Regeling van de Minister van Justitie van 26 maart 2010 nr. 5647371/10, houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (vijfennegentigste wijziging)

De Minister van Justitie,

Gelet op de artikelen 2.2, eerste lid, 3.6, tweede lid, 3.80a, vijfde lid, 3.96a, vijfde lid, 3.99, derde lid en 3.107a, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

Het Voorschrift Vreemdelingen 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Bijlage 1, behorend bij artikel 2.1, eeste lid, onder a, komt te luiden als aangegeven in de bijlage bij deze regeling.

B

Voor artikel 3.17 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.16

  • 1. Bij een beroep op artikel 3.80a, tweede lid, onder d, of artikel 3.96a, tweede lid, onder d, van het Besluit overlegt de aanvrager de beschikking, waarbij ontheffing van de inburgeringsplicht op grond van artikel 6, eerste lid, of artikel 31, tweede lid, van de Wet inburgering is verleend, die niet ouder is dan 3 jaar.

  • 2. Bij een beroep op artikel 3.80a, derde lid, of artikel 3.96a, derde lid, van het Besluit overlegt de aanvrager het advies, bedoeld in artikel 2.8 van het Besluit inburgering, dat niet ouder is dan zes maanden.

C

Voor artikel 3.16 wordt het opschrift ‘Paragraaf 2. Verlening onder beperking en voorschriften’ geplaatst.

D

Het opschrift na artikel 3.16 vervalt.

E

Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een punt komma wordt in artikel 3.17a een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. verblijf op grond van artikel 8 EVRM.

F

In artikel 3.33c worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 3. De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met verblijf als au pair wordt in afwijking van het eerste lid, onder a, ingediend door tussenkomst van het au pair bureau, indien:

    • a. de Minister met dat au pair bureau een daartoe strekkend convenant heeft gesloten, en

    • b. de vreemdeling in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd of behoort tot een der in artikel 17 van de Wet of artikel 3.71, tweede lid, van het Besluit bedoelde categorieën.

  • 4. De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid in loondienst, het verrichten van arbeid als geestelijk voorganger of godsdienstleraar, het volgen van studie, verblijf in het kader van uitwisseling of verblijf op grond van artikel 3.4, derde lid, van het Besluit in het kader van de pilot religieus verblijf, wordt in afwijking van het eerste lid, onder a, ingediend door tussenkomst van de religieuze of levensbeschouwelijke organisatie, indien:

    • a. de Minister aan de religieuze of levensbeschouwelijke organisatie toestemming heeft verleend voor deelname aan de pilot religieus verblijf, en

    • b. de vreemdeling in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd of behoort tot een der in artikel 17 van de Wet of artikel 3.71, tweede lid, van het Besluit bedoelde categorieën.

G

Na artikel 3.47 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 3.48

  • 1. Bij een beroep op artikel 3.107a, tweede lid, onder d, van het Besluit overlegt de aanvrager de beschikking, waarbij ontheffing van de inburgeringsplicht op grond van artikel 6, eerste lid, of artikel 31, tweede lid, van de Wet inburgering is verleend, die niet ouder is dan drie jaar.

  • 2. Bij een beroep op artikel 3.107a, derde lid, van het Besluit overlegt de aanvrager het advies, bedoeld in artikel 2.8 van het Besluit inburgering, dat niet ouder is dan zes maanden.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2010 met uitzondering van artikel I, onderdeel A, dat in werking treedt op 15 april 2010.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 26 maart 2010

De Minister van Justitie,

E.M.H. Hirsch Ballin.

BIJLAGE 1, BEHOREND BIJ ARTIKEL 2.1, EERSTE LID, ONDER A, VOORSCHRIFT VREEMDELINGEN 2000

Luchthaven

Internationale luchthavencode

Ankara International

ESB

Cairo International Airport

CAI

Hong Kong International Airport

HKG

Istanboel International Atatürk Airport

IST

Istanboel Sabiha

SAW

Johannesburg International Airport

JNB

Nairobi Jomo Kenyatta International Airport

NBO

Singapore Changi International Airport

SIN

Yerevan-Zvarnots Airport

EVN

TOELICHTING

Artikelsgewijs

A

Bijlage 1, behorend bij artikel 2.1, eerste lid, onder a, wijst de vervoerders aan die de documenten van hun passagiers dienen te fotograferen, te fotokopiëren of te scannen. Hiervoor zijn alle vervoerders aangewezen indien zij vanaf bepaalde luchthavens naar Nederland vliegen. Teneinde de luchtvaartmaatschappijen niet onnodig te belasten, is de opsomming beperkt tot een aantal luchthavens waarvandaan niet gedocumenteerde vreemdelingen worden aangevoerd. Teneinde de maatregel zo effectief mogelijk te laten zijn, wordt de lijst met luchthavens steeds geactualiseerd aan de hand van ervaringsgegevens. Naast de publicatie van de lijst in de Staatscourant worden alle luchtvaartmaatschappijen die een regelmatige lijndienst op Schiphol onderhouden door middel van een brief rechtstreeks op de hoogte gesteld van de gewijzigde lijst.

B en G

Op grond van de artikelen 16a, 21 en 34 van de Vreemdelingenwet 2000 is het behalen van het inburgeringsexamen als voorwaarde gesteld voor de verlening van een zelfstandige verblijfsvergunning regulier voor voortgezet verblijf (na drie jaar verblijf in het kader van gezinsvorming en gezinshereniging) en voor de verlening van een verblijfsvergunning regulier of asiel voor onbepaalde tijd.

In het tweede lid, onder d, en derde lid van de artikelen 3.80a, 3.96a en 107a van het Vreemdelingenbesluit 2000 is neergelegd dat het vereiste van het behalen van het inburgeringsexamen buiten toepassing kan worden gelaten, indien de vreemdeling op grond van artikel 6, eerste lid, of artikel 31, tweede lid, van de Wet inburgering van de inburgeringsplicht is ontheven of de vreemdeling naar het oordeel van de Minister van Justitie blijkens een door de vreemdeling overgelegd advies als bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van het Besluit inburgering door een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te behalen.

Op grond van de delegatiebepaling in artikel 3.80a, vijfde lid, artikel 3.96a, vijfde lid, en artikel 3.107a, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt in de twee nieuwe artikelen 3.16 en 3.48 de toepassing van het tweede lid, onder d, en derde lid van de artikelen 3.80a, 3.96a en 107a van het Vreemdelingenbesluit 2000 nader uitgewerkt. Hierbij is aansluiting gezocht bij hetgeen reeds voor een verzoek om naturalisatie in de handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 is uitgewerkt ten aanzien van de medische ontheffing.

De gemeente kan een inburgeringsplichtige op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet inburgering, ontheffen van de inburgeringsplicht, indien die inburgeringsplichtige heeft aangetoond door een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap, blijvend niet in staat te zijn het inburgeringsexamen te behalen. Voorts kan ontheffing plaatsvinden op grond van artikel 31, tweede lid, van de Wet inburgering. Deze ontheffingen werken door in de vreemdelingenrechtelijke procedure waarin het inburgeringsvereiste een rol speelt. In het eerste lid van de twee nieuwe artikelen 3.16 en 3.48 is opgenomen dat de vreemdeling een dergelijke ontheffing aantoont door overlegging van een beschikking van het college van burgemeester en wethouders inhoudende de ontheffing van de inburgeringsplicht. De beschikking mag op de dag van indiening van de aanvraag om een verblijfsvergunning niet ouder zijn dan drie jaar.

In het tweede lid artikel 3.16 en 4.48 is opgenomen dat het medisch advies, zoals ook bij het indienen van een naturalisatieverzoek, niet ouder mag zijn dan zes maanden bij de indiening van een aanvraag om de verblijfsvergunning. Uit artikel 2.4, derde lid, van de Regeling inburgering volgt dat de arts het advies opstelt conform het protocol dat is opgenomen in bijlage 4 bij de Regeling inburgering.

E

Dit onderdeel maakt het mogelijk om ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen in situaties waarin in een reguliere procedure wordt geconcludeerd dat uitzetting in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Dit onderdeel ziet op aanvragen om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd die zijn ingediend onder een andere beperking dan gezinshereniging en waarbij de bevoegdheid ontbreekt om ambtshalve vanwege artikel 8 EVRM een verblijfsvergunning te verlenen. Artikel 3.71, tweede lid, onder l, van het Vreemdelingenbesluit 2000 voorziet in een vrijstelling van het vereiste om te beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf als uitzetting van de vreemdeling in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden zou zijn. Wanneer in dat geval de vreemdeling niet beschikt over de noodzakelijke machtiging tot voorlopig verblijf, maar wel op grond van artikel 3.71, tweede lid, onder l, van het Vreemdelingenbesluit 2000 in aanmerking komt voor een vrijstelling van dit vereiste, kan de verblijfsvergunning in het kader van het uitoefenen van gezinsleven op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ambtshalve worden verleend. Hiertoe bestaat alleen aanleiding indien de vreemdeling niet reeds in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning onder de gevraagde beperking.

Indien de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking gezinshereniging wordt aangevraagd is verlening, indien uitzetting van de vreemdeling in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden, op grond van artikel 13, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 mogelijk.

F

Op grond van de delegatiebepaling in artikel 3.99, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt in artikel 3.33c geregeld in welke gevallen de aanvraag door de vreemdeling in persoon wordt ingediend. In het derde en vierde lid zijn uitzonderingsbepalingen opgenomen. In het derde lid is een uitzonderingsbepaling opgenomen voor de vreemdeling die een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verband houdend met verblijf als au pair door tussenkomst van een au pair bureau, die met de Minister van Justitie een daartoe strekkend convenant heeft gesloten, indient. De vreemdeling dient in het bezit te zijn van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf verband houdend met het gevraagde verblijfsdoel. Met convenant wordt in dit verband het convenant dat behoort bij de proeftuin au pair, die in het kader van de invoering van het modern migratiebeleid wordt uitgevoerd, bedoeld.

In het vierde lid is een uitzonderingsbepaling opgenomen voor de vreemdeling die een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verband houdend met het verrichten van arbeid in loondienst, het verrichten van arbeid als geestelijk voorganger of godsdienstleraar, het volgen van studie, verblijf in het kader van uitwisseling of verblijf op grond van artikel 3.4, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 in het kader van de pilot religieus verblijf, door tussenkomst van een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie die toestemming heeft om als religieuze of levensbeschouwelijke organisatie mee te doen in de pilot religieus verblijf die in het kader van de invoering van het modern migratiebeleid wordt uitgevoerd.

De Minister van Justitie,

E.M.H. Hirsch Ballin.

Naar boven