Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 30 maart 2010, nr. IVV/FB/10/6483, tot vaststelling van de vergoeding van de voorzitter en de leden van de Toetsingscommissie Wet werk en bijstand

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 2, eerste lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies;

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder Toetsingscommissie Wet werk en bijstand: de Toetsingscommissie, bedoeld in artikel 73 van de Wet werk en bijstand.

Artikel 2

  • 1. Aan de voorzitter van de Toetsingscommissie Wet werk en bijstand wordt een vaste vergoeding per maand toegekend, waarbij de salarisschaal wordt vastgesteld op schaal 17 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke rijksambtenaren 1984 en de arbeidsduurfactor op 0,04.

  • 2. Aan de andere leden van de Toetsingscommissie Wet werk en bijstand wordt een vaste vergoeding per maand toegekend, waarbij de salarisschaal wordt vastgesteld op schaal 16 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke rijksambtenaren 1984 en de arbeidsduurfactor op 0,04.

Artikel 3

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2010.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 30 maart 2010

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J.P.H. Donner.

TOELICHTING

Op grond van artikel 74 van de Wet werk en bijstand (WWB) kunnen colleges van burgemeester en wethouders die een tekort hebben op het jaarlijks budget inkomensdeel WWB een verzoek bij de toetsingscommissie indienen om in aanmerking te komen voor een aanvullende uitkering. Tot 1 januari 2009 had deze aanvullende uitkering een incidenteel karakter (Incidentele aanvullende uitkering ofwel IAU). Met ingang van 1 januari 2009 is de regeling Meerjarige aanvullende uitkering (MAU) in werking getreden voor gemeenten die een meerjarig tekort op het inkomensdeel WWB hebben. Als gevolg van de inwerkingtreding van de regeling MAU zijn de werkzaamheden van de toetsingscommissie uitgebreid. De advisering in het kader van de MAU is, vanwege het meerjarige karakter van deze uitkering, meeromvattend dan die in het kader van de IAU. Verder kan de minister aan een gemeente die in aanmerking komt voor een MAU de voorwaarde opleggen dat een plan van aanpak wordt ingediend om de kwaliteit van beleid en uitvoering bij de gemeente verder te optimaliseren. De toetsingscommissie heeft als taak de minister jaarlijks te adviseren over de voortgang van de in genoemd plan opgenomen aandachtspunten. De toegenomen extra werkzaamheden vormen aanleiding om de vergoeding van de voorzitter en de leden van de toetsingscommissie opnieuw vast te stellen.

In dit besluit is de vergoeding van de voorzitter en de leden van de toetsingscommissie opnieuw vastgesteld. In het Besluit vaststelling vergoeding voorzitter en leden van de toetsingscommissie ex artikel 73 WWB van 16 juli 2005 werd uitgegaan van een vergoeding per vergadering. Dit besluit van 16 juli 2005 was gebaseerd op artikel 3 van het Vacatiegeldenbesluit 1988. Het Vacatiegeldenbesluit 1988 is met de inwerkingtreding van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies en het tegelijkertijd met die wet inwerking getreden Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies, vervallen. Alleen koninklijke besluiten als bedoeld in het Vacatiegeldenbesluit 1988 die van kracht waren op de dag voor de datum van inwerkingtreding van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies bleven na de inwerkingtreding van deze wet van kracht. Dit gold ook voor genoemd besluit. Omdat nu gekozen is voor een andere wijze van vergoeding dient op grond van de nieuwe wet een besluit te worden genomen en is het niet mogelijk om het besluit van 16 juli 2005 te wijzigen. Met de nieuwe regeling van de vergoeding is dit besluit niet langer meer van kracht.

Gelet op het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, Wet vergoedingen adviescolleges en commissies, kan aan de voorzitter en de leden van de toetsingscommissie een vergoeding per vergadering of een vaste vergoeding per maand worden toegekend. In dit besluit is uitgegaan van een vaste vergoeding per maand, aangezien een dergelijke vergoeding beter past bij het karakter van de werkzaamheden van de toetsingscommissie. De komst van de MAU is een verzwaring van de adviserende taak van de toetsingscommissie. De nieuwe vergoedingsregeling mag geen verslechtering van de rechtspositie en/of financiële positie van de voorzitter en de leden van de toetsingscommissie opleveren.

Bij de vaststelling van de arbeidsduurfactor is uitgegaan van de volgende variabelen:

  • Gemiddeld zeven vergaderingen per jaar (inclusief voorbereidingstijd en reistijd)

  • Advisering over gemiddeld 80 verzoeken per jaar om een IAU uitkering (inclusief eventuele advisering in verband met bezwaar-/beroepsprocedures)

  • Advisering over gemiddeld acht verzoeken per jaar om een MAU uitkering (inclusief eventuele advisering in verband met bezwaar-/beroepsprocedures)

  • Advisering over gemiddeld vier voortgangrapportages in het kader van de MAU.

Voor wat betreft de vergoeding van reis- en verblijfkosten is het bepaalde in artikel 2, tweede lid, Wet vergoedingen adviescolleges en commissies van toepassing.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J.P.H. Donner.

Naar boven