Besluit van 15 maart 2010, nr. 10.000658, houdende aanwijzing onroerende zaken ter onteigening ten algemenen nutte in de gemeente Haarlemmermeer krachtens artikel 72a van de onteigeningswet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Beschikken bij dit besluit op het verzoek van de provincie Noord-Holland van 23 juni 2009, kenmerk 2009-28997, tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening ingevolge artikel 72a van de onteigeningswet ten behoeve van de omlegging van de provinciale weg N201 vanaf de Kruisweg ter hoogte van het HOV-viaduct ‘De Hoek’ tot de Aalsmeerderweg, een parallelstructuur A4 vanaf de Bennebroekerweg tot de Kruisweg, alsmede de aansluiting van de Bennebroekerweg op de A4, met bijkomende werken, in de gemeente Haarlemmermeer.

Onze Minister van Verkeer en Waterstaat heeft de beslissing op het verzoek voorgedragen bij brief van 19 januari 2010, nr. RWSCD BJV 2010/5, Rijkswaterstaat Corporate Dienst, Eenheid Bestuurlijk Juridische Zaken en Vastgoed.

Overeenkomstig artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht hebben het ontwerp van het te nemen besluit alsmede de in artikel 63 van de onteigeningswet genoemde stukken in de periode van donderdag 17 september 2009 tot en met woensdag 28 oktober 2009 in de gemeente Haarlemmermeer en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage gelegen. Voorafgaand daaraan is de terinzagelegging overeenkomstig artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht aangekondigd op woensdag 16 september 2009 in het huis-aan-huisblad ‘Witte Weekblad Haarlemmermeer’ en de Staatscourant, nr. 13791. Voorts is overeenkomstig artikel 3:13 van de Algemene wet bestuursrecht voorafgaand aan de terinzagelegging het ontwerp van het te nemen besluit toegezonden aan belanghebbenden en aan de verzoeker om onteigening. Belanghebbenden zijn hierbij uitgenodigd voor een hoorzitting in de gemeente Haarlemmermeer op woensdag 28 oktober 2009.

In genoemde kennisgeving zijn belanghebbenden op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot het naar keuze schriftelijk of mondeling naar voren brengen van zienswijzen. De volgende belanghebbenden hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt:

  • mevrouw mr. A.M. Nijboer namens de heer P.C. ’t Hooft, de heer H. ’t Hooft en mevrouw M. ’t Hooft, eigenaars van de onroerende zaken met grondplannummers 1, 7 en 54, mede namens maatschap ’t Hooftsaeck en Onroerend Goed Maatschappij De Meer B.V.; van deze laatste is echter niet gebleken dat zij belanghebbende is.

Overwegingen

Ingevolge artikel 72a van de onteigeningswet kan onteigening plaatsvinden onder meer ten behoeve van de aanleg en verbetering van wegen.

  • 1. Reclamanten brengen naar voren dat zij een zienswijze hebben ingediend en vervolgens beroep hebben ingesteld tegen het vrijstellingsbesluit (genoemd onder ‘Overige overwegingen’, hierna te noemen: de vrijstelling). Reclamanten verzoeken deze zienswijze en dit beroepschrift als onderdeel van hun tegen de onderhavige onteigening ingediende zienswijze te beschouwen. In die zienswijze en dat beroep stellen reclamanten, kort gezegd, de ruimtelijke onderbouwing van het onderhavige werk aan de orde. Daarbij merken reclamanten op dat in het kader van de onteigeningsprocedure mede rekening gehouden dient te worden met de uitvoerbaarheid van het werk. Gelet op de argumenten uit hun zienswijze en beroepschrift tegen de vrijstelling zijn reclamanten van opvatting dat deze vrijstelling niet in stand kan blijven. Daarmee is de planologische uitvoerbaarheid van het werk ongewis. Dat betekent dat van urgentie evenmin sprake is, nu allerminst zeker is dat binnen een periode van vijf jaar tot aanleg van het werk overgegaan kan worden.

  • 2. Reclamanten stellen dat er onvoldoende minnelijk overleg met hen heeft plaatsgevonden.

  • 3. Verder betwisten reclamanten dat onteigening in het onderhavige geval op basis van artikel 72a van de onteigeningswet plaats kan vinden. Veeleer had de procedure op grond van titel IV van de onteigeningswet toegepast moeten worden. Bovendien is de vrijstelling ter inzage gelegd na 1 juli 2008. Volgens reclamanten betekent dit, gelet op artikel 9.7.1 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening, dat de onteigeningswet van 1 juli 2008 van toepassing is. De onteigeningswet zoals zij geldt na (Wij lezen: sinds) 1 juli 2008 bepaalt dat onteigening alleen op basis van een projectbesluit kan plaatsvinden. Onteigening op basis van de voorliggende vrijstelling is derhalve niet mogelijk.

  • 4. Uit het ter inzage gelegde ontwerpbesluit tot aanwijzing ter onteigening blijkt volgens reclamanten niet dat er een afweging van de belangen is gemaakt waarbij het algemene nut van het voorgenomen werk en de omvang daarvan, de plaats waar het werk tot uitvoering moet komen en de noodzaak om tot onteigening over te gaan zijn afgewogen tegen het door de onteigening te treffen individuele belang van reclamanten.

  • 5. Voorts voeren reclamanten aan dat ten onrechte niet is onderzocht of het werk ook zonder verwerving van hun gronden kan worden uitgevoerd, bijvoorbeeld door het vestigen van een zakelijk recht.

Ad 1.

Ten aanzien van dit onderdeel van de zienswijze van reclamanten overwegen Wij dat de planologische aspecten van het te realiseren werk in de procedure op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud) aan de orde gesteld dienen te worden, zoals reclamanten ook gedaan hebben. In het kader van de administratieve onteigeningsprocedure kunnen hierover geen zelfstandige uitspraken worden gedaan. Dit brengt, behoudens uitzonderlijke gevallen, met zich dat in een onteigeningsprocedure de uitvoerbaarheid van het werk niet op basis van planologische argumenten in twijfel getrokken kan worden.

Overigens merken Wij in algemene zin met betrekking tot de start van de administratieve onteigeningsprocedure in relatie tot de voortgang van de planologische procedure nog op dat de onteigeningsprocedure op grond van artikel 72a van de onteigeningswet niet de eis stelt dat de planologische grondslag van het te maken werk (in dit geval gaat het om een vrijstelling op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening) onherroepelijk is. Wel geldt dat de planologische inpassing van het werk waarvoor wordt onteigend ten minste zover moet zijn gevorderd dat belanghebbenden, op het moment dat de termijn voor het indienen van zienswijzen tegen de voorgenomen onteigening gaat lopen, tevens de mogelijkheid hebben (gehad) om in de desbetreffende planologische procedure zienswijzen in te dienen. Aan dit vereiste is in dit geval voldaan, zoals blijkt uit hetgeen onder ‘Overige overwegingen’ is weergegeven, zodat met de administratieve onteigeningsprocedure een aanvang kon worden gemaakt. Overigens merken Wij op dat de feitelijke uitvoering eerst kan aanvangen nadat de benodigde planologische procedures zijn doorlopen en de benodigde vergunningen en ontheffingen zijn verleend.

Wat betreft de opmerking van reclamanten over het ontbreken van urgentie vanwege de niet uit te sluiten mogelijkheid dat de vrijstelling niet (geheel) in stand zal blijven, merken Wij op dat Ons van aanwijzingen in die richting niet is gebleken. Op het beroep moet nog worden beslist. De verzoeker om onteigening heeft aangegeven dat in de huidige planning de aanvang van de werkzaamheden voorzien is voor begin 2010. Hiermee is de urgentie van de onteigening in beginsel gegeven.

Ad 2.

Met betrekking tot dit onderdeel van de zienswijze stellen Wij voorop dat onteigening moet worden gezien als een uiterst middel. Eerst indien langs minnelijke weg redelijkerwijs niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming kan worden gekomen, kan naar dit middel gegrepen worden. In de procedure op grond van titel IIa van de onteigeningswet is in het algemeen genoegzaam aan dit vereiste voldaan indien op het moment van de terinzagelegging van de onteigeningsbescheiden een begin met het minnelijk overleg is gemaakt en dit overleg tot een redelijk punt is voortgezet. Daarbij is het wenselijk, maar niet altijd noodzakelijk, dat op dat moment ook reeds een formeel bod is uitgebracht. Voldoende is dat sprake is geweest van redelijke doch vruchteloos gebleken pogingen om hetgeen onteigend moet worden langs minnelijke weg te verwerven. In dat geval kan een verzoeker om onteigening in beginsel tot onteigening besluiten om op een redelijk tijdstip tot uitvoering van het desbetreffende project over te kunnen gaan. Het zou, met het oog op de voortgang van een dergelijk project, te ver gaan de eis te stellen dat partijen ten tijde van de terinzagelegging van de onteigeningsbescheiden al zijn ‘uitonderhandeld’.

Over het verloop van het minnelijk overleg tussen reclamanten en de verzoeker om onteigening merken Wij op dat Ons uit door de verzoeker om onteigening overgelegde stukken en verstrekte informatie is gebleken dat het eerste gesprek met reclamanten heeft plaatsgevonden in april 2008. Op 19 juli 2008 is de eerste schriftelijke bieding aan reclamanten gedaan. Hierin was nog enkel de onroerende zaak met grondplannummer 1 aan de orde. Op 10 februari 2009 wordt namens de verzoeker om onteigening opnieuw een bod gedaan dat thans op beide in deze onteigening betrokken onroerende zaken betrekking heeft. Namens de verzoeker wordt in deze brief medegedeeld dat uit met reclamanten gevoerde telefoongesprekken duidelijk is geworden dat zij de wens hebben dat de verzoeker beide percelen geheel aankoopt. De verzoeker is hiertoe echter niet genegen.

Per brief van 4 april 2009 doet de verzoeker een aangepast bod, dat namens reclamanten echter op 14 april 2009 schriftelijk wordt afgewezen vanwege het ontbreken van een onherroepelijk planologisch besluit voor het werk. Reclamanten herhalen wel bereid te zijn om te praten over verkoop van de percelen in hun geheel. De verzoeker reageert met een brief van 5 juni 2009 waarin hij aangeeft dat aankoop van het geheel gelet op de geringe oppervlakte van de benodigde grond in verhouding tot dat geheel geen redelijk alternatief is. Verder wijst de verzoeker erop dat voor het plan van het onderhavige werk een aparte vrijstellingsprocedure loopt zodat er zijns inziens geen reden is de pogingen tot verwerving van de betrokken perceelsgedeelten te beëindigen. Wel is, door aanpassing van de bochtstructuur ter plaatse, een kleine vermindering van de benodigde oppervlakte bewerkstelligd. Hiervoor doet de verzoeker in dezelfde brief een aangepast aanbod. Eind juni 2009 is er namens de verzoeker contact met de adviseur van reclamanten, waarin deze bevestigt dat reclamanten pas bereid zijn te praten over verkoop van de grond als de planologische grondslag definitief is.

Het bovenstaande in ogenschouw nemend zijn Wij van oordeel dat de verzoeker om onteigening voldoende doch vruchteloos gebleken pogingen heeft ondernomen om hetgeen voor de uitvoering van het werk nodig is langs minnelijke weg te verkrijgen. Op het moment van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken stond genoegzaam vast, dat de verzoeker niet binnen een redelijke termijn met reclamanten tot overeenstemming kon komen. Daarbij heeft de verzoeker vóór de start van de onteigeningsprocedure verschillende malen een aanbod gedaan. Reclamanten zijn niet inhoudelijk op deze biedingen ingegaan, enerzijds omdat zij de afloop van de planologische procedure ter inpassing van het voorgenomen werk wensten af te wachten, anderzijds omdat zij enkel over verkoop van het geheel wilden praten. Daarbij wijzen Wij er nog op dat onroerende zaken die slechts gedeeltelijk voor de realisatie van het werk nodig zijn alleen voor dat gedeelte ter onteigening aangewezen kunnen worden. Ingevolge artikel 38 van de onteigeningswet bestaat in bepaalde omstandigheden de mogelijkheid om gehele overname te vorderen van onroerende zaken waarvan slechts een gedeelte wordt onteigenend. Deze mogelijkheid komt echter pas in het kader van de gerechtelijke onteigeningsprocedure aan de orde. Voordien kan aankoop van het geheel in het minnelijk overleg tussen de verzoeker om onteigening en belanghebbenden betrokken worden, zoals in het onderhavige geval ook gebeurd is. Zoals bovenstaand reeds is opgemerkt is de verzoeker niet ingegaan op de wens van reclamanten tot overname van het geheel vanwege de geringe oppervlakte van de benodigde grond in verhouding tot dat geheel. Dit komt Ons niet onredelijk voor.

Het overleg met reclamanten wordt voortgezet. Dit overleg, dan wel het overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet vooraf dient te gaan aan de start van de gerechtelijke onteigeningsprocedure, zal wellicht alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

Ad 3.

Voor zover reclamanten betogen dat in het onderhavige geval artikel 72a van de onteigeningswet geen basis voor onteigening biedt, overwegen Wij dat zij dit betoog niet met gronden onderbouwen. Ingevolge artikel 72a van de onteigeningswet kan onteigening plaatsvinden onder meer ten behoeve van de aanleg en verbetering van wegen. De onderhavige werken zijn aan te merken als wegen in de zin van dit artikel. Hieruit volgt dat deze werken onder het toepassingsbereik van artikel 72a van de onteigeningswet vallen.

De stelling van reclamanten dat titel IV van de onteigeningswet in het onderhavige geval evenmin de mogelijkheid tot onteigening biedt, kan in de procedure op basis van artikel 72a van de onteigeningswet buiten beschouwing worden gelaten.

Ad 4.

Ten aanzien van de opmerking van reclamanten dat het ter inzage gelegde ontwerpbesluit ten onrechte geen blijk geeft van een afweging van het algemeen belang van het voorgenomen werk tegen hun individuele belang, merken Wij op dat in een ontwerpbesluit tot aanwijzing ter onteigening dat overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ter inzage wordt gelegd in beginsel niet uitdrukkelijk aandacht wordt besteed aan individuele belanghebbenden. Het ontwerpbesluit dient ertoe voor belanghebbenden duidelijk te maken welke instantie ten behoeve van welk project om aanwijzing ter onteigening heeft verzocht. Tevens wordt in het ontwerpbesluit inzicht gegeven in de aan het algemeen belang ontleende overwegingen die aan het project ten grondslag liggen alsook over de voortgang van de planologische inpassing ervan.

Met de terinzagelegging van het ontwerpbesluit, waarin het voornemen tot aanwijzing ter onteigening is vervat, wordt tot uitdrukking gebracht dat er naar Ons oordeel niet op voorhand termen aanwezig zijn die tot afwijzing van het verzoek om onteigening dienen te leiden en dat er dus ook geen sprake is van een onevenredige benadeling van enige belanghebbende door de voorgenomen onteigening. Indien een belanghebbende van mening is dat het voornemen tot aanwijzing ter onteigening op onjuiste gronden berust, staat hem de mogelijkheid open hiertegen schriftelijk of mondeling een zienswijze in te dienen.

In het bijzonder met betrekking tot de door reclamanten aan de orde gestelde belangenafweging merken Wij op dat deze afweging in abstracto reeds in de onteigeningswet zelf is gemaakt doordat deze wet nauwkeurig aangeeft in welke gevallen en onder welke voorwaarden onteigening kan plaatsvinden en met name voorschrijft dat de onteigende aanspraak heeft op volledige schadevergoeding. Waar het gaat om de situering van het werk vindt de afweging van belangen plaats in de planologische procedure. Hieruit volgt dat de door Ons, mede in het licht van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht, te verrichten belangenafweging in beginsel opgaat in toetsing aan de door de onteigeningswet gestelde en in de jurisprudentie uitgewerkte voorwaarden. Reclamanten geven in hun zienswijze, afgezien van de overige door hen aangevoerde gronden, verder ook niet aan, dat of hoe zij in dit geval onevenredig benadeeld zouden worden.

Voor het overige merken Wij nog op dat onder ‘Overige overwegingen’ staat weergegeven welk algemeen belang met de onderhavige werken is gediend.

Ad 5.

Aangaande de stelling van reclamanten dat ten onrechte niet is onderzocht of het werk ook zonder verwerving van hun grond gerealiseerd kan worden, merken Wij het volgende op. Uit de ter inzage gelegde onteigeningsstukken blijkt dat de grond van reclamanten nodig is voor de aanleg enerzijds van een deel van de te verleggen Aalsmeerderweg en anderzijds van een deel van een watergang nabij de parallelstructuur langs de rijksweg A4. Na realisering van het werk op de grond van reclamanten zullen de resterende gebruiksmogelijkheden ervan nagenoeg nihil zijn. Reeds daarom ligt vestiging van een zakelijk recht naar Ons oordeel niet in de rede.

Bij de zojuist genoemde watergang wordt ook grond ter onteigening aangewezen die tijdelijk, als werkterrein voor de realisering van een duiker, benodigd is. Ten aanzien van dit perceelsgedeelte geldt vanzelfsprekend dat blijvende eigendomsverwerving niet nodig is. Om die reden heeft de verzoeker om onteigening in het minnelijk overleg voor dit gedeelte een voorstel tot sluiting van een huurovereenkomst gedaan. Nu reclamanten hierop niet zijn ingegaan, is de noodzaak ontstaan ook dit gedeelte ter onteigening aan te wijzen.

Overige overwegingen

Binnen het projectgebied zijn de volgende bestemmingsplannen van kracht:

  • De Hoek (raadsbesluit van 22 november 1984, goedkeuring door gedeputeerde staten van Noord-Holland op 6 augustus 1985)

  • Hoofddorp A4 Zone West (raadsbesluit van 1 januari 2004, goedkeuring door gedeputeerde staten op 22 februari 2005)

  • Landelijk Gebied (raadsbesluit van 24 november 1988, goedkeuring door gedeputeerde staten op 11 juli 1989)

  • Geniedijk fietsbruggetjes (raadsbesluit van 18 februari 2003, goedkeuring door gedeputeerde staten op 30 juni 2003)

  • Zuidtangent (raadsbesluit van 28 januari 1999, goedkeuring door gedeputeerde staten op 1 juni 1999)

Aangezien de te maken werken in strijd zijn met deze bestemmingsplannen is ten behoeve van de planologische inpassing ervan op 11 december 2007 een vrijstellingsverzoek bij burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer ingediend. Het ontwerp vrijstellingsbesluit heeft van 29 augustus 2008 tot 10 oktober 2008 ter visie gelegen. Er zijn vijf zienswijzen ingediend. De gemeente heeft op 18 februari 2009 een verklaring van geen bezwaar bij gedeputeerde staten van Noord-Holland aangevraagd. Gedeputeerde staten hebben deze verklaring op 21 april 2009 afgegeven. De vrijstelling is op 18 juni 2009 verleend. Hiertegen is beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De provincie Noord-Holland wordt geconfronteerd met een groeiende stagnatie van de verkeersafwikkeling van de huidige N201 op de A4, ter hoogte van Haarlemmermeer. Op de N201 neemt de verkeersintensiteit toe vanuit de woonkernen Hoofddorp, Aalsmeer en Uithoorn. Dit heeft te maken met de groei van de bevolking gedurende de laatste decennia, alsmede met de toenemende bedrijvigheid in het gebied. Zo bevindt zich op dit gedeelte van de N201 veel woon/werk- en transportverkeer van en naar economische centra als Schiphol, de Bloemenveiling Aalsmeer en omliggende bedrijventerreinen. De toenemende drukte op de N201 leidt tot steeds grotere problemen ten aanzien van de bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid.

In het Realisatiebesluit N201+ hebben de provincies Noord-Holland en Utrecht, de gemeenten Aalsmeer, Haarlemmermeer, Uithoorn, Amstelveen en De Ronde Venen afspraken gemaakt over de uitwerking en realisatie van het Masterplan N201+ ten aanzien van het bereikbaarder, leefbaarder en verkeersveiliger maken van de regio. Het uitgangspunt van het Masterplan N201+ is om de N201 om de bebouwde kommen heen te leiden en daarmee het verkeer zo snel mogelijk af te voeren naar het hoofdwegennet.

De onderhavige werken maken deel uit van dit Masterplan. Door de N201 ter hoogte van de A4 om te leggen en twee nieuwe aansluitingen te realiseren wordt de doorstroming op de N201 vergroot en tegelijk meer ruimte geboden aan verdere economische ontwikkeling van de omliggende gebieden, zoals de bedrijvenparken Beukenhorst Oost-Oost, Schiphol Logistics Park en de A4 zone West. De nieuwe verlegde N201 sluit ten zuiden van de bestaande aansluiting aan op de A4 via een half klaverblad. De bestaande aansluiting die komt te vervallen wordt verwijderd. Ter hoogte van de Bennebroekerweg komt een tweede aansluiting op de A4. Beide aansluitingen worden door middel van parallelbanen verbonden met de A4. De noordelijke aansluiting ontsluit de locale verbindingswegen naar Hoofddorp en Aalsmeer en de bedrijventerreinen van ‘Beukenhorst Oost-Oost’. Aan de zuidkant worden de toekomstige bedrijventerreinen ‘Werkstad A4’ en ‘SGN’ (glastuinbouw) ontsloten. Op termijn is ontsluiting naar Hoofddorp-zuid en Rijsenhout mogelijk. De parallelstructuur langs de A4 zorgt voor een scheiding van het doorgaande verkeer Schiphol/Den Haag en het bestemmingsverkeer richting de hiervoor genoemde locaties.

Het moet in het belang van de doorstroming van het verkeer en de verbetering van de bereikbaarheid van de Noordelijke Randstad noodzakelijk worden geacht dat de provincie Noord-Holland de eigendom verkrijgt van de in dit besluit genoemde onroerende zaken.

De door reclamanten naar voren gebrachte zienswijze wordt niet van zodanig gewicht geacht dat op grond daarvan het verzoek om een koninklijk besluit ex artikel 72a van de onteigeningswet moet worden afgewezen.

Beslissing;

Gelet op de onteigeningswet,

Gehoord de Raad van State, advies van 17 februari 2010, nr. W09.10.0022/IV en gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 9 maart 2010, nr. RWSCD BJV 2010/180, Rijkswaterstaat Corporate Dienst, Eenheid Bestuurlijk Juridische Zaken en Vastgoed,

Hebben wij goedgevonden en verstaan:

Ten behoeve van de omlegging van de provinciale weg N201 vanaf de Kruisweg ter hoogte van het HOV-viaduct ‘De Hoek’ tot de Aalsmeerderweg, een parallelstructuur A4 vanaf de Bennebroekerweg tot de Kruisweg, alsmede de aansluiting van de Bennebroekerweg op de A4, met bijkomende werken, in de gemeente Haarlemmermeer, zullen ten algemenen nutte en ten name van de provincie Noord-Holland worden onteigend de onroerende zaken, aangeduid op de grondtekeningen die ingevolge artikel 63 van de onteigeningswet in de gemeente Haarlemmermeer en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst ter inzage hebben gelegen als:

 

Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Haarlemmermeer

Grondplan nr.

Te onteigenen grootte

Als

Ter grootte van

Sectie en nr.

Ten name van

      
 

ha

a

ca

 

ha

a

ca

  

1

0

15

51

berging-stalling (garage-schuur) terrein (grasland)

4

99

13

AL 1201

1/3 eigendom: Pieter Cornelis ’t Hooft, Harderwijk;

verkregen ten behoeve van maatschap, betrokken persoon:

         

Maatschap t Hooftsaeck, Aalsmeerderbrug;

         

Gehuwd met: Fokkina Elisabeth Cazemier, Harderwijk.

         

1/3 eigendom: Hugo ’t Hooft, Aalsmeerderbrug;

         

verkregen ten behoeve van maatschap, betrokken persoon:

         

Maatschap t Hooftsaeck, Aalsmeerderbrug;

         

Gehuwd met: Frederika Gadske Cazemeer, Aalsmeerderbrug.

         

1/3 eigendom: Maria ’t Hooft, Hulshorst;

         

verkregen ten behoeve van maatschap, betrokken persoon:

         

Maatschap t Hooftsaeck, Aalsmeerderbrug.

          

4

0

24

39

luchtverkeer

0

98

09

AL 1725

2637/5000 eigendom: Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V., Amstelveen;

         

verkregen ten behoeve van commanditaire vennootschap, betrokken persoon: Schiphol Logistics Park C.V., zetel: Schiphol;

         

238/625 eigendom: Schiphol Real Estate B.V., Luchthaven Schiphol;

         

verkregen ten behoeve van commanditaire vennootschap, betrokken persoon: Schiphol Logistics Park C.V., zetel: Schiphol;

         

227/2500 eigendom: SADC Commandiet SLP B.V., zetel: Schiphol;

         

verkregen ten behoeve van commanditaire vennootschap, betrokken persoon: Schiphol Logistics Park C.V., zetel: Schiphol;

         

1/1000 eigendom: Schiphol Logistics Park B.V., zetel: Schiphol;

         

verkregen ten behoeve van commanditaire vennootschap, betrokken persoon: Schiphol Logistics Park C.V., zetel: Schiphol.

          

5

0

04

30

wonen (agrarisch) erf-tuin

0

31

45

AL 1724

Schiphol Real Estate B.V., Luchthaven Schiphol.

          

6

0

29

03

wonen (agrarisch) terrein (akkerbouw)

1

26

52

AL 1538

Pieter van der Vlugt, Rozenburg NH.

          

7

0

00

26

wegen

7

17

20

AL 120

Als grondplannummer 1.

54

0

00

35

    
          

8

0

07

22

luchtverkeer

58

26

29

AL 1723

2637/5000 eigendom: Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V., Amstelveen;

verkregen ten behoeve van commanditaire vennootschap, betrokken persoon: Schiphol Logistics Park C.V., zetel: Schiphol;

238/625 eigendom: Schiphol Real Estate B.V., Luchthaven Schiphol;

9

16

51

99

     

13

0

03

94

     

39

0

00

61

     

40

0

00

44

     

53

0

00

43

     
         

verkregen ten behoeve van commanditaire vennootschap, betrokken persoon: Schiphol Logistics Park C.V., zetel: Schiphol;

         

227/2500 eigendom: SADC Commandiet SLP B.V., zetel: Schiphol;

         

verkregen ten behoeve van commanditaire vennootschap, betrokken persoon: Schiphol Logistics Park C.V., zetel: Schiphol;

         

1/1000 eigendom: Schiphol Logistics Park B.V., zetel: Schiphol;

         

verkregen ten behoeve van commanditaire vennootschap, betrokken persoon: Schiphol Logistics Park C.V., zetel: Schiphol.;

         

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B van de Belemmeringenwet Privaatrecht op gedeelte van perceel: N.V. Nederlandse Gasunie, Groningen;

         

opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: De Staat (defensie), Leiden, zetel: ’s-Gravenhage.

          

10

0

17

00

wonen (agrarisch) erf-tuin

0

67

25

AL 1722

Schiphol Real Estate B.V., zetel: Luchthaven Schiphol;

         

Gerechtigde zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B van de Belemmeringenwet Privaatrecht op gedeelte van perceel:

         

N.V. Nederlandse Gasunie, Groningen;

         

opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

         

De Staat (defensie), Leiden, zetel: ’s-Gravenhage.

          

15

3

95

92

terrein (akkerbouw)

4

72

30

AL 47

De gemeente Haarlemmermeer, Hoofddorp, zetel: Haarlemmermeer.

16

0

00

14

    
          

17

0

00

30

wonen terrein (akkerbouw)

27

19

60

AL 1609

Als grondplannummer 15.

22

0

91

56

    

48

0

35

19

    

49

3

20

73

    

51

0

00

25

    

52

0

00

67

    
          

18

0

66

40

terrein (grasland)

4

21

10

AL 1329

Jan van Arkel, Hoofddorp;

55

0

00

61

     

opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: De Staat (defensie), Leiden, zetel: ’s-Gravenhage;

         

opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: De Staat (verkeer en waterstaat), Leiden, zetel: ’s-Gravenhage.

          

19

0

06

04

water

3

85

25

AL 27

Hoogheemraadschap van Rijnland, Leiden.

          

20

0

03

44

dijk

3

77

50

AL 28

Als grondplannummer 15.

          

21

0

10

94

water

1

15

20

AL 29

Als grondplannummer 19.

          

24

3

39

05

terrein (akkerbouw)

12

06

20

AL 44

Als grondplannummer 15.

25

2

89

12

    
          

26

2

29

94

water

2

29

90

AL 138

Als grondplannummer 19.

          

28

 

62

32

Terrein (grasland)

6

09

21

AL 1753

Elora B.V., Amsterdam, zetel: Purmerland;

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B van de Belemmeringenwet Privaatrecht op gedeelte van perceel: N.V. Nederlandse Gasunie, zetel: Groningen.

29

  

64

    

66

  

29

    
          

30

0

13

09

water

2

49

50

AL 1143

Hoogheemraadschap van Rijnland, Leiden;

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B van de Belemmeringenwet Privaatrecht: De Staat (Verkeer en Waterstaat), Leiden, zetel: ’s-Gravenhage.

          

31

0

17

10

Geniedijk

3

81

30

AL 1144

De gemeente Haarlemmermeer, Hoofddorp, zetel: Haarlemmermeer;

         

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B van de Belemmeringenwet Privaatrecht: De Staat (Verkeer en Waterstaat), Leiden, zetel: ’s-Gravenhage.

          

36

0

30

54

water

1

55

00

AL 1145

Als grondplannummer 30.

          

41

0

01

26

wegen

1

77

00

AL 178

Als grondplannummer 15.

          

42

0

48

97

terrein (akkerbouw)

17

76

30

AL 709

Als grondplannummer 15.

43

0

25

82

    

44

0

65

46

    
          

45

0

33

14

terrein (akkerbouw)

6

71

80

AL 33

Als grondplannummer 15.

46

0

19

79

    
          

47

0

34

43

terrein (akkerbouw)

6

68

30

AL 46

De gemeente Haarlemmermeer, Hoofddorp, zetel: Haarlemmermeer;

50

0

00

15

     

64

3

22

92

     

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B van de Belemmeringenwet Privaatrecht: N.V. Nederlandse Gasunie, Groningen.

          

56

0

19

36

terrein (akkerbouw)

z

34

76

AL 945

De gemeente Haarlemmermeer, Hoofddorp, zetel: Haarlemmermeer;

         

opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: De Staat (defensie), Leiden, zetel: ’s-Gravenhage.

          

57

0

19

65

terrein (akkerbouw)

5

34

52

AL 944

Als grondplannummer 56.

          

58

0

20

38

terrein (akkerbouw)

5

34

52

AL 943

De gemeente Haarlemmermeer, Hoofddorp, zetel: Haarlemmermeer;

59

0

00

34

     
         

opstalrecht nutsvoorzieningen:

         

De Staat (financiën, domeinen), Leiden,

         

zetel: ’s-Gravenhage.

          

60

0

00

35

wonen (agrarisch) terrein (grasland)

19

97

60

AL 1398

De gemeente Haarlemmermeer, Hoofddorp, zetel: Haarlemmermeer;

62

0

61

79

    
         

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B van de Belemmeringenwet Privaatrecht: N.V. Nederlandse Gasunie, Groningen;

         

opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: De Staat (defensie), Leiden, zetel: ’s-Gravenhage.

          

65

2

63

92

water

2

79

50

AL 163

Als grondplannummer 19.

          

67

0

00

34

terrein (akkerbouw)

12

24

71

AL 1330

Als grondplannummer 15.

68

0

49

36

    

69

0

00

34

    
          

70

0

00

33

terrein (grasland)

9

72

02

AL 1215

1/6 eigendom belast met erfpacht: Govert Jan Karel Marie van der Velden, Utrecht;

71

0

24

67

     
         

1/6 eigendom belast met erfpacht: Rutger Eugene Marie van der Velden, Utrecht;

1/6 eigendom belast met erfpacht: Vivine Josephine Jeanne Marie van der Velden, Utrecht;

         

1/6 eigendom belast met erfpacht: Steven Paul Karel Marie van der Velden, gehuwd met: Catharina Clasina Quirine Francisca Statius van Eps, Brussel (België);

         

1/6 eigendom belast met erfpacht: Eveline MartineMarie van der Velden, Kuala Lumpur (Mali), gehuwd met: Ruud Jona, Kuala Lumpur (Mali);

         

1/6 eigendom belast met erfpacht: Jurgen Jan Isidoor Marie van der Velden, Leiden;

         

1/3 erfpacht: Bernardus Lanser, gehuwd met Cornelia Groenewoud, Rijsenhout;

         

verkregen ten behoeve van vennootschap onder firma, betrokken persoon: Fa. B. Lanser en zn., Rijsenhout, zetel: Haarlemmermeer;

         

1/3 erfpacht: Andre Lanser, Sint Maarten;

         

verkregen ten behoeve van vennootschap onder firma, betrokken persoon: Fa. B. Lanser en zn., Rijsenhout, zetel: Haarlemmermeer;

         

1/3 erfpacht: Arie Johannes Cornelis Lanser, Rozenburg NH;

         

verkregen ten behoeve van vennootschap onder firma, betrokken persoon: Fa. B. Lanser en zn., Rijsenhout, zetel: Haarlemmermeer;

         

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B van de Belemmeringenwet Privaatrecht op gedeelte van perceel: De gemeente Haarlemmermeer, Hoofddorp, zetel: Haarlemmermeer.

          

72

0

24

65

wonen (agrarisch) terrein (grasland)

5

26

90

AL 663

Schiphol Real Estate B.V., Luchthaven Schiphol

73

0

00

31

    
          

74

0

00

36

terrein (akkerbouw)

45

00

81

AL 1225

Schiphol Real Estate B.V., Luchthaven Schiphol;

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B van de Belemmeringenwet Privaatrecht op gedeelte van perceel: De gemeente Haarlemmermeer, Hoofddorp, zetel: Haarlemmermeer.

75

0

00

73

     

76

0

00

57

     

77

7

67

71

     

78

0

44

89

     
          

79

0

46

63

terrein (akkerbouw)

12

80

90

AL 827

Als grondplannummer 15.

80

0

33

05

    
          

81

82

0

0

17

25

24

57

terrein (akkerbouw)

8

37

50

AL 59

1/5 eigendom belast met vruchtgebruik: Cornelis Josephus Antonius van Lede, gehuwd met Vanessa Cornelie Quarles van Ufford, Hilversum;

     
         

1/5 eigendom belast met vruchtgebruik: Maria Paulina van Lede, gehuwd met Herman Adriaan van Karnebeek, ’s-Gravenhage;

         

1/5 eigendom belast met vruchtgebruik: Anne Benine Delphine van Lede, gehuwd met Maarten Boudewijn Bolle, Wassenaar;

         

1/5 eigendom belast met vruchtgebruik: Paulus Cornelis van Lede, Bloemendaal;

         

1/5 eigendom belast met vruchtgebruik: Barber van Lede, gehuwd met: George Gerard Willem van Tets, Baarn;

         

vruchtgebruik: Maria Henriette Paulina van Schaik, Hilversum (overleden), gehuwd geweest met Cornelis Paulus van Lede, Hilversum (overleden);

         

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B van de Belemmeringenwet Privaatrecht op gedeelte van perceel: N V Gasbedrijf Amstelland, Amstelveen;

         

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B van de Belemmeringenwet Privaatrecht op gedeelte van perceel: N.V. Nederlandse Gasunie, Groningen;

         

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B van de Belemmeringenwet Privaatrecht op gedeelte van perceel: De Staat (financiën, domeinen), zetel: ’s-Gravenhage.

          

83

0

00

28

wonen (agrarisch) terrein (grasland)

19

97

60

AL 1398

Als grondplannummer 60.

          

84

0

00

33

terrein (akkerbouw)

15

10

25

AL 155

Als grondplannummer 15.

85

8

25

48

    

86

0

00

73

    

87

0

00

60

    

88

0

39

95

    
          

89

1

26

74

terrein (akkerbouw)

10

10

72

AL 867

Als grondplannummer 15.

90

0

52

56

      
          

94

1

36

88

terrein (akkerbouw)

9

77

30

AL 45

Als grondplannummer 15.

115

4

77

72

      
          

114

0

04

24

berging-stalling (garage-schuur) erf-tuin

0

09

00

AL 1328

De gemeente Haarlemmermeer, Hoofddorp, zetel: Haarlemmermeer;

         

opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: De Staat (defensie), Leiden, zetel: ’s-Gravenhage;

         

opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: De Staat (verkeer en waterstaat), Leiden, zetel: ’s-Gravenhage.

          

117

0

02

28

water

0

67

80

AL 37

Als grondplannummer 19.

          

120

0

04

68

wegen

0

17

30

AK 1767

De gemeente Haarlemmermeer, Hoofddorp, zetel: Haarlemmermeer;

131

0

02

23

     
         

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B van de Belemmeringenwet Privaatrecht: Provincie Noord-Holland, Haarlem;

         

zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B van de Belemmeringenwet Privaatrecht: Waterleidingbedrijf Zuid-Kennemerland, Haarlem.

          

121

0

00

05

wegen

0

02

26

AK 337

Als grondplannummer 15.

Onze Minister van Verkeer en Waterstaat is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift aan de Raad van State zal worden gezonden.

Den Haag, 15 maart 2010

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C.M.P.S. Eurlings.

Naar boven