Regeling van de Minister van Buitenlandse Zaken van 1 april 2010, nr. DJZ/BR/0248-10, tot wijziging van de Sanctieregeling terrorisme 2007-II, in verband met de werkingsduur van aanwijzingsbesluiten

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Gelet op Resolutie 1373 van de Veiligheidsraad van Verenigde Naties 28 september 2001;

Gelet op Gemeenschappelijk Standpunt van de Raad van de Europese Unie van 27 december 2001 (2001/930/GBVB) inzake terrorismebestrijding (PbEG L 344);

Gelet op artikel 2, tweede lid, en artikel 3 van de Sanctiewet 1977;

Besluit:

ARTIKEL I

De Sanctieregeling terrorisme 2007-II wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Onder vernummering van de leden 1 tot en met 4 tot 2 tot en met 5 wordt een nieuw eerste lid toegevoegd, luidende:

  • 1. Indien personen of organisaties naar het oordeel van de Minister van Buitenlandse Zaken in overeenstemming met de Minister van Justitie en de Minister van Financiën behoren tot de kring van personen of organisaties, bedoeld in Resolutie 1373 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 28 september 2001, kan de Minister van Buitenlandse Zaken in overeenstemming met de Minister van Justitie en de Minister van Financiën ten aanzien van deze personen of organisaties een aanwijzingsbesluit vaststellen.

2. In het nieuwe tweede lid wordt ‘aangewezen door de Minister van Buitenlandse Zaken in overeenstemming met de Minister van Justitie en de Minister van Financiën’ vervangen door: bedoeld in het eerste lid.

B

Na artikel 3 wordt een nieuw artikel 3a ingevoegd, luidende:

Artikel 3a

Artikel 2, tweede tot en met vierde lid, is niet van toepassing op personen en organisaties die zijn vermeld in de lijst, bedoeld in artikel 2, derde lid, van Verordening (EG) nr. 2580/2001 van de Raad van de Europese Unie van 27 december 2001 (PbEG L 344) of in bijlage I van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van de Europese Unie van 27 mei 2002 (PbEG L 193) of waarop Sanctieregeling terrorisme 2002-II van toepassing is.

C

In artikel 3 wordt ‘artikel 2’ vervangen door: artikel 2, tweede tot en met vierde lid.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

M.J.M. Verhagen.

TOELICHTING

Nationale bevriezingsmaatregelen jegens in Nederland gevestigde personen of organisaties geven uitvoering aan internationaalrechtelijke verplichtingen, zoals neergelegd in o.a. Resolutie 1373 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Deze maatregelen komen tot stand op grondslag van de Sanctiewet 1977. Tot een dergelijke maatregel kan worden overgegaan indien betrokkene behoort tot de kring van personen of organisaties, bedoeld in resolutie 1373 en als ten aanzien van betrokkene – nog – geen Europees besluit (EU-listing) van toepassing is.

Tot 18 december 2007, de dag waarop de Sanctieregeling terrorisme 2007-II tot stand kwam, konden de tegoeden van in Nederland woonachtige of gevestigde personen of organisaties die behoren tot de kring waarop resolutie 1373 betrekking heeft, worden bevroren door vaststelling van een ministeriële regeling, onder vermelding van de namen van de getroffen personen of organisaties in een bijlage bij de regeling. Omdat door deze techniek de vermelding van de namen deel uitmaakte van de regeling zelf – een ‘algemeen verbindend voorschrift’ – bestond niet de mogelijkheid om daartegen een administratiefrechtelijke procedure aan te spannen en moesten betrokkenen die hun ‘listing’ in rechte wilden aanvechten een civielrechtelijke actie uit onrechtmatige daad instellen.

In de Sanctieregeling terrorisme 2007-II is voor een andere aanpak gekozen: de vermelding van personen of organisaties waarop de bevriezingsmaatregelen van toepassing zijn, maakt geen deel meer uit van de regeling zelf, maar is in afzonderlijke ‘aanwijzingsbesluiten’ neergelegd. Tegen dergelijke besluiten staan de administratiefrechtelijke mogelijkheden van bezwaar, beroep op de bestuursrechter en hoger beroep op de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State open. Voor deze nieuwe aanpak is gekozen omdat de administratiefrechtelijke rechtsgang meer is toegesneden op het bestuursrechtelijke karakter van de besluiten en voor betrokkenen eenvoudiger en voordeliger is.

In het algemeen volgt op een Nederlandse bevriezingsmaatregel een voordracht voor EU-listing van de betrokken persoon of organisatie. De nationale bevriezingsmaatregel vormt dan (mede) de grondslag voor EU-listing. Tot dusverre was het gebruikelijk om de nationale bevriezingsmaatregel in te trekken zodra de Europese besluitvorming was afgerond. Deze intrekking, vond plaats op juridisch-technische gronden en niet wegens een gewijzigde opvatting over de betrokken personen of organisaties. Een dergelijke intrekking was erop gericht om samenloop van regels te voorkomen. De normstelling die in een nationale bevriezingsmaatregel is neergelegd – zoals het verbod om financiële diensten te verrichten – is immers dezelfde als die geldt op grond van Verordening (EG) nr. 2580/2001 van de Raad van de Europese Unie van 27 december 2001 (PbEG L 344) of op grond van Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van de Europese Unie van 27 mei 2002 (PbEG L 193). Ongewijzigde handhaving van de nationale maatregel na plaatsing op een Europese lijst zou dan tot een doublure leiden.

Om te benadrukken dat het nationale aanwijzingsbesluit – mede – de grondslag vormt voor de EU-listing zal er – anders dan overeenkomstig de tot dusverre gevolgde praktijk – voortaan van worden afgezien om een nationaal aanwijzingsbesluit in te trekken na totstandkoming van de corresponderende EU-listing. Daardoor staat buiten twijfel dat het nationale aanwijzingsbesluit zijn betekenis behoudt als aanwijzing van betrokkenen als behorend tot de kring van personen en organisaties als bedoeld in Resolutie 1373 van de Veiligheidsraad en biedt het een aangrijpingspunt voor de behandeling van verzoeken om heroverweging door de nationale autoriteiten en voor de aanwending van nationale rechtsbeschermingsmiddelen.

Om onwenselijke samenloop van de verbodsbepalingen uit Sanctieregeling terrorisme 2007-II en de EU-regelgeving te vermijden is een nieuw artikel 3a opgenomen. Het nieuwe artikel 3a brengt voorts mee, dat de handhavings- en ontheffingsmogelijkheden van de Sanctieregeling terrorisme 2007-II plaatsmaken voor handhaving en ontheffing op grond van een van de sanctieregelingen die strekken tot implementatie van Verordening 881 of Verordening 2580 zodra betrokkene Europees gelist is, te weten de Sanctieregeling Osama bin Laden, Al-Qa'ida en Taliban 2002 en de Sanctieregeling terrorisme 2002. Aangezien de Sanctieregeling terrorisme 2002-II, die betrekking heeft op de personen, groepen en entiteiten die met een ster zijn aangemerkt in de bijlage bij Gemeenschappelijk Standpunt van de Raad van de Europese Unie van 27 december 2001 nr. 2002/931/GBVB betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme (Pb EG L 344) dezelfde normstelling bevat, geldt voor de samenloop tussen die regeling en de onderhavige regeling dezelfde voorrangsregel.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

M.J.M. Verhagen.

Naar boven