Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 24 maart 2010, nr. IVV/I/2010/5660, tot wijziging van het Besluit deeltijd WW tot behoud van vakkrachten in verband met verlenging onder aanpassing van de voorwaarden (Besluit verlenging deeltijd WW)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 8, derde lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945;

Besluit:

ARTIKEL I. WIJZIGING BESLUIT DEELTIJD WW TOT BEHOUD VAN VAKKRACHTEN

Het Besluit deeltijd WW tot behoud van vakkrachten wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel e vervalt.

2. Onderdeel f komt te luiden:

  • f. ingeval de in de aanhef bedoelde periode aanvangt op of na 1 april 2010, de werkgever geen ontheffing heeft gehad op grond van de Bijzondere beleidsregels ontheffing verbod op werktijdverkorting 2008 of de Verlengde bijzondere beleidsregels ontheffing verbod op werktijdverkorting 2008;.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na de eerste zin een zin ingevoegd, luidende; In afwijking van de eerste zin bedraagt de periode van verkorting van de werktijd, bedoeld in artikel 1, eerste lid, dan wel de periode van verlenging minder dan 13 aaneengesloten kalenderweken indien deze op grond van het vijfde lid eindigt voor ommekomst van die 13 weken.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Indien de periode van verkorting van de werktijd, bedoeld in artikel 1, eerste lid, is aangevangen op of na 1 april 2010, eindigt die periode of de verlenging daarvan uiterlijk:

    • a. op 1 juli 2011 indien het aantal werknemers waarvan de werkgever de werktijd kan verkorten ten hoogste 30% bedraagt;

    • b. op 1 april 2011 indien het aantal werknemers waarvan de werkgever de werktijd kan verkorten meer bedraagt dan 30% doch ten hoogste 60%;

    • c. op 1 januari 2011 indien het aantal werknemers waarvan de werkgever de werktijd kan verkorten meer bedraagt dan 60%,

indien die datum eerder is gelegen dan de eindigingsdatum op grond van het eerste tot en met vierde lid.

C

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel f, wordt ‘niet wordt verlengd’ vervangen door ‘niet met dertien weken wordt verlengd’.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Indien op grond van artikel 2, vijfde lid, een kortere periode dan 13 weken geldt, geldt voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen a en b, die periode in plaats van een periode van 13 weken. De eerste zin is eveneens van toepassing met betrekking tot het eerste lid, onderdeel e, indien het een tweede of volgende verlenging betreft.

D

In artikel 3b, eerste lid, onderdeel a, 1°, wordt ‘artikel 1, tweede lid, vervangen door: artikel 1, vierde lid.

E

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘1 april 2010’ vervangen door: 1 juli 2011.

2. In afwijking van het eerste lid blijft dit besluit van toepassing op de afwikkeling van de vergoedingen, bedoeld in artikel 3, op en na 1 juli 2011.

F

Bijlage 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede ‘6. de verkorting van de werktijd na de eerste periode niet wordt verlengd’ vervangen door: 6. de verkorting van de werktijd na de eerste periode niet met dertien weken wordt verlengd.

2. In voetnoot 1 wordt ‘(een aaneengesloten periode van 13 kalenderweken)’ vervangen door: (een aaneengesloten periode van 13 kalenderweken, tenzij op grond van artikel 2, vijfde lid, van het besluit een kortere periode geldt).

3. Voetnoot 7 komt te luiden:

  • 7. Indien de periode van verkorting van de werktijd verlengd is, gaat het om de periode van verlenging. Bij de eerste verlenging gaat het evenwel altijd om de dertien weken vanaf de aanvang van die verlenging ook al is de periode waarover wordt verlengd korter dan die dertien weken.

ARTIKEL II. INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin dit wordt geplaatst, met dien verstande dat artikel I, onderdeel A, onder 2, in werking treedt met ingang van 1 april 2010.

ARTIKEL III. CITEERTITEL

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit verlenging deeltijd WW.

Dit besluit zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 24 maart 2010

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J.P.H. Donner.

TOELICHTING

Algemeen

Beperkte verlenging deeltijd WW

Met deze wijziging van het Besluit deeltijd WW tot behoud van vakkrachten (hierna: het Besluit deeltijd WW) wordt geregeld dat het Besluit deeltijd WW niet met ingang van 1 april 2010 vervalt, maar met ingang van 1 juli 2011.

Nieuwe aanvragen voor de deeltijd-WW kunnen dus ook op en na 1 april 2010 gehonoreerd worden. Met het oog op de belemmering op de arbeidsmarktdynamiek die deeltijd-WW vormt bij een aantrekkende economie en arbeidsmarkt is het niet aangewezen dat deeltijd-WW te lang beschikbaar is. De uiterste datum voor toepassing van deeltijd-WW blijft derhalve gefixeerd op de reeds bestaande laatste uitstroomdata. Deze data zijn afhankelijk van de omvang van het deel van het personeelsbestand dat een werkgever in deeltijd-WW plaatst.

Dit wijzigingsbesluit betekent het volgende:

  • Bedrijven kunnen ook na 1 april 2010 nieuw in de deeltijd-WW komen. Hoe lang zij er feitelijk gebruik van kunnen maken, hangt af van het moment dat zij instromen. De einddatum blijft immers 1 juli 2011. Dus: een bedrijf dat op 1 mei 2010 in de deeltijd-WW komt, kan er een maand minder gebruik van maken dan wanneer het bedrijf op 1 april 2010 zou zijn gestart met deeltijd-WW.

  • De voorwaarde dat het aandeel van het personeelsbestand in deeltijd-WW een rol speelt bij de duur blijft bestaan. Ook de uiterste uitstroomdatum blijft per groep gehandhaafd. Dat houdt in:

    • 0–30% personeelsbestand in deeltijd-WW: laatste uitstroom op 30 juni 2011;

    • 30–60% personeelsbestand in deeltijd-WW: laatste uitstroom op 31 maart 2011;

    • 60–100% personeelsbestand in deeltijd-WW: laatste uitstroom op 31 december 2010.

  • Alleen bedrijven die nog niet eerder in deeltijd-WW of bijzondere werktijdverkorting zaten komen in aanmerking.

  • Verlengingen kunnen nog steeds alleen voor een periode van 13 weken. Uitzondering hierop is de laatste verlenging voor de uiterste uitstroomdatum. Deze verlenging is korter dan 13 weken, indien de uiterste uitstroomdatum gelegen is binnen 13 weken na de ingangsdatum van die verlenging.

  • Alle overige voorwaarden blijven gelden. Daarbij zij met nadruk gewezen op de voorwaarde die er op ziet dat deeltijd WW slechts bij een langdurige en substantiële vraaguitval gebruikt wordt. Dit betreft de voorwaarden dat gedurende 26 weken de werktijd voor minimaal 20 procent dient te zijn verkort. Is dit niet het geval dan dient de werkgever een vergoeding te betalen overeenkomende met de genoten WW-uitkeringen van de betrokken werknemer(s).

  • Instroom in deeltijd-WW- zonder dat een vergoeding verschuldigd zal zijn – is derhalve mogelijk tot:

    • 0–30% personeelsbestand in deeltijd-WW: laatste instroom op 31 december 2010;

    • 30–60% personeelsbestand in deeltijd-WW: laatste instroom op 30 september 2010;

    • 60–100% personeelsbestand in deeltijd-WW: laatste instroom op 30 juni 2010.

Reservering deeltijd-WW

Er wordt op dit moment aanzienlijk minder gebruik gemaakt van de deeltijd-WW dan geraamd. Desondanks bestaat er nog steeds behoefte aan het instrument. Zelfs met de extra kosten van de verlenging van de deeltijd-WW, blijven de verwachte kosten ruim onder het huidige plafond. Derhalve wordt het plafond aangepast.

De deeltijd-WW zal, zoals het er nu uitziet, netto naar verwachting €360 miljoen gaan kosten. Het plafond wordt daarom vastgesteld op het bruto-bedrag van €660 miljoen, het niveau dat overeenkomt met de verwachte netto-kosten van €360 miljoen.

Indien het aantal toekenningen van WW-uitkeringen als gevolg van toepassing van het besluit de grens, corresponderend met een uiteindelijke uitkeringslast van €660 miljoen dreigt te overschrijden, zal het besluit op dat moment worden ingetrokken, waarbij de reeds lopende gevallen uiteraard zullen worden gerespecteerd, maar nog niet toegekende verlengingen eventueel niet zullen worden gehonoreerd. Het spreekt voor zich dat in verband met het plafond het gebruik van de regeling zal worden gemonitord. Mocht daaruit blijken, dat ondanks de getroffen maatregelen de regeling minder dan naar verwachting aan haar doel beantwoordt, dan kan worden besloten het Besluit deeltijd WW aan te passen of voortijdig te sluiten.

Artikelsgewijs

Artikel I. Wijziging Besluit deeltijd WW tot behoud van vakkrachten

Onderdeel A

Met het vervallen van artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van het Besluit deeltijd WW wordt bewerkstelligd dat de deeltijd WW wordt opengesteld voor nieuwe gevallen vanaf 1 april 2010. Aan die nieuwe gevallen wordt wel de voorwaarde gesteld dat de werkgever geen ontheffing heeft gehad op grond van de Bijzondere beleidsregels ontheffing verbod op werktijdverkorting 2008 of de Verlengde bijzondere beleidsregels ontheffing verbod op werktijdverkorting 2008 (zie ook de toelichting op artikel II).

Onderdeel B

Met artikel 2, vijfde lid, wordt bewerkstelligd dat de duur van de periode waarmee een werkgever, die na 1 april gebruik gaat maken van het Besluit deeltijd WW, de werktijd op grond van dat besluit kan verkorten eindigt op 1 juli 2011, 1 april 2011 respectievelijk 1 januari 2011. Dit is afhankelijk van het percentage werknemers waarvan hij de werktijd kan verkorten. Hierdoor kan het voorkomen dat de laatste periode van verkorting van de werktijd minder dan 13 bedraagt. Dit komt tot uitdrukking in de nieuwe tweede zin van het eerste lid van artikel 2. Dit laat onverlet dat indien de werktijd niet over een periode van ten minste twee maal 13 weken wordt verkort de werkgever een vergoeding verschuldigd is (zie ook de toelichting op onderdeel C).

Onderdeel C

Met het eerste subonderdeel wordt verduidelijkt dat de werkgever een vergoeding verschuldigd is indien de werktijd niet over een periode van ten minste twee maal 13 weken wordt verkort. Verlenging is immers alleen maar toegestaan indien met dertien weken wordt verlengd. Wordt na de eerste periode niet verlengd met een periode van dertien weken, dan is op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel f, van het Besluit deeltijd WW de hoogte van de verschuldigde vergoeding gelijk aan het bedrag van de bruto uitkering aan de desbetreffende werknemer(s) over de eerste periode.

Met het tweede subonderdeel wordt geregeld dat indien een periode van verkorting van de werktijd op grond van de einddatum van artikel 2, vijfde lid, minder bedraagt dan 13 weken, voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen a, b en e, de gemiddelde verkorting van de werktijd over die kortere periode in ogenschouw wordt genomen. Dit geldt evenwel niet indien het de toepassing betreft van artikel 3, eerste lid, onderdeel e, van het Besluit deeltijd WW met betrekking tot de eerste verlenging. Wordt na de eerste periode met een kortere periode dan dertien weken verlengd en bedraagt de verkorting van de werktijd – gemeten over de periode van dertien weken vanaf de aanvang van die eerste verlenging – gemiddeld minder dan 20% dan is op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel e, van het Besluit deeltijd WW een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van de bruto uitkering aan de desbetreffende werknemer(s) over de periode van de eerste verlenging. Op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel f, van het Besluit deeltijd WW is dan een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van de bruto uitkering aan de desbetreffende werknemer(s) over de eerste periode.

Onderdeel D

Dit betreft een technische verbetering.

Onderdeel E

Met dit onderdeel wordt geregeld dat het Besluit deeltijd WW pas vervalt per 1 juli 2011. Het blijft evenwel van toepassing op de afwikkeling van vergoedingen op en na die datum.

Onderdeel F

Bijlage 1 wordt aangepast aan de wijzigingen in de onderdelen B en C. De wijziging onder 1 betreft een verduidelijking. Deze brengt dus geen inhoudelijke wijziging aan ten opzicht van bijlage 1, zoals deze reeds luidde. De wijziging onder 2 wijst de werkgever op het nieuwe vijfde lid van artikel 2 waardoor de periode van verkorting van de werktijd, of de periode van verlenging korter kan zijn dan dertien weken (zie de toelichting op onderdeel B). De wijziging onder 3 hangt ermee samen dat de eerste zin van artikel 3, vijfde lid, niet van toepassing is met betrekking tot het eerste lid, onderdeel e, indien het de eerste verlenging betreft (zie de toelichting op onderdeel C).

Artikel II. Inwerkingtreding

Artikel I, onderdeel A, onder 2, treedt in werking met ingang van 1 april 2010. Dat betekent dat de voorwaarde voor deelneming aan de deeltijd WW dat de werkgever geen ontheffing heeft gehad op grond van de Bijzondere beleidsregels ontheffing verbod op werktijdverkorting 2008 of de Verlengde bijzondere beleidsregels ontheffing verbod op werktijdverkorting 2008 alleen geldt voor werkgevers die op of na die datum gebruik gaan maken van de deeltijd WW.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J.P.H. Donner.

Naar boven