Het kader betreft een inhoudelijke uitwerking van de kwaliteitsaspecten, ingedeeld naar domeinen en voorwaarden. Vastgelegd is naar welke kwaliteitsaspecten de toezichthouder kijkt. De verschillende vormen van onderzoek (onderzoek na aanvraag registeropname, periodiek onderzoek, incidenteel onderzoek en nader onderzoek) vinden plaats op basis van dit kader. Aan de hand van dit toetsingskader komt de toezichthouder tot een oordeel over de mate waarin aan de basiskwaliteitseisen van dagopvang wordt voldaan.

De kwaliteitsaspecten die de toezichthouder beoordeelt voor dagopvang zijn ingedeeld naar de volgende domeinen:

  • 0. kinderopvang in de zin van de Wet kinderopvang;

  • 1. ouders;

  • 2. personeel;

  • 3. veiligheid en gezondheid;

  • 4. accommodatie en inrichting;

  • 5. groepsgrootte en beroepskracht-kind-ratio;

  • 6. pedagogisch beleid en praktijk;

  • 7. klachten.

Elk domein kent verschillende voorwaarden; criteria waarop wordt getoetst of wordt voldaan aan de kwaliteitsvoorschriften uit de Wet kinderopvang, Besluit Registratie Kinderopvang, de Regeling Wet kinderopvang, de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang of de Wet klachtrecht cliënten zorgsector. Voor het domein pedagogische praktijk zijn indicatoren opgenomen waaraan de praktijk wordt getoetst.

Het toetsingskader buitenschoolse opvang is opgesteld door GGD Nederland, in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

Dit toetsingkader is gewijzigd in november 2009. Het toetsingskader gaat in op 1 januari 2010.

Domeinindeling, voorwaarden en beslisregels

0. Kinderopvang in de zin van de Wet kinderopvang

0.1 Kinderopvang in de zin van de wet

Wet kinderopvang (artikel 1, eerste lid)

Beleidsregels werkwijze toezichthouder (artikel 4, eerste lid)

Voorwaarden

1 De opvang vindt bedrijfsmatig of anders dan om niet plaats.

2 Gedurende de opvang wordt verzorging en opvoeding geboden.

3 De opvang is gericht op kinderen in de leeftijd van 0 jaar tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint.

1. Ouders

1.1 Reglement oudercommissie1, 2

Wet kinderopvang (artikel 59)

Voorwaarde

1 De houder heeft een reglement oudercommissie vastgesteld.

1.1.1 Inhoud reglement oudercommissie2

Wet kinderopvang (artikel 59)

Voorwaarden

1 Het reglement omvat regels omtrent het aantal leden.

2 Het reglement omvat regels omtrent de wijze van kiezen van de leden.

3 Het reglement omvat regels omtrent de zittingsduur van de leden.

4 Het reglement omvat geen regels omtrent werkwijze van de oudercommissie.

5 De houder wijzigt het reglement na instemming van de oudercommissie.

1.2 Instellen oudercommissie2

Wet kinderopvang (artikel 58)

Voorwaarde

1 De houder heeft een oudercommissie ingesteld.

1.2.1 Voorwaarden oudercommissie2

Wet kinderopvang (artikel 58)

Voorwaarden

1 De houder is geen lid.

2 Het personeel is geen lid.

3 De leden worden gekozen uit en door de ouders.

4 De houder stelt de oudercommissie in de gelegenheid haar eigen werkwijze te bepalen.

1.2.2 Adviesrecht oudercommissie2

Wet kinderopvang (artikelen 60 en 60a)

Voorwaarden

1 De houder stelt de oudercommissie in staat haar advies uit te brengen over elk voorgenomen besluit met betrekking tot de genoemde onderwerpen1.

2 De houder verstrekt de oudercommissie tijdig en desgevraagd schriftelijk alle informatie die deze voor de vervulling van haar taak redelijkerwijs nodig heeft.

3 Van een gevraagd advies van de oudercommissie wijkt de houder alleen af indien hij schriftelijk en gemotiveerd aangeeft dat het belang van de kinderopvang zich tegen het advies verzet.

4 De houder geeft de oudercommissie gelegenheid ook ongevraagd te adviseren over de genoemde onderwerpen1.

XNoot
1

Het gaat hier om de volgende onderwerpen: het bieden van verantwoorde kinderopvang; het pedagogisch beleid; voedingsaangelegenheden van algemene aard; het algemene beleid op het gebied van opvoeding, veiligheid, gezondheid; de openingstijden; het beleid met betrekking tot spel- en ontwikkelingsactiviteiten ten behoeve van de kinderen; de vaststelling of wijziging van een regeling inzake de behandeling van klachten en het aanwijzen van personen die belast worden met de behandeling van klachten; wijziging van de prijs van kinderopvang.

1.3 Informatie

Wet kinderopvang (artikelen 54 en 63, vierde lid)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang1 (artikel 3, tweede lid)

Voorwaarden

1 De houder informeert de ouders over het te voeren beleid2.

2 De houder informeert de ouders en de kinderen in welke stamgroep het kind verblijft en welke beroepskrachten op welke dag bij welke groep horen3, 4.

3 De houder legt een afschrift van het inspectierapport op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

4 De informatie is gedetailleerd genoeg om ouders een adequaat beeld van de praktijk te geven.

5 De praktijk sluit aan bij de aan de ouders verstrekte informatie.

XNoot
1

Normen ontleend aan de beleidsregel gelden als richtlijn. De houder mag daar eventueel van afwijken, mits hij daarvoor een goede reden heeft en ten minste een gelijkwaardig alternatief biedt voor hetgeen de betreffende norm in de beleidsregel beoogt. Is dat het geval dan is de beleidsregel op dat onderdeel niet van toepassing.

XNoot
2

Het gaat hier om: het bieden van verantwoorde kinderopvang; het pedagogisch beleid; het aantal beroepskrachten in relatie tot het aantal kinderen per leeftijdscategorie; de groepsgrootte; de opleidingseisen van de beroepskrachten; het beleid met betrekking tot de voorwaarden waaronder en de mate waarin beroepskrachten in opleiding kunnen worden belast met de verzorging en opvang van kinderen; het te voeren beleid inzake veiligheid en gezondheid, waaronder de risico-inventarisatie; het te voeren beleid inzake de te gebruiken voertaal, voor zover geen Nederlands.

XNoot
3

Deze beroepskrachten zijn tevens aanspreekpunt voor de ouders van het kind.

XNoot
4

Deze voorwaarde geldt niet voor kinderen die gebruik maken van een flexibel aanbod, dat er uit bestaat dat de dagen waarop deze kinderen komen per week verschillen. Welke kinderen dat zijn moet blijken uit het contract tussen de houder en de ouders van het kind (Beleidsregels kwaliteit kinderopvang, artikel 3, zesde lid).

2. Personeel

2.1 Verklaring omtrent het gedrag

Wet kinderopvang (artikel 50, derde, vierde en vijfde lid)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 10)

Voorwaarden

1 Personen werkzaam bij het kindercentrum zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag1.

2 De verklaring omtrent het gedrag is vóór aanvang van de werkzaamheden bij het kindercentrum overlegd.

3 De verklaring omtrent het gedrag is bij overleggen niet ouder dan twee maanden.

XNoot
1

Deze verplichting geldt voor de houder, bestuurder of werknemer, met uitzondering van werknemers die niet op het kindercentrum werkzaam zijn. Het gaat hierbij om alle bestuurders, dus ook om leden van een stichtingsbestuur of van een raad van toezicht. De verplichting tot overleggen van een verklaring omtrent het gedrag geldt ook voor uitzendkrachten werkzaam op een kindercentrum. Conform art. 10, lid 3, dienen zij alleen de eerste keer dat de werkzaamheden op een kindercentrum aanvangen, een verklaring omtrent het gedrag te overleggen. Voor stagiaires die minimaal drie maanden worden ingezet geldt dat zij in het bezit zijn van een verklaring omtrent het gedrag of datbij aanvang van hun eerste stageperiode een VOG voor hen moet zijn aangevraagd.

2.2 Passende beroepskwalificatie

Wet kinderopvang (artikel 50, eerste lid)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 9, eerste lid)

Voorwaarde

1 Alle beroepskrachten beschikken over de voor de werkzaamheden passende beroepskwalificatie zoals in de CAO kinderopvang is opgenomen1.

XNoot
1

Voor personen die vanaf een moment vóór mei 1991 in dienst zijn bij huidige werkgever geldt een overgangsbepaling.

2.3 Voorwaarden en inzet van pedagogisch medewerkers in ontwikkeling (PMIO)

Wet kinderopvang (artikel 50, eerste lid)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 9, tweede lid)

Voorwaarden

1a Alle PMIO’ers beschikken over een diploma op minimaal MBO-3 niveau;

OF

1b Een HAVO of VWO diploma;

OF

1c Een voor de kinderopvang relevant, maar nog niet gelijkgesteld buitenlands diploma én relevante werkervaring.

2 Voor alle PMIO’ers is binnen 2 maanden na aanvang van de arbeidsovereenkomst een persoonlijk ontwikkelplan opgesteld.

3 Alle PMIO’ers worden ingezet conform een actueel persoonlijk ontwikkelplan.

2.4 Gebruik van de voorgeschreven voertaal3

Wet kinderopvang (artikel 55)

Voorwaarde

1a De voorgeschreven voertaal wordt gebruikt.

OF

1b Er wordt een andere taal als voertaal gebezigd, omdat de herkomst van de kinderen in deze specifieke omstandigheid daartoe noodzaakt, overeenkomstig een door de houder vastgestelde gedragscode1.

XNoot
1

Het gaat hier bijvoorbeeld om een kindercentrum voor kinderen van internationale bedrijven of organisaties waar de voertaal bijvoorbeeld Engels is.

3. Veiligheid en gezondheid

3.1 Risico-inventarisatie veiligheid

Wet kinderopvang (artikel 51)

Voorwaarden

1 De houder heeft een risico-inventarisatie veiligheid van maximaal een jaar oud1.

2 De houder heeft een risico-inventarisatie veiligheid betreffende de actuele situatie.

XNoot
1

De risico-inventarisatie dient gereed te zijn bij aanvang van de opvang.

3.1.1 Beleid veiligheid

Wet kinderopvang (artikel 51)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 8)

Voorwaarden

1 De risico-inventarisatie beschrijft de veiligheidsrisico’s die de opvang van de kinderen met zich meebrengt op de thema’s: verbranding, vergiftiging, verdrinking, valongevallen, verstikking, verwondingen, beknelling, botsen, stoten, steken en snijden.

2 Er is een plan van aanpak waarin is aangegeven welke maatregelen op welk moment worden genomen in verband met de risico’s, alsmede de samenhang tussen de risico’s en de maatregelen.

3 Er is een registratie van ongevallen, waarbij per ongeval de aard en plaats van het ongeval, de leeftijd van het kind, de datum van het ongeval en een overzicht van te treffen maatregelen worden vermeld.

3.1.2 Uitvoering beleid veiligheid

Wet kinderopvang (artikel 51)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 8)

Voorwaarden

1 De geïnventariseerde risico’s zijn compleet en komen overeen met de risico’s in de praktijk.

2 Risico’s worden gereduceerd door het nemen van preventieve maatregelen die effectief en adequaat zijn.

3 De houder draagt zorg voor uitvoering van het plan van aanpak.

4 Beroepskrachten zijn op de hoogte van de risico’s en de aanpak daarvan.

5 Beroepskrachten handelen conform het plan van aanpak.

3.2 Risico-inventarisatie gezondheid

Wet kinderopvang (artikel 51)

Voorwaarden

1 De houder heeft een risico-inventarisatie gezondheid van maximaal een jaar oud1.

2 De houder heeft een risico-inventarisatie gezondheid betreffende de actuele situatie.

XNoot
1

De risico-inventarisatie dient gereed te zijn bij aanvang van de opvang.

3.2.1 Beleid gezondheid

Wet kinderopvang (artikel 51)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 8)

Voorwaarden

1 De risico-inventarisatie beschrijft de gezondheidsrisico’s die de opvang van de kinderen met zich meebrengt op de thema’s: ziektekiemen, binnenmilieu, buitenmilieu en medisch handelen.

2 Er is een plan van aanpak waarin is aangegeven welke maatregelen op welk moment worden genomen in verband met de risico’s, alsmede de samenhang tussen de risico’s en de maatregelen.

3.2.2 Uitvoering beleid gezondheid

Wet kinderopvang (artikel 51)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 8)

Voorwaarden

1 De geïnventariseerde risico’s zijn compleet en komen overeen met de risico’s in de praktijk.

2 Risico’s worden gereduceerd door het nemen van preventieve maatregelen die effectief en adequaat zijn.

3 De houder draagt zorg voor uitvoering van plan van aanpak.

4 Beroepskrachten zijn op de hoogte van de risico’s en de aanpak daarvan.

5 Beroepskrachten handelen conform het plan van aanpak.

3.3 Protocol kindermishandeling

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 10a)

Voorwaarde

De houder heeft een protocol kindermishandeling welke voldoet aan de beschreven eisen1.

XNoot
1

Het protocol hanteert de definitie van kindermishandeling conform de Wet op de Jeugdzorg (2005), welke als volgt luidt: ‘Kindermishandeling is elke vorm van bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of onvrijheid staat, actief of passief, opdringen waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel. Hieronder vallen ook verwaarlozing en onthouden van essentiële hulp, medische zorg en onderwijs en het getuige zijn van huiselijk geweld.’

In het protocol zijn verantwoordelijkheden per organisatielaag uitgesplitst in taken en bevoegdheden.

Het protocol bevat een stappenplan waarin minimaal de volgende fases aan bod komen: vermoeden, overleg, plan van aanpak, beslissen, handelen, evaluatie en nazorg.

Het stappenplan bevat een tijdslijn vanaf de persoon met een vermoeden van kindermishandeling tot en met de nazorg. Het stappenplan is voorzien van een heldere toelichting, hulpmiddelen voor het doorlopen ervan en aandachtspunten voor de gespreksvoering met verschillende partijen.

Het protocol bevat een lijst van signalen per ontwikkelingsgebied, uitgesplitst voor de groep van 0–4 jaar en de groep van 4–12 jaar, om kindermishandeling zo vroeg mogelijk te signaleren. De ontwikkelingsgebieden per leeftijdscategorie (0–4 jarigen dan wel 4–12 jarigen) die in de lijst aan bod dienen te komen zijn: psycho-sociale signalen, medische signalen, kenmerken verzorgers/gezin, signalen specifiek voor seksueel misbruik, signalen die specifiek zijn voor kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld.

Het protocol besteedt aandacht aan de omgang met de Wet bescherming persoonsgegevens. In het protocol dienen de volgende punten met betrekking hierop behandeld te worden: zorgvuldig handelen, inzagerecht ouders/wettelijk vertegenwoordigers, contact met andere instellingen, omgaan met schriftelijke informatie.

Het protocol besteedt aandacht aan de mogelijke situatie dat een beroepskracht de vermoedelijke dader is.

Het protocol bevat praktische informatie over de Bureaus Jeugdzorg en het Advies&Meldpunt Kindermishandeling (AMK).

3.3.1 Beleid protocol kindermishandeling

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 10a)

Voorwaarde

1 De houder draagt er zorg voor dat beroepskrachten op de hoogte zijn van de inhoud van het protocol kindermishandeling.

3.3.2 Uitvoering beleid protocol kindermishandeling

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 10a)

Voorwaarden

1 De beroepskrachten kennen de inhoud van het protocol.

2 De beroepskrachten handelen aantoonbaar naar het protocol kindermishandeling.

4. Accommodatie en inrichting

4.1 Binnenspeelruimte

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 5)

Voorwaarden

1 Elke stamgroep beschikt over een afzonderlijke vaste groepsruimte.

2 Er is ten minste 3,5 m2 bruto oppervlakte in de groepsruimte beschikbaar per kind, waaronder mede begrepen passend voor spelactiviteiten ingerichte ruimtes buiten de groepsruimte.

3 De binnenspeelruimte is ingericht in overeenstemming met het aantal op te vangen kinderen.

4 De binnenspeelruimte is passend ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen en het pedagogisch beleid.

4.2 Slaapruimte

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 6)

Voorwaarden

1 Er is een afzonderlijke slaapruimte voor in ieder geval kinderen tot anderhalf jaar.

2 De slaapruimte is afgestemd op het aantal op te vangen kinderen.

4.3 Buitenspeelruimte

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 7, eerste lid)

Voorwaarden

1 Er is ten minste 3 m2 bruto buitenspeelruimte beschikbaar per aanwezig kind.

2 De buitenspeelruimte is voor kinderen toegankelijk.

3 De buitenspeelruimte is aangrenzend aan het kindercentrum.

4 De buitenspeelruimte is passend ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen en het pedagogisch beleid.

5. Groepsgrootte en beroepskracht-kind-ratio

5.1 Opvang in groepen

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 3, eerste en vierde lid)

Voorwaarden

1 De opvang vindt plaats in stamgroepen1.

2a De stamgroep bestaat uit maximaal 12 kinderen tot 1 jaar.

OF

2b De stamgroep bestaat uit maximaal 16 kinderen van 0 tot 4 jaar waarvan maximaal 8 kinderen tot 1 jaar.

XNoot
1

Indien het kindercentrum daarvoor kiest, mogen de kinderen bij (spel)activiteiten de stamgroepruimte verlaten.

5.2 Vaste beroepskrachten en vaste ruimtes

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang1 (artikel 3, derde en vierde lid)

Voorwaarden

1 Ieder kind heeft maximaal drie vaste beroepskrachten2.

2 Dagelijks is minimaal één van de vaste beroepskrachten werkzaam op de groep van het kind.

3 Ieder kind maakt van maximaal twee stamgroepruimtes3 gebruik gedurende een week.

XNoot
1

Voorwaarden 1, 2 en 3 gelden niet voor kinderen die gebruik maken van een flexibel aanbod, dat er uit bestaat dat de dagen waarop deze kinderen komen per week verschillen. Welke kinderen dat zijn moet blijken uit het contract tussen de houder en de ouders van het kind.

XNoot
2

Indien in de groep met drie beroepskrachten tegelijk wordt gewerkt, worden er maximaal vier vaste beroepskrachten toegewezen aan ieder kind.

XNoot
3

Een stamgroepruimte is de ruimte waar de kinderen van de dagopvang het grootste deel van de dag aanwezig zijn.

5.3 Beroepskracht-kind-ratio

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 3, tweede, derde, zevende en achtste lid)

Voorwaarden

1 De verhouding tussen het aantal beroepskrachten en het aantal feitelijk gelijktijdig aanwezige kinderen in de groep bedraagt ten minste:

– 1 beroepskracht per 4 aanwezige kinderen tot 1 jaar;

– 1 beroepskracht per 5 aanwezige kinderen van 1 tot 2 jaar;

– 1 beroepskracht per 6 aanwezige kinderen van 2 tot 3 jaar;

– 1 beroepskracht per 8 aanwezige kinderen van 3 tot 4 jaar.

Bij kinderen van verschillende leeftijden in één groep wordt het rekenkundig gemiddelde berekend1, 2.

2 Indien conform de beroepskracht-kind-ratio slechts één beroepskracht in het kindercentrum aanwezig is, dan is ondersteuning van deze beroepskracht door een andere volwassene in geval van calamiteiten geregeld.

XNoot
1

Als bij (spel)activiteiten de kinderen de stamgroep verlaten, kan de beroepskracht-kind-ratio op kindercentrumniveau worden vastgesteld volgens dezelfde sleutel. De op de locatie aanwezige beroepskrachten houden zich bezig met taken die direct met de kinderen te maken hebben.

XNoot
2

Zie Bijlage 1: Schema voor de berekening van de beroepskracht-kind-ratio bij groepen dagopvang van samengestelde leeftijd en Bijlage 2: Schema voor de berekening van de beroepskracht-kind-ratio bij samengestelde groepen dagopvang en buitenschoolse opvang.

5.4 Inzet beroepskrachten in afwijking van de beroepskracht-kind-ratio bij openingstijden van 10 uur of langer

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 3, tiende, elfde en twaalfde lid)

Voorwaarden

1 Gedurende de genoemde openingstijden kunnen ten hoogste drie uur per dag, niet aaneengesloten, minder beroepskrachten ingezet worden dan volgens de beroepskracht-kind-ratio vereist is.

2 De drie uur afwijkende inzet betreft uitsluitend de tijd voor 9.30 en na 16.30 uur en tijdens de voor dat kindercentrum gebruikelijke middagpauze.

3 De afwijking betreft maximaal anderhalf aaneengesloten uren voor 9.30 en na 16.30 uur en tijdens de voor dat kindercentrum gebruikelijke middagpauze gedurende maximaal twee uur aaneengesloten.

4 Minstens de helft van het aantal vereiste beroepskrachten wordt ingezet wanneer er tijdelijk wordt afgeweken van de beroepskracht-kind-ratio.

5 Indien als gevolg van het afwijken van de beroepskracht-kind-ratio slechts één beroepskracht in het kindercentrum ingezet wordt, dan is er ten minste één andere volwassene in het kindercentrum aanwezig.

6. Pedagogisch beleid

6.1 Pedagogisch beleidsplan4

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2)

Voorwaarde

1 De houder heeft een pedagogisch beleidsplan waarin de voor dat kindercentrum kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven.

6.1.1 Inhoud pedagogisch beleidsplan

Wet kinderopvang (artikel 50)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2)

Voorwaarden

1 In het pedagogisch beleidsplan staat in duidelijke en observeerbare termen het volgende beschreven: de wijze waarop de emotionele veiligheid van kinderen wordt gewaarborgd, de mogelijkheden voor kinderen tot de ontwikkeling van hun persoonlijke- en sociale competentie, en de wijze waarop de overdracht van normen en waarden aan kinderen plaatsvindt.

2 Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen de werkwijze, de maximale omvang en de leeftijdsopbouw van de stamgroep.

3 Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen bij welke (spel)activiteiten kinderen hun stamgroep verlaten.

4 Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen hoe beroepskrachten bij hun werkzaamheden worden ondersteund door andere volwassenen1.

XNoot
1

Het betreft volwassenen die ingezet worden als achterwacht in het geval van calamiteiten.

6.1.2 Pedagogische praktijk

Wet kinderopvang (artikel 50)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2)

Voorwaarden

1 De beroepskrachten kennen de inhoud van het pedagogisch beleidsplan.

2 De beroepskrachten handelen conform het pedagogisch beleidsplan.

6.2 Emotionele veiligheid

Wet kinderopvang (artikelen 49 en 50)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2)

Indicatoren

1 De beroepskracht communiceert met de kinderen.

2 De beroepskracht heeft een respectvolle houding naar de kinderen.

3 Er heerst een ontspannen, open sfeer in de groep.

4 De kinderen worden uitgenodigd tot participatie.

5 Kinderen hebben vaste beroepskrachten en bekende leeftijdsgenootjes om zich heen.

6 Er is informatieoverdracht tussen ouders en beroepskracht.

6.3 Persoonlijke competentie

Wet kinderopvang (artikelen 49 en 50)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2)

Indicatoren

1 De beroepskracht ondersteunt en stimuleert individuele kinderen.

2 Er is een goede interactie tussen beroepskracht en individuele kinderen.

3 Kinderen hebben de mogelijkheid om eigen ervaringen op te doen middels spelmateriaal, activiteitenaanbod en inrichting.

4 Er is aandacht voor leermomenten. Hierbij is taal en motorisch spel van jonge kinderen belangrijk.

6.4 Sociale competentie

Wet kinderopvang (artikelen 49 en 50)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2)

Indicatoren

1 De beroepskracht ondersteunt de kinderen in de interactie tussen kinderen onderling.

2 De beroepskracht ondersteunt de kinderen in het voorkómen en oplossen van conflicten.

3 De kinderen maken deel uit van het groepsgebeuren.

6.5 Overdracht van normen en waarden

Wet kinderopvang (artikelen 49 en 50)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2)

Indicatoren

1 Afspraken, regels en omgangsvormen zijn aanwezig.

2 Afspraken, regels en omgangsvormen zijn duidelijk.

3 Afspraken, regels en omgangsvormen worden aan de kinderen uitgelegd.

4 Beroepskrachten geven zelf in hun spreken en handelen het goede voorbeeld.

7. Klachten

7.1 Wet klachtrecht cliënten zorgsector

Wet klachtrecht cliënten zorgsector (artikelen 1, 2, 2a en 3c)

Voorwaarden

1 De houder treft een regeling voor de behandeling van klachten die voldoet aan de beschreven eisen1.

2 De houder brengt de regeling op passende wijze onder de aandacht van ouders.

3 De houder ziet erop toe dat de klachtencommissie werkt met een reglement.

4 De houder hanteert de termijn waarbinnen schriftelijk wordt gereageerd naar aanleiding van een oordeel van de klachtencommissie2.

5 De houder leeft geheimhoudingsplicht na.

6 De houder draagt er zorg voor dat over elk kalenderjaar een openbaar verslag wordt opgesteld, waarin ten minste een aantal vaste onderdelen worden aangegeven3.

7 De houder zendt het verslag voor 1 juni van het daaropvolgende kalenderjaar aan de GGD.

XNoot
1

Door of namens een cliënt kan bij de klachtencommissie een klacht tegen een zorgaanbieder worden ingediend over een gedraging van hem of van voor hem werkzame personen jegens de cliënt.

Klachten van cliënten worden behandeld door een klachtencommissie (min. 3 leden, voorzitter klachtencommissie niet in dienst bij de organisatie, persoon waarover geklaagd wordt, mag niet in de commissie zitten).

Binnen een afgesproken termijn moeten klager, degene over wie geklaagd is en houder schriftelijk en met redenen omkleed in kennis worden gesteld van het oordeel (gegrondheid en evt. aanbevelingen). Als de termijn wordt overschreden, worden betrokkenen ingelicht (met reden).

Klager en degene over wie geklaagd is worden in de gelegenheid gesteld om gehoord te worden (schriftelijk of mondeling).

Klager en beklaagde mogen zich laten bijstaan.

XNoot
2

De houder deelt de klager en de klachtencommissie, binnen een maand na ontvangst van het oordeel van de klachtencommissie schriftelijk mede of hij naar aanleiding van dat oordeel maatregelen zal nemen en zo ja, welke. Als de termijn wordt overschreden, worden betrokkenen ingelicht (met reden) en wordt er een nieuwe termijn afgesproken.

XNoot
3

Het openbaar verslag bevat de volgende onderdelen: beknopte beschrijving van de regeling, de wijze waarop de houder de regeling onder de aandacht heeft gebracht, de samenstelling van de klachtencommissie, in welke mate de klachtencommissie haar werkzaamheden heeft kunnen verrichten, het aantal en de aard van de door de klachtencommissie behandelde klachten, de strekking van de oordelen en de aanbevelingen en de aard van de maatregelen.

7.2 Klachtenregeling oudercommissie

Wet kinderopvang (artikel 60a)

Voorwaarden

1 De houder treft een regeling voor de behandeling van klachten van de oudercommissie over een door hem genomen besluit als bedoeld in artikel 60, eerste lid die voldoet aan de beschreven eisen1.

2 De houder brengt de regeling op passende wijze onder de aandacht van oudercommissie.

3 De houder zorgt voor naleving van de regeling.

4 De houder draagt er zorg voor dat over elk kalenderjaar een openbaar verslag wordt opgesteld, waarin ten minste een aantal vaste onderdelen worden aangegeven2.

5 De houder zendt het verslag voor 1 juni van het daaropvolgende kalenderjaar aan de GGD.

XNoot
1

De getroffen regeling waarborgt dat aan de behandeling van een klacht van de oudercommissie niet wordt deelgenomen door de houder of door een persoon die werkzaam is voor of bij de houder op wie die klacht betrekking heeft. De artikelen 2, tweede tot en met vijfde lid, zevende lid, en negende lid, 2a, 3c en 4 van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector zijn van overeenkomstige toepassing.

XNoot
2

Het openbaar verslag bevat de volgende onderdelen: beknopte beschrijving van de regeling, de wijze waarop de houder de regeling onder de aandacht heeft gebracht, de samenstelling van de klachtencommissie, in welke mate de klachtencommissie haar werkzaamheden heeft kunnen verrichten, het aantal en de aard van de door de klachtencommissie behandelde klachten, de strekking van de oordelen en de aanbevelingen en de aard van de maatregelen.

Bijlage 1

Schema voor de berekening van de beroepskracht-kind ratio bij groepen dagopvang, op grond van artikel 3, tweede en derde lid, van de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang

Leeftijd

Beroepskrachten

Maximale aantal

0 tot 1

1

4

1 tot 2

1

5

2 tot 3

1

6

3 tot 4

1

8

0 tot 2

1

4,5

0 tot 3

1

5

0 tot 4

1

5,75

1 tot 3

1

5,5

1 tot 4

1

6,33

2 tot 4

1

7

Bij de berekening van het maximale aantal kinderen in een groep en het minimaal vereiste aantal beroepskrachten, wordt bij groepen, samengesteld uit kinderen van verschillende leeftijden, een vaste volgorde aangehouden. De eerste stap daarbij is dat het maximale aantal kinderen per leeftijdscategorie wordt berekend, bijvoorbeeld maximaal vier baby’s (‘0-jarigen’) per beroepskracht. De tweede stap is vervolgens de berekening van het resterende aantal kinderen en de daarbij behorende maxima. Er wordt naar boven afgerond; bij een rest van 0,5 of hoger wordt naar 1 afgerond. Een rest lager dan 0,5 zal naar beneden worden afgerond.

Bijlage 2

Schema voor de berekening van de beroepskracht-kind ratio bij samengestelde groepen dagopvang en buitenschoolse opvang

In het kader van kwaliteit van kinderopvang is een samengestelde groep in de brede leeftijdscategorie van 0–13 jaar geen voorkeursoptie van Convenantpartijen.

Maar in sommige situaties kan de kleinschaligheid een dergelijke groepssamenstelling noodzakelijk maken, waarbij bijvoorbeeld kinderen in de BSO-leeftijd voor een deel van de dag worden samengevoegd met de kinderen in de dagopvang. Met een goede, naar leeftijd gedifferentieerde werkwijze kan er dan nog steeds sprake zijn van kwalitatief verantwoorde kinderopvang. Gecombineerde groepen dagopvang en buitenschoolse opvang kunnen in pedagogisch opzicht waardevol zijn, bijvoorbeeld wanneer de jongste BSO-kinderen en de oudste dagopvang-kinderen in een samengestelde groep verblijven, en hier in de pedagogische werkwijze nadrukkelijk condities aan worden gesteld.

Bij de uitwerking van de beroepskracht-kind ratio in samengestelde groepen zijn onderstaande uitgangspunten gehanteerd:

  • Voorondersteld wordt dat er sprake is van een gelijkmatige verdeling van de verschillende leeftijden over de groep.

  • Vervolgens is het gemiddelde bepaald zoals opgenomen in Convenant, waarbij het aantal kinderen in relatie tot één pedagogisch medewerker de basis van de berekening vormt.

  • In deze berekening heeft alléén aan het eind van de berekening afronding naar boven plaatsgevonden; het ‘doorrekenen’ gaat uit van onafgeronde getallen.

  • De tabel 0 tot en met 3-jarigen blijft onverkort van toepassing.

Indien met samengestelde groepen dagopvang en buitenschoolse opvang wordt gewerkt, moet in het pedagogisch beleidsplan een duidelijke, naar leeftijd gedifferentieerde, beschrijving gegeven worden van de activiteiten en dagindeling van deze groep.

Leeftijd

Beroepskrachten

Maximale aantal

0 tot 1

1

4

1 tot 2

1

5

2 tot 3

1

6

3 tot 4

1

8

4 tot 13

1

10

4 tot 8

1

10

8 tot 13

1

10

   

0 tot 13

1

6,661

1 tot 13

1

7,252

2 tot 13

1

83

3 tot 13

1

94

XNoot
1

Waarvan maximaal vier 0 tot en met 3-jarigen, waarvan maximaal twee 0-jarigen.

XNoot
2

Waarvan maximaal vier 1 tot en met 3-jarigen, waarvan maximaal twee 1-jarigen.

XNoot
3

Waarvan maximaal vijf 2 tot en met 3-jarigen.

XNoot
4

Waarvan maximaal zes 3-jarigen

Bij de berekening van het maximale aantal kinderen in een groep en het minimaal vereiste aantal beroepskrachten, wordt bij groepen, samengesteld uit kinderen van verschillende leeftijden, een vaste volgorde aangehouden. De eerste stap daarbij is dat het maximale aantal kinderen per leeftijdscategorie wordt berekend, bijvoorbeeld maximaal vier baby’s (‘0-jarigen’) per beroepskracht. De tweede stap is vervolgens de berekening van het resterende aantal kinderen en de daarbij behorende maxima. Er wordt naar boven afgerond; bij een rest van 0,5 of hoger wordt naar 1 afgerond. Een rest lager dan 0,5 zal naar beneden worden afgerond.

BIJLAGE 2 BIJ BELEIDSREGELS WERKWIJZE TOEZICHTHOUDER KINDEROPVANG (ARTIKEL 3, TWEEDE LID)

Toetsingskader buitenschoolse opvang

Inleiding

Het toetsingskader buitenschoolse opvang bevat de domeinindeling en de voorwaarden. Het kader betreft een inhoudelijke uitwerking van de kwaliteitsaspecten, ingedeeld naar domeinen en voorwaarden. Vastgelegd is naar welke kwaliteitsaspecten de toezichthouder kijkt. De verschillende vormen van onderzoek (onderzoek na aanvraag registeropname, periodiek onderzoek, incidenteel onderzoek en nader onderzoek) vinden plaats op basis van dit kader. Aan de hand van dit toetsingskader komt de toezichthouder tot een oordeel over de mate waarin aan de basiskwaliteitseisen van buitenschoolse opvang wordt voldaan.

De kwaliteitsaspecten die de toezichthouder beoordeelt voor buitenschoolse opvang zijn ingedeeld naar de volgende domeinen:

  • 0. kinderopvang in de zin van de Wet kinderopvang;

  • 1. ouders;

  • 2. personeel;

  • 3. veiligheid en gezondheid;

  • 4. accommodatie en inrichting;

  • 5. groepsgrootte en beroepskracht-kind-ratio;

  • 6. pedagogisch beleid en praktijk;

  • 7. klachten.

Elk domein kent verschillende voorwaarden; criteria waarop wordt getoetst of wordt voldaan aan de kwaliteitsvoorschriften uit de Wet kinderopvang, Besluit Registratie Kinderopvang, de Regeling Wet kinderopvang, de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang of de Wet klachtrecht cliënten zorgsector. Voor het domein pedagogische praktijk zijn indicatoren opgenomen waaraan de praktijk wordt getoetst.

Het toetsingskader dagopvang is opgesteld door GGD Nederland, in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

Dit toetsingkader is gewijzigd in november 2009. Het toetsingskader gaat in op 1 januari 2010.

Domeinindeling, voorwaarden en beslisregels

0. Kinderopvang in de zin van de Wet kinderopvang

0.1 Kinderopvang in de zin van de wet

Wet kinderopvang (artikel 1, eerste lid)

Beleidsregels werkwijze toezichthouder (artikel 4, eerste lid)

Voorwaarden

1 De opvang vindt bedrijfsmatig of anders dan om niet plaats.

2 Gedurende de opvang wordt verzorging en opvoeding geboden.

3 De opvang is gericht op kinderen in de leeftijd van 0 jaar tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint.

1. Ouders

1.1 Reglement oudercommissie1, 2

Wet kinderopvang (artikel 59)

Voorwaarde

1 De houder heeft een reglement oudercommissie vastgesteld.

1.1.1 Inhoud reglement oudercommissie2

Wet kinderopvang (artikel 59)

Voorwaarden

1 Het reglement omvat regels omtrent het aantal leden.

2 Het reglement omvat regels omtrent de wijze van kiezen van de leden.

3 Het reglement omvat regels omtrent de zittingsduur van de leden.

4 Het reglement omvat geen regels omtrent werkwijze van de oudercommissie.

5 De houder wijzigt het reglement na instemming van de oudercommissie.

1.2 Instellen oudercommissie2

Wet kinderopvang (artikel 58)

Voorwaarde

1 De houder heeft een oudercommissie ingesteld.

1.2.1 Voorwaarden oudercommissie2

Wet kinderopvang (artikel 58)

Voorwaarden

1 De houder is geen lid.

2 Het personeel is geen lid.

3 De leden worden gekozen uit en door de ouders.

4 De houder stelt de oudercommissie in de gelegenheid haar eigen werkwijze te bepalen.

1.2.2 Adviesrecht oudercommissie2

Wet kinderopvang (artikelen 60 en 60a)

Voorwaarden

1 De houder stelt de oudercommissie in staat haar advies uit te brengen over elk voorgenomen besluit met betrekking tot de genoemde onderwerpen1.

2 De houder verstrekt de oudercommissie tijdig en desgevraagd schriftelijk alle informatie die deze voor de vervulling van haar taak redelijkerwijs nodig heeft.

3 Van een gevraagd advies van de oudercommissie wijkt de houder alleen af indien hij schriftelijk en gemotiveerd aangeeft dat het belang van de kinderopvang zich tegen het advies verzet.

4 De houder geeft de oudercommissie gelegenheid ook ongevraagd te adviseren over de genoemde onderwerpen1.

XNoot
1

Het gaat hier om de volgende onderwerpen: het bieden van verantwoorde kinderopvang; het pedagogisch beleid; voedingsaangelegenheden van algemene aard; het algemene beleid op het gebied van opvoeding, veiligheid, gezondheid; de openingstijden; het beleid met betrekking tot spel- en ontwikkelingsactiviteiten ten behoeve van de kinderen; de vaststelling of wijziging van een regeling inzake de behandeling van klachten en het aanwijzen van personen die belast worden met de behandeling van klachten; wijziging van de prijs van kinderopvang.

1.3 Informatie

Wet kinderopvang (artikelen 54 en 63, vierde lid)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang1 (artikel 3, tweede lid)

Voorwaarden

1 De houder informeert de ouders over het te voeren beleid2.

2 De houder informeert de ouders en de kinderen in welke basisgroep het kind verblijft en welke beroepskrachten op welke dag bij welke groep horen.

3 De houder legt een afschrift van het inspectierapport op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

4 De informatie is gedetailleerd genoeg om ouders een adequaat beeld van de praktijk te geven.

5 De praktijk sluit aan bij de aan de ouders verstrekte informatie.

XNoot
1

Normen ontleend aan de beleidsregel gelden als richtlijn. De houder mag daar eventueel van afwijken, mits hij daarvoor een goede reden heeft en ten minste een gelijkwaardig alternatief biedt voor hetgeen de betreffende norm in de beleidsregel beoogt. Is dat het geval dan is de beleidsregel op dat onderdeel niet van toepassing.

XNoot
2

Het gaat hier om: het bieden van verantwoorde kinderopvang; het pedagogisch beleid; het aantal

beroepskrachten in relatie tot het aantal kinderen per leeftijdscategorie; de groepsgrootte; de opleidingseisen van de beroepskrachten; het beleid met betrekking tot de voorwaarden waaronder en de mate waarin beroepskrachten in opleiding kunnen worden belast met de verzorging en opvang van kinderen; het te voeren beleid inzake veiligheid en gezondheid, waaronder de risico-inventarisatie; het te voeren beleid inzake de te gebruiken voertaal, voor zover geen Nederlands.

2. Personeel

2.1 Verklaring omtrent het gedrag

Wet kinderopvang (artikel 50, derde, vierde en vijfde lid)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 10)

Voorwaarden

1 Personen werkzaam bij het kindercentrum zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag1.

2 De verklaring omtrent het gedrag is vóór aanvang van de werkzaamheden bij het kindercentrum overlegd.

3 De verklaring omtrent het gedrag is bij overleggen niet ouder dan twee maanden.

XNoot
1

Deze verplichting geldt voor de houder, bestuurder of werknemer, met uitzondering van werknemers die niet op het kindercentrum werkzaam zijn. Het gaat hierbij om alle bestuurders, dus ook om leden van een stichtingsbestuur of van een raad van toezicht. De verplichting tot overleggen van een verklaring omtrent het gedrag geldt ook voor uitzendkrachten werkzaam op een kindercentrum. Conform art. 10, lid 3, dienen zij alleen de eerste keer dat de werkzaamheden op een kindercentrum aanvangen, een verklaring omtrent het gedrag te overleggen. Voor stagiaires die minimaal drie maanden worden ingezet geldt dat zij in het bezit zijn van een verklaring omtrent het gedrag of datbij aanvang van hun eerste stageperiode een VOG voor hen moet zijn aangevraagd.

2.2 Passende beroepskwalificatie

Wet kinderopvang (artikel 50, eerste lid)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 9, eerste lid)

Voorwaarde

1 Alle beroepskrachten beschikken over de voor de werkzaamheden passende beroepskwalificatie zoals in de CAO kinderopvang is opgenomen1.

XNoot
1

Voor personen die vanaf een moment vóór mei 1991 in dienst zijn bij huidige werkgever geldt een overgangsbepaling.

2.3 Voorwaarden en inzet van pedagogisch medewerkers in ontwikkeling (PMIO)

Wet kinderopvang (artikel 50, eerste lid)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 9, tweede lid)

Voorwaarden

1a Alle PMIO’ers beschikken over een diploma op minimaal MBO-3 niveau;

OF

1b Een HAVO of VWO diploma;

OF

1c Een voor de kinderopvang relevant, maar nog niet gelijkgesteld buitenlands diploma én relevante werkervaring.

2 Voor alle PMIO’ers is binnen 2 maanden na aanvang van de arbeidsovereenkomst een persoonlijk ontwikkelplan opgesteld.

3 Alle PMIO’ers worden ingezet conform een actueel persoonlijk ontwikkelplan.

2.4 Gebruik van de voorgeschreven voertaal3

Wet kinderopvang (artikel 55)

Voorwaarde

1a De voorgeschreven voertaal wordt gebruikt.

OF

1b Er wordt een andere taal als voertaal gebezigd, omdat de herkomst van de kinderen in deze specifieke omstandigheid daartoe noodzaakt, overeenkomstig een door de houder vastgestelde gedragscode1.

XNoot
1

Het gaat hier bijvoorbeeld om een kindercentrum voor kinderen van internationale bedrijven of organisaties waar de voertaal bijvoorbeeld Engels is.

3. Veiligheid en gezondheid

3.1 Risico-inventarisatie veiligheid

Wet kinderopvang (artikel 51)

Voorwaarden

1 De houder heeft een risico-inventarisatie veiligheid van maximaal een jaar oud1.

2 De houder heeft een risico-inventarisatie veiligheid betreffende de actuele situatie.

XNoot
1

De risico-inventarisatie dient gereed te zijn bij aanvang van de opvang.

3.1.1 Beleid veiligheid

Wet kinderopvang (artikel 51)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 8)

Voorwaarden

1 De risico-inventarisatie beschrijft de veiligheidsrisico’s die de opvang van de kinderen met zich meebrengt op de thema’s: verbranding, vergiftiging, verdrinking, valongevallen, verstikking, verwondingen, beknelling, botsen, stoten, steken en snijden.

2 Er is een plan van aanpak waarin is aangegeven welke maatregelen op welk moment worden genomen in verband met de risico’s, alsmede de samenhang tussen de risico’s en de maatregelen.

3 Er is een registratie van ongevallen, waarbij per ongeval de aard en plaats van het ongeval, de leeftijd van het kind, de datum van het ongeval en een overzicht van te treffen maatregelen worden vermeld.

3.1.2 Uitvoering beleid veiligheid

Wet kinderopvang (artikel 51)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 8)

Voorwaarden

1 De geïnventariseerde risico’s zijn compleet en komen overeen met de risico’s in de praktijk.

2 Risico’s worden gereduceerd door het nemen van preventieve maatregelen die effectief en adequaat zijn

3 De houder draagt zorg voor uitvoering van het plan van aanpak.

4 Beroepskrachten zijn op de hoogte van de risico’s en de aanpak daarvan.

5 Beroepskrachten handelen conform het plan van aanpak.

3.2 Risico-inventarisatie gezondheid

Wet kinderopvang (artikel 51)

Voorwaarden

1 De houder heeft een risico-inventarisatie gezondheid van maximaal een jaar oud1.

2 De houder heeft een risico-inventarisatie gezondheid betreffende de actuele situatie.

XNoot
1

De risico-inventarisatie dient gereed te zijn bij aanvang van de opvang.

3.2.1 Beleid gezondheid

Wet kinderopvang (artikel 51)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 8)

Voorwaarden

1 De risico-inventarisatie beschrijft de gezondheidsrisico’s die de opvang van de kinderen met zich meebrengt op de thema’s: ziektekiemen, binnenmilieu, buitenmilieu en medisch handelen.

2 Er is een plan van aanpak waarin is aangegeven welke maatregelen op welk moment worden genomen in verband met de risico’s, alsmede de samenhang tussen de risico’s en de maatregelen.

3.2.2 Uitvoering beleid gezondheid

Wet kinderopvang (artikel 51)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 8)

Voorwaarden

1 De geïnventariseerde risico’s zijn compleet en komen overeen met de risico’s in de praktijk.

2 Risico’s worden gereduceerd door het nemen van preventieve maatregelen die effectief en adequaat zijn.

3 De houder draagt zorg voor uitvoering van plan van aanpak.

4 Beroepskrachten zijn op de hoogte van de risico’s en de aanpak daarvan.

5 Beroepskrachten handelen conform het plan van aanpak.

3.3 Protocol kindermishandeling

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 10a)

Voorwaarde

1 De houder heeft een protocol kindermishandeling welke voldoet aan de beschreven eisen1.

XNoot
1

Het protocol hanteert de definitie van kindermishandeling conform de Wet op de Jeugdzorg (2005), welke als volgt luidt: ‘Kindermishandeling is elke vorm van bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of onvrijheid staat, actief of passief, opdringen waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel. Hieronder vallen ook verwaarlozing en onthouden van essentiële hulp, medische zorg en onderwijs en het getuige zijn van huiselijk geweld.’

In het protocol zijn verantwoordelijkheden per organisatielaag uitgesplitst in taken en bevoegdheden.

Het protocol bevat een stappenplan waarin minimaal de volgende fases aan bod komen: vermoeden, overleg, plan van aanpak, beslissen, handelen, evaluatie en nazorg.

Het stappenplan bevat een tijdslijn vanaf de persoon met een vermoeden van kindermishandeling tot en met de nazorg. Het stappenplan is voorzien van een heldere toelichting, hulpmiddelen voor het doorlopen ervan en aandachtspunten voor de gespreksvoering met verschillende partijen.

Het protocol bevat een lijst van signalen per ontwikkelingsgebied, uitgesplitst voor de groep van 0–4 jaar en de groep van 4–12 jaar, om kindermishandeling zo vroeg mogelijk te signaleren. De ontwikkelingsgebieden per leeftijdscategorie ( 0–4 jarigen dan wel 4–12 jarigen) die in de lijst aan bod dienen te komen zijn: psycho-sociale signalen, medische signalen, kenmerken verzorgers/gezin, signalen specifiek voor seksueel misbruik, signalen die specifiek zijn voor kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld.

Het protocol besteedt aandacht aan de omgang met de Wet bescherming persoonsgegevens. In het protocol dienen de volgende punten met betrekking hierop behandeld te worden: zorgvuldig handelen, inzagerecht ouders/wettelijk vertegenwoordigers, contact met andere instellingen, omgaan met schriftelijke informatie.

Het protocol besteedt aandacht aan de mogelijke situatie dat een beroepskracht de vermoedelijke dader is.

Het protocol bevat praktische informatie over de Bureaus Jeugdzorg en het Advies&Meldpunt Kindermishandeling (AMK).

3.3.1 Beleid protocol kindermishandeling

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 10a)

Voorwaarde

1 De houder draagt er zorg voor dat beroepskrachten op de hoogte zijn van de inhoud van het protocol kindermishandeling.

3.3.2 Uitvoering beleid protocol kindermishandeling

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 10a)

Voorwaarden

1 De beroepskrachten kennen de inhoud van het protocol.

2 De beroepskrachten handelen aantoonbaar naar het protocol kindermishandeling.

4. Accommodatie en inrichting

4.1 Binnenspeelruimte

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 5)

Voorwaarden

1 Er is ten minste 3,5 m2 bruto oppervlakte voor spelactiviteiten ingerichte ruimtes beschikbaar per kind.

2 De binnenspeelruimte is ingericht in overeenstemming met het aantal op te vangen kinderen.

3 De binnenspeelruimte is passend ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen en het pedagogisch beleid.

4.2 Buitenspeelruimte

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 7, eerste lid)

Voorwaarden

1 Er is ten minste 3 m2 bruto buitenspeelruimte beschikbaar per aanwezig kind.

2 De buitenspeelruimte is voor kinderen toegankelijk.

3 De buitenspeelruimte is vast beschikbaar voor de buitenschoolse opvang.

4 De buitenspeelruimte is passend ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen en het pedagogisch beleid.

4.3 Aanvullende eisen indien de buitenspeelruimte niet-aangrenzend is

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 7, tweede lid)

Voorwaarden

1 De niet-aangrenzende buitenspeelruimte is in de directe nabijheid van het kindercentrum.

2 De niet-aangrenzende buitenspeelruimte is voor kinderen goed bereikbaar1.

3 De niet-aangrenzende buitenspeelruimte is voor kinderen veilig bereikbaar2.

XNoot
1

Goed bereikbaar betekent dat de buitenspeelruimte in een kort tijdsbestek lopend te bereiken is zonder dat natuurlijke obstakels zoals rivieren of verkeerstechnische obstakels zoals snelwegen of treinrails de route bemoeilijken.

XNoot
2

De risico’s van de route van de bso naar de buitenspeelplaats dienen op verantwoorde wijze te zijn vastgelegd in de risico-inventarisatie veiligheid en het plan van aanpak, zodat ook de veiligheid gewaarborgd wordt.

5. Groepsgrootte en beroepskracht-kind-ratio

5.1 Opvang in groepen

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 4, eerste, tweede, vijfde en zesde lid)

Voorwaarden

1 Ieder kind behoort bij een basisgroep.

2a De basisgroep bestaat uit maximaal twintig kinderen in de leeftijd van 4 jaar tot de leeftijd waarop het basisonderwijs voor die kinderen eindigt.

OF

2b De basisgroep bestaat uit maximaal dertig kinderen in de leeftijd van 8 jaar tot de leeftijd waarop het basisonderwijs voor die kinderen eindigt.

5.2 Beroepskracht-kind-ratio

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 4, derde, vierde, en negende lid)

Voorwaarden

De verhouding tussen het aantal beroepskrachten en het aantal feitelijk gelijktijdig aanwezige kinderen in de groep bedraagt ten minste1:

1a – 1 beroepskracht per 10 aanwezige kinderen in de leeftijd vanaf 4 jaar2.

– 1 beroepskracht per 10 aanwezige kinderen in de leeftijd vanaf 8 jaar2.

OF

1b – 2 beroepskrachten en een extra volwassene per 30 aanwezige kinderen in de leeftijd vanaf 8 jaar2.

2 Indien conform de beroepskracht-kind-ratio slechts één beroepskracht in het kindercentrum aanwezig is, dan is ondersteuning van deze beroepskracht door een andere volwassene in geval van calamiteiten geregeld.

XNoot
1

Als bij (spel)activiteiten de kinderen de basisgroep verlaten, kan de beroepskracht-kind-ratio op kindercentrumniveau worden vastgesteld volgens dezelfde sleutel. De op locatie aanwezige beroepskrachten houden zich bezig met taken die direct met de kinderen te maken hebben.

XNoot
2

Tot de leeftijd waarop het basisonderwijs voor die kinderen eindigt.

5.3 Inzet beroepskrachten in afwijking van de beroepskracht-kind-ratio

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 4, derde, vierde, en negende lid)

Voorwaarden

1 Bij buitenschoolse opvang gedurende schooldagen1, kunnen ten hoogste een half uur per dag minder beroepskrachten ingezet worden dan volgens de beroepskracht-kind-ratio vereist is.

2 Bij buitenschoolse opvang gedurende vrije dagen2, kunnen ten hoogste drie uur per dag minder beroepskrachten ingezet worden dan volgens de beroepskracht-kind-ratio vereist is. Deze inzet betreft de tijd voor 9.30 en na 16.30 uur en tijdens de voor dat kindercentrum gebruikelijke middagpauze.

3 De afwijking betreft maximaal anderhalf aaneengesloten uren voor 9.30 en na 16.30 uur en tijdens de voor dat kindercentrum gebruikelijke middagpauze gedurende maximaal twee uur aaneengesloten.

4 Minstens de helft van het aantal vereiste beroepskrachten wordt ingezet wanneer er tijdelijk wordt afgeweken van de beroepskracht-kind-ratio.

5 Indien als gevolg van het afwijken van de beroepskracht-kind-ratio slechts één beroepskracht in het kindercentrum ingezet wordt, dan is er ten minste één andere volwassene in het kindercentrum aanwezig.

XNoot
1

Schooldagen: voor en na de dagelijkse schooltijd op korte en lange dagen.

XNoot
2

Vrije dagen: volledig schoolvrije dagen en vakantiedagen waarbij het kindercentrum 10 uur of langer per dag geopend is.

6. Pedagogisch beleid en praktijk

6.1 Pedagogisch beleidsplan4

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2)

Voorwaarde

1 De houder heeft een pedagogisch beleidsplan waarin de voor dat kindercentrum kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven.

6.1.1 Inhoud pedagogisch beleidsplan

Wet kinderopvang (artikel 50)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2)

Voorwaarden

1 In het pedagogisch beleidsplan staat in duidelijke en observeerbare termen het volgende beschreven: de wijze waarop de emotionele veiligheid van kinderen wordt gewaarborgd, de mogelijkheden voor kinderen tot de ontwikkeling van hun persoonlijke- en sociale competentie, en de wijze waarop de overdracht van normen en waarden aan kinderen plaatsvindt.

2 Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen de werkwijze, de maximale omvang en de leeftijdsopbouw van de basisgroep.

3 Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen bij welke (spel)activiteiten kinderen hun basisgroep verlaten.

4 Bij activiteiten in groepen groter dan dertig kinderen besteedt de houder in het pedagogisch beleidsplan aantoonbaar extra aandacht aan de omgang met de basisgroep.

5 Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen hoe beroepskrachten bij hun werkzaamheden worden ondersteund door andere volwassenen1.

XNoot
1

Het betreft volwassenen die ingezet worden als achterwacht in het geval van calamiteiten en de derde volwassene die ingezet wordt bij een groep 8-12 jarigen.

6.1.2 Pedagogische praktijk

Wet kinderopvang (artikel 50)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2)

Voorwaarden

1 De beroepskrachten kennen de inhoud van het pedagogisch beleidsplan.

2 De beroepskrachten handelen conform het pedagogisch beleidsplan.

6.2 Emotionele veiligheid

Wet kinderopvang (artikelen 49 en 50)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2)

Indicatoren

1 De beroepskracht communiceert met de kinderen.

2 De beroepskracht heeft een respectvolle houding naar de kinderen.

3 Er heerst een ontspannen, open sfeer in de groep.

4 De kinderen worden uitgenodigd tot participatie.

5 Kinderen hebben vaste beroepskrachten en bekende leeftijdsgenootjes om zich heen.

6 Er is informatieoverdracht tussen ouders en beroepskracht.

6.3 Persoonlijke competentie

Wet kinderopvang (artikelen 49 en 50)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2)

Indicatoren

1 De beroepskracht ondersteunt en stimuleert individuele kinderen.

2 Er is een goede interactie tussen beroepskracht en individuele kinderen.

3 Kinderen hebben de mogelijkheid om eigen ervaringen op te doen middels spelmateriaal, activiteitenaanbod en inrichting.

4 Er is aandacht voor leermomenten. Hierbij is taal en motorisch spel van jonge kinderen belangrijk.

6.4 Sociale competentie

Wet kinderopvang (artikelen 49 en 50)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2)

Indicatoren

1 De beroepskracht ondersteunt de kinderen in de interactie tussen kinderen onderling.

2 De beroepskracht ondersteunt de kinderen in het voorkómen en oplossen van conflicten.

3 De kinderen maken deel uit van het groepsgebeuren.

6.5 Overdracht van normen en waarden

Wet kinderopvang (artikelen 49 en 50)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2)

Indicatoren

1 Afspraken, regels en omgangsvormen zijn aanwezig.

2 Afspraken, regels en omgangsvormen zijn duidelijk.

3 Afspraken, regels en omgangsvormen worden aan de kinderen uitgelegd.

4 Beroepskrachten geven zelf in hun spreken en handelen het goede voorbeeld.

7. Klachten

7.1 Wet klachtrecht cliënten zorgsector

Wet klachtrecht cliënten zorgsector (artikelen 1, 2, 2a en 3c)

Voorwaarden

1 De houder treft een regeling voor de behandeling van klachten die voldoet aan de beschreven eisen1.

2 De houder brengt de regeling op passende wijze onder de aandacht van ouders.

3 De houder ziet erop toe dat de klachtencommissie werkt met een reglement.

4 De houder hanteert de termijn waarbinnen schriftelijk wordt gereageerd naar aanleiding van een oordeel van de klachtencommissie2.

5 De houder leeft geheimhoudingsplicht na.

6 De houder draagt er zorg voor dat over elk kalenderjaar een openbaar verslag wordt opgesteld, waarin ten minste een aantal vaste onderdelen worden aangegeven3.

7 De houder zendt het verslag voor 1 juni van het daaropvolgende kalenderjaar aan de GGD.

XNoot
1

Door of namens een cliënt kan bij de klachtencommissie een klacht tegen een zorgaanbieder worden ingediend over een gedraging van hem of van voor hem werkzame personen jegens de cliënt.

Klachten van cliënten worden behandeld door een klachtencommissie (min. 3 leden, voorzitter klachtencommissie niet in dienst bij de organisatie, persoon waarover geklaagd wordt, mag niet in de commissie zitten).

Binnen een afgesproken termijn moeten klager, degene over wie geklaagd is en houder schriftelijk en met redenen omkleed in kennis worden gesteld van het oordeel (gegrondheid en evt. aanbevelingen). Als de termijn wordt overschreden, worden betrokkenen ingelicht (met reden).

Klager en degene over wie geklaagd is worden in de gelegenheid gesteld om gehoord te worden (schriftelijk of mondeling).

Klager en beklaagde mogen zich laten bijstaan.

XNoot
2

De houder deelt de klager en de klachtencommissie, binnen een maand na ontvangst van het oordeel van de klachtencommissie schriftelijk mede of hij naar aanleiding van dat oordeel maatregelen zal nemen en zo ja, welke. Als de termijn wordt overschreden, worden betrokkenen ingelicht (met reden) en wordt er een nieuwe termijn afgesproken.

XNoot
3

Het openbaar verslag bevat de volgende onderdelen: beknopte beschrijving van de regeling, de wijze waarop de houder de regeling onder de aandacht heeft gebracht, de samenstelling van de klachtencommissie, in welke mate de klachtencommissie haar werkzaamheden heeft kunnen verrichten, het aantal en de aard van de door de klachtencommissie behandelde klachten, de strekking van de oordelen en de aanbevelingen en de aard van de maatregelen.

7.2 Klachtenregeling oudercommissie

Wet kinderopvang (artikel 60a)

Voorwaarden

1 De houder treft een regeling voor de behandeling van klachten van de oudercommissie over een door hem genomen besluit als bedoeld in artikel 60, eerste lid die voldoet aan de beschreven eisen1.

2 De houder brengt de regeling op passende wijze onder de aandacht van oudercommissie.

3 De houder zorgt voor naleving van de regeling.

4 De houder draagt er zorg voor dat over elk kalenderjaar een openbaar verslag wordt opgesteld, waarin ten minste een aantal vaste onderdelen worden aangegeven2.

5 De houder zendt het verslag voor 1 juni van het daaropvolgende kalenderjaar aan de GGD.

XNoot
1

De getroffen regeling waarborgt dat aan de behandeling van een klacht van de oudercommissie niet wordt deelgenomen door de houder of door een persoon die werkzaam is voor of bij de houder op wie die klacht betrekking heeft. De artikelen 2, tweede tot en met vijfde lid, zevende lid, en negende lid, 2a, 3c en 4 van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector zijn van overeenkomstige toepassing.

XNoot
2

Het openbaar verslag bevat de volgende onderdelen: beknopte beschrijving van de regeling, de wijze waarop de houder de regeling onder de aandacht heeft gebracht, de samenstelling van de klachtencommissie, in welke mate de klachtencommissie haar werkzaamheden heeft kunnen verrichten, het aantal en de aard van de door de klachtencommissie behandelde klachten, de strekking van de oordelen en de aanbevelingen en de aard van de maatregelen.

Bijlage 1

Schema voor de berekening van de beroepskracht-kind ratio bij samengestelde groepen dagopvang en buitenschoolse opvang

In het kader van kwaliteit van kinderopvang is een samengestelde groep in de brede leeftijdscategorie van 0–13 jaar geen voorkeursoptie van Convenantpartijen.

Maar in sommige situaties kan de kleinschaligheid een dergelijke groepssamenstelling noodzakelijk maken, waarbij bijvoorbeeld kinderen in de BSO-leeftijd voor een deel van de dag worden samengevoegd met de kinderen in de dagopvang. Met een goede, naar leeftijd gedifferentieerde werkwijze kan er dan nog steeds sprake zijn van kwalitatief verantwoorde kinderopvang. Gecombineerde groepen dagopvang en buitenschoolse opvang kunnen in pedagogisch opzicht waardevol zijn, bijvoorbeeld wanneer de jongste BSO-kinderen en de oudste dagopvang-kinderen in een samengestelde groep verblijven, en hier in de pedagogische werkwijze nadrukkelijk condities aan worden gesteld.

Bij de uitwerking van de beroepskracht-kind ratio in samengestelde groepen zijn onderstaande uitgangspunten gehanteerd:

  • Voorondersteld wordt dat er sprake is van een gelijkmatige verdeling van de verschillende leeftijden over de groep.

  • Vervolgens is het gemiddelde bepaald zoals opgenomen in Convenant, waarbij het aantal kinderen in relatie tot één pedagogisch medewerker de basis van de berekening vormt.

  • In deze berekening heeft alléén aan het eind van de berekening afronding naar boven plaatsgevonden; het ‘doorrekenen’ gaat uit van onafgeronde getallen.

  • De tabel 0 tot en met 3-jarigen blijft onverkort van toepassing.

Indien met samengestelde groepen dagopvang en buitenschoolse opvang wordt gewerkt, moet in het pedagogisch beleidsplan een duidelijke, naar leeftijd gedifferentieerde, beschrijving gegeven worden van de activiteiten en dagindeling van deze groep.

Leeftijd

Beroeps-krachten

Maximale aantal

0 tot 1

1

4

1 tot 2

1

5

2 tot 3

1

6

3 tot 4

1

8

4 tot 13

1

10

4 tot 8

1

10

8 tot 13

1

10

   

0 tot 13

1

6,661

1 tot 13

1

7,252

2 tot 13

1

83

3 tot 13

1

94

XNoot
1

Waarvan maximaal vier 0 tot en met 3-jarigen, waarvan maximaal twee 0-jarigen.

XNoot
2

Waarvan maximaal vier 1 tot en met 3-jarigen, waarvan maximaal twee 1-jarigen.

XNoot
3

Waarvan maximaal vijf 2 tot en met 3-jarigen.

XNoot
4

Waarvan maximaal zes 3-jarigen.

Bij de berekening van het maximale aantal kinderen in een groep en het minimaal vereiste aantal beroepskrachten, wordt bij groepen, samengesteld uit kinderen van verschillende leeftijden, een vaste volgorde aangehouden. De eerste stap daarbij is dat het maximale aantal kinderen per leeftijdscategorie wordt berekend, bijvoorbeeld maximaal vier baby’s (‘0-jarigen’) per beroepskracht. De tweede stap is vervolgens de berekening van het resterende aantal kinderen en de daarbij behorende maxima. Er wordt naar boven afgerond; bij een rest van 0,5 of hoger wordt naar 1 afgerond. Een rest lager dan 0,5 zal naar beneden worden afgerond.

BIJLAGE 5 BIJ BELEIDSREGELS WERKWIJZE TOEZICHTHOUDER KINDEROPVANG (ARTIKEL 8, DERDE LID)

Inspectierapport dagopvang

Toezichthouder: [naam GGD]

Datum inspectiebezoek:

Inleiding

Waarom toezicht?

De rijksoverheid stelt aan kindercentra kwaliteitseisen op het gebied van ouderinspraak, personeel, veiligheid en gezondheid, accommodatie en inrichting, groepsgrootte en beroepskracht-kind-ratio, pedagogisch beleid en pedagogische praktijk en klachten. Jonge kinderen zijn kwetsbaar. De kwaliteit van de eerste jaren van een kind heeft grote invloed op zijn latere ontwikkeling. Het aanbieden van verantwoorde kinderopvang in een gezonde en veilige omgeving is daarom belangrijk.

Wie is waarvoor verantwoordelijk?

Het kindercentrum is verantwoordelijk voor het leveren van kwalitatief goede kinderopvang. De gemeente is verantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving op die kwaliteit. In opdracht van de gemeente voert de GGD inspecties uit, waarbij zij beoordeelt of kindercentra aan de gestelde eisen voldoen. Zo nodig adviseert de GGD aan de gemeente om maatregelen te nemen.

Waarop is het toezicht gebaseerd?

Om de kwaliteit te kunnen beoordelen heeft de rijksoverheid regels in de Wet kinderopvang en in de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang geformuleerd1. Om te kunnen beoordelen of aan deze regels wordt voldaan, is een toetsingskader opgesteld. Hierin staan alle zaken waarover de toezichthouder informatie verzamelt én een oordeel geeft. Alle toezichthouders in Nederland werken met dezelfde veldinstrumenten, zoals vragenlijsten, om op een gestructureerde manier informatie te verzamelen tijdens een inspectiebezoek.

Wat is het doel van het inspectierapport?

De bevindingen van het inspectiebezoek staan in dit inspectierapport. Het doel van dit rapport is:

  • 1. Een oordeel geven over het al dan niet voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen. Het kan gaan om de eisen die gesteld worden aan kindercentra om in het landelijk register opgenomen te worden dan wel om eisen die aan kindercentra gesteld worden die al in exploitatie zijn.

  • 2. Aan de gemeente rapporteren in hoeverre het kindercentrum aan de kwaliteitseisen voldoet en een advies uitbrengen over eventuele vervolgstappen.

  • 3. De (toekomstige) ouders informeren over de mate waarin het kindercentrum aan de kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en de Wet klachtrecht cliënten zorgsector voldoet.

Leeswijzer

Dit rapport geeft een overzicht van alle eisen en geeft hierbij aan wat de toezichthouder heeft geconstateerd en wat zijn beoordeling is. In het ‘Overzicht bevindingen’ staan de bevindingen van de toezichthouder heel kort per inspectie-domein samengevat en in ‘Het inspectie-onderzoek’ staan ze per inspectie-item uitgewerkt. Een toezichthouder oordeelt of er aan de gestelde voorwaarde is voldaan (‘ja’), of dit niet het geval is (‘nee’), of dat hij niet tot een oordeel kon komen (‘niet beoordeeld’). Om de gemeente van de benodigde informatie te voorzien om te kunnen bepalen of en in welke mate gehandhaafd dient te worden geeft de toezichthouder, indien op een domein niet aan alle voorwaarden is voldaan, een beschrijving van de context van de voorwaarde(n) waaraan niet voldaan is.

Ook bevat het rapport de zienswijze van de houder van het kindercentrum en het advies van de toezichthouder aan de gemeente met betrekking tot de handhaving. Daarnaast bevat het rapport een aantal basisgegevens van het kindercentrum, gemeente en toezichthouder.

Algemene gegevens Kindercentrum

NAW-gegevens kindercentrum

Naam kindercentrum (locatie)

:

 

Adres

:

 

Postcode en plaats

:

 

Telefoon

:

 

Naam contactpersoon

:

 

E-mail

:

 

Website

:

 

Kwaliteitssysteem

:

□ Nee □ Ja, namelijk:

 

Lid brancheorganisatie

:

□ Nee □ Ja, namelijk:

 

Opvanggegevens

Type opvang

:

 

Aantal groepen

:

 

Aantal beroepskrachten

:

 

Aantal kindplaatsen

:

 

Openingsdagen/tijden

:

 

NAW-gegevens houder

Naam houder

:

 

Adres

:

 

Postcode en plaats

:

 

Telefoon

:

 

Naam contactpersoon

:

 

E-mail

:

 

Website

:

 

Registergegevens kindercentrum

Datum aanvraag registeropname

:

datum

□ n.v.t.

Gegevens aanvraag conform de praktijk

:

□ Nee □ Ja

□ n.v.t.

Datum opname landelijk register

:

datum

□ n.v.t.

Gegevens register conform de praktijk

:

□ Nee □ Ja

□ n.v.t.

Type inspectie

:

Aangekondigd

Niet aangekondigd

Onderzoek na aanvraag registeropname

:

Onderzoek na aanvangsdatum exploitatie

:

Regulier inspectie bezoek

:

Nader onderzoek

(reden nader onderzoek)

:

Incidenteel onderzoek

(reden incidenteel onderzoek)

:

Datum vorig inspectiebezoek

:

 

Overzicht bevindingen toezichthouder per inspectie-domein

0. Kindercentrum in de zin van de Wet kinderopvang

Onder de Wet kinderopvang gelden normen voor het starten van een kindercentrum dat bedrijfsmatig of anders dan om niet gedurende de opvang verzorging en opvoeding biedt aan kinderen in de leeftijd van 0 jaar tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint.

Beoordeling toezichthouder

Van de 3 voorwaarden van dit domein:

– is aan (aantal) voorwaarden voldaan

– is aan de volgende voorwaarde(n) niet voldaan: (nummer en naam)

– is/zijn de volgende voorwaarde(n) niet beoordeeld: (nummer)

Beschrijving context van de voorwaarde(n) waaraan niet voldaan is: (verzwarende/verzachtende omstandigheden, inspanningen houder)

1. Ouders

Onder de Wet kinderopvang gelden normen voor het instellen van een oudercommissie, het reglement, de samenstelling en werkwijze van de oudercommissie, het adviesrecht van de oudercommissie en de informatieverstrekking aan ouders.

Beoordeling toezichthouder

Van de 20 voorwaarden van dit domein:

– is aan (aantal) voorwaarden voldaan

– is aan de volgende voorwaarden niet voldaan: (nummer en naam)

– is/zijn de volgende voorwaarde(n) niet beoordeeld: (nummer)

Beschrijving context van de voorwaarde(n) waaraan niet voldaan is: (verzwarende/verzachtende omstandigheden, inspanningen houder)

2. Personeel

Onder de Wet kinderopvang gelden normen voor verklaringen omtrent het gedrag, passende beroepskwalificatie, de inzet van pedagogisch medewerkers in ontwikkeling en het gebruik van de Nederlandse taal.

Beoordeling toezichthouder

Van de 8 voorwaarden van dit domein:

– is aan (aantal) voorwaarden voldaan

– is aan de volgende voorwaarden niet voldaan: (nummer en naam)

– is/zijn de volgende voorwaarde(n) niet beoordeeld: (nummer)

Beschrijving context van de voorwaarde(n) waaraan niet voldaan is: (verzwarende/verzachtende omstandigheden, inspanningen houder)

3. Veiligheid en gezondheid

Onder de Wet kinderopvang gelden normen voor de waarborging van de veiligheid en gezondheid van kinderen. De houder legt in een risico-inventarisatie schriftelijk vast welke risico’s de opvang van kinderen met zich meebrengt. Verder gelden normen voor de inhoud en uitvoering van de risico-inventarisatie.

Beoordeling toezichthouder

Van de 23 voorwaarden van dit domein:

– is aan (aantal) voorwaarden voldaan

– is aan de volgende voorwaarden niet voldaan: (nummer en naam)

– is/zijn de volgende voorwaarde(n) niet beoordeeld: (nummer)

Beschrijving context van de voorwaarde(n) waaraan niet voldaan is: (verzwarende/verzachtende omstandigheden, inspanningen houder)

4. Accommodatie en inrichting

Onder de Wet kinderopvang gelden normen voor de accommodatie en inrichting van de binnenruimte, de slaapruimte voor baby’s en de buitenspeelruimte.

Beoordeling toezichthouder

Van de 10 voorwaarden van dit domein:

– is aan (aantal) voorwaarden voldaan

– is aan de volgende voorwaarden niet voldaan: (nummer en naam)

– is/zijn de volgende voorwaarde(n) niet beoordeeld: (nummer)

Beschrijving context van de voorwaarde(n) waaraan niet voldaan is: (verzwarende/verzachtende omstandigheden, inspanningen houder)

5. Groepsgrootte en beroepskracht-kind-ratio

Onder de Wet kinderopvang gelden normen voor de groepsgrootte en de verhouding tussen het aantal beroepskrachten en aantal kinderen (de beroepskracht-kind-ratio).

Beoordeling toezichthouder

Van de 12 voorwaarden van dit domein:

– is aan (aantal) voorwaarden voldaan

– is aan de volgende voorwaarden niet voldaan: (nummer en naam)

– is/zijn de volgende voorwaarde(n) niet beoordeeld: (nummer)

Beschrijving context van de voorwaarde(n) waaraan niet voldaan is: (verzwarende/verzachtende omstandigheden, inspanningen houder)

6. Pedagogisch beleid en praktijk

Onder de Wet kinderopvang gelden normen voor de aanwezigheid van een pedagogisch beleidsplan, de inhoud van een pedagogisch beleidsplan en de relatie van het beleidsplan met de praktijk. In de praktijk dienen voorwaarden te worden vervuld voor het waarborgen van de emotionele veiligheid van kinderen, de ontwikkeling van de persoonlijke- en de sociale competentie van kinderen en de overdracht van normen en waarden.

Beoordeling toezichthouder

Van de 24 voorwaarden van dit domein:

– is aan (aantal) voorwaarden voldaan

– is aan de volgende voorwaarden niet voldaan: (nummer en naam)

– is/zijn de volgende voorwaarde(n) niet beoordeeld: (nummer)

Beschrijving context van de voorwaarde(n) waaraan niet voldaan is: (verzwarende/verzachtende omstandigheden, inspanningen houder)

7. Klachten

De Wet klachtrecht cliënten zorgsector stelt eisen aan het kindercentrum. Het gaat hier om een klachtenregeling met waarborgen voor een onafhankelijke afhandeling en het vastleggen in een openbaar verslag. De Wet kinderopvang stelt eisen aan het treffen van een klachtenregeling voor oudercommissies.

Beoordeling toezichthouder

Van de 12 voorwaarden van dit domein:

– is aan (aantal) voorwaarden voldaan

– is aan de volgende voorwaarden niet voldaan: (nummer en naam)

– is/zijn de volgende voorwaarde(n) niet beoordeeld: (nummer)

Beschrijving context van de voorwaarde(n) waaraan niet voldaan is: (verzwarende/verzachtende omstandigheden, inspanningen houder)

Zienswijze houder kindercentrum
 
 
 
 
Beschouwing toezichthouder
 
 
 
 
Advies aan gemeente

Advies:

□ Wel □ niet opnemen in landelijk register

□ niet handhaven

□ handhaven conform handhavingsbeleid, hierbij rekeninghoudend met de verzwarende en verzachtende omstandigheden.

□ eventuele opmerkingen toezichthouder:

Algemene gegevens toezicht

Gegevens toezichthouder (GGD)

  

Naam GGD

:

 

Adres

:

 

Postcode en plaats

:

 

Telefoon

:

 

E-mail

:

 

Website

:

 

Gegevens opdrachtgever (gemeente)

  

Naam gemeente

:

 

Adres

:

 

Postcode en plaats

:

 

Telefoon

:

 

E-mail

:

 

Website

:

 

Naam contactpersoon

:

 

Telefoonnummer contactpersoon

:

 

E-mail contactpersoon

:

 

Overzicht gebruikte bronnen

  

Vragenlijst locatieverantwoordelijke

:

 

Vragenlijst oudercommissie

:

 

Interview houder en/of locatieverantwoordelijke

:

 

Interview anderen

:

 

Observaties

:

 

Andere bronnen

:

 

Planning

  

Datum inspectiebezoek

:

 

Opstellen concept inspectierapport

:

 

Zienswijze houder

:

 

Opstellen definitief inspectierapport

:

 

Verzenden inspectierapport naar houder en oudercommissie

:

 

Verzenden inspectierapport naar gemeente

:

 

Openbaar maken inspectierapport

:

 

Het inspectie-onderzoek:

Uitwerking beoordeling toezichthouder per inspectie-item
0. Kinderopvang in de zin van de Wet kinderopvang
0.1 Kinderopvang in de zin van de wet

Wet kinderopvang (artikel 1, eerste lid)

Beleidsregels werkwijze toezichthouder (artikel 4, eerste lid)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 De opvang vindt bedrijfsmatig of anders dan om niet plaats.

2 Gedurende de opvang wordt verzorging en opvoeding geboden.

3 De opvang is gericht op kinderen in de leeftijd van 0 jaar tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint.

Toelichting toezichthouder

 
 
1. Ouders
1.1 Reglement oudercommissie2, 3

Wet kinderopvang (artikel 59)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarde

1 De houder heeft een reglement oudercommissie vastgesteld.

Toelichting toezichthouder

 
 
1.1.1 Inhoud reglement oudercommissie3

Wet kinderopvang (artikel 59)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 Het reglement omvat regels omtrent het aantal leden.

2 Het reglement omvat regels omtrent de wijze van kiezen van de leden.

3 Het reglement omvat regels omtrent de zittingsduur van de leden.

4 Het reglement omvat geen regels omtrent werkwijze van de oudercommissie.

5 De houder wijzigt het reglement na instemming van de oudercommissie.

Toelichting toezichthouder

 
 
1.2 Instellen oudercommissie3

Wet kinderopvang (artikel 58)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarde

1 De houder heeft een oudercommissie ingesteld.

Toelichting toezichthouder

 
 
1.2.1 Voorwaarden oudercommissie3

Wet kinderopvang (artikel 58)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 De houder is geen lid.

2 Het personeel is geen lid.

3 De leden worden gekozen uit en door de ouders.

4 De houder stelt de oudercommissie in de gelegenheid haar eigen werkwijze te bepalen.

Toelichting toezichthouder

 
 
1.2.2 Adviesrecht oudercommissie3

Wet kinderopvang (artikelen 60 en 60a)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 De houder stelt de oudercommissie in staat haar advies uit te brengen over elk voorgenomen besluit met betrekking tot de genoemde onderwerpen1.

2 De houder verstrekt de oudercommissie tijdig en desgevraagd schriftelijk alle informatie die deze voor de vervulling van haar taak redelijkerwijs nodig heeft.

3 Van een gevraagd advies van de oudercommissie wijkt de houder alleen af indien hij schriftelijk en gemotiveerd aangeeft dat het belang van de kinderopvang zich tegen het advies verzet.

4 De houder geeft de oudercommissie gelegenheid ook ongevraagd te adviseren over de genoemde onderwerpen

Toelichting toezichthouder

 
 
XNoot
1

Het gaat hier om de volgende onderwerpen: het bieden van verantwoorde kinderopvang; het pedagogisch beleid; voedingsaangelegenheden van algemene aard; het algemene beleid op het gebied van opvoeding, veiligheid, gezondheid; de openingstijden; het beleid met betrekking tot spel- en ontwikkelingsactiviteiten ten behoeve van de kinderen; de vaststelling of wijziging van een regeling inzake de behandeling van klachten en het aanwijzen van personen die belast worden met de behandeling van klachten; wijziging van de prijs van kinderopvang.

1.3 Informatie

Wet kinderopvang (artikelen 54 en 63, vierde lid)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 3, tweede lid)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 De houder informeert de ouders over het te voeren beleid1.

2 De houder informeert de ouders en de kinderen in welke stamgroep het kind verblijft en welke beroepskrachten op welke dag bij welke groep horen2, 3.

3 De houder legt een afschrift van het inspectierapport op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

4 De informatie is gedetailleerd genoeg om ouders een adequaat beeld van de praktijk te geven.

5 De praktijk sluit aan bij de aan de ouders verstrekte informatie.

Toelichting toezichthouder

 
 
XNoot
1

Het gaat hier om: het bieden van verantwoorde kinderopvang; het pedagogisch beleid; het aantal beroepskrachten in relatie tot het aantal kinderen per leeftijdscategorie; de groepsgrootte; de opleidingseisen van de beroepskrachten; het beleid met betrekking tot de voorwaarden waaronder en de mate waarin beroepskrachten in opleiding kunnen worden belast met de verzorging en opvang van kinderen; het te voeren beleid inzake veiligheid en gezondheid, waaronder de risico-inventarisatie; het te voeren beleid inzake de te gebruiken voertaal, voor zover geen Nederlands.

XNoot
2

Deze beroepskrachten zijn tevens aanspreekpunt voor de ouders van het kind.

XNoot
3

Deze voorwaarde geldt niet voor kinderen die gebruik maken van een flexibel aanbod, dat er uit bestaat dat de dagen waarop deze kinderen komen per week verschillen. Welke kinderen dat zijn moet blijken uit het contract tussen de houder en de ouders van het kind (Beleidsregels kwaliteit kinderopvang, artikel 3, zesde lid).

2. Personeel
2.1 Verklaring omtrent het gedrag

Wet kinderopvang (artikel 50, derde, vierde en vijfde lid)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 10)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 Personen werkzaam bij het kindercentrum zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag1.

2 De verklaring omtrent het gedrag is vóór aanvang van de werkzaamheden bij het kindercentrum overlegd.

3 De verklaring omtrent het gedrag is bij overleggen niet ouder dan twee maanden.

Toelichting toezichthouder

 
 
XNoot
1

Deze verplichting geldt voor de houder, bestuurder of werknemer, met uitzondering van werknemers die niet op het kindercentrum werkzaam zijn. Het gaat hierbij om alle bestuurders, dus ook om leden van een stichtingsbestuur of van een raad van toezicht. De verplichting tot overleggen van een verklaring omtrent het gedrag geldt ook voor uitzendkrachten werkzaam op een kindercentrum. Conform art. 10, lid 3, dienen zij alleen de eerste keer dat de werkzaamheden op een kindercentrum aanvangen, een verklaring omtrent het gedrag te overleggen. Voor stagiaires die minimaal drie maanden worden ingezet geldt dat zij in het bezit zijn van een verklaring omtrent het gedrag of datbij aanvang van hun eerste stageperiode een VOG voor hen moet zijn aangevraagd.

2.2 Passende beroepskwalificatie

Wet kinderopvang (artikel 50, eerste lid)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 9, eerste lid)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarde

1 Alle beroepskrachten beschikken over de voor de werkzaamheden passende beroepskwalificatie zoals in de CAO kinderopvang is opgenomen1.

Toelichting toezichthouder

 
 
XNoot
1

Voor personen die vanaf een moment vóór mei 1991 in dienst zijn bij huidige werkgever geldt een overgangsbepaling.

2.3 Voorwaarden en inzet van pedagogisch medewerkers in ontwikkeling (PMIO)

Wet kinderopvang(artikel 50, eerste lid)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 9, tweede lid)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1a Alle PMIO’ers beschikken over een diploma op minimaal MBO-3 niveau;

OF

1b Een HAVO of VWO diploma;

OF

1c Een voor de kinderopvang relevant, maar nog niet gelijkgesteld buitenlands diploma én relevante werkervaring.

2 Voor alle PMIO’ers is binnen 2 maanden na aanvang van de arbeidsovereenkomst een persoonlijk ontwikkelplan opgesteld.

3 Alle PMIO’ers worden ingezet conform een actueel persoonlijk ontwikkelplan.

Toelichting toezichthouder

 
 
2.4 Gebruik van de voorgeschreven voertaal4

Wet kinderopvang (artikel 55)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarde

1a De voorgeschreven voertaal wordt gebruikt.

OF

1b Er wordt een andere taal als voertaal gebezigd, omdat de herkomst van de kinderen in deze specifieke omstandigheid daartoe noodzaakt, overeenkomstig een door de houder vastgestelde gedragscode1.

Toelichting toezichthouder

 
 
XNoot
1

Het gaat hier bijvoorbeeld om een kindercentrum voor kinderen van internationale bedrijven of organisaties waar de voertaal bijvoorbeeld Engels is.

3. Veiligheid en gezondheid
3.1 Risico-inventarisatie veiligheid

Wet kinderopvang (artikel 51)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 De houder heeft een risico-inventarisatie veiligheid van maximaal een jaar oud1.

2 De houder heeft een risico-inventarisatie veiligheid betreffende de actuele situatie.

Toelichting toezichthouder

 
 
XNoot
1

De risico-inventarisatie dient gereed te zijn bij aanvang van de opvang.

3.1.1 Beleid veiligheid

Wet kinderopvang (artikel 51)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 8)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 De risico-inventarisatie beschrijft de veiligheidsrisico’s die de opvang van de kinderen met zich meebrengt op de thema’s: verbranding, vergiftiging, verdrinking, valongevallen, verstikking, verwondingen, beknelling, botsen, stoten, steken en snijden.

2 Er is een plan van aanpak waarin is aangegeven welke maatregelen op welk moment worden genomen in verband met de risico’s, alsmede de samenhang tussen de risico’s en de maatregelen.

3 Er is een registratie van ongevallen, waarbij per ongeval de aard en plaats van het ongeval, de leeftijd van het kind, de datum van het ongeval en een overzicht van te treffen maatregelen worden vermeld.

Toelichting toezichthouder

 
 
3.1.2 Uitvoering beleid veiligheid

Wet kinderopvang (artikel 51)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 8)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 De geïnventariseerde risico’s zijn compleet en komen overeen met de risico’s in de praktijk.

2 Risico’s worden gereduceerd door het nemen van preventieve maatregelen die effectief en adequaat zijn.

3 De houder draagt zorg voor uitvoering van het plan van aanpak.

4 Beroepskrachten zijn op de hoogte van de risico’s en de aanpak daarvan.

5 Beroepskrachten handelen conform het plan van aanpak.

Toelichting toezichthouder

 
 
3.2 Risico-inventarisatie gezondheid

Wet kinderopvang (artikel 51)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 De houder heeft een risico-inventarisatie gezondheid van maximaal een jaar oud.

2 De houder heeft een risico-inventarisatie gezondheid betreffende de actuele situatie.

Toelichting toezichthouder

 
 
3.2.1 Beleid gezondheid

Wet kinderopvang (artikel 51)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 8)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 De risico-inventarisatie beschrijft de gezondheidsrisico’s die de opvang van de kinderen met zich meebrengt op de thema’s: ziektekiemen, binnenmilieu, buitenmilieu en medisch handelen.

2 Er is een plan van aanpak waarin is aangegeven welke maatregelen op welk moment worden genomen in verband met de risico’s, alsmede de samenhang tussen de risico’s en de maatregelen.

Toelichting toezichthouder

 
 
3.2.2 Uitvoering beleid gezondheid

Wet kinderopvang (artikel 51)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 8)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 De geïnventariseerde risico’s zijn compleet en komen overeen met de risico’s in de praktijk.

2 Risico’s worden gereduceerd door het nemen van preventieve maatregelen die effectief en adequaat zijn.

3 De houder draagt zorg voor uitvoering van plan van aanpak.

4 Beroepskrachten zijn op de hoogte van de risico’s en de aanpak daarvan.

5 Beroepskrachten handelen conform het plan van aanpak.

Toelichting toezichthouder

 
 
3.3 Protocol kindermishandeling

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 10a)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarde

1 De houder heeft een protocol kindermishandeling welke voldoet aan de beschreven eisen1.

Toelichting toezichthouder

 
 
XNoot
1

Het protocol hanteert de definitie van kindermishandeling conform de Wet op de Jeugdzorg (2005), welke als volgt luidt: ‘Kindermishandeling is elke vorm van bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of onvrijheid staat, actief of passief, opdringen waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel. Hieronder vallen ook verwaarlozing en onthouden van essentiële hulp, medische zorg en onderwijs en het getuige zijn van huiselijk geweld.’

In het protocol zijn verantwoordelijkheden per organisatielaag uitgesplitst in taken en bevoegdheden.

Het protocol bevat een stappenplan waarin minimaal de volgende fases aan bod komen: vermoeden, overleg, plan van aanpak, beslissen, handelen, evaluatie en nazorg.

Het stappenplan bevat een tijdslijn vanaf de persoon met een vermoeden van kindermishandeling tot en met de nazorg. Het stappenplan is voorzien van een heldere toelichting, hulpmiddelen voor het doorlopen ervan en aandachtspunten voor de gespreksvoering met verschillende partijen.

Het protocol bevat een lijst van signalen per ontwikkelingsgebied, uitgesplitst voor de groep van 0–4 jaar en de groep van 4–12 jaar, om kindermishandeling zo vroeg mogelijk te signaleren. De ontwikkelingsgebieden per leeftijdscategorie ( 0–4 jarigen dan wel 4–12 jarigen) die in de lijst aan bod dienen te komen zijn: psycho-sociale signalen, medische signalen, kenmerken verzorgers/gezin, signalen specifiek voor seksueel misbruik, signalen die specifiek zijn voor kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld.

Het protocol besteedt aandacht aan de omgang met de Wet bescherming persoonsgegevens. In het protocol dienen de volgende punten met betrekking hierop behandeld te worden: zorgvuldig handelen, inzagerecht ouders/wettelijk vertegenwoordigers, contact met andere instellingen, omgaan met schriftelijke informatie.

Het protocol besteedt aandacht aan de mogelijke situatie dat een beroepskracht de vermoedelijke dader is.

Het protocol bevat praktische informatie over de Bureaus Jeugdzorg en het Advies&Meldpunt Kindermishandeling (AMK).

3.3.1 Beleid protocol kindermishandeling

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 10a)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarde

1 De houder draagt er zorg voor dat beroepskrachten op de hoogte zijn van de inhoud van het protocol kindermishandeling.

Toelichting toezichthouder

 
 
3.3.2 Uitvoering beleid protocol kindermishandeling

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 10a)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 De beroepskrachten kennen de inhoud van het protocol.

2De beroepskrachten handelen aantoonbaar naar het protocol kindermishandeling.

Toelichting toezichthouder

 
 
4. Accommodatie en inrichting
4.1 Binnenspeelruimte

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 5)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 Elke stamgroep beschikt over een afzonderlijke vaste groepsruimte.

2 Er is ten minste 3,5 m2 bruto oppervlakte in de groepsruimte beschikbaar per kind, waaronder mede begrepen passend voor spelactiviteiten ingerichte ruimtes buiten de groepsruimte.

3 De binnenspeelruimte is ingericht in overeenstemming met het aantal op te vangen kinderen.

4 De binnenspeelruimte is passend ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen en het pedagogisch beleid.

Toelichting toezichthouder

 
 
4.2 Slaapruimte

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 6)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 Er is een afzonderlijke slaapruimte voor in ieder geval kinderen tot anderhalf jaar.

2 De slaapruimte is afgestemd op het aantal op te vangen kinderen.

Toelichting toezichthouder

 
 
4.3 Buitenspeelruimte

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 7, eerste lid)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 Er is ten minste 3 m2 bruto buitenspeelruimte beschikbaar per aanwezig kind.

2 De buitenspeelruimte is voor kinderen toegankelijk.

3 De buitenspeelruimte is aangrenzend aan het kindercentrum.

4 De buitenspeelruimte is passend ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen en het pedagogisch beleid.

Toelichting toezichthouder

 
 
5. Groepsgrootte en beroepskracht-kind-ratio
5.1 Opvang in groepen

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 3, eerste en vierde lid)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 De opvang vindt plaats in stamgroepen1.

2a De stamgroep bestaat uit maximaal 12 kinderen tot 1 jaar.

OF

2b De stamgroep bestaat uit maximaal 16 kinderen van 0 tot 4 jaar waarvan maximaal 8 kinderen tot 1 jaar.

Toelichting toezichthouder

 
 
XNoot
1

Indien het kindercentrum daarvoor kiest, mogen de kinderen bij (spel)activiteiten de stamgroepruimte verlaten.

5.2 Vaste beroepskrachten en vaste ruimtes

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang1 (artikel 3, derde en vierde lid)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 Ieder kind heeft maximaal drie vaste beroepskrachten2.

2 Dagelijks is minimaal één van de vaste beroepskrachten werkzaam op de groep van het kind.

3 Ieder kind maakt van maximaal twee stamgroepruimtes3 gebruik gedurende een week.

Toelichting toezichthouder

 
 
XNoot
1

Voorwaarden 1, 2 en 3 gelden niet voor kinderen die gebruik maken van een flexibel aanbod, dat er uit bestaat dat de dagen waarop deze kinderen komen per week verschillen. Welke kinderen dat zijn moet blijken uit het contract tussen de houder en de ouders van het kind.

XNoot
2

Indien in de groep met drie beroepskrachten tegelijk wordt gewerkt, worden er maximaal vier vaste beroepskrachten toegewezen aan ieder kind.

XNoot
3

Een stamgroepruimte is de ruimte waar de kinderen van de dagopvang het grootste deel van de dag aanwezig zijn.

5.3 Beroepskracht-kind-ratio

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 3, tweede, derde, zevende en achtste lid)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 De verhouding tussen het aantal beroepskrachten en het aantal feitelijk gelijktijdig aanwezige kinderen in de groep bedraagt ten minste:

– 1 beroepskracht per 4 aanwezige kinderen tot 1 jaar;

– 1 beroepskracht per 5 aanwezige kinderen van 1 tot 2 jaar;

– 1 beroepskracht per 6 aanwezige kinderen van 2 tot 3 jaar;

– 1 beroepskracht per 8 aanwezige kinderen van 3 tot 4 jaar.

Bij kinderen van verschillende leeftijden in één groep wordt het rekenkundig gemiddelde berekend12.

2 Indien conform de beroepskracht-kind-ratio slechts één beroepskracht in het kindercentrum aanwezig is, dan is ondersteuning van deze beroepskracht door een andere volwassene in geval van calamiteiten geregeld.

Toelichting toezichthouder

 
 
XNoot
1

Als bij (spel)activiteiten de kinderen de stamgroep verlaten, kan de beroepskracht-kind-ratio op kindercentrumniveau worden vastgesteld volgens dezelfde sleutel. De op de locatie aanwezige beroepskrachten houden zich bezig met taken die direct met de kinderen te maken hebben.

XNoot
2

Zie Bijlage 1: Schema voor de berekening van de beroepskracht-kind-ratio bij groepen dagopvang van samengestelde leeftijd en Bijlage 2: Schema voor de berekening van de beroepskracht-kind-ratio bij samengestelde groepen dagopvang en buitenschoolse opvang.

5.4 Inzet beroepskrachten in afwijking van de beroepskracht-kind-ratio bij openingstijden van 10 uur of langer

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 3, tiende, elfde en twaalfde lid)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 Gedurende de genoemde openingstijden kunnen ten hoogste drie uur per dag, niet aaneengesloten, minder beroepskrachten ingezet worden dan volgens de beroepskracht-kind-ratio vereist is.

2 De drie uur afwijkende inzet betreft uitsluitend de tijd voor 9.30 en na 16.30 uur en tijdens de voor dat kindercentrum gebruikelijke middagpauze.

3 De afwijking betreft maximaal anderhalf aaneengesloten uren voor 9.30 en na 16.30 uur en tijdens de voor dat kindercentrum gebruikelijke middagpauze gedurende maximaal twee uur aaneengesloten.

4 Minstens de helft van het aantal vereiste beroepskrachten wordt ingezet wanneer er tijdelijk wordt afgeweken van de beroepskracht-kind-ratio.

5 Indien als gevolg van het afwijken van de beroepskracht-kind-ratio slechts één beroepskracht in het kindercentrum ingezet wordt, dan is er ten minste één andere volwassene in het kindercentrum aanwezig.

Toelichting toezichthouder

 
 
6. Pedagogisch beleid
6.1 Pedagogisch beleidsplan5

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarde

1 De houder heeft een pedagogisch beleidsplan waarin de voor dat kindercentrum kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven.

Toelichting toezichthouder

 
 
6.1.1 Inhoud pedagogisch beleidsplan

Wet kinderopvang (artikel 50)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 In het pedagogisch beleidsplan staat in duidelijke en observeerbare termen het volgende beschreven: de wijze waarop de emotionele veiligheid van kinderen wordt gewaarborgd, de mogelijkheden voor kinderen tot de ontwikkeling van hun persoonlijke- en sociale competentie, en de wijze waarop de overdracht van normen en waarden aan kinderen plaatsvindt.

2 Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen de werkwijze, de maximale omvang en de leeftijdsopbouw van de stamgroep.

3 Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen bij welke (spel)activiteiten kinderen hun stamgroep verlaten.

4 Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen hoe beroepskrachten bij hun werkzaamheden worden ondersteund door andere volwassenen1.

Toelichting toezichthouder

 
 
XNoot
1

Het betreft volwassenen die ingezet worden als achterwacht in het geval van calamiteiten.

6.1.2 Pedagogische praktijk

Wet kinderopvang (artikel 50)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 De beroepskrachten kennen de inhoud van het pedagogisch beleidsplan.

2 De beroepskrachten handelen conform het pedagogisch beleidsplan.

Toelichting toezichthouder

 
 
6.2 Emotionele veiligheid

Wet kinderopvang (artikelen 49 en 50)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Indicatoren

1 De beroepskracht communiceert met de kinderen.

2 De beroepskracht heeft een respectvolle houding naar de kinderen.

3 Er heerst een ontspannen, open sfeer in de groep.

4 De kinderen worden uitgenodigd tot participatie.

5 Kinderen hebben vaste beroepskrachten en bekende leeftijdsgenootjes om zich heen.

6 Er is informatieoverdracht tussen ouders en beroepskracht.

Toelichting toezichthouder

 
 
6.3 Persoonlijke competentie

Wet kinderopvang (artikelen 49 en 50)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Indicatoren

1 De beroepskracht ondersteunt en stimuleert individuele kinderen.

2 Er is een goede interactie tussen beroepskracht en individuele kinderen.

3 Kinderen hebben de mogelijkheid om eigen ervaringen op te doen middels spelmateriaal, activiteitenaanbod en inrichting.

4 Er is aandacht voor leermomenten. Hierbij is taal en motorisch spel van jonge kinderen belangrijk.

Toelichting toezichthouder

 
 
6.4 Sociale competentie

Wet kinderopvang (artikelen 49 en 50)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Indicatoren

1 De beroepskracht ondersteunt de kinderen in de interactie tussen kinderen onderling.

2 De beroepskracht ondersteunt de kinderen in het voorkómen en oplossen van conflicten.

3 De kinderen maken deel uit van het groepsgebeuren.

Toelichting toezichthouder

 
 
6.5 Overdracht van normen en waarden

Wet kinderopvang (artikelen 49 en 50)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Indicatoren

1 Afspraken, regels en omgangsvormen zijn aanwezig.

2 Afspraken, regels en omgangsvormen zijn duidelijk.

3 Afspraken, regels en omgangsvormen worden aan de kinderen uitgelegd.

4 Beroepskrachten geven zelf in hun spreken en handelen het goede voorbeeld.

Toelichting toezichthouder

 
 
7. Klachten
7.1 Wet klachtrecht cliënten zorgsector

Wet klachtrecht cliënten zorgsector (artikelen 1, 2, 2a en 3c)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 De houder treft een regeling voor de behandeling van klachten die voldoet aan de beschreven eisen1.

2 De houder brengt de regeling op passende wijze onder de aandacht van ouders.

3 De houder ziet erop toe dat de klachtencommissie werkt met een reglement.

4 De houder hanteert de termijn waarbinnen schriftelijk wordt gereageerd naar aanleiding van een oordeel van de klachtencommissie2.

5 De houder leeft geheimhoudingsplicht na.

6 De houder draagt er zorg voor dat over elk kalenderjaar een openbaar verslag wordt opgesteld, waarin ten minste een aantal vaste onderdelen worden aangegeven3.

7 De houder zendt het verslag voor 1 juni van het daaropvolgende kalenderjaar aan de GGD.

Toelichting toezichthouder

 
 
XNoot
1

Door of namens een cliënt kan bij de klachtencommissie een klacht tegen een zorgaanbieder worden ingediend over een gedraging van hem of van voor hem werkzame personen jegens de cliënt.

Klachten van cliënten worden behandeld door een klachtencommissie (min. 3 leden, voorzitter

klachtencommissie niet in dienst bij de organisatie, persoon waarover geklaagd wordt, mag niet in de commissie zitten).

Binnen een afgesproken termijn moeten klager, degene over wie geklaagd is en houder schriftelijk en met redenen omkleed in kennis worden gesteld van het oordeel (gegrondheid en evt. aanbevelingen). Als de termijn wordt overschreden, worden betrokkenen ingelicht (met reden).

Klager en degene over wie geklaagd is worden in de gelegenheid gesteld om gehoord te worden (schriftelijk of mondeling).

Klager en beklaagde mogen zich laten bijstaan.

XNoot
2

De houder deelt de klager en de klachtencommissie, binnen een maand na ontvangst van het oordeel van de klachtencommissie schriftelijk mede of hij naar aanleiding van dat oordeel maatregelen zal nemen en zo ja, welke. Als de termijn wordt overschreden, worden betrokkenen ingelicht (met reden) en wordt er een nieuwe termijn afgesproken.

XNoot
3

Het openbaar verslag bevat de volgende onderdelen: beknopte beschrijving van de regeling, de wijze waarop de houder de regeling onder de aandacht heeft gebracht, de samenstelling van de klachtencommissie, in welke mate de klachtencommissie haar werkzaamheden heeft kunnen verrichten, het aantal en de aard van de door de klachtencommissie behandelde klachten, de strekking van de oordelen en de aanbevelingen en de aard van de maatregelen.

7.2 Klachtenregeling oudercommissie

Wet kinderopvang (artikel 60a)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 De houder treft een regeling voor de behandeling van klachten van de oudercommissie over een door hem genomen besluit als bedoeld in artikel 60, eerste lid die voldoet aan de beschreven eisen1.

2 De houder brengt de regeling op passende wijze onder de aandacht van oudercommissie.

3 De houder zorgt voor naleving van de regeling.

4 De houder draagt er zorg voor dat over elk kalenderjaar een openbaar verslag wordt opgesteld, waarin ten minste een aantal vaste onderdelen worden aangegeven2.

5 De houder zendt het verslag voor 1 juni van het daaropvolgende kalenderjaar aan de GGD.

Toelichting toezichthouder

 
 
XNoot
1

De getroffen regeling waarborgt dat aan de behandeling van een klacht van de oudercommissie niet wordt deelgenomen door de houder of door een persoon die werkzaam is voor of bij de houder op wie die klacht betrekking heeft. De artikelen 2, tweede tot en met vijfde lid, zevende lid, en negende lid, 2a, 3c en 4 van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector zijn van overeenkomstige toepassing.

XNoot
2

Het openbaar verslag bevat de volgende onderdelen: beknopte beschrijving van de regeling, de wijze waarop de houder de regeling onder de aandacht heeft gebracht, de samenstelling van de klachtencommissie, in welke mate de klachtencommissie haar werkzaamheden heeft kunnen verrichten, het aantal en de aard van de door de klachtencommissie behandelde klachten, de strekking van de oordelen en de aanbevelingen en de aard van de maatregelen.

Bijlage 1

Schema voor de berekening van de beroepskracht-kind ratio bij groepen dagopvang, op grond van artikel 3, tweede en derde lid, van de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang

Leeftijd

Beroepskrachten

Maximale aantal

0 tot 1

1

4

1 tot 2

1

5

2 tot 3

1

6

3 tot 4

1

8

0 tot 2

1

4,5

0 tot 3

1

5

0 tot 4

1

5,75

1 tot 3

1

5,5

1 tot 4

1

6,33

2 tot 4

1

7

Bij de berekening van het maximale aantal kinderen in een groep en het minimaal vereiste aantal beroepskrachten, wordt bij groepen, samengesteld uit kinderen van verschillende leeftijden, een vaste volgorde aangehouden. De eerste stap daarbij is dat het maximale aantal kinderen per leeftijdscategorie wordt berekend, bijvoorbeeld maximaal vier baby’s (‘0-jarigen’) per beroepskracht. De tweede stap is vervolgens de berekening van het resterende aantal kinderen en de daarbij behorende maxima. Er wordt naar boven afgerond; bij een rest van 0,5 of hoger wordt naar 1 afgerond. Een rest lager dan 0,5 zal naar beneden worden afgerond.

Bijlage 2

Schema voor de berekening van de beroepskracht-kind ratio bij samengestelde groepen dagopvang en buitenschoolse opvang

In het kader van kwaliteit van kinderopvang is een samengestelde groep in de brede leeftijdscategorie van 0–13 jaar geen voorkeursoptie van Convenantpartijen.

Maar in sommige situaties kan de kleinschaligheid een dergelijke groepssamenstelling noodzakelijk maken, waarbij bijvoorbeeld kinderen in de BSO-leeftijd voor een deel van de dag worden samengevoegd met de kinderen in de dagopvang. Met een goede, naar leeftijd gedifferentieerde werkwijze kan er dan nog steeds sprake zijn van kwalitatief verantwoorde kinderopvang. Gecombineerde groepen dagopvang en buitenschoolse opvang kunnen in pedagogisch opzicht waardevol zijn, bijvoorbeeld wanneer de jongste BSO-kinderen en de oudste dagopvang-kinderen in een samengestelde groep verblijven, en hier in de pedagogische werkwijze nadrukkelijk condities aan worden gesteld.

Bij de uitwerking van de beroepskracht-kind ratio in samengestelde groepen zijn onderstaande uitgangspunten gehanteerd:

  • Voorondersteld wordt dat er sprake is van een gelijkmatige verdeling van de verschillende leeftijden over de groep.

  • Vervolgens is het gemiddelde bepaald zoals opgenomen in Convenant, waarbij het aantal kinderen in relatie tot één pedagogisch medewerker de basis van de berekening vormt.

  • In deze berekening heeft alléén aan het eind van de berekening afronding naar boven plaatsgevonden; het ‘doorrekenen’ gaat uit van onafgeronde getallen.

  • De tabel 0 tot en met 3-jarigen blijft onverkort van toepassing.

Indien met samengestelde groepen dagopvang en buitenschoolse opvang wordt gewerkt, moet in het pedagogisch beleidsplan een duidelijke, naar leeftijd gedifferentieerde, beschrijving gegeven worden van de activiteiten en dagindeling van deze groep.

Leeftijd

Beroepskrachten

Maximale aantal

0 tot 1

1

4

1 tot 2

1

5

2 tot 3

1

6

3 tot 4

1

8

4 tot 13

1

10

4 tot 8

1

10

8 tot 13

1

10

   

0 tot 13

1

6,661

1 tot 13

1

7,252

2 tot 13

1

83

3 tot 13

1

94

XNoot
1

Waarvan maximaal vier 0 tot en met 3-jarigen, waarvan maximaal twee 0-jarigen.

XNoot
2

Waarvan maximaal vier 1 tot en met 3-jarigen, waarvan maximaal twee 1-jarigen.

XNoot
3

Waarvan maximaal vijf 2 tot en met 3-jarigen.

XNoot
4

Waarvan maximaal zes 3-jarigen

Bij de berekening van het maximale aantal kinderen in een groep en het minimaal vereiste aantal beroepskrachten, wordt bij groepen, samengesteld uit kinderen van verschillende leeftijden, een vaste volgorde aangehouden. De eerste stap daarbij is dat het maximale aantal kinderen per leeftijdscategorie wordt berekend, bijvoorbeeld maximaal vier baby’s (‘0-jarigen’) per beroepskracht. De tweede stap is vervolgens de berekening van het resterende aantal kinderen en de daarbij behorende maxima. Er wordt naar boven afgerond; bij een rest van 0,5 of hoger wordt naar 1 afgerond. Een rest lager dan 0,5 zal naar beneden worden afgerond.

BIJLAGE 6 BIJ BELEIDSREGELS WERKWIJZE TOEZICHTHOUDER KINDEROPVANG (ARTIKEL 8, DERDE LID)

Inspectierapport buitenschoolse opvang

Toezichthouder: [naam GGD]

Datum inspectiebezoek:

Inleiding

Waarom toezicht?

De rijksoverheid stelt aan kindercentra kwaliteitseisen op het gebied van ouderinspraak, personeel, veiligheid en gezondheid, accommodatie en inrichting, groepsgrootte en beroepskracht-kind-ratio, pedagogisch beleid en pedagogische praktijk en klachten. Jonge kinderen zijn kwetsbaar. De kwaliteit van de eerste jaren van een kind heeft grote invloed op zijn latere ontwikkeling. Het aanbieden van verantwoorde kinderopvang in een gezonde en veilige omgeving is daarom belangrijk.

Wie is waarvoor verantwoordelijk?

Het kindercentrum is verantwoordelijk voor het leveren van kwalitatief goede kinderopvang. De gemeente is verantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving op die kwaliteit. In opdracht van de gemeente voert de GGD inspecties uit, waarbij zij beoordeelt of kindercentra aan de gestelde eisen voldoen. Zo nodig adviseert de GGD aan de gemeente om maatregelen te nemen.

Waarop is het toezicht gebaseerd?

Om de kwaliteit te kunnen beoordelen heeft de rijksoverheid regels in de Wet kinderopvang en in de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang geformuleerd1. Om te kunnen beoordelen of aan deze regels wordt voldaan, is een toetsingskader opgesteld. Hierin staan alle zaken waarover de toezichthouder informatie verzamelt én een oordeel geeft. Alle toezichthouders in Nederland werken met dezelfde veldinstrumenten, zoals vragenlijsten, om op een gestructureerde manier informatie te verzamelen tijdens een inspectiebezoek.

Wat is het doel van het inspectierapport?

De bevindingen van het inspectiebezoek staan in dit inspectierapport. Het doel van dit rapport is:

  • 1. Een oordeel geven over het al dan niet voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen. Het kan gaan om de eisen die gesteld worden aan kindercentra om in het landelijk register opgenomen te worden dan wel om eisen die aan kindercentra gesteld worden die al in exploitatie zijn.

  • 2. Aan de gemeente rapporteren in hoeverre het kindercentrum aan de kwaliteitseisen voldoet en een advies uitbrengen over eventuele vervolgstappen.

  • 3. De (toekomstige) ouders informeren over de mate waarin het kindercentrum aan de kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en de Wet klachtrecht cliënten zorgsector voldoet.

Leeswijzer

Dit rapport geeft een overzicht van alle eisen en geeft hierbij aan wat de toezichthouder heeft geconstateerd en wat zijn beoordeling is. In het ‘Overzicht bevindingen’ staan de bevindingen van de toezichthouder heel kort per inspectie-domein samengevat en in ‘Het inspectie-onderzoek’ staan ze per inspectie-item uitgewerkt. Een toezichthouder oordeelt of er aan de gestelde voorwaarde is voldaan (‘ja’), of dit niet het geval is (‘nee’), of dat hij niet tot een oordeel kon komen (‘niet beoordeeld’). Om de gemeente van de benodigde informatie te voorzien om te kunnen bepalen of en in welke mate gehandhaafd dient te worden geeft de toezichthouder, indien op een domein niet aan alle voorwaarden is voldaan, een beschrijving van de context van de voorwaarde(n) waaraan niet voldaan is.

Ook bevat het rapport de zienswijze van de houder van het kindercentrum en het advies van de toezichthouder aan de gemeente met betrekking tot de handhaving. Daarnaast bevat het rapport een aantal basisgegevens van het kindercentrum, gemeente en toezichthouder.

Algemene gegevens Kindercentrum

NAW-gegevens kindercentrum

 

Naam kindercentrum (locatie)

:

 

Adres

:

 

Postcode en plaats

:

 

Telefoon

:

 

Naam contactpersoon

:

 

E-mail

:

 

Website

:

 

Kwaliteitssysteem

:

□ Nee □ Ja, namelijk:

 

Lid brancheorganisatie

:

□ Nee □ Ja, namelijk:

 

Opvanggegevens

Type opvang

:

 

Aantal groepen

:

 

Aantal beroepskrachten

:

 

Aantal kindplaatsen

:

 

Openingsdagen/ tijden

:

 

NAW-gegevens houder

Naam houder

:

 

Adres

:

 

Postcode en plaats

:

 

Telefoon

:

 

Naam contactpersoon

:

 

E-mail

:

 

Website

:

 

Registergegevens kindercentrum

Datum aanvraag registeropname

:

datum

□ n.v.t.

Gegevens aanvraag conform de praktijk

:

□ Nee □ Ja

□ n.v.t.

Datum opname landelijk register

:

datum

□ n.v.t.

Gegevens register conform de praktijk

:

□ Nee □ Ja

□ n.v.t.

Type inspectie

:

Aangekondigd

Niet aangekondigd

Onderzoek na aanvraag registeropname

:

Onderzoek na aanvangsdatum exploitatie

:

Regulier inspectie bezoek

:

Nader onderzoek

(reden nader onderzoek)

:

Incidenteel onderzoek

(reden incidenteel onderzoek)

:

Datum vorig inspectiebezoek

:

 

Overzicht bevindingen toezichthouder per inspectie-domein

0. Kindercentrum in de zin van de Wet kinderopvang

Onder de Wet kinderopvang gelden normen voor het starten van een kindercentrum dat bedrijfsmatig of anders dan om niet gedurende de opvang verzorging en opvoeding biedt aan kinderen in de leeftijd van 0 jaar tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint.

Beoordeling toezichthouder

Van de 3 voorwaarden van dit domein:

– is aan (aantal) voorwaarden voldaan

– is aan de volgende voorwaarde(n) niet voldaan: (nummer en naam)

– is/zijn de volgende voorwaarde(n) niet beoordeeld: (nummer)

Beschrijving context van de voorwaarde(n) waaraan niet voldaan is: (verzwarende/verzachtende omstandigheden, inspanningen houder)

1. Ouders

Onder de Wet kinderopvang gelden normen voor het instellen van een oudercommissie, het reglement, de samenstelling en werkwijze van de oudercommissie, het adviesrecht van de oudercommissie en de informatieverstrekking aan ouders.

Beoordeling toezichthouder

Van de 20 voorwaarden van dit domein:

– is aan (aantal) voorwaarden voldaan

– is aan de volgende voorwaarden niet voldaan: (nummer en naam)

– is/zijn de volgende voorwaarde(n) niet beoordeeld: (nummer)

Beschrijving context van de voorwaarde(n) waaraan niet voldaan is: (verzwarende/verzachtende omstandigheden, inspanningen houder)

2. Personeel

Onder de Wet kinderopvang gelden normen voor verklaringen omtrent het gedrag, passende beroepskwalificatie, de inzet van pedagogisch medewerkers in ontwikkeling en het gebruik van de Nederlandse taal.

Beoordeling toezichthouder

Van de 8 voorwaarden van dit domein:

– is aan (aantal) voorwaarden voldaan

– is aan de volgende voorwaarden niet voldaan: (nummer en naam)

– is/zijn de volgende voorwaarde(n) niet beoordeeld: (nummer)

Beschrijving context van de voorwaarde(n) waaraan niet voldaan is: (verzwarende/verzachtende omstandigheden, inspanningen houder)

3. Veiligheid en gezondheid

Onder de Wet kinderopvang gelden normen voor de waarborging van de veiligheid en gezondheid van kinderen. De houder legt in een risico-inventarisatie schriftelijk vast welke risico’s de opvang van kinderen met zich meebrengt. Verder gelden normen voor de inhoud en uitvoering van de risico-inventarisatie.

Beoordeling toezichthouder

Van de 23 voorwaarden van dit domein:

– is aan (aantal) voorwaarden voldaan

– is aan de volgende voorwaarden niet voldaan: (nummer en naam)

– is/zijn de volgende voorwaarde(n) niet beoordeeld: (nummer)

Beschrijving context van de voorwaarde(n) waaraan niet voldaan is: (verzwarende/verzachtende omstandigheden, inspanningen houder)

4. Accommodatie en inrichting

Onder de Wet kinderopvang gelden normen voor de accommodatie en inrichting van de binnenruimte en de buitenspeelruimte.

Beoordeling toezichthouder

Van de 10 voorwaarden van dit domein:

– is aan (aantal) voorwaarden voldaan

– is aan de volgende voorwaarden niet voldaan: (nummer en naam)

– is/zijn de volgende voorwaarde(n) niet beoordeeld: (nummer)

Beschrijving context van de voorwaarde(n) waaraan niet voldaan is: (verzwarende/verzachtende omstandigheden, inspanningen houder)

5. Groepsgrootte en beroepskracht-kind-ratio

Onder de Wet kinderopvang gelden normen voor de groepsgrootte en de verhouding tussen het aantal beroepskrachten en aantal kinderen (de beroepskracht-kind-ratio).

Beoordeling toezichthouder

Van de 9 voorwaarden van dit domein:

– is aan (aantal) voorwaarden voldaan

– is aan de volgende voorwaarden niet voldaan: (nummer en naam)

– is/zijn de volgende voorwaarde(n) niet beoordeeld: (nummer)

Beschrijving context van de voorwaarde(n) waaraan niet voldaan is: (verzwarende/verzachtende omstandigheden, inspanningen houder)

6. Pedagogisch beleid en praktijk

Onder de Wet kinderopvang gelden normen voor de aanwezigheid van een pedagogisch beleidsplan, de inhoud van een pedagogisch beleidsplan en de relatie van het beleidsplan met de praktijk. In de praktijk dienen voorwaarden te worden vervuld voor het waarborgen van de emotionele veiligheid van kinderen, de ontwikkeling van de persoonlijke- en de sociale competentie van kinderen en de overdracht van normen en waarden.

Beoordeling toezichthouder

Van de 25 voorwaarden van dit domein:

– is aan (aantal) voorwaarden voldaan

– is aan de volgende voorwaarden niet voldaan: (nummer en naam)

– is/zijn de volgende voorwaarde(n) niet beoordeeld: (nummer)

Beschrijving context van de voorwaarde(n) waaraan niet voldaan is: (verzwarende/verzachtende omstandigheden, inspanningen houder)

7. Klachten

De Wet klachtrecht cliënten zorgsector stelt eisen aan het kindercentrum. Het gaat hier om een klachtenregeling met waarborgen voor een onafhankelijke afhandeling en het vastleggen in een openbaar verslag. De Wet kinderopvang stelt eisen aan het treffen van een klachtenregeling voor oudercommissies.

Beoordeling toezichthouder

Van de 12 voorwaarden van dit domein:

– is aan (aantal) voorwaarden voldaan

– is aan de volgende voorwaarden niet voldaan: (nummer en naam)

– is/zijn de volgende voorwaarde(n) niet beoordeeld: (nummer)

Beschrijving context van de voorwaarde(n) waaraan niet voldaan is: (verzwarende/verzachtende omstandigheden, inspanningen houder)

Zienswijze houder kindercentrum
 
 
 
 
Beschouwing toezichthouder
 
 
 
 
Advies aan gemeente

Advies:

□ Wel □ niet opnemen in landelijk register

□ niet handhaven

□ handhaven conform handhavingsbeleid, hierbij rekeninghoudend met de verzwarende en verzachtende omstandigheden.

□ eventuele opmerkingen toezichthouder:

Algemene gegevens toezicht

Gegevens toezichthouder (GGD)

Naam GGD

:

 

Adres

:

 

Postcode en plaats

:

 

Telefoon

:

 

E-mail

:

 

Website

:

 

Gegevens opdrachtgever (gemeente)

Naam gemeente

:

 

Adres

:

 

Postcode en plaats

:

 

Telefoon

:

 

E-mail

:

 

Website

:

 

Naam contactpersoon

:

 

Telefoonnummer contactpersoon

:

 

E-mail contactpersoon

:

 

Overzicht gebruikte bronnen

  

Vragenlijst locatieverantwoordelijke

:

 

Vragenlijst oudercommissie

:

 

Interview houder en/of locatieverantwoordelijke

:

 

Interview anderen

:

 

Observaties

:

 

Andere bronnen

:

 

Planning

Datum inspectiebezoek

:

 

Opstellen concept inspectierapport

:

 

Zienswijze houder

:

 

Opstellen definitief inspectierapport

:

 

Verzenden inspectierapport naar houder en oudercommissie

:

 

Verzenden inspectierapport naar gemeente

:

 

Openbaar maken inspectierapport

:

 

Het inspectie-onderzoek:

Uitwerking beoordeling toezichthouder per inspectie-item
0. Kinderopvang in de zin van de Wet kinderopvang
0.1 Kinderopvang in de zin van de wet

Wet kinderopvang (artikel 1, eerste lid)

Beleidsregels werkwijze toezichthouder (artikel 4, eerste lid)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 De opvang vindt bedrijfsmatig of anders dan om niet plaats.

2 Gedurende de opvang wordt verzorging en opvoeding geboden.

3 De opvang is gericht op kinderen in de leeftijd van 0 jaar tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint.

Toelichting toezichthouder

 
 
1. Ouders
1.1 Reglement oudercommissie2, 3

Wet kinderopvang (artikel 59)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarde

1 De houder heeft een reglement oudercommissie vastgesteld.

Toelichting toezichthouder

 
 
1.1.1 Inhoud reglement oudercommissie3

Wet kinderopvang (artikel 59)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 Het reglement omvat regels omtrent het aantal leden.

2 Het reglement omvat regels omtrent de wijze van kiezen van de leden.

3 Het reglement omvat regels omtrent de zittingsduur van de leden.

4 Het reglement omvat geen regels omtrent werkwijze van de oudercommissie.

5 De houder wijzigt het reglement na instemming van de oudercommissie.

Toelichting toezichthouder

 
 
1.2 Instellen oudercommissie3

Wet kinderopvang (artikel 58)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarde

1 De houder heeft een oudercommissie ingesteld.

Toelichting toezichthouder

 
 
1.2.1 Voorwaarden oudercommissie3

Wet kinderopvang (artikel 58)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 De houder is geen lid.

2 Het personeel is geen lid.

3 De leden worden gekozen uit en door de ouders.

4 De houder stelt de oudercommissie in de gelegenheid haar eigen werkwijze te bepalen.

Toelichting toezichthouder

 
 
1.2.2 Adviesrecht oudercommissie3

Wet kinderopvang (artikelen 60 en 60a)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 De houder stelt de oudercommissie in staat haar advies uit te brengen over elk voorgenomen besluit met betrekking tot de genoemde onderwerpen1.

2 De houder verstrekt de oudercommissie tijdig en desgevraagd schriftelijk alle informatie die deze voor de vervulling van haar taak redelijkerwijs nodig heeft.

3 Van een gevraagd advies van de oudercommissie wijkt de houder alleen af indien hij schriftelijk en gemotiveerd aangeeft dat het belang van de kinderopvang zich tegen het advies verzet.

4 De houder geeft de oudercommissie gelegenheid ook ongevraagd te adviseren over de genoemde onderwerpen1

Toelichting toezichthouder

 
 
XNoot
1

Het gaat hier om de volgende onderwerpen: het bieden van verantwoorde kinderopvang; het pedagogisch beleid; voedingsaangelegenheden van algemene aard; het algemene beleid op het gebied van opvoeding, veiligheid, gezondheid; de openingstijden; het beleid met betrekking tot spel- en ontwikkelingsactiviteiten ten behoeve van de kinderen; de vaststelling of wijziging van een regeling inzake de behandeling van klachten en het aanwijzen van personen die belast worden met de behandeling van klachten; wijziging van de prijs van kinderopvang.

1.3 Informatie

Wet kinderopvang (artikelen 54 en 63, vierde lid)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 3, tweede lid)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 De houder informeert de ouders over het te voeren beleid1.

2 De houder informeert de ouders en de kinderen in welke basisgroep het kind verblijft en welke beroepskrachten op welke dag bij welke groep horen.

3 De houder legt een afschrift van het inspectierapport op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

4 De informatie is gedetailleerd genoeg om ouders een adequaat beeld van de praktijk te geven.

5 De praktijk sluit aan bij de aan de ouders verstrekte informatie.

Toelichting toezichthouder

 
 
XNoot
1

Het gaat hier om de volgende onderwerpen: het bieden van verantwoorde kinderopvang; het pedagogisch beleid; voedingsaangelegenheden van algemene aard; het algemene beleid op het gebied van opvoeding, veiligheid, gezondheid; de openingstijden; het beleid met betrekking tot spel- en ontwikkelingsactiviteiten ten behoeve van de kinderen; de vaststelling of wijziging van een regeling inzake de behandeling van klachten en het aanwijzen van personen die belast worden met de behandeling van klachten; wijziging van de prijs van kinderopvang.

2. Personeel
2.1 Verklaring omtrent het gedrag

Wet kinderopvang (artikel 50, derde, vierde en vijfde lid)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 10)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 Personen werkzaam bij het kindercentrum zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag1.

2 De verklaring omtrent het gedrag is vóór aanvang van de werkzaamheden bij het kindercentrum overlegd.

3 De verklaring omtrent het gedrag is bij overleggen niet ouder dan twee maanden.

Toelichting toezichthouder

 
 
XNoot
1

Deze verplichting geldt voor de houder, bestuurder of werknemer, met uitzondering van werknemers die niet op het kindercentrum werkzaam zijn. Het gaat hierbij om alle bestuurders, dus ook om leden van een stichtingsbestuur of van een raad van toezicht. De verplichting tot overleggen van een verklaring omtrent het gedrag geldt ook voor uitzendkrachten werkzaam op een kindercentrum. Conform art. 10, lid 3, dienen zij alleen de eerste keer dat de werkzaamheden op een kindercentrum aanvangen, een verklaring omtrent het gedrag te overleggen. Voor stagiaires die minimaal drie maanden worden ingezet geldt dat zij in het bezit zijn van een verklaring omtrent het gedrag of datbij aanvang van hun eerste stageperiode een VOG voor hen moet zijn aangevraagd.

2.2 Passende beroepskwalificatie

Wet kinderopvang (artikel 50, eerste lid)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 9, eerste lid)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarde

1 Alle beroepskrachten beschikken over de voor de werkzaamheden passende beroepskwalificatie zoals in de CAO kinderopvang is opgenomen1.

Toelichting toezichthouder

 
 
XNoot
1

Voor personen die vanaf een moment vóór mei 1991 in dienst zijn bij huidige werkgever geldt een overgangsbepaling.

2.3 Voorwaarden en inzet van pedagogisch medewerkers in ontwikkeling (PMIO)

Wet kinderopvang (artikel 50, eerste lid)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 9, tweede lid)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1a Alle PMIO’ers beschikken over een diploma op minimaal MBO-3 niveau;

OF

1b Een HAVO of VWO diploma;

OF

1c Een voor de kinderopvang relevant, maar nog niet gelijkgesteld buitenlands diploma én relevante werkervaring.

2 Voor alle PMIO’ers is binnen 2 maanden na aanvang van de arbeidsovereenkomst een persoonlijk ontwikkelplan opgesteld.

3 Alle PMIO’ers worden ingezet conform een actueel persoonlijk ontwikkelplan.

Toelichting toezichthouder

 
 
2.4 Gebruik van de voorgeschreven voertaal4

Wet kinderopvang (artikel 55)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarde

1a De voorgeschreven voertaal wordt gebruikt.

OF

1b Er wordt een andere taal als voertaal gebezigd, omdat de herkomst van de kinderen in deze specifieke omstandigheid daartoe noodzaakt, overeenkomstig een door de houder vastgestelde gedragscode1.

Toelichting toezichthouder

 
 
XNoot
1

Het gaat hier bijvoorbeeld om een kindercentrum voor kinderen van internationale bedrijven of organisaties waar de voertaal bijvoorbeeld Engels is.

3. Veiligheid en gezondheid
3.1 Risico-inventarisatie veiligheid

Wet kinderopvang (artikel 51)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 De houder heeft een risico-inventarisatie veiligheid van maximaal een jaar oud1.

2 De houder heeft een risico-inventarisatie veiligheid betreffende de actuele situatie.

Toelichting toezichthouder

 
 
XNoot
1

De risico-inventarisatie dient gereed te zijn bij aanvang van de opvang.

3.1.1 Beleid veiligheid

Wet kinderopvang (artikel 51)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 8)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 De risico-inventarisatie beschrijft de veiligheidsrisico’s die de opvang van de kinderen met zich meebrengt op de thema’s: verbranding, vergiftiging, verdrinking, valongevallen, verstikking, verwondingen, beknelling, botsen, stoten, steken en snijden.

2 Er is een plan van aanpak waarin is aangegeven welke maatregelen op welk moment worden genomen in verband met de risico’s, alsmede de samenhang tussen de risico’s en de maatregelen.

3 Er is een registratie van ongevallen, waarbij per ongeval de aard en plaats van het ongeval, de leeftijd van het kind, de datum van het ongeval en een overzicht van te treffen maatregelen worden vermeld.

Toelichting toezichthouder

 
 
3.1.2 Uitvoering beleid veiligheid

Wet kinderopvang (artikel 51)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 8)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 De geïnventariseerde risico’s zijn compleet en komen overeen met de risico’s in de praktijk.

2 Risico’s worden gereduceerd door het nemen van preventieve maatregelen die effectief en adequaat zijn.

3 De houder draagt zorg voor uitvoering van het plan van aanpak.

4 Beroepskrachten zijn op de hoogte van de risico’s en de aanpak daarvan.

5 Beroepskrachten handelen conform het plan van aanpak.

Toelichting toezichthouder

 
 
3.2 Risico-inventarisatie gezondheid

Wet kinderopvang (artikel 51)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 De houder heeft een risico-inventarisatie gezondheid van maximaal een jaar oud1.

2 De houder heeft een risico-inventarisatie gezondheid betreffende de actuele situatie.

Toelichting toezichthouder

 
 
XNoot
1

De risico-inventarisatie dient gereed te zijn bij aanvang van de opvang.

3.2.1 Beleid gezondheid

Wet kinderopvang (artikel 51)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 8)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 De risico-inventarisatie beschrijft de gezondheidsrisico’s die de opvang van de kinderen met zich meebrengt op de thema’s: ziektekiemen, binnenmilieu, buitenmilieu en medisch handelen.

2 Er is een plan van aanpak waarin is aangegeven welke maatregelen op welk moment worden genomen in verband met de risico’s, alsmede de samenhang tussen de risico’s en de maatregelen.

Toelichting toezichthouder

 
 
3.2.2 Uitvoering beleid gezondheid

Wet kinderopvang (artikel 51)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 8)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 De geïnventariseerde risico’s zijn compleet en komen overeen met de risico’s in de praktijk.

2 Risico’s worden gereduceerd door het nemen van preventieve maatregelen die effectief en adequaat zijn.

3 De houder draagt zorg voor uitvoering van plan van aanpak.

4 Beroepskrachten zijn op de hoogte van de risico’s en de aanpak daarvan.

5 Beroepskrachten handelen conform het plan van aanpak.

Toelichting toezichthouder

 
 
3.3 Protocol kindermishandeling

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 10a)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarde

1 De houder heeft een protocol kindermishandeling welke voldoet aan de beschreven eisen1.

Toelichting toezichthouder

 
 
XNoot
1

Het protocol hanteert de definitie van kindermishandeling conform de Wet op de Jeugdzorg (2005), welke als volgt luidt: ‘Kindermishandeling is elke vorm van bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of onvrijheid staat, actief of passief, opdringen waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel. Hieronder vallen ook verwaarlozing en onthouden van essentiële hulp, medische zorg en onderwijs en het getuige zijn van huiselijk geweld.’

In het protocol zijn verantwoordelijkheden per organisatielaag uitgesplitst in taken en bevoegdheden.

Het protocol bevat een stappenplan waarin minimaal de volgende fases aan bod komen: vermoeden, overleg, plan van aanpak, beslissen, handelen, evaluatie en nazorg.

Het stappenplan bevat een tijdslijn vanaf de persoon met een vermoeden van kindermishandeling tot en met de nazorg. Het stappenplan is voorzien van een heldere toelichting, hulpmiddelen voor het doorlopen ervan en aandachtspunten voor de gespreksvoering met verschillende partijen.

Het protocol bevat een lijst van signalen per ontwikkelingsgebied, uitgesplitst voor de groep van 0–4 jaar en de groep van 4–12 jaar, om kindermishandeling zo vroeg mogelijk te signaleren. De ontwikkelingsgebieden per leeftijdscategorie ( 0–4 jarigen dan wel 4–12 jarigen) die in de lijst aan bod dienen te komen zijn: psycho-sociale signalen, medische signalen, kenmerken verzorgers/gezin, signalen specifiek voor seksueel misbruik, signalen die specifiek zijn voor kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld.

Het protocol besteedt aandacht aan de omgang met de Wet bescherming persoonsgegevens. In het protocol dienen de volgende punten met betrekking hierop behandeld te worden: zorgvuldig handelen, inzagerecht ouders/wettelijk vertegenwoordigers, contact met andere instellingen, omgaan met schriftelijke informatie.

Het protocol besteedt aandacht aan de mogelijke situatie dat een beroepskracht de vermoedelijke dader is.

Het protocol bevat praktische informatie over de Bureaus Jeugdzorg en het Advies&Meldpunt Kindermishandeling (AMK).

3.3.1 Beleid protocol kindermishandeling

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 10a)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarde

1 De houder draagt er zorg voor dat beroepskrachten op de hoogte zijn van de inhoud van het protocol kindermishandeling.

Toelichting toezichthouder

 
 
3.3.2 Uitvoering beleid protocol kindermishandeling

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 10a)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 De beroepskrachten kennen de inhoud van het protocol.

2 De beroepskrachten handelen aantoonbaar naar het protocol kindermishandeling.

Toelichting toezichthouder

 
 
4. Accommodatie en inrichting
4.1 Binnenspeelruimte

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 5)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 Er is ten minste 3,5 m2 bruto oppervlakte voor spelactiviteiten ingerichte ruimtes beschikbaar per kind.

2 De binnenspeelruimte is ingericht in overeenstemming met het aantal op te vangen kinderen.

3 De binnenspeelruimte is passend ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen en het pedagogisch beleid.

Toelichting toezichthouder

 
 
4.2 Buitenspeelruimte

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 7, eerste lid)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 Er is ten minste 3 m2 bruto buitenspeelruimte beschikbaar per aanwezig kind.

2 De buitenspeelruimte is voor kinderen toegankelijk.

3 De buitenspeelruimte is vast beschikbaar voor de buitenschoolse opvang.

4 De buitenspeelruimte is passend ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen en het pedagogisch beleid.

Toelichting toezichthouder

 
 
4.3 Aanvullende eisen indien de buitenspeelruimte niet-aangrenzend is

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 7, tweede lid)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 De niet-aangrenzende buitenspeelruimte is in de directe nabijheid van het kindercentrum.

2 De niet-aangrenzende buitenspeelruimte is voor kinderen goed bereikbaar1.

3 De niet-aangrenzende buitenspeelruimte is voor kinderen veilig bereikbaar2.

Toelichting toezichthouder

 
 
XNoot
1

Goed bereikbaar betekent dat de buitenspeelruimte in een kort tijdsbestek lopend te bereiken is zonder dat natuurlijke obstakels zoals rivieren of verkeerstechnische obstakels zoals snelwegen of treinrails de route bemoeilijken.

XNoot
2

De risico’s van de route van de bso naar de buitenspeelplaats dienen op verantwoorde wijze te zijn vastgelegd in de risico-inventarisatie veiligheid en het plan van aanpak, zodat ook de veiligheid gewaarborgd wordt.

5. Groepsgrootte en beroepskracht-kind-ratio
5.1 Opvang in groepen

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 4, eerste, tweede, vijfde en zesde lid)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 Ieder kind behoort bij een basisgroep.

2a De basisgroep bestaat uit maximaal twintig kinderen in de leeftijd van 4 jaar tot de leeftijd waarop het basisonderwijs voor die kinderen eindigt.

OF

2b De basisgroep bestaat uit maximaal dertig kinderen in de leeftijd van 8 jaar tot de leeftijd waarop het basisonderwijs voor die kinderen eindigt.

Toelichting toezichthouder

 
 
5.2 Beroepskracht-kind-ratio

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 4, derde, vierde, en negende lid)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

De verhouding tussen het aantal beroepskrachten en het aantal feitelijk gelijktijdig aanwezige kinderen in de groep bedraagt ten minste1:

1a – 1 beroepskracht per 10 aanwezige kinderen in de leeftijd vanaf 4 jaar2.

– 1 beroepskracht per 10 aanwezige kinderen in de leeftijd vanaf 8 jaar.

OF

1b – 2 beroepskrachten en een extra volwassene per 30 aanwezige kinderen in de leeftijd vanaf 8 jaar.

2 Indien conform de beroepskracht-kind-ratio slechts één beroepskracht in het kindercentrum aanwezig is, dan is ondersteuning van deze beroepskracht door een andere volwassene in geval van calamiteiten geregeld.

Toelichting toezichthouder

 
 
XNoot
1

Als bij (spel)activiteiten de kinderen de basisgroep verlaten, kan de beroepskracht-kind-ratio op

kindercentrumniveau worden vastgesteld volgens dezelfde sleutel. De op locatie aanwezige beroepskrachten houden zich bezig met taken die direct met de kinderen te maken hebben.

XNoot
2

Tot de leeftijd waarop het basisonderwijs voor die kinderen eindigt.

5.3 Inzet beroepskrachten in afwijking van de beroepskracht-kind-ratio

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 4, derde, vierde, en negende lid)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 Bij buitenschoolse opvang gedurende schooldagen1, kunnen ten hoogste een half uur per dag minder beroepskrachten ingezet worden dan volgens de beroepskracht-kind-ratio vereist is.

2 Bij buitenschoolse opvang gedurende vrije dagen2, kunnen ten hoogste drie uur per dag minder beroepskrachten ingezet worden dan volgens de beroepskracht-kind-ratio vereist is. Deze inzet betreft de tijd voor 9.30 en na 16.30 uur en tijdens de voor dat kindercentrum gebruikelijke middagpauze.

3 De afwijking betreft maximaal anderhalf aaneengesloten uren voor 9.30 en na 16.30 uur en tijdens de voor dat kindercentrum gebruikelijke middagpauze gedurende maximaal twee uur aaneengesloten.

4 Minstens de helft van het aantal vereiste beroepskrachten wordt ingezet wanneer er tijdelijk wordt afgeweken van de beroepskracht-kind-ratio.

5 Indien als gevolg van het afwijken van de beroepskracht-kind-ratio slechts één beroepskracht in het kindercentrum ingezet wordt, dan is er ten minste één andere volwassene in het kindercentrum aanwezig.

Toelichting toezichthouder

 
 
XNoot
1

Schooldagen: voor en na de dagelijkse schooltijd op korte en lange dagen.

XNoot
2

Vrije dagen: volledig schoolvrije dagen en vakantiedagen waarbij het kindercentrum 10 uur of langer per dag

geopend is.

6. Pedagogisch beleid
6.1 Pedagogisch beleidsplan5

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarde

1 De houder heeft een pedagogisch beleidsplan waarin de voor dat kindercentrum kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven.

Toelichting toezichthouder

 
 
6.1.1 Inhoud pedagogisch beleidsplan

Wet kinderopvang (artikel 50)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 In het pedagogisch beleidsplan staat in duidelijke en observeerbare termen het volgende beschreven: de wijze waarop de emotionele veiligheid van kinderen wordt gewaarborgd, de mogelijkheden voor kinderen tot de ontwikkeling van hun persoonlijke- en sociale competentie, en de wijze waarop de overdracht van normen en waarden aan kinderen plaatsvindt.

2 Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen de werkwijze, de maximale omvang en de leeftijdsopbouw van de basisgroep.

3 Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen bij welke (spel)activiteiten kinderen hun basisgroep verlaten.

4 Bij activiteiten in groepen groter dan dertig kinderen besteedt de houder in het pedagogisch beleidsplan aantoonbaar extra aandacht aan de omgang met de basisgroep.

5 Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen hoe beroepskrachten bij hun werkzaamheden worden ondersteund door andere volwassenen1.

Toelichting toezichthouder

 
 
XNoot
1

Het betreft volwassenen die ingezet worden als achterwacht in het geval van calamiteiten en de derde volwassene die ingezet wordt bij een groep 8-12 jarigen.

6.1.2 Pedagogische praktijk

Wet kinderopvang (artikel 50)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 De beroepskrachten kennen de inhoud van het pedagogisch beleidsplan.

2 De beroepskrachten handelen conform het pedagogisch beleidsplan.

Toelichting toezichthouder

 
 
6.2 Emotionele veiligheid

Wet kinderopvang (artikelen 49 en 50)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Indicatoren

1 De beroepskracht communiceert met de kinderen.

2 De beroepskracht heeft een respectvolle houding naar de kinderen.

3 Er heerst een ontspannen, open sfeer in de groep.

4 De kinderen worden uitgenodigd tot participatie.

5 Kinderen hebben vaste beroepskrachten en bekende leeftijdsgenootjes om zich heen.

6 Er is informatieoverdracht tussen ouders en beroepskracht.

Toelichting toezichthouder

 
 
6.3 Persoonlijke competentie

Wet kinderopvang (artikelen 49 en 50)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Indicatoren

1 De beroepskracht ondersteunt en stimuleert individuele kinderen.

2 Er is een goede interactie tussen beroepskracht en individuele kinderen.

3 Kinderen hebben de mogelijkheid om eigen ervaringen op te doen middels spelmateriaal, activiteitenaanbod en inrichting.

4 Er is aandacht voor leermomenten. Hierbij is taal en motorisch spel van jonge kinderen belangrijk.

Toelichting toezichthouder

 
 
6.4 Sociale competentie

Wet kinderopvang (artikelen 49 en 50)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Indicatoren

1 De beroepskracht ondersteunt de kinderen in de interactie tussen kinderen onderling.

2 De beroepskracht ondersteunt de kinderen in het voorkómen en oplossen van conflicten.

3 De kinderen maken deel uit van het groepsgebeuren.

Toelichting toezichthouder

 
 
6.5 Overdracht van normen en waarden

Wet kinderopvang (artikelen 49 en 50)

Beleidsregels kwaliteit kinderopvang (artikel 2)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Indicatoren

1 Afspraken, regels en omgangsvormen zijn aanwezig.

2 Afspraken, regels en omgangsvormen zijn duidelijk.

3 Afspraken, regels en omgangsvormen worden aan de kinderen uitgelegd.

4 Beroepskrachten geven zelf in hun spreken en handelen het goede voorbeeld.

Toelichting toezichthouder

 
 
7. Klachten
7.1 Wet klachtrecht cliënten zorgsector

Wet klachtrecht cliënten zorgsector (artikelen 1, 2, 2a en 3c)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 De houder treft een regeling voor de behandeling van klachten die voldoet aan de beschreven eisen1.

2 De houder brengt de regeling op passende wijze onder de aandacht van ouders.

3 De houder ziet erop toe dat de klachtencommissie werkt met een reglement.

4 De houder hanteert de termijn waarbinnen schriftelijk wordt gereageerd naar aanleiding van een oordeel van de klachtencommissie2.

5 De houder leeft geheimhoudingsplicht na.

6 De houder draagt er zorg voor dat over elk kalenderjaar een openbaar verslag wordt opgesteld, waarin ten minste een aantal vaste onderdelen worden aangegeven3.

7 De houder zendt het verslag voor 1 juni van het daaropvolgende kalenderjaar aan de GGD.

Toelichting toezichthouder

 
 
XNoot
1

Door of namens een cliënt kan bij de klachtencommissie een klacht tegen een zorgaanbieder worden ingediend over een gedraging van hem of van voor hem werkzame personen jegens de cliënt.

Klachten van cliënten worden behandeld door een klachtencommissie (min. 3 leden, voorzitter klachtencommissie niet in dienst bij de organisatie, persoon waarover geklaagd wordt, mag niet in de commissie zitten).

Binnen een afgesproken termijn moeten klager, degene over wie geklaagd is en houder schriftelijk en met redenen omkleed in kennis worden gesteld van het oordeel (gegrondheid en evt. aanbevelingen). Als de termijn wordt overschreden, worden betrokkenen ingelicht (met reden).

Klager en degene over wie geklaagd is worden in de gelegenheid gesteld om gehoord te worden (schriftelijk of mondeling).

Klager en beklaagde mogen zich laten bijstaan.

XNoot
2

De houder deelt de klager en de klachtencommissie, binnen een maand na ontvangst van het oordeel van de klachtencommissie schriftelijk mede of hij naar aanleiding van dat oordeel maatregelen zal nemen en zo ja, welke. Als de termijn wordt overschreden, worden betrokkenen ingelicht (met reden) en wordt er een nieuwe termijn afgesproken.

XNoot
3

Het openbaar verslag bevat de volgende onderdelen: beknopte beschrijving van de regeling, de wijze waarop de houder de regeling onder de aandacht heeft gebracht, de samenstelling van de klachtencommissie, in welke mate de klachtencommissie haar werkzaamheden heeft kunnen verrichten, het aantal en de aard van de door de klachtencommissie behandelde klachten, de strekking van de oordelen en de aanbevelingen en de aard van de maatregelen.

7.2 Klachtenregeling oudercommissie

Wet kinderopvang (artikel 60a)

 

Ja

Nee

Niet beoordeeld

Voorwaarden

1 De houder treft een regeling voor de behandeling van klachten van de oudercommissie over een door hem genomen besluit als bedoeld in artikel 60, eerste lid die voldoet aan de beschreven eisen1.

2 De houder brengt de regeling op passende wijze onder de aandacht van oudercommissie.

3 De houder zorgt voor naleving van de regeling.

4 De houder draagt er zorg voor dat over elk kalenderjaar een openbaar verslag wordt opgesteld, waarin ten minste een aantal vaste onderdelen worden aangegeven2.

5 De houder zendt het verslag voor 1 juni van het daaropvolgende kalenderjaar aan de GGD.

Toelichting toezichthouder

 
 
XNoot
1

De getroffen regeling waarborgt dat aan de behandeling van een klacht van de oudercommissie niet wordt deelgenomen door de houder of door een persoon die werkzaam is voor of bij de houder op wie die klacht betrekking heeft. De artikelen 2, tweede tot en met vijfde lid, zevende lid, en negende lid, 2a, 3c en 4 van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector zijn van overeenkomstige toepassing.

XNoot
2

Het openbaar verslag bevat de volgende onderdelen: beknopte beschrijving van de regeling, de wijze waarop de houder de regeling onder de aandacht heeft gebracht, de samenstelling van de klachtencommissie, in welke mate de klachtencommissie haar werkzaamheden heeft kunnen verrichten, het aantal en de aard van de door de klachtencommissie behandelde klachten, de strekking van de oordelen en de aanbevelingen en de aard van de maatregelen.

Bijlage 1

Schema voor de berekening van de beroepskracht-kind ratio bij samengestelde groepen dagopvang en buitenschoolse opvang

In het kader van kwaliteit van kinderopvang is een samengestelde groep in de brede leeftijdscategorie van 0-13 jaar geen voorkeursoptie van Convenantpartijen.

Maar in sommige situaties kan de kleinschaligheid een dergelijke groepssamenstelling noodzakelijk maken, waarbij bijvoorbeeld kinderen in de BSO-leeftijd voor een deel van de dag worden samengevoegd met de kinderen in de dagopvang. Met een goede, naar leeftijd gedifferentieerde werkwijze kan er dan nog steeds sprake zijn van kwalitatief verantwoorde kinderopvang. Gecombineerde groepen dagopvang en buitenschoolse opvang kunnen in pedagogisch opzicht waardevol zijn, bijvoorbeeld wanneer de jongste BSO-kinderen en de oudste dagopvang-kinderen in een samengestelde groep verblijven, en hier in de pedagogische werkwijze nadrukkelijk condities aan worden gesteld.

Bij de uitwerking van de beroepskracht-kind ratio in samengestelde groepen zijn onderstaande uitgangspunten gehanteerd:

  • Voorondersteld wordt dat er sprake is van een gelijkmatige verdeling van de verschillende leeftijden over de groep.

  • Vervolgens is het gemiddelde bepaald zoals opgenomen in Convenant, waarbij het aantal kinderen in relatie tot één pedagogisch medewerker de basis van de berekening vormt.

  • In deze berekening heeft alléén aan het eind van de berekening afronding naar boven plaatsgevonden; het ‘doorrekenen’ gaat uit van onafgeronde getallen.

  • De tabel 0 tot en met 3-jarigen blijft onverkort van toepassing.

Indien met samengestelde groepen dagopvang en buitenschoolse opvang wordt gewerkt, moet in het pedagogisch beleidsplan een duidelijke, naar leeftijd gedifferentieerde, beschrijving gegeven worden van de activiteiten en dagindeling van deze groep.

Leeftijd

Beroepskrachten

Maximale aantal

0 tot 1

1

4

1 tot 2

1

5

2 tot 3

1

6

3 tot 4

1

8

4 tot 13

1

10

4 tot 8

1

10

8 tot 13

1

10

   

0 tot 13

1

6,661

1 tot 13

1

7,252

2 tot 13

1

83

3 tot 13

1

94

XNoot
1

Waarvan maximaal vier 0 tot en met 3-jarigen, waarvan maximaal twee 0-jarigen.

XNoot
2

Waarvan maximaal vier 1 tot en met 3-jarigen, waarvan maximaal twee 1-jarigen.

XNoot
3

Waarvan maximaal vijf 2 tot en met 3-jarigen.

XNoot
4

Waarvan maximaal zes 3-jarigen.

Bij de berekening van het maximale aantal kinderen in een groep en het minimaal vereiste aantal beroepskrachten, wordt bij groepen, samengesteld uit kinderen van verschillende leeftijden, een vaste volgorde aangehouden. De eerste stap daarbij is dat het maximale aantal kinderen per leeftijdscategorie wordt berekend, bijvoorbeeld maximaal vier baby’s (‘0-jarigen’) per beroepskracht. De tweede stap is vervolgens de berekening van het resterende aantal kinderen en de daarbij behorende maxima. Er wordt naar boven afgerond; bij een rest van 0,5 of hoger wordt naar 1 afgerond. Een rest lager dan 0,5 zal naar beneden worden afgerond.

TOELICHTING

De wijzigingen in de Toetsingskaders en Inspectierapporten voor de dagopvang en de buitenschoolse opvang zijn vooral administratief van aard. Doel is het werk van de GGD-inspecteur te vereenvoudigen zonder afbreuk te doen aan de kwaliteit. Zo is bijvoorbeeld de informatie van het Selectieformulier geïntegreerd in het Toetsingskader. Verder is de wijze van toetsing van de voorwaarden voor het protocol kindermishandeling aangepast.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

S.A.M. Dijksma.


XNoot
1

Dit item geldt niet voor kindercentra waar de opvang uitsluitend en onbezoldigd door ten minste een van de ouders wordt gedaan.

XNoot
2

Conform art. 59 van de Wet kinderopvang geldt de verplichting voor het vaststellen van een reglement binnen zes maanden na aanvraag tot registeropname. Het instellen van een oudercommissie op basis van dit reglement en het toepassen van het adviesrecht is eveneens aan deze termijn van zes maanden na aanvraag tot registeropname gekoppeld.

XNoot
3

De Nederlandse taal is de voertaal. Daar waar naast de Nederlandse taal, de Friese taal of een streektaal in levend gebruik is, kan de Friese of de streektaal mede als voertaal worden gebruikt. De in Nederland erkende streektalen zijn het Nedersaksisch en het Limburgs.

XNoot
4

Conform art. 2, lid 5 van de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang wordt het Pedagogisch beleidsplan voor de eerste maal binnen zes maanden na aanvraag tot registeropname door de houder vastgesteld.

XNoot
1

Dit item geldt niet voor kindercentra waar de opvang uitsluitend en onbezoldigd door ten minste een van de ouders wordt gedaan.

XNoot
2

Conform art. 59 van de Wet kinderopvang geldt de verplichting voor het vaststellen van een reglement binnen zes maanden na aanvraag tot registeropname. Het instellen van een oudercommissie op basis van dit reglement en het toepassen van het adviesrecht is eveneens aan deze termijn van zes maanden na aanvraag tot registeropname gekoppeld.

XNoot
3

De Nederlandse taal is de voertaal. Daar waar naast de Nederlandse taal, de Friese taal of een streektaal in levend gebruik is, kan de Friese of de streektaal mede als voertaal worden gebruikt. De in Nederland erkende streektalen zijn het Nedersaksisch en het Limburgs.

XNoot
4

Conform art. 2, lid 5 van de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang wordt het Pedagogisch beleidsplan voor de eerste maal binnen zes maanden na aanvraag tot registeropname door de houder vastgesteld.

XNoot
1

Normen direct ontleend aan de Wet kinderopvang gelden als eis waarvan niet mag worden afgeweken. Normen ontleend aan de beleidsregel gelden als richtlijn. De houder mag daar eventueel van afwijken, mits hij daarvoor een goede reden heeft en tenminste een gelijkwaardig alternatief biedt voor hetgeen de betreffende norm in de beleidsregel beoogt. Is dat het geval dan is de beleidsregel op dat onderdeel niet van toepassing.

XNoot
2

Dit item geldt niet voor kindercentra waar de opvang uitsluitend en onbezoldigd door ten minste een van de ouders wordt gedaan.

XNoot
3

Conform art. 59 van de Wet kinderopvang geldt de verplichting voor het vaststellen van een reglement binnen zes maanden na aanvraag tot registeropname. Het instellen van een oudercommissie op basis van dit reglement en het toepassen van het adviesrecht is eveneens aan deze termijn van zes maanden na aanvraag tot registeropname gekoppeld.

XNoot
4

De Nederlandse taal is de voertaal. Daar waar naast de Nederlandse taal, de Friese taal of een streektaal in levend gebruik is, kan de Friese of de streektaal mede als voertaal worden gebruikt. De in Nederland erkende streektalen zijn het Nedersaksisch en het Limburgs.

XNoot
5

Conform art. 2, lid 5 van de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang wordt het Pedagogisch beleidsplan voor de eerste maal binnen zes maanden na aanvraag tot registeropname door de houder vastgesteld.

XNoot
1

Normen direct ontleend aan de Wet kinderopvang gelden als eis waarvan niet mag worden afgeweken. Normen ontleend aan de beleidsregel gelden als richtlijn. De houder mag daar eventueel van afwijken, mits hij daarvoor een goede reden heeft en tenminste een gelijkwaardig alternatief biedt voor hetgeen de betreffende norm in de beleidsregel beoogt. Is dat het geval dan is de beleidsregel op dat onderdeel niet van toepassing.

XNoot
2

Dit item geldt niet voor kindercentra waar de opvang uitsluitend en onbezoldigd door ten minste een van de

ouders wordt gedaan.

XNoot
3

Conform art. 59 van de Wet kinderopvang geldt de verplichting voor het vaststellen van een reglement binnen

zes maanden na aanvraag tot registeropname. Het instellen van een oudercommissie op basis van dit reglement en het toepassen van het adviesrecht is eveneens aan deze termijn van zes maanden na aanvraag tot registeropname gekoppeld.

XNoot
4

De Nederlandse taal is de voertaal. Daar waar naast de Nederlandse taal, de Friese taal of een streektaal in levend gebruik is, kan de Friese of de streektaal mede als voertaal worden gebruikt. De in Nederland erkende streektalen zijn het Nedersaksisch en het Limburgs.

XNoot
5

Conform art. 2, lid 5 van de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang wordt het Pedagogisch beleidsplan voor de eerste maal binnen zes maanden na aanvraag tot registeropname door de houder vastgesteld.

Naar boven