Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Minister van Verkeer en Waterstaat van 7 april 2010, nr. DP2010004891, houdende wijziging van de Regeling bodemkwaliteit

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Minister van Verkeer en Waterstaat,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Gelet op de artikelen 1, 25, 26, eerste en tweede lid, 28, eerste, tweede en vierde lid, 30, eerste lid, 31, tweede lid, 34, eerste en derde lid, 37, tweede lid, 38, eerste, derde, vierde en vijfde lid, 39, 40, eerste lid, 41, 47, 55, tweede en derde lid, 57, eerste lid, 60, eerste lid, 63, eerste, tweede en derde lid, en 64, eerste en tweede lid, van het Besluit bodemkwaliteit, alsmede artikel 1a van het Besluit bodemkwaliteit juncto de artikelen 6.2, eerste lid, onderdeel b, 6.6 en 6.7 van de Waterwet;

Besluiten:

ARTIKEL I

De Regeling bodemkwaliteit wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel d wordt na ‘een vergelijkbaar onderzoek van de bodem’ ingevoegd: , dan wel bij een onderzoek in het kader van een ingreep in de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam.

b. In onderdeel h wordt na ‘sanering van de bodem’ ingevoegd: of bij een ingreep in de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam waarbij meer dan 50 m3 van die bodem of oever de interventiewaarden, bedoeld in tabel 2 van bijlage B, overschrijdt.

c. In onderdeel k wordt na ‘sanering van de bodem’ ingevoegd: of een ingreep in de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam waarbij meer dan 50 m3 van die bodem of oever de interventiewaarden, bedoeld in tabel 2 van bijlage B, overschrijdt.

d. Onderdeel l komt te luiden:

  • l. veldwerk, dat bestaat uit het plaatsen van boringen en peilbuizen ten behoeve van het nemen van grond- en grondwatermonsters, het nemen van grond- en grondwatermonsters, locatie-inspectie en monsterneming van asbest in de bodem, het uitvoeren van mechanisch uitgevoerde boringen in de bodem of het uitvoeren van vergelijkbare onderzoeken in de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam;.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel b komt te luiden:

  • b. ter voldoening aan een bij of krachtens artikel 22, tweede lid, van het besluit geldende verplichting, artikel 13 van de Wet bodembescherming of artikel 6.8 van de Waterwet;.

b. Onderdeel c wordt geletterd d.

c. Na onderdeel b wordt een onderdeel ingevoegd, luidend:

  • c. ter voorbereiding van het opstellen van een beheerplan als bedoeld in artikel 4.6 van de Waterwet of een projectplan als bedoeld in artikel 5.4 van die wet, of.

3. In het derde lid wordt na ‘artikel 27 of 30 van de Wet bodembescherming’ ingevoegd: of artikel 5.15 of 6.9 van de Waterwet.

B

In artikel 3.9.3, tweede lid, wordt ‘grondwatertrap VI’ vervangen door: grondwatertrap VII.

C

In de artikelen 3.9.5, eerste lid, en 3.9.10, tweede lid, vervalt ‘, sub II’.

D

Artikel 4.3.2, eerste lid, aanhef, komt te luiden:

  • 1. Het samenvoegen van verschillende partijen grond of baggerspecie tot een partij die groter is dan 25m3, is uitsluitend toegestaan indien deze:

E

Artikel 4.3.4, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Bodemonderzoeken zijn toegestaan als milieuhygiënische verklaring voor de kwaliteit van baggerspecie en de bodem onder oppervlaktewater, mits deze voldoen aan het toepassinggebied, bedoeld in de NEN 5720.

F

In de artikelen 4.3.5, eerste lid, en 4.8.2 wordt ‘onderdeel III’ vervangen door: onderdeel II.

G

In de artikelen 4.10.2, tweede lid, en 4.10.3, tweede lid, wordt ‘artikel 4.2.2, vierde en vijfde lid’ vervangen door: artikel 4.2.2, vierde, vijfde en achtste lid.

H

Bijlage B wordt als volgt gewijzigd:

Onder Tabel 2 wordt bij opmerking 2 ‘zoals bedoeld in de Circulaire sanering waterbodems 2008’ vervangen door: zoals opgenomen in het normen zoeksysteem www.helpdeskwater.nl/normen_zoeksysteem/normen.php.

I

Bijlage C wordt als volgt gewijzigd:

1. Bij categorie 1 komt de tekst in de kolom ‘Certificatie- en accreditatierichtlijnen’ te luiden:

BRL 2319, Nationale Beoordelingsrichtlijn voor het KOMO procescertificaat voor Aanleg vloeistofdichte voorzieningen met prefab verhardingselementen van beton, versie van 1 september 2000, met wijzigingsblad van 17 juli 2009.

BRL 2362, Nationale Beoordelingsrichtlijn voor het KOMO procescertificaat voor Aanleg vloeistofdichte voorzieningen in ter plaatse gestort beton, versie van 1 september 1998, met wijzigingsblad van 17 juli 2009.

BRL 2371, Nationale Beoordelingsrichtlijn voor het KOMO procescertificaat voor Vloeistofdicht maken van draagvloeren van beton, versie van 1 april 1998, met wijzigingsblad van 17 juli 2009.

BRL 2372, Nationale Beoordelingsrichtlijn voor het KOMO procescertificaat voor Aanleg vloeistofdichte voorzieningen in asfalt, versie van 3 december 2003, met wijzigingsblad van 19 augustus 2009.

BRL K908/02, Beoordelingsrichtlijn voor aanleg van kunststof geomembraanbaksystemen, Kiwa N.V. Certificatie en Keuringen, versie van 1 september 2004.

2. Bij categorie 2 wordt de tekst in de kolom ‘Certificatie- en accreditatierichtlijnen’ als volgt gewijzigd:

a. Na ‘BRL 1104 Bedrijfsvloerplaten van constructief beton, versie van 10-11-2008.’ wordt ingevoegd:

BRL 1105 Cementgebonden houtspaanplaat, versie van 01-02-2006, met wijzigingsblad van 15-06-2009.

b. ‘BRL 9301 Mijnsteen voor de civiele techniek, versie van 30-07-2001, met wijzigingsblad van 02-11-2004’ wordt vervangen door: BRL 9301 Mijnsteen voor GWW-werken, versie van 01-08-2009.

c. ‘BRL 9319 De milieuhygiënische kwaliteit van drinkwaterreststoffen voor toepassing in grondwerken, versie van 29-03-2001, met wijzigingsblad van 02-11-2004’ wordt vervangen door: BRL 9319 De milieuhygiënische kwaliteit van drinkwaterreststoffen voor toepassing in grondwerken, versie van 31-08-2009.

d. Na ‘BRL 9336 Milieuhygiënische kwaliteit van E-Vliegas in ongebonden toepassing, versie van 08-02-2008, met wijzigingsblad van 09-07-2008.’ wordt ingevoegd:

BRL 9337 De milieuhygiënische kwaliteit van polymeergebonden steenslag voor toepassingen in GWW-werken, versie van 07-10-2009.

BRL 9338 Betonmortel en andere cementgebonden mortels, versie van 05-11-2009.

3. Bij categorie 4 wordt in de kolom ‘Onderdelen’ ‘SIKB-protocol 3001, Conserveringsmethoden en conserveringstermijnen voor milieumonsters, versie 2.0, vastgesteld op 18 januari 2007’ vervangen door: SIKB-protocol 3001, Conserveringsmethoden en conserveringstermijnen voor milieumonsters, versie 3.0, vastgesteld op 3 september 2009. Tot 1 oktober 2010 is het toegestaan om versie 2.0, vastgesteld op 18 januari 2007 toe te passen.

4. Bij categorie 12 komt de tekst in de kolom ‘Certificatie- en accreditatierichtlijnen’ als volgt te luiden:

BRL SIKB 2000, Beoordelingsrichtlijn Veldwerk bij milieuhygiënisch bodem- en waterbodemonderzoek en mechanisch boren, versie 4.0, vastgesteld op 17 december 2009. Tot 1 januari 2011 is het toegestaan om versie 3, vastgesteld op 3 maart 2005 toe te passen.

AS SIKB 2000, Accreditatieschema Veldwerk bij Milieuhygiënisch Bodem- en waterbodemonderzoek, versie 2.1, vastgesteld op 17 december 2009. Tot 1 januari 2011 is het toegestaan om versie 1.0, vastgesteld op 13 maart 2007 toe te passen

5. Bij categorie 12 komt de tekst in de kolom ‘Onderdelen’ als volgt te luiden:

VKB-protocol 2001, Plaatsen van handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, versie 3.1, vastgesteld op 13 maart 2007.

VKB-protocol 2002, Het nemen van grondwatermonsters, versie 3.2, vastgesteld op 13 maart 2007.

VKB-protocol 2003, Veldwerk bij milieuhygiënisch waterbodemonderzoek, versie 1.0, vastgesteld op 13 februari 2008.

Protocol 2006, Mechanisch boren, versie 1.1, vastgesteld op 17 december 2009. Tot 1 januari 2011 is het toegestaan om versie 1.0, vastgesteld op 25 juni 2008 toe te passen (de verplichting om conform dit protocol te werken treedt per 1 januari 2011 in werking).

VKB-protocol 2018, Locatie inspectie en monsterneming van asbest in bodem, versie 3, vastgesteld op 10 mei 2007.

J

Bijlage D wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel I, wordt ‘NVN 5720, Bodem – Waterbodem – Onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek, maart 2000, met wijzigingsblad NVN 5720:2000/A2:2008 Bodem – Waterbodem – Onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek’ vervangen door: NEN 5720 Bodem – Waterbodem – Strategie voor het uitvoeren van verkennend onderzoek – Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van waterbodem en baggerspecie, november 2009.

2. Onderdeel II vervalt.

3. Onderdelen III en IV worden vernummerd tot onderdelen II en III.

K

In Bijlage G, onderdeel III, wordt onder tabel 5 na ‘op het aangrenzend perceel’ toegevoegd: , met uitzondering van de minimumwaarde voor de organische parameters genoemd in tabel 4.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 7 april 2010

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.C. Huizinga-Heringa.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C.M.P.S. Eurlings.

TOELICHTING

Artikel I

Onderdeel A

Met de inwerkingtreding van de Waterwet (Wtw) met ingang van 22 december 2009 zijn de bepalingen uit de Wet bodembescherming (Wbb) met betrekking tot waterbodems vervallen. Nog niet alle hiermee samenhangende wijzigingen zijn per die datum in de Regeling bodemkwaliteit (Rbk) doorgevoerd. Zo zijn de bepalingen met betrekking tot Kwalibo in hoofdstuk 2 van de Rbk nog niet aangepast aan het nieuwe wettelijke kader voor waterbodems. Nu de Rbk nog niet is aangepast aan het nieuwe wettelijke kader voor waterbodems in de Wtw, is hier een vacuüm ontstaan.Dit heeft consequenties voor ingrepen in de waterbodem met ingang van 22 december 2009. De Wbb is immers niet langer meer van toepassing op ingrepen in de waterbodem waarop geen beschikking omtrent ernst en spoedeisendheid rust. De wijzigingen in artikel 2.1 van de Rbk leiden alsnog tot de gewenste aanpassingen. Het uitgangspunt is dat beleidsneutraal wordt omgegaan met de Kwalibo-regels, hetgeen betekent dat onder de Wtw dezelfde verplichtingen zullen gelden met betrekking tot Kwalibo als voordien onder de Wbb. Voor de overgangsperiode tot aan de inwerkingtreding van deze regeling is geadviseerd voor de werkzaamheden waarbij baggerspecie wordt ontgraven in gehalten boven de interventiewaarden de BRL 6003 en BRL 7003 contractueel van toepassing te verklaren.

Om duidelijkheid te verschaffen over de inhoud en reikwijdte van de term ‘veldwerk’ wordt aan de omschrijving daarvan toegevoegd het uitvoeren van mechanisch uitgevoerde boringen in de bodem. Deze werkzaamheid is uitgewerkt in VKB-protocol 2006, dat al in bijlage C is opgenomen en onder het bereik van SIKB BRL 2000 wordt gebracht. De verplichting om conform dit protocol te werken treedt op 1 januari 2011 in werking (zie artikel 5.1.9, twaalfde lid).

Onderdeel B

Abusievelijk is in artikel 3.9.3, tweede lid, de verkeerde grondwatertrap opgenomen. In de toelichting op dit artikel staat wel de juiste trap vermeld, namelijk VII (zie Staatscourant 21 december 2007, nr. 247, pagina 67).

Onderdeel C

Deze aanpassingen houden verband met het vervallen van onderdeel II van bijlage D (zie onderdeel J, onder 2).

Onderdeel D

Artikel 4.3.2 bepaalt dat het samenvoegen van verschillende partijen grond of baggerspecie alleen is toegestaan, indien deze in dezelfde bodemkwaliteitsklasse zijn ingedeeld, en zijn gekeurd en samengevoegd overeenkomstig BRL 9335 of BRL 7500, door een persoon of instelling die daartoe beschikt over een erkenning.

In de praktijk leidt de verplichting om voor deze werkzaamheid te beschikken over een erkenning tot problemen. Voor veel hoveniersbedrijven, gemeentewerven en aannemers is het behalen van een erkenning vanuit een bedrijfseconomisch oogpunt niet haalbaar. Bij een geringe omzet in tonnen grond staat de waarde van de activiteit (het innemen, samenvoegen, keuren en afzetten van grond) niet in relatie tot de kosten voor certificatie en erkenning. Een onbedoeld neveneffect is dat deze verplichting het dumpen van partijen grond en baggerspecie in de hand werkt. Particulieren kunnen bijvoorbeeld kleine partijen grond niet meer afgeven bij gemeentewerven.

De wijziging van artikel 4.3.2 biedt voor deze problemen een oplossing door een ondergrens te introduceren voor de samengevoegde partij grond of baggerspecie. Zolang de samengevoegde partij niet boven de 25m3 uitkomt is de erkenningsverplichting niet van toepassing. Hoveniersbedrijven, gemeentewerven en aannemers kunnen met deze wijziging kleine hoeveelheden grond of baggerspecie blijven accepteren en samenvoegen zonder daartoe te moeten beschikken over een erkenning.

Deze wijziging heeft geen gevolgen voor het milieu omdat een hoeveelheid van 25 m3 klein is en voornoemde bedrijven verplicht blijven om de ingenomen partij af te voeren naar een erkend bedrijf, dat partijen grond of baggerspecie verder samenvoegt en keurt, of een partijkeuring uit te laten voeren. Indien keuring uitwijst dat de samengevoegde partij niet voldoet aan de wettelijke eisen dan zal deze moeten worden afgevoerd naar een erkende reiniger of stortplaats. In alle gevallen is een milieuhygiënisch verantwoorde toepassing of verwerking verzekerd.

Onderdelen E, F en J

In bijlage D, onderdeel II, zijn protocollen opgenomen voor het bepalen van de kwaliteit van de bodem onder oppervlaktewater. Voor de inwerkingtreding van het Besluit bodemkwaliteit kon de harmonisatie en vereenvoudiging van deze protocollen nog niet worden gerealiseerd. Inmiddels heeft dat wel plaatsgevonden met de vervanging van NVN 5720 door NEN 5720. De protocollen die zijn opgenomen in bijlage D, onderdeel II, zijn hiermee vervangen door en geïntegreerd in één protocol, namelijk de NEN 5720. Stoffenpakketten conform 4.5.1 zijn eveneens opgenomen in de NEN 5720. Onderdeel II van bijlage D komt dan ook te vervallen. Vanwege deze wijziging dienen ook de artikelen 4.3.4, 4.3.5 en 4.8.2 te worden aangepast omdat daarin wordt verwezen naar onderdelen van bijlage II.

Onderdeel G

In artikel 4.10.2, tweede lid, en 4.10.3, tweede lid, wordt alleen verwezen naar artikel 4.2.2, vierde en vijfde lid. In artikel 4.2.2, achtste lid, is echter een uitzondering opgenomen op het vijfde lid. In eerst genoemde artikelleden moet derhalve ook artikel 4.2.2, achtste lid, van overeenkomstige toepassing worden verklaard. Deze omissie wordt met deze wijziging hersteld.

Onderdeel I

Met deze aanpassingen wordt een aantal verwijzingen naar normdocumenten geactualiseerd. De verwijzingen naar de BRL’en 1105, 9337 en 9338 zijn nieuw. De toegestane bewijsmiddelen worden met deze nieuwe verwijzingen uitgebreid.

Onderdeel K

De berekening van de msPAF voor organische parameters en de toetsing aan de norm voor het verspreiden op aangrenzende percelen sluit met deze aanvulling beter aan op de overige toepassingen en beoordelingen.

Effecten

Deze wijzigingen betreffen louter herstel van onvolkomenheden, verduidelijkingen van bestaande eisen en actualisering van verwijzingen naar normatieve documenten. Ze leveren dan ook geen nieuwe of andere verplichtingen op voor bedrijven. Ook worden er geen wijzigingen doorgevoerd in bestaande verplichtingen. Voorts heeft deze regeling geen gevolgen voor de omvang van de administratieve lasten.

Tot slot hebben de wijzigingen geen effecten voor het milieu. Voor de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid zijn er positieve gevolgen, doordat de regeling duidelijker wordt op een aantal punten.

Notificatie

De ontwerpregeling is op 2 december 2009 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (notificatienummer 2009/0649/NL), ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van de Richtlijn 98/34/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 217). Er is geen reactie op de ontwerpregeling ontvangen.

Ten opzichte van het ontwerp, dat aan de Europese Commissie is genotificeerd, is een aantal wijzigingen doorgevoerd in de definitieve regeling. Het betreft de onderdelen A, G, H en I. Bij onderdeel A gaat het om wijzigingen van artikel 2.1, eerste en tweede lid. Deze wijzigingen betreffen technische correcties die een beleidsneutraal herstel inhouden van de geldigheid van de eerder onder de Wbb voor waterbodems en oevers geldende Kwalibo-bepalingen. In onderdeel G wordt in artikel 4.10.2, tweede lid, en artikel 4.10.3, tweede lid, een verwijzing toegevoegd naar het achtste lid van artikel 4.2.2. Onderdeel H is nodig omdat de Circulaire sanering waterbodems is ingetrokken. In onderdeel I is een aantal verwijzingen naar normatieve documenten geactualiseerd.

Met deze wijzigingen wordt geen verandering aangebracht in het toepassingsgebied van de regeling. Bovendien houden de wijzigingen geen verkorting in van het oorspronkelijk geplande tijdschema voor de toepassing, en bevatten deze geen toevoeging van specificaties of eisen en maken deze wijzigingen specificaties en eisen niet stringenter. Op grond van artikel 8, tweede lid van voornoemde richtlijn kan een nieuwe notificatie dan ook achterwege blijven.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.C. Huizinga-Heringa.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C.M.P.S. Eurlings.

Naar boven