Dit formulier is van toepassing op de derde tranche van de Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouwprojecten 2009. Deze
regeling wordt door Agentschap NL uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van VROM. Het aanvraagformulier moet door de aanvrager
worden ingevuld en ondertekend. Door middel van dit formulier kunt u als gemeente een aanvraag doen voor een subsidie ten
behoeve van woningbouwprojecten die bijdragen aan de doelstellingen van voornoemde regeling.
Algemene informatie over de Tijdelijke stimuleringregeling woningbouwprojecten 2009 derde tranche kunt u vinden op www.vrom.nl. Nadere informatie over de derde tranche van de Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouwprojecten 2009, inclusief het aanvraagformulier
en bijbehorende bijlagen, is verkrijgbaar bij Agentschap NL www.agentschapnl.nl/StimuleringWoningbouw.
Algemene informatie over de Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouwprojecten 2009 derde tranche kunt u vinden op www.vrom.nl. Nadere informatie over de derde tranche van de Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouwprojecten 2009, inclusief het aanvraagformulier
en bijbehorende bijlagen, is verkrijgbaar bij Agentschap NL op www.agentschapnl.nl/StimuleringWoningbouw.
Opmerking: het verstrekken van onjuiste en/of onvolledige gegevens kan leiden tot het afwijzen van de aanvraag, het intrekken
van de subsidie en/of strafrechtelijke vervolging. Dit geldt voor alle gegevens die op de subsidieverstrekking van invloed
zijn.
TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
Met de onderhavige Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouwprojecten 2009 derde tranche (hierna: de regeling) wordt uitvoering
gegeven aan artikel 20 van de Wet stedelijke vernieuwing (hierna: de Wsv). Artikel 20, eerste lid, van de Wsv regelt dat de
Minister voor Wonen, Wijken en Integratie (hierna: de Minister voor WWI) bij wijze van uitzonderlijke en tijdelijke stimulans
subsidie kan verstrekken voor maatregelen op het gebied van stedelijke vernieuwing volgens bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur of, indien spoed vereist is, bij ministeriële regeling gegeven regels.
De Minister voor WWI heeft in overleg met het kabinet besloten gebruik te maken van deze mogelijkheid om daarmee invulling
te geven aan de afspraken over versnelde investeringen in woningbouw in het ‘Aanvullend beleidsakkoord’ (Kamerstukken II 2008/09,
31 070, nr. 24) d.d. 25 maart 2009.
In het aanvullend beleidsakkoord heeft het kabinet een samenhangend pakket aan maatregelen gepresenteerd om de gevolgen van
de economische crisis voor huishoudens en bedrijven af te zwakken. In genoemd akkoord is voorzien in gerichte stimulering
van de economie in met name 2009 en 2010, met een accent op de werkgelegenheid op korte termijn. Onderdeel van het stimuleringspakket
van het kabinet zijn versnelde investeringen in (onderhoud van) infrastructuur en in (versnelde) bouw van woningen.
De ernst van de economische situatie vraagt om een verstandige en vooral snelle, doeltreffende aanpak zonder de lange termijndoelstellingen
uit het oog te verliezen.
Met de Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouwprojecten 2009 die vanaf 15 juni 2009 was opengesteld, is daar invulling
aan gegeven. Met die eerste tranche is € 100 mln. beschikbaar gesteld gericht op stimulering van woningbouwprojecten die als
gevolg van de economische omstandigheden zijn stilgevallen of vertraagd. Voor de tweede tranche is € 164 mln. beschikbaar
gesteld. De eerste en tweede tranche maakten onderdeel uit van de in totaal € 395 mln. aan middelen uit het aanvullend beleidsakkoord,
die voor 2009 en 2010 beschikbaar zijn gesteld voor ondersteuning van woningbouw en stedelijke vernieuwing. Een deel daarvan
wordt in samenwerking met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ingezet voor de restauratie van rijksmonumenten.
Voor de Tijdelijke stimuleringsregeling woningbouwprojecten 2009 derde tranche is € 100 mln. beschikbaar.
Bij de eerste en tweede tranche is vraaguitval in de koopsector – ten gevolge van onzekerheid van kopers over de verkoop van
hun huidige woning, hun inkomen of de prijsontwikkeling – aangemerkt als de belangrijkste oorzaak van de terugval in de woningbouwproductie
en de daarmee samenhangende werkgelegenheid. Hiernaast is gewezen op de terughoudender opstelling van interne en externe vermogensverschaffers.
Met het oog op deze oorzaken is gemeenten in de eerste en tweede tranche maximale ruimte geboden hier, ondersteund met de
aan te vragen subsidie, met lokaal of regionaal maatwerk en de extra inzet van betrokken partijen op in te spelen.
Aangezien genoemde omstandigheden niet zijn gewijzigd en gelet op de overwegend positieve reacties van betrokken partijen
op de vormgeving van de eerste en tweede tranche, is bij de vormgeving van deze regeling zoveel mogelijk aangesloten bij de
vormgeving van de eerste en tweede tranche. Voor de analyse van de problemen en de overwegingen waarom deze regeling tot
stand is gekomen verwijs ik dan ook naar de algemene toelichting bij de eerste en tweede tranche.
2. Uitgangspunten van de regeling
Uitgangspunt bij deze regeling is dat de inzet van middelen aan moet sluiten bij de actuele problemen als gevolg van de economische
crisis, dat wil zeggen dat de inzet gericht is op lopende projecten die ten gevolge van die crisis zijn stilgevallen of getemporiseerd
en projecten die ten gevolge van die crisis niet van start zijn gegaan. Gelet op de afspraken in het aanvullend beleidsakkoord
zal de inzet zo snel mogelijk effect moeten hebben.
Tegen deze achtergrond zijn voor deze regeling de volgende uitgangspunten geformuleerd:
– Gemeenten kunnen voor koopwoningen en duurdere huurwoningen (huur gelijk aan of hoger dan € 647,53 per maand per 1 juli 2009),
die voorzien zijn van een afbouwgarantie (bij koopwoningen) en waarvan de bouw uiterlijk op 31 december 2010 van start gaat
of wordt voortgezet, een subsidie-aanvraag indienen (maximaal € 10.000 per woning en een minimum projectomvang van 5 woningen).
– De inzet zal moeten neerslaan in stedelijke gebieden (het werkingsgebied van de Wet stedelijke vernieuwing).
– Gemeenten kunnen geen projecten voordragen die zonder subsidie ook gerealiseerd kunnen worden, dat wil zeggen dat de bouw
niet voor de toekenning van de subsidie mag zijn gestart of voortgezet.
– Gemeenten krijgen opnieuw, met inachtneming van de EU-regels met betrekking tot staatssteun, maximale vrijheid met betrekking
tot de inzet van de gevraagde subsidie voor nieuwbouwprojecten.
– Andere partijen, inclusief marktpartijen, zetten ook extra middelen in, zodat het stimuleringsbudget daadwerkelijk additioneel
is (co-financiering); de gemeente is hierbij verplicht tot een eigen bijdrage ter waarde van tenminste 50% van de aangevraagde
subsidie.
– Voor woningbouwprojecten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, geldt dat de door gemeenten in rekening gebrachte of te brengen
grondprijs niet is verhoogd na 25 maart 2009 (de datum waarop het aanvullend beleidsakkoord bekend is gemaakt). Verhoging
van de grondprijs verhoudt zich immers niet met een door verschillende partijen te leveren bijdrage aan de start van woningbouwprojecten.
– Bij geen of onvoldoende gerealiseerd effect, dat wil zeggen bij geen start of voortzetting van het woningbouwproject uiterlijk
op 31 decemberi 2010, vindt volledige of gedeeltelijke terugvordering van de subsidie plaats.
– Gemeenten waarvan de subsidie-aanvraag voor de tweede tranche is afgewezen in verband met overschrijding van het subsidieplafond,
krijgen de gelegenheid die aanvragen, eventueel in aangepaste vorm (bijvoorbeeld wat betreft de hoogte van de gevraagde subsidie
per woning) opnieuw in te dienen. Uiteraard zijn de criteria van deze regeling van toepassing;
– Lage uitvoeringskosten en bestuurlijke lasten.
– In de aanvraag dient de gemeente onder andere te vermelden op welke wijze de gemeente met gebruikmaking van de subsidie het
knelpunt wil opheffen, hoe voorzien is in een extra bijdrage van derden, welke kosten daarmee zijn gemoeid en wat het gevraagde
bedrag aan subsidie is.
– Daarnaast dient zij aan te geven dat zij zelf een bijdrage levert die gewaardeerd kan worden op tenminste 50% van het gevraagde
totale subsidiebedrag. Dit geeft de gemeente de ruimte om, binnen de gestelde kaders, zelf nadere invulling te geven aan de
activiteiten.
Gemeenten geven momenteel aan co-financiering invulling door bijvoorbeeld met het grondbeleid de financiële uitgangspositie
van belangrijke doch onzeker geworden projecten te verbeteren. Ze kunnen dat onder meer doen door het al dan niet tijdelijk
bevriezen of verlagen van grondprijzen, het verlenen van uitstel van betaling van grondkosten of het terugkopen van grond,
maar ook door het instellen van een garantieregeling voor onverkochte woningen.
Voorkomen moet worden dat middelen ingezet worden bij projecten waarbij in het geheel geen of onvoldoende (structurele) vraag
naar woningenis. Het is ook niet effectief de middelen uit deze regeling in te zetten voor projecten die thans geen vertraging
ondervinden. Het is dan ook wenselijk dat gemeenten een uitdrukkelijke afweging maken bij de beoordeling welke projecten in
aanmerking komen voor een aanvraag tot verlening van subsidie. De minister voor WWI neemt graag kennis van deze afweging.
Gemeenten kunnen deze afweging als bijlage bij de aanvraag voegen.
Een andere voorwaarde die van belang is, is dat er bij de koopsector sprake moet zijn van projecten waarbij een afbouwgarantieregeling
is getroffen. Daarmee wordt voorkomen dat die projecten – bij een mogelijk faillissement van de bouwer – geen doorgang meer
kunnen vinden met alle nadelige gevolgen voor de koper van dien.
Naast de start van de bouw is het ook van belang dat de daadwerkelijke voortgang van de bouw en oplevering van de woningen
niet wordt vertraagd. Dit wordt allereerst geborgd doordat in de door de waarborginstituten – die ook de afbouwgaranties verstrekken
– gehanteerde koop/aannemingsovereenkomsten de voorwaarde is opgenomen dat de woningen binnen een gemaximeerd aantal werkbare dagen dienen te zijn opgeleverd.
In dat licht en vanwege de beoogde beperking van de uitvoeringslasten voor gemeenten, is er in de regeling van afgezien een
additionele voorwaarde met betrekking tot de periode van afbouw en oplevering te stellen.
Daarnaast is het aan gemeenten te beoordelen welke projecten in aanmerking komen voor subsidie. De gemeente is ook vrij om
te bepalen hoe de subsidie wordt ingezet. Deze kan zowel voor vraag- als aanbodstimulering worden ingezet. Indien de gemeente
de subsidie inzet als (kost)prijsverlagende subsidie (op koopwoningen) voor consumenten is het raadzaam dat de gemeente hierbij
een anti-speculatiebeding hanteert.
Het kabinet gaat er vanuit dat de gemeente bij de keuze van de te subsidiëren projecten zoveel mogelijk rekening houdt met
de (landelijke) doelstellingen als:
– Investeringen in wijkaanpak en herstructurering;
– De realisatie van zoveel mogelijk toegankelijke (nultrede)woningen voor ouderen en mensen met beperkingen;
– Investeringen in duurzaamheid en energie.
Daarnaast wordt er vanuit gegaan dat de gemeenten de subsidie geheel ten goede laten komen aan de stimulering het project
zelf.
3. De beslissing op de aanvraag tot verlening van subsidie
Op de aanvraag tot verlening van subsidie beslist de Minister voor WWI uiterlijk op 18 juni 2010. Aan de verlening van subsidie
is de voorwaarde verbonden dat het woningbouwproject uiterlijk op 31 december 2010 van start gaat of wordt hervat. Bij honorering
van de aanvraag wordt in de beschikking in elk geval vermeld het bedrag van de subsidie, een aanduiding van het woningbouwproject
en de verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden.
4. Verantwoording
Kernvereiste van deze regeling is dat woningbouwprojecten uiterlijk op 31 december 2010 starten of worden voortgezet. Dit
dient ook duidelijk uit de aanvraag van de gemeente te blijken. Indien een woningbouwproject waaraan subsidie is toegekend
onverhoopt toch niet tijdig kan starten of worden voortgezet, dan dient de gemeente dit zo spoedig mogelijk aan de Minister
voor WWI te melden (zie artikel 10, tweede lid, onderdeel b, van de regeling).
Mocht dit aan de orde zijn dan zal, conform artikel 14 van de regeling, intrekking van de verleende subsidie en terugvordering
van het verleende voorschot plaatsvinden.
Daarnaast kan de Minister voor WWI een controle op de tijdige start of voortzetting van de bouw en het bij die start of voortzetting
van de bouw afgegeven zijn van een afbouwgarantie (laten) uitvoeren (zie artikel 13, eerste lid, van de regeling). Mocht hieruit
blijken dat een woningbouwproject of een deel daarvan niet tijdig is gestart of voortgezet en/of er geen afbouwgarantie is
afgegeven, zal conform artikel 14 van de regeling intrekking van de verleende subsidie en terugvordering van het verleende
voorschot plaatsvinden.
Voorts dient de gemeente volgens de geldende Single information Single audit (SiSa)-methodiek verantwoording af te leggen
in de jaarrekening over het halen van de vereisten.
Vaststelling van de subsidie en eventuele intrekking en terugvordering zullen na de afronding van het SiSa-traject plaatsvinden
(zie artikel 15 van de regeling).
5. Subsidie en staatssteun
Deze regeling betreft zelf geen staatssteun. Het is een regeling waarbij de Minister voor WWI subsidie geeft aan gemeenten.
De gemeenten zijn vervolgens vrij in de wijze waarop zij deze subsidie besteden aan woningbouwprojecten. Een dergelijke subsidie
van een overheid aan een andere overheid betreft geen staatssteun. De subsidie die de gemeente vervolgens verleent, kan wel
staatssteun vormen als deze aan een onderneming wordt verstrekt. Bij het inzetten van een subsidie op grond van deze regeling
voor woningbouwprojecten, dient de gemeente er dan ook voor te waken dat de Europese regels ten aanzien van staatssteun en
aanbestedingen niet worden overtreden.
Deze regeling valt niet onder de Tijdelijke communautaire kaderregeling van de Europese Commissie en het daarvan afgeleide
Nederlands nationaal kader voor het tijdelijk verlenen van beperkte steunbedragen. Het is voor gemeenten wel mogelijk om bij
toekenning van gelden op grond van deze regeling gebruik te maken van het Nederlands nationaal kader voor het tijdelijk verlenen
van beperkte steunbedragen. Dit kader is te vinden op de website van het Kenniscentrum Europa decentraal (www.europadecentraal.nl).
Naar aanleiding van vragen van gemeenten bij de eerste tranche over staatssteun is op de website van Agentschap NL (www.agentschapnl.nl/stimuleringwoningbouw)
nadere informatie opgenomen over staatssteun. Hier staan ook verschillende mogelijkheden vermeld die voldoen aan de vereisten
met betrekking tot staatssteun. In de toelichting bij de tweede tranche van deze regeling zijn ook enkele voorbeelden opgenomen.
Voor meer achtergrondinformatie over grondtransacties en staatssteun wordt verwezen naar de ‘Handreiking grondtransacties
en staatssteun’ van de ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties en van de interdepartementale commissie Europees recht uit 2005.
Indien een gemeente meent dat haar keuze in de besteding van gelden op basis van deze regeling staatssteun vormt die mogelijk
bij de Europese Commissie gemeld moet worden, moet de gemeente het desbetreffende project zelf voorleggen aan het Coördinatiepunt
staatssteun decentrale overheden van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (coördinatiepuntstaatssteun@minbzk.nl),
dat alle staatssteunmeldingen van decentrale overheden coördineert en begeleidt.
Voor meer informatie en vragen over staatssteun kunnen de gemeenten ook terecht bij het Kenniscentrum Europa decentraal (www.europadecentraal.nl).
6. Draagvlak voor de regeling
Met het IPO, de VNG en vertegenwoordigers van de G4- en de G27-gemeenten, de NEPROM, NVB en Bouwend Nederland is diverse malen
gesproken over de opzet van de derde tranche.
Voorts heeft de Minister voor WWI over de uitgangspunten van deze regeling op 31 maart 2010 overleg gevoerd met de algemene
commissie voor Wonen, Wijken en Integratie van de Tweede Kamer.
7. Effecten voor burgers, bedrijven en overheid
Wat betreft de administratieve lasten kan worden gemeld dat de regeling uitsluitend is gericht tot mede-overheden en derhalve
geen administratieve lasten voor het bedrijfsleven of burgers tot gevolg heeft.
Ook is er geen sprake van ongunstige milieu-effecten.
Het gaat om projecten waarbij alle vereiste vergunningen al (nagenoeg) zijn afgegeven.
Artikelsgewijs
Artikel 1
Onderdeel c
Voor de omschrijving van het begrip ‘woning’ is aangesloten bij het Besluit locatiegebonden subsidies 2005. De definitie houdt
in dat niet alleen nieuwbouw voor de regeling in aanmerking komt maar ook woningen die worden gerealiseerd door de verbouw
van niet-woongebouwen, zoals fabrieksgebouwen, kerken en kantoren, tot woningen (zogenaamde functieverandering van gebouwen).
Ook aan de woningvoorraad toe te voegen woningen die in gemeentelijke monumenten worden gerealiseerd vallen er onder.
Onderdelen e en f
Vaak zal de, in het kader van deze regeling subsidiabele, woningbouw in projecten gecombineerd worden met de realisatie van
een parkeergarage, woningbouw onder de liberalisatiegrens of winkelvoorzieningen en dergelijke die een onlosmakelijk geheel
met de woningen in het project vormen.
Bij de vraag of de bouw van die voorzieningen uiterlijk op 31 december 2010 is gestart of voortgezet, zal gekeken worden naar
de start of voortzetting van het woningbouwproject. Zo zal bij woningen boven een parkeergarage uitgegaan worden van de start
van de bouwkundige werkzaamheden (bijvoorbeeld het slaan van de eerste paal of de eerste betonstort) aan de parkeergarage.
De start van de bouw van de individuele woning kan in een dergelijk geval dus na 31 december 2010 plaatsvinden.
Bij (blokken met) eengezinswoningen – die volgens de definitie niet bouwkundig met elkaar verbonden zijn – zal dus voor elk
blok gestart moeten zijn met de bouwkundige werkzaamheden. Voor blokken die op genoemde datum niet zijn gestart conform de
regeling zal geen subsidie worden verstrekt.
Bij de verbouw van een pand tot woningen wordt uitgegaan van de daadwerkelijke verbouwwerkzaamheden.
Voorbereidende werkzaamheden als bouwrijp maken en slopen worden niet gerekend tot de start van de bouw.
Artikel 2
De subsidie is bestemd voor woningbouwprojecten waarvan de voorbereidingen al waren gestart (in enige fase bijvoorbeeld de
verkoop of het regelen van de benodigde financiering) en die door economische omstandigheden (de financiële crisis) zijn stopgezet.
Daarnaast is de subsidie bestemd voor projecten waarvan het voorbereidingsproces is vertraagd (bijvoorbeeld door het zoeken
naar de benodigde financiering of door vraaguitval bij kopers) en daardoor de start van de bouw niet door dreigt te gaan of
is gegaan. De subsidie dient om die projecten te herstarten dan wel het voorbereidingsproces op gang te houden zodat op enig
moment met de bouw kan worden begonnen, doch uiterlijk op 31 december 2010.
Artikel 4
Onderdeel a
Gemeenten moeten in deze tranche ook het aantal m2 bruto vloeroppervlakte (BVO) van de voor subsidie aangevraagde woningen
aangeven. Dit wordt -mede- gebruikt voor het bepalen van de rangorde ingeval van tendering.
Onderdeel e
Bij de mate van voortgang van de bouwvergunningsprocedure wordt een onderscheid gemaakt in twee verschillende fasen, te weten:
bouwvergunning verleend of bouwvergunning aangevraagd. Deze categorieën zijn ook opgenomen in artikel 7 van de regeling en
in de door de gemeenten in te vullen aanvraagformulieren.
Onderdeel g
Het kan voorkomen dat een woningbouwproject uit diverse typen woningen bestaat, al of niet met een daaraan verbonden niet-woningbouwdeel.
Het totaal gevraagde subsidiebedrag van het woningbouwproject wordt gedeeld door het aantal woningen als bedoeld in artikel 4,
onderdeel d, om tot een gemiddeld gevraagd subsidiebedrag per woning te komen. Dit gemiddelde bedrag mag niet meer zijn dan
€ 10.000 per woning.
Onderdeel h
Van gemeenten en andere bij de bouw betrokken partijen wordt, naast de inbreng die zij al normaliter voor de realisatie van
het project leveren, een extra inbreng gevraagd specifiek om het stilgevallen of vertraagde project weer op gang te brengen.
Onderdeel l
Voor een woningbouwproject met koopwoningen moet bij de start bouw een afbouwgarantie zijn afgegeven. Deze garantie moet inhouden
dat de afbouw van een woningbouwproject met koopwoningen verzekerd is indien het project niet kan worden gerealiseerd omdat
gedurende de bouw een of meerdere bij de bouw betrokken partijen door faillissement niet bij machte is om het woningbouwproject
af te ronden. Dat kan een garantie zijn van een erkend garantie-instituut of een constructie van andere private partijen die
hetzelfde tot doel heeft. Daarbij dienen bouwende partij(en) en garantieverstrekker niet financieel en administratief met
elkaar verbonden te zijn. Alleen een financiële constructie zoals een bankgarantie is onvoldoende.
Omdat voor woningbouwprojecten die in het beginstadium verkeren een afbouwgarantie niet altijd al is verstrekt, is een bewijs
van de aanvraag van zo’n garantie voldoende.
Wel moet bij de start of voortzetting van het woningbouwproject, dus uiterlijk op 31 december 2010, die aangevraagde garantie
zijn afgegeven.
Voor huurwoningen boven de liberalisatiegrens die door of in opdracht van een corporatie worden gerealiseerd zal in de meeste
gevallen de corporatie zelf garant kunnen staan.
Onderdelen m en n
Woningbouwprojecten bestaan vaak niet alleen uit subsidiabele woningen als bedoeld in deze regeling. Vaak maken een parkeergarage,
een winkelvoorziening, andere voorzieningen of woningen met een huurprijs onder de liberalisatiegrens die geen subsidie krijgen,
daar onlosmakelijk deel van uit. Door het subsidiëren van de koopwoningen en de huurwoningen boven de liberalisatiegrens in
het woningbouwproject worden ook deze onderdelen van het project gerealiseerd, hetzij vooraf, namelijk indien eerst de parkeergarage
of winkels onder de woningen moeten worden gerealiseerd, hetzij achteraf. Deze ‘spin-off’ van de gesubsidieerde woningbouw
genereert extra werkgelegenheid en geeft derhalve toegevoegde waarde aan de verstrekte subsidie.
Deze toegevoegde waarde speelt een rol spelen bij de beoordeling en rangordebepaling van de ingediende subsidie-aanvragen
als overschrijding van het beschikbare subsidiebudget aan de orde is.
Gemeenten dienen daarom bij de subsidie-aanvraag op het aanvraagformulier in bruto vloeroppervlak aan te geven hoeveel vierkante
meters aan additionele bouw, zowel voor overige voorzieningen als voor woningbouw onder de liberalisatiegrens, fysiek onlosmakelijk
met het ingediende woningbouwproject is verbonden. Het gaat hier nadrukkelijk om bebouwing, dus niet om aan te leggen groenvoorzieningen
e.d.
Als voorbeeld moge het volgende dienen.
Een gemeente wil twee woontorens bouwen, beide bestaande uit een mix van een parkeergarage, koopwoningen en huurwoningen onder
de liberalisatiegrens. Wegens onvoldoende verkoop is de start van de bouw niet doorgegaan. Door de toegekende subsidie is
de verkoop voldoende toegenomen om de start van de bouw van de eerste woontoren te verzekeren. Daardoor worden de parkeergarage
en de huurwoningen onder de liberalisatiegrens gerealiseerd. Dit is aan te merken als ‘additionele vierkante meters’ in de
zin van deze regeling.
De gemeente geeft aan te verwachten dat door de realisatie van de eerste woontoren de belangstelling voor de tweede woontoren
zo groot zal worden dat ook met de bouw van die toren begonnen zal kunnen worden. De hoeveelheid vierkante meters van deze
tweede woontoren wordt niet gerekend tot ‘additionele vierkante meters’. Het gaat hier immers om een verwachting; realisatie
van het een leidt niet automatisch tot realisatie van het ander.
Onderdeel p
Van gemeenten mag verwacht worden dat zij, gezien de economische teruggang, afnemende woningvraag en teruglopende woningproductie,
er alles aan doen om de woningproductie op peil te houden.
Het verhogen van de grondprijs, met name bij woningbouwprojecten die door de slechte economische situatie al in moeilijkheden
verkeren, is geen goede maatregel om de negatieve effecten van die situatie te beperken. Het verlenen van subsidie ten behoeve
van een woningbouwproject waarbij de grondprijs na 25 maart 2009 is verhoogd (de datum waarop het kabinet het aanvullend beleidsakkoord
bekend heeft gemaakt), is geen effectieve inzet van de beschikbare financiële middelen.
Onderdeel q
Van de bij de bouw betrokken partijen wordt ook verwacht dat zij een extra inspanning c.q. bijdrage leveren om het project
vlot te trekken zoals ook in onderdeel f van dit artikel is aangegeven. Dit dient in het aanvraagformulier te worden aangegeven.
Daarbij is de inbreng van de gemeente vastgelegd als een eigen extra bijdrage aan het project ter grootte van ten minste 50%
van de gevraagde subsidie voor het project. De gemeente dient dit op het moment van de aanvraag inzichtelijk te maken door
het afgeven van een verklaring hieromtrent van het college van burgemeester en wethouders.
Artikel 5
Eerste en tweede lid
Er dient gebruik te worden gemaakt van de bij deze regeling gevoegde aanvraagformulieren (zie de bijlagen 1 en 2 bij deze
regeling). Die aanvraagformulieren zijn ook op de website van Agentschap NL te vinden (www.agentschapnl.nl/StimuleringWoningbouw).
De indiening van de subsidie-aanvraag kan niet per e-mail geschieden, maar kan alleen in papieren vorm per post of door afgifte
aan de balie van Agentschap NL te Den Haag.
Derde lid
In de eerste en tweede tranche zijn subsidie-aanvragen niet gehonoreerd of afgewezen. Die aanvragen kunnen, al dan niet gewijzigd,
voor deze regeling opnieuw worden ingediend. Om de gemeentelijke lasten te beperken biedt dit lid de mogelijkheid om, indien
een gemeente er voor kiest de aanvraag wederom in te dienen, dit te doen door middel van een verkort aanvraagformulier dat
als bijlage 2 bij de regeling is gevoegd.
Op dit formulier kunnen wijzigingen ten opzichte van de subsidie-aanvraag bij de eerste en tweede tranche, indien aanwezig,
worden aangegeven. De achterliggende bescheiden, zoals verklaringen en kopieën van vergunningen e.d., die reeds zijn overgelegd,
hoeven dan niet opnieuw te worden bijgevoegd. Die bescheiden maken deel uit van de opnieuw ingediende subsidie-aanvraag en
worden gebruikt bij de beoordeling van die aanvraag.
Indien er veranderingen zijn in de subsidie-aanvraag waarvoor ingevolge deze regeling een bewijsstuk een verklaring of een
kopie van een vergunning e.d. vereist is, dient een dergelijk bewijsstuk te worden verstrekt.
Artikel 6
Onderdeel a
Woningen waarvoor in het kader van de eerste of de tweede tranche reeds subsidie is verleend, komen niet opnieuw in aanmerking
voor subsidie op basis van deze regeling.
Artikel 7
Indien het totaal aangevraagde subsidiebedrag hoger is dan het beschikbare budget van € 100 mln. (subsidieplafond), wordt
de rangorde voor het verlenen van subsidie per woningbouwproject primair bepaald aan de hand van de fase waarin de bouwvergunningsprocedure
zich bevindt. Aanvragen met een verleende bouwvergunning gaan voor aanvragen waarvan de bouwvergunning is aangevraagd. Aanvragen
waarvoor nog geen bouwvergunning is aangevraagd, komen niet in aanmerking voor subsidie. Indien het totaal aangevraagde subsidiebedrag
hoger is dan het beschikbare bedrag van € 100 mln. (subsidieplafond), wordt de rangorde voor het verlenen van subsidie per
woningbouwproject bepaald aan de hand van de verhouding tussen het aangevraagd subsidiebedrag en de totale, door mij normatief
te bepalen aanneemsom van het project.
Deze normatief bepaalde aanneemsom wordt berekend door, per categorie gebouw, het aantal m2 te vermenigvuldigen met een kostennorm
per m2. De uitkomst hiervan, de totale genormeerde aanneemsom, wordt gedeeld door het totaal gevraagde subsidiebedrag.
Het getal dat hieruit volgt (de multiplier) bepaalt de rangorde van de aanvraag binnen de categorie
(bouwvergunning verleend c.q. bouwvergunning aangevraagd). Aanvragen met een hogere multiplier scoren beter dan aanvragen
met een lagere multiplier.
Bij aanvragen met een gelijke multiplier gaat de aanvraag met het hoogste aantal woningen waarvoor subsidie is aangevraagd
voor.
De normbedragen die ik voor genoemde categorieen gebouwen hanteer zijn de aanneemsom per m2 (incl. 25% bijkomende kosten
en excl. BTW) voor woongebouwen € 950 per m2, voor kantoren € 1200 per m2, voor winkels € 660 per m2 en voor overige gebouwen
€ 590 per m2. (bron CBS vergunningen 2009).
Artikel 8
Net zoals in de eerste twee tranches is het mogelijk dat er zoveel subsidieaanvragen binnenkomen dat het beschikbare budget
wordt overschreden en er tendering zal plaatsvinden. Er zullen in dat geval aanvragen niet gehonoreerd kunnen worden.
In een dergelijk geval kan de Minister voor WWI besluiten tot uiterlijk 1 december beschikbare budget alsnog subsidie te verlenen
voor aanvragen die nog niet zijn gehonoreerd.
Artikel 9
Eerste lid
Op een aanvraag tot verlening van subsidie beslist de Minister voor WWI uiterlijk op 18 juni 2010De betaling van het verleende
subsidiebedrag, in de vorm van een voorschot, volgt zo spoedig mogelijk na 18 juni 2010.
Artikel 13
De Minister voor WWI kan steekproefsgewijs laten onderzoeken of aan de voorwaarden die aan de beslissing tot verlening van
subsidie zijn verbonden, onder andere start of voortzetting van de bouw uiterlijk op 31 december 2010 en een afbouwgarantie
die is afgegeven voor de start of voortzetting van de bouw, voldaan is.
Artikel 16
Eerste lid
Gemeenten kunnen in de periode van 8 april 2010 tot en met 10 mei 2010 aanvragen tot verlening van subsidie bij de Minister
voor WWI indienen. Aangezien deze regeling na 8 april wordt gepubliceerd in de Staatscourant, is in dit lid bepaald dat deze
regeling terugwerkt tot en met 8 april 2010.
De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie,
E. van Middelkoop.