Besluit van de Minister van Justitie van 5 maart 2010, nummer WBV 2010/6, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De minister van justitie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf C24/16 LibiëVreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

Het asielbeleid ten aanzien van Libië

1. Achtergrond

Deze landenparagraaf bevat het landgebonden asielbeleid voor Libië. Het landgebonden asielbeleid is een uitwerking van het algemene beleid van C1 tot en met C23 en kan niet worden gezien als een uitzonderingsregeling. De algemene wet- en regelgeving blijft steeds de basis voor de individuele beoordeling van een asielaanvraag.

Bij brief van 22 december 2009 heeft de Staatssecretaris van Justitie de Voorzitter van de Tweede Kamer geïnformeerd over het landgebonden asielbeleid inzake Libië. Daarin is aangegeven dat er geen beleidsmatige belemmeringen bestaan om op asielaanvragen te beslissen en indien aan de orde af te wijzen en het vertrek ter hand te nemen. Gewezen is op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zaak nr.200802086/1) en het feit dat in ieder geval Zweden in het recente tijdvak ook uitgeprocedeerde asielzoekers heeft teruggestuurd naar Libië. Ook is in deze brief aangegeven dat indien het relaas geloofwaardig is, maar de beschikbare bronnen het relaas niet bevestigen en nieuw onderzoek niet mogelijk blijkt, dit bij het nemen van de beslissing op de aanvraag niet in het nadeel van de vreemdeling doorwerkt.

Dit betekent dat bij de toepassing van paragraaf C14/3.3 voorzover de verklaringen van de asielzoeker aangaande de feitelijke omstandigheden en gebeurtenissen aannemelijk worden geacht, maar beschikbare bronnen deze verklaringen niet bevestigen en nieuw onderzoek niet mogelijk blijkt, bij de beoordeling wordt bezien of de vreemdeling het voordeel van de twijfel kan worden gegeven.

2. Besluitmoratorium

Ten aanzien van asielzoekers uit Libië geldt geen besluit in de zin van artikel 43 Vw.

3. Groepen van personen die verhoogde aandacht vragen
3.1. Vrouwen

Het algemene beleid, zoals onder andere weergegeven in C2/2.11, C2/3.2 en C14/4.3 is van toepassing.

3.2. Dienstplichtigen en deserteurs

Het algemene beleid, zoals onder andere weergegeven in C2/2.11, C2/3.2 en C14/4.3 is van toepassing.

4. Traumatabeleid

Het algemeen beleid, zoals weergegeven in C2/4.2 is van toepassing. Voor het overige zijn er met betrekking tot Libië geen bijzonderheden.

5. Categoriale bescherming

Asielzoekers uit Libië komen niet op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel (zie C2/5).

6. Verdere beleidsconclusies en aandachtspunten
6.1. Vlucht-en of vestigingsalternatief

Ten aanzien van Libië geldt dat, gezien de algehele situatie, aan asielzoekers geen vlucht-en/of vestigingsalternatief wordt tegengeworpen in een ander deel van Libië indien sprake is van gegronde vrees voor vervolging of van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM. Doorgaans zullen deze asielzoekers zich immers in geheel Libië niet aan vervolging of een onmenselijke of vernederende behandeling door derden kunnen onttrekken. Zij komen in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid aanhef en onder a respectievelijk b, Vw.

6.2. Veilig land van herkomst

Libië wordt niet beschouwd als veilig land van herkomst.

6.3. Veilig derde land/land van eerder verblijf

Libië wordt niet beschouwd als veilig derde land.

6.4. Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Het beleid zoals neergelegd in C4/3.11.3 is van toepassing. Voor de procedure omtrent getuigen van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid wordt verwezen naar C11/3.1.

7. Opvangmogelijkheden Amv’s

Ten aanzien van Amv’s uit Libië kan niet op voorhand worden geconcludeerd dat adequate opvang aanwezig is. De aanwezigheid van adequate opvang dient per individueel geval te worden vastgesteld. Het algemene beleid is van toepassing. Bij de feitelijke terugkeer moet de toegang tot een concrete opvangplaats geregeld zijn, tenzij betrokkene zich zelfstandig kan handhaven.

8. Vertrekmoratorium

Ten aanzien van asielzoekers uit Libië geldt geen besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal met (met toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 5 maart 2010

De Minister van Justitie,

namens deze:

de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser.

TOELICHTING

ALGEMEEN

Het besluit- en vertrekmoratorium ten aanzien van Libische asielzoekers is reeds geruime tijd verstreken. Sedertdien bestaan geen beleidsmatige belemmeringen om op asielaanvragen te beslissen en indien aan de orde af te wijzen en het vertrek ter hand te nemen. Deze handelwijze wordt gesteund door de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zaak nr.200802086/1) en het feit dat in ieder geval Zweden in het recente tijdvak ook uitgeprocedeerde asielzoekers heeft teruggestuurd naar Libië.

Op basis van het individuele relaas van een Libische asielzoeker zal worden beoordeeld of zijn uitzetting in strijd is met artikel 3 EVRM. Van de vreemdeling zal niet worden verlangd dat hij zich voorafgaand aan zijn vertrek uit Libië tot de autoriteiten heeft gewend voor bescherming en zal evenmin een vlucht- of vestigingsalternatief worden tegengeworpen.

Van een Libiër zal in het algemeen worden verwacht dat hij kan terugkeren naar Libië ook als hij gedurende langere tijd buiten Libië heeft verbleven.

De Minister van Justitie,

namens deze:

de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser.

Naar boven