Besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de Minister van Verkeer en Waterstaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 6 april 2010, nr. BJZ2010006069, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken, tot vaststelling van het monitoringsprogramma, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de Minister van Verkeer en Waterstaat, en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op artikel 13, eerste lid, van het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009;

Besluiten:

Artikel 1

Het monitoringsprogramma bedoeld in artikel 13, eerste lid, van het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 bestaat voor de stroomgebieddistricten, genoemd in artikel 1.2, eerste lid, van de Waterwet, uit:

  • a. ‘Draaiboek monitoring grondwater, Voor de kaderrichtlijn Water’ van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 21 augustus 2009;

  • b. ‘Protocol beoordeling kwantitatieve toestand grondwaterlichamen (Nadere uitwerking beoordelingsmethodiek grondwatertoestand)’ van 10 juni 2008;

  • c. ‘Protocol voor de beoordeling van de chemische toestand van Grondwaterlichamen’ van het RIVM van 2008;

  • d. ‘Referenties en maatlatten voor natuurlijke watertypen voor de kaderrichtlijn water’ van de STOWA van 2007;

  • e. ‘Handreiking MEP/GEP, handreiking voor vaststellen van status, ecologische doelstellingen en bijpassende maatregelenpakketten voor niet-natuurlijke wateren’ van de Projectgroep Implementatie Handreiking, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, van november 2005;

  • f. ‘Richtlijnen monitoring oppervlaktewater Europese kaderrichtlijn Water en bijlagen’ van I. van Splunder, T.A.H.M. Pelsma en A. Bak van augustus 2006;

  • g. ‘Protocol toetsen en beoordelen voor de operationele monitoring en toestand- en trendmonitoring, toetsjaar 2007’ van Cluster Monitoring, Rapportage en Evaluatie, 10 april 2008;

  • h. ‘Instructie Richtlijn monitoring oppervlaktewater Europese kaderrichtlijn Water en Protocol toetsen & beoordelen’ van 21 januari 2010;

  • i. fact-sheets monitoring, zoals vastgesteld door het Cluster Monitoring, Rapportage en Evaluatie op 21 januari 2010;

  • j. ‘Handreiking Diagnostiek, Ecologische kwaliteit van watersystemen’, van Haskoning Nederland B.V. van november 2007;

  • k. de bijlage bij de Regeling monitoring kaderrichtlijn water.

Artikel 2

Het monitoringsprogramma, bedoeld in artikel 1, of een onderdeel daarvan als bedoeld in artikel 13, vierde lid, van het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 of een bijstelling van dat programma of onderdeel wordt bekendgemaakt op de volgende website: www.kaderrichtlijnwater.nl

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Regeling monitoring kaderrichtlijn water in werking treedt.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 6 april 2010

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.C. Huizinga-Heringa.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C.M.P.S. Eurlings.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.

TOELICHTING

1. Aanleiding en reikwijdte

Op grond van artikel 13, eerste lid, van het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 (hierna: Bkmw 2009) stellen de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de Minister van Verkeer en Waterstaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een monitoringsprogramma vast teneinde een samenhangend totaalbeeld van de toestand van de waterlichamen in Nederland te verkrijgen. Met het onderhavige besluit is daaraan uitvoering gegeven. Dit monitoringsprogramma is van toepassing op de stroomgebieddistricten, Eems, Maas, Rijn en Schelde, genoemd in artikel 1.2, eerste lid, van de Waterwet en het Waterbesluit.

In de toelichting bij de Regeling monitoring kaderrichtlijn water (hierna: de regeling) is de systematiek van de monitoring van de toestand van waterlichamen uitgebreid toegelicht. In paragraaf 5 van die toelichting wordt ook ingegaan op de opzet van het monitoringsprogramma.

Het monitoringsprogramma wordt uitgevoerd door de waterbeheerders. Hieronder worden verstaan:

  • voor de rijkswateren: de Minister van Verkeer en Waterstaat (Rijkswaterstaat);

  • voor de regionale wateren: de waterschappen;

  • voor het grondwater: de provincies (gedeputeerde staten).

Het monitoringsprogramma wordt bekendgemaakt op de volgende website: www.kaderrichtlijnwater.nl. Dit is geregeld in artikel 13, vijfde lid, Bkmw 2009. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan artikel 13, vijfde lid, Bkmw 2009. In deze bepaling staat dat de Minister van V en W openbaar kennis geeft van het monitoringsprogramma, een aanvulling daarvan in geval van onderzoeksmonitoring of een bijstelling van het programma of de aanvulling.

2. Documenten die tezamen het monitoringsprogramma vormen

De in artikel 1 van het onderhavige besluit opgesomde documenten vormen samen het monitoringsprogramma.

Hieronder volgt een korte beschrijving van de inhoud van deze documenten1:

  • a. Draaiboek monitoring grondwater

    Dit draaiboek geeft concrete aanwijzingen en eisen voor het samenstellen van het grondwatermeetnet zoals voorgeschreven door de Kaderrichtlijn water (hierna: Krw).

  • b. Protocol beoordeling kwantitatieve toestand grondwaterlichamen

    De Krw stelt eisen aan het grond- en oppervlaktewater, voor zowel de kwaliteit als de kwantiteit. In de stroomgebiedbeheerplannen moet een beoordeling worden opgenomen van de actuele toestand van grond- en oppervlaktewaterlichamen. Het protocol heeft als doel de provincies behulpzaam te zijn en te komen tot een uniforme en consistente manier van beoordelen van de kwantitatieve toestand van grondwaterlichamen.

  • c. Protocol voor de beoordeling van de chemische toestand van grondwaterlichamen

    De Krw bepaalt dat alle grondwaterlichamen uiterlijk in 2015 de goede grondwatertoestand moeten bereiken. Goede grondwatertoestand wordt in de Krw gedefinieerd als de toestand waarbij zowel de kwantitatieve als de chemische toestand ten minste goed zijn. Het doel van dit protocol is om een voorschrift te leveren voor de grondwaterbeheerders in Nederland, waarmee op eenduidige wijze de beoordeling van de chemische toestand van grondwaterlichamen kan worden uitgevoerd.

  • d. Referenties en maatlatten voor natuurlijke watertypen voor de kaderrichtlijn water

    De Krw vraagt lidstaten om de ecologische referentiesituatie en ecologische maatlatten af te leiden voor watertypen. De aanpak is voorgeschreven door de richtlijn en bijbehorende richtsnoeren.

    De referentie is een beschrijving van de nagenoeg ongestoorde toestand van de wateren. Deze vormt het vertrekpunt voor de ecologische doelstelling van natuurlijke watertypen, de goede ecologische toestand (GET). De ecologische toestand bestaat uit biologische kwaliteitselementen (bijvoorbeeld vissen), ondersteunende hydromorfologische kwaliteitselementen en ondersteunende algemene fysisch-chemische kwaliteitselementen (bijvoorbeeld nutriënten), waaronder het kwaliteitselement specifieke verontreinigende stoffen. Het rapport beschrijft de referentiesituatie en de maatlatten van de ecologische toestand – met uitzondering van de specifieke verontreinigende stoffen – van 9 typen natuurlijke meren, 12 typen natuurlijke rivieren en 4 typen overgangs- en kustwateren. Hierbij zijn de resultaten verwerkt van de internationale harmonisatie van de referenties en de goede toestand voor de biologische kwaliteitselementen. De specifieke verontreinigende stoffen en bijbehorende monitoringsindicatoren zijn in de regeling genoemd (zie onderdeel k).

  • e. Handreiking MEP/GEP, handreiking voor vaststellen van status, ecologische doelstellingen en bijpassende maatregelenpakketten voor niet-natuurlijke wateren

    In Nederland zijn de meeste waterlichamen als gevolg van menselijke ingrepen sterk veranderd of kunstmatig.

    Hiervoor dienen de Minister van Verkeer en Waterstaat, voor de rijkswateren, en de provincies voor de regionale wateren per waterlichaam ecologische doelen (het goede ecologische potentieel oftewel GEP) af te leiden. De methode is voor een belangrijk deel voorgeschreven in de Krw en de bijbehorende richtsnoeren. Vertrekpunt hierbij zijn de ecologische doelstellingen van de natuurlijke watertypen waarmee het waterlichaam de meeste overeenkomst vertoont, welke nationaal zijn uitgewerkt in het bij onderdeel d besproken document.

    De referentietoestand en de GET van een natuurlijke watertype kunnen op grond van de gevolgen die de menselijke ingrepen voor de ecologische kwaliteit van een sterk veranderd of kunstmatig waterlichaam hebben, worden aangepast. Hierdoor ontstaan het maximaal ecologisch potentieel (MEP) en het goed ecologisch potentieel (GEP). Het MEP is het hoogst haalbare potentieel, de ‘referentie’ voor deze wateren. Het GEP is daarvan afgeleid. Dat is de norm waar de waterbeheerders naar toe moeten werken. De Handreiking MEP/GEP biedt hulp aan de waterbeheerder bij het afleiden van deze ecologische doelen en het samenstellen van een haalbaar pakket aan maatregelen.

  • f. Richtlijnen monitoring oppervlaktewater Europese kaderrichtlijn Water en bijlagen

    De Krw stelt expliciet eisen aan biologische, fysisch-chemische en hydromorfologische monitoring van oppervlaktewater. De waterbeheerders zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Krw en voor het Krw-proof maken van de bestaande meetnetten.

    Om EU breed tot één vergelijkbare Krw-monitoring te komen is de ‘Guidance

    Monitoring’, opgesteld. Deze EU-Guidance is voor de Nederlandse situatie vertaald in de onderhavige richtlijnen.

    Waterbeheerders kunnen met behulp van deze richtlijnen (samen met andere waterbeheerders) hun Krw-monitoringprogramma opstellen.

    De richtlijnen zijn opgesteld door de werkgroep Monitoring, Informatie-voorziening en Rapportage (MIR) in opdracht van Cluster Monitoring, Rapportage en Evaluatie (MRE). In de richtlijnen staan ook aanwijzingen voor de inhoudelijke en strategische afstemming tussen de monitoring oppervlakte wateren en de monitoring van grondwater en beschermde gebieden. Voor de monitoring van grondwater is het Draaiboek monitoring grondwater geschreven, zie onderdeel a.

  • g. Protocol toetsen en beoordelen voor de operationele monitoring en toestand- en trendmonitoring, toetsjaar 2007

    Het doel van dit protocol is een voorschrift te leveren voor de waterbeheerders in

    Nederland, waarmee op eenduidige wijze toetsing en beoordeling voor de toestand- en trendmonitoring en de operationele monitoring kan worden uitgevoerd. In dit protocol is tevens opgenomen hoe op basis van de monitoringsresultaten kan worden vastgesteld of sprake is van een achteruitgang van de toestandsklasse van een waterlichaam.

  • h. Instructie Richtlijn monitoring oppervlaktewater Europese kaderrichtlijn Water en Protocol toetsen en beoordelen

    De Richtlijnen monitoring oppervlaktewater Europese kaderrichtlijn Water en bijlagenen het Protocol toetsen en beoordelen worden aangepast naar aanleiding van nieuwe afspraken en inzichten. Een eerste stap voor het aanpassen van de richtlijn en het protocol is deze instructie. Deze instructie is een tijdelijke werkvorm, die delen van de Richtlijn en het Protocol vervangt. De instructie is een voorloper van de gehele update van de Richtlijn monitoring en het Protocol toetsen en beoordelen.

  • i. Fact-sheets monitoring

    Deze fact-sheets zijn een weergave van het Nederlandse Krw-meetnet voor zowel grond- als oppervlaktewater.

    Het monitoringsprogramma moet op grond van artikel 8 en bijlage V van de Krw de monitoringslocaties bevatten en per monitoringslocatie moeten de volgende gegevens zijn opgenomen:

    • 1. de identificatie van de plaats waar wordt gemeten en het toepassingsgebied van de monitoring;

    • 2. het type en doel van de monitoring die daar plaatsvindt;

    • 3. de stoffen, kwaliteitselementen en parameters die op die plaats worden gemeten;

    • 4. de frequentie en cyclus waarmee deze worden gemeten, en

    • 5. de uitvoerder van de monitoring.

De kwaliteit van toegepaste bemonsterings- en analysemethoden wordt gegarandeerd door het bewaken van prestatiekenmerken van de toegepaste methoden. Voor de monitoring van stoffen, kwaliteitselementen of parameters gelden relevante internationale ISO-normen die door de International Organisation of Standardization (ISO) zijn uitgegeven of CEN normen die door het Europees Comité voor Standaardisatie (CEN) zijn opgesteld. In deze normen zijn de methodes voor bemonstering en analyse van stoffen, kwaliteitselementen of parameters voorschreven. De toepassing van enkele ISO en CEN normen vloeien voort uit bijlage V van de Krw.

Wanneer geen internationale CEN normen bestaan, gelden andere nationale normen of richtsnoeren die waarborgen dat gegevens van een gelijkwaardige kwaliteit zijn. Andere relevante internationale ISO en CEN normen zijn onder meer in de ‘Richtlijnen Monitoring Oppervlaktewater Europese Kaderrichtlijn Water’ (artikel 1, onderdeel g) en in het ‘Draaiboek monitoring grondwater voor de Kaderrichtlijn Water’ (artikel 1, onderdeel a) opgenomen.

Op deze wijze wordt de kwaliteit van gebruikte analysemethoden gegarandeerd.

Wanneer er geen toepasselijke normen of richtsnoeren bestaan voor de bemonstering en analyse, kunnen de monsters en de analyses worden genomen volgens de geldende en best beschikbare meetpraktijk. Het hangt van de concrete omstandigheden van het geval af wanneer er sprake is van een best beschikbare meetpraktijk. Vaststaat dat de monsters representatief moeten zijn en vrij dienen te zijn van systematische fouten zodat er een betrouwbaar beeld kan worden gegeven van de toestand van de waterlichamen.

In het hiernavolgende wordt een korte toelichting gegeven over de verschillende typen gegevens die in de fact-sheets zijn opgenomen.

Ad 1 – Identificatie van monitoringslocaties en waterlichamen

De plaats waar stoffen in het oppervlaktewater of het grondwater worden gemeten, is onlosmakelijk verbonden met de wijze waarop deze worden gemeten. De term ‘monitoringslocatie’ wordt niet in de Krw of de ‘Guidance on monitoring’ van de Europese Commissie gedefinieerd. Deze locatie hoeft niet gelijk te zijn aan een meetpunt, een fysiek punt waar een meting of monstername plaatsvindt. Er kunnen zich in de praktijk verschillende situaties voordoen. Indien een stof of een kwaliteitselement op meer meetpunten wordt gemeten, kan één van deze meetpunten worden aangewezen als een monitoringslocatie. De gegevens van de overige meetpunten worden dan op een bepaalde wijze gemiddeld met de gegevens op het monitoringspunt. Deze situatie speelt voornamelijk een rol bij het monitoren van biologische kwaliteitselementen, zoals vis en macrofauna, waarbij van meer meetpunten gebruik wordt gemaakt. De tweede situatie heeft betrekking op het geval waarin de monitoringslocatie dezelfde is als het enige meetpunt. Dit geldt voor veel chemische parameters. Tenslotte kan het middelpunt of zwaartepunt van het waterlichaam als monitoringslocatie dienen. Van deze situatie wordt gebruik gemaakt indien een monitoringslocatie gebiedsdekkend wordt gemeten, bijvoorbeeld in geval van enkele hydromorfologische parameters. Het aantal meetpunten dat aan de meting op een monitoringslocatie in het oppervlaktewater ten grondslag ligt, is opgenomen in de fact-sheets. Voor grondwatermonitoringslocaties wordt ervan uitgegaan dat de monitoringslocatie het enige meetpunt is.

Elke monitoringslocatie heeft een unieke code. Door deze code zijn de locaties gemakkelijk van elkaar te onderscheiden. Naast de code is in de fact-sheets ook de naam van de monitoringslocatie opgenomen. Tevens is de naam opgenomen van het deelstroomgebied waarin de monitoringslocatie ligt.

Hoewel de Krw uitgaat van een afbakening in afzonderlijke waterlichamen, maakt het document ‘Richtlijnen monitoring oppervlaktewater Europese kaderrichtlijn Water en bijlagen’ het mogelijk ten behoeve van de monitoring verschillende waterlichamen te clusteren. Voorwaarde is dat een betrouwbare uitspraak kan worden gedaan over de toestand van elk waterlichaam. Dit betekent dat een of enkele waterlichamen kunnen worden aangewezen als representatief voor een cluster van vergelijkbare waterlichamen binnen een stroomgebied. Deze representativiteit kan per stof, kwaliteitselement of parameter variëren. Voor elke monitoringslocatie in het oppervlaktewater wordt per stof, kwaliteitselement of parameter aangegeven voor welke waterlichamen de monitoringslocatie representatief is. Voor de monitoring van grondwater wordt ervan uitgegaan dat een monitoringslocatie alleen representatief is voor het grondwaterlichaam waarin deze ligt.

Verder is aangegeven of een monitoringslocatie in een beschermd gebied ligt en zo ja, welk type beschermd gebied het betreft. Voor beschermde gebieden kunnen aanvullende monitoringsvoorschriften gelden. Dit kan bijvoorbeeld tot uitdrukking komen in een hogere meetfrequentie. Een monitoringslocatie kan bijvoorbeeld liggen in een drinkwateronttrekkingspunt. Indien dit het geval is, gelden voor oppervlaktewater op grond van 1.3.5. van bijlage V van de Krw aanvullende voorschriften. De waterlichamen worden gemonitord op alle geloosde prioritaire stoffen en op alle andere in significante hoeveelheden geloosde stoffen die de toestand van het waterlichaam kunnen beïnvloeden.

Ad 2 – Type monitoring

Evenals de plaats van monitoring bepaalt ook het type monitoring de wijze waarop de toestand van het waterlichaam uiteindelijk wordt gemeten.

Op grond van de Krw kunnen vier typen monitoring worden onderscheiden: toestand- en trendmonitoring2, operationele monitoring3, monitoring ten behoeve van nader onderzoek4 en monitoring van beschermde gebieden. De voorschriften omtrent de verschillende typen monitoring zijn opgenomen in bijlage V van de Krw.

In de fact-sheets is voor elke monitoringslocatie aangegeven of op die plaats toestand- en trendmonitoring of operationele monitoring plaatsvindt. Naast het type monitoring is voor grondwater eveneens het doel van de monitoring voor die bepaalde locatie van belang. Voor grondwater is daarom het doel van de monitoring voor alle typen monitoring aangegeven. Of er sprake is van zoutwaterindustrie of drinkwateronttrekking is van invloed voor de wijze waarop op die locatie wordt gemeten. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende zeven doelen: monitoring grensoverschrijdend grondwaterlichaam, monitoring kwantiteit en kwaliteit van drinkwater, monitoring regionale kwantiteit en kwaliteit, monitoring van grondwater in een vogel- en habitatrichtlijngebied en monitoring van zout grondwater. Voor de monitoring van een grondwaterlichaam is voor elke monitoringslocatie ook de bemonsteringsdiepte weergegeven. Tevens is aangegeven of de monitoringslocatie een put, een bron of een peilbuis betreft. De naam van de locatiebeheerder is ook vermeld.

Ad 3 – De te monitoren stoffen, kwaliteitselementen en parameters

De Krw maakt met betrekking tot de toestand van oppervlaktewater onderscheid tussen de chemische en de ecologische toestand. Beide worden beoordeeld aan de hand van een of meer kwaliteitselementen.

De chemische toestand heeft betrekking op alle stoffen waarvoor op Europees niveau milieukwaliteitseisen en milieukwaliteitsnormen zijn vastgesteld. Tot deze stoffen behoren met name de prioritaire stoffen die in het stroomgebied of deelstroomgebied worden geloosd en die in richtlijn prioritaire stoffen5 zijn opgesomd.

Indien kan worden aangetoond dat deze stoffen niet voorkomen in een stroomgebied, hoeven ze niet te worden gemeten. Voor prioritaire stoffen is per monitoringslocatie de stofcode van de specifieke stof aangegeven.

Voor een toelichting op de monitoring van de ecologische kwaliteit wordt verwezen naar paragraaf 6 van de toelichting bij de regeling.

Voor grondwater heeft de monitoring betrekking op de kwantitatieve en de chemische toestand. De stoffen of parameters die daarvoor bepalend zijn, worden op de monitoringslocatie gemeten. Voor de chemische toestand van het grondwater worden tijdens de periode van toestand- en trendmonitoring bijvoorbeeld de kernparameters zuurstofgehalte, pH-waarde, geleidbaarheid, nitraat en ammonium gemonitord.

Naast het monitoren van de relevante parameters moet de stijghoogte van het grondwater worden vastgesteld. Het evenwicht van de grondwatertoestand kan op deze wijze worden beoordeeld. Deze gegevens zijn in de bijlage bij de regeling opgenomen.

Ad 4 – Meetfrequentie en meetcyclus

In paragraaf 1.3.4 van bijlage V van de Krw is voor oppervlaktewateren aangegeven met welke frequentie de stoffen of parameters worden gemeten. Deze meetfrequentie geldt voor stoffen of parameters die een indicatie geven voor fysisch-chemische kwaliteitselementen tijdens de periode van toestand- en trendmonitoring van oppervlaktewaterlichamen. Voor biologische of hydromorfologische kwaliteitselementen wordt tijdens toestand- en trendmonitoring ten minste één keer gemonitord. De frequenties in bijlage V van de Krw zijn minimumfrequenties. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan met een hogere frequentie worden gemeten.

Voor operationele monitoring van oppervlaktewaterlichamen moet voor elke stof, kwaliteitselement of parameter overeenkomstig bijlage V van de Krw de vereiste frequentie door de lidstaten zelf worden vastgesteld. Dit staat eveneens in de fact-sheets. De frequenties zijn gekozen met het oog op een aanvaardbare betrouwbaarheidsgraad en precisie. Verder is bij de keuze van de meetfrequenties rekening gehouden met de variabiliteit van stoffen, kwaliteitselementen of parameters ten gevolge van natuurlijke en antropogene factoren.

Ook in geval van de monitoring van grondwater geldt dat de meetfrequenties voor de desbetreffende stoffen of parameters zijn gekozen met het oog op een aanvaardbare betrouwbaarheidsgraad en precisie.

In de fact-sheets is ook de cyclus van de meetfrequentie opgenomen. Hiermee wordt aangegeven hoe vaak binnen een planperiode een meetjaar moet worden uitgevoerd. De Krw schrijft voor enkele vormen van monitoring een dergelijke cyclus voor. Zo moeten voor de biologische en hydromorfologische kwaliteitselementen tijdens de periode van toestand- en trendmonitoring van oppervlaktewaterlichamen die zes jaar beslaat ten minste één keer monitoring worden verricht.

Ad 5 – De uitvoerder

In de fact-sheets is per monitoringslocatie de naam van de waterbeheerder opgenomen.

  • j. Handreiking Diagnostiek, Ecologische kwaliteit van watersystemen

    Monitoring nader onderzoek wordt ingezet wanneer de exacte oorzaak van het niet halen van de goede watertoestand niet bekend is dan wel een incidentele verontreiniging optreed, bijvoorbeeld als gevolg van een calamiteit. Deze handreiking geeft invulling hoe monitoring nader onderzoek kan worden uitgevoerd bij het achterhalen van de oorzaak voor het niet realiseren van de goede toestand.

  • k. Bijlage bij de Regeling monitoring Kaderrichtlijn water

    Met de vermelding van deze bijlage bij de regeling in het onderhavige besluit is de bijlage onderdeel van het monitoringsprogramma. Hierdoor biedt het programma een volledig overzicht van de wijze waarop de monitoring plaatsvindt en welke indicatoren hierbij worden gehanteerd.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.C. Huizinga-Heringa.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C.M.P.S. Eurlings.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.


XNoot
1

Deze documenten zijn te vinden op www.kaderrichtlijnwater.nl.

XNoot
2

Met toestand- en trendmonitoring wordt beoogd de ontwikkeling van een watersysteem op lange termijn te volgen en de trends voor zowel menselijke activiteiten als veranderingen in natuurlijke omstandigheden vast te stellen en te beoordelen. De waterlichamen binnen een stroomgebied worden in dat geval globaal beoordeeld. Dit type monitoring dient in alle omstandigheden te worden uitgevoerd.

XNoot
3

Operationele monitoring wordt verricht om de toestand vast te stellen van die waterlichamen waarvan is gebleken dat ze gevaar lopen de milieudoelstellingen die op grond van artikel 4 van de Krw gelden, niet te bereiken. Daarnaast wordt operationele monitoring uitgevoerd om uit de maatregelenprogramma’s resulterende wijzigingen in de toestand van die waterlichamen te beoordelen. Operationele monitoring vindt dan ook plaats in gebieden waar zich problemen voordoen en is juist geschikt om de ontwikkeling op korte termijn in kaart te brengen.

XNoot
4

Monitoring voor nader onderzoek wordt alleen toegepast bij oppervlaktewaterlichamen en vindt plaats wanneer de oorzaak voor een overschrijding van de doelstellingen niet bekend is en wanneer bepaalde doelstellingen die in artikel 4 van de Krw zijn vastgesteld, niet worden bereikt en er nog geen operationele monitoring is ingesteld om te achterhalen waarom een of meer waterlichamen de milieudoelstellingen niet bereiken. Dit type monitoring wordt eveneens ingezet als een incidentele verontreiniging is geconstateerd en de omvang en het effect hiervan moet worden vastgesteld. Omdat het bij deze monitoring gaat om specifieke, incidentele situaties, hangt de vaststelling van de monitoringsfrequenties en het monitoren van de stoffen,de kwaliteitselementen en parameters af van de concrete omstandigheden van het geval. In feite betreft het ad-hoc gevallen.

XNoot
5

Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid tot wijziging en vervolgens intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG (Pb EU L348).

Naar boven