Regeling van de Minister van Economische Zaken van 8 maart 2010, nr. WJZ/10004426, houdende wijziging van de Subsidieregeling energie en innovatie in verband met het programma industriële warmtebenutting

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op de artikelen 4, 5, 14a, 16, 17, 18, 19, eerste lid, 23, 25, 44 en 50, tweede lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Subsidieregeling energie en innovatie wordt als volgt gewijzigd:

A

Na paragraaf 3.7 wordt een paragraaf 3.8 ingevoegd, luidende:

§ 3.8 Programma industriële warmtebenutting

§ 3.8.1 Algemeen
Artikel 3.8.1

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

datahotel:

een gebouw waarin één of meerdere computerruimtes zijn gehuisvest, met de primaire functie het ondersteunen van dataverwerking, dataopslag en datatransport;

glastuinbouwbedrijf:

een bedrijf dat als hoofdactiviteit gewassen teelt onder een permanente opstand van glas of kunststof;

haalbaarheidsonderzoek warmtereductie:

een milieustudie waardoor inzicht wordt verschaft in de technische, economische en organisatorische haalbaarheid van het zo nuttig mogelijk gebruiken van warmte van een industriële onderneming op een bestaande productielocatie, welke studie voldoet aan de vereisten van bijlage 3.8.1;

haalbaarheidsonderzoek-samenwerkingsverband:

een samenwerkingsverband waarvan minstens één industriële onderneming, zijnde potentiële leverancier van restwarmte, deel uitmaakt;

hernieuwbare warmte:

warmte of koude geproduceerd uit de volgende hernieuwbare, niet-fossiele energiebronnen: zonne-energie, geothermische energie, biomassa als bedoeld in de NTA 8003:2008, met uitzondering van biomassa als bedoeld in de nummers 500, 550 tot en met 559, 587, 592, stortgas, rioolwaterzuiveringsgas en biogas;

industriële onderneming:

een productief-technisch bedrijf waarbij warmte een belangrijke rol speelt in het productieproces, niet zijnde een bedrijf met elektriciteitsopwekking als belangrijkste economische activiteit;

investeringsproject industriële warmtebenutting:

investeringsproject waarbij het nuttig gebruik van restwarmte of het nuttiger gebruik van warmte van een andere industriële onderneming of van een datahotel, wordt gerealiseerd in het productieproces van de subsidieaanvrager of waarbij hernieuwbare warmte afkomstig van de subsdieaanvrager wordt ingevoed in een bestaand warmtenet;

milieustudie:

een studie als bedoeld in artikel 24 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

NTA 8003:

2008: de Nederlandse Technische Afspraak 8003, Classificatie van biomassa voor energietoepassing, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut, zoals deze luidde op 31 december 2008;

nuttig gebruik van warmte:

efficiënt en optimaal gebruik van warmte binnen een industriële onderneming, hergebruik van restwarmte of het invoeden van restwarmte in een warmtenet;

restwarmte:

warmte of koude die in de huidige situatie beschikbaar is, maar niet nuttig gebruikt wordt bij het productieproces;

warmte/koude:

een vorm van energieoverdracht waarbij de drijvende kracht wordt gevormd door een temperatuurverschil;

warmtenet:

een geheel van tot elkaar behorende, met elkaar verbonden leidingen, bijbehorende installaties en overige hulpmiddelen dienstbaar aan het transport van warmte, behoudens voor zover deze leidingen, installaties en hulpmiddelen zijn gelegen in een gebouw van een producent of van een afnemer en strekken tot toe- of afvoer van warmte ten behoeve van dat gebouw.

§ 3.8.2 Haalbaarheidsonderzoek warmtereductie
Artikel 3.8.2.

De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een ondernemer die een industriële onderneming in stand houdt of een deelnemer in een haalbaarheidsonderzoek-samenwerkingsverband, die een haalbaarheidsonderzoek warmtereductie uitvoert.

Artikel 3.8.3.
  • 1. De subsidie bedraagt 50 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie bedraagt maximaal € 100.000 per haalbaarheidsonderzoek warmtereductie. Indien sprake is van een haalbaarheidsonderzoek-samenwerkingsverband wordt, indien het totale subsidiebedrag meer bedraagt dan € 100.000, het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

Artikel 3.8.4

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 3.8.5

De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel c, van het Kaderbesluit EZ-subsidies is een jaar.

Artikel 3.8.6

De afwijzingsgrond, bedoeld in artikel 23, onderdeel d, van het Kaderbesluit EZ-subsidies is niet van toepassing.

Artikel 3.8.7
  • 1. De subsidie-ontvanger rondt het haalbaarheidsonderzoek af binnen een jaar na subsidieverlening.

  • 2. De subsidie-ontvanger stelt de minister op de hoogte van de resultaten van het haalbaarheidsonderzoek warmtereductie, waarbij vertrouwelijke bedrijfsgegevens mogen worden weggelaten.

  • 3. De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde haalbaarheidsonderzoek warmtereductie, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem verlangd kan worden.

  • 4. De verplichtingen, bedoeld in het tweede en derde lid, gelden gedurende vijf jaren na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

§ 3.8.3 Investeringsproject industriële warmtebenutting
Artikel 3.8.8

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een ondernemer die een industriële onderneming in stand houdt voor een investeringsproject industriële warmtebenutting.

Artikel 3.8.9
  • 1. De subsidie bedraagt 40 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie bedraagt maximaal € 1.000.000 per subsidie-ontvanger.

  • 3. Voor de berekening van de subsidiabele kosten is artikel 14a van het Kaderbesluit EZ-subsidies van toepassing.

Artikel 3.8.10

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 3.8.11

De Adviescommissie energiedemonstratieprojecten en energietransitie-experimenten adviseert de minister over de afwijzingsgronden, bedoeld in artikel 3.8.13 en artikel 23, onderdelen d tot en met g van het Kaderbesluit EZ-subsidies en de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 3.8.14.

Artikel 3.8.12

De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel c, van het Kaderbesluit EZ-subsidies is drie jaar.

Artikel 3.8.13
  • 1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien niet aannemelijk is gemaakt dat de industriële onderneming die de restwarmte levert, geen rendabele mogelijkheden heeft om diezelfde restwarmte binnen de interne processen te benutten.

  • 2. De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien:

    • a. de industriële onderneming die de restwarmte levert aan de subsidieaanvrager een glastuinbouwbedrijf is;

    • b. indien op het bestaande warmtenet waarop hernieuwbare warmte wordt ingevoed uitsluitend glastuinbouwbedrijven als afnemers zijn aangesloten.

  • 3. Geen subsidie wordt verstrekt indien de aanvragersubsidie op grond van artikel 2 van het Besluit stimulering duurzame energieproductie heeft aangevraagd of is verleend voor een productie-installatie waarmee elektriciteit wordt geproduceerd door verwerking van biomassa en voor het invoeden van warmte uit diezelfde installatie op een warmtenet subsidie op grond van deze paragraaf wordt aangevraagd of is verleend.

Artikel 3.8.14
  • 1. De minister rangschikt aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:

    • a. de slaagkans van het project groter is;

    • b. het project meer bijdraagt aan de verduurzaming van de energiehuishouding in termen van CO2-reductie;

    • c. de toepassing van de ingezette restwarmte of hernieuwbare warmte exergetisch hoogwaardiger is;

    • d. het herhalingspotentieel van het project groter is;

    • e. de kosteneffectiviteit, uitgedrukt in euro’s subsidie per ton vermeden CO2, groter is.

  • 2. Voor de rangschikking weegt het criterium, genoemd in het eerste lid, onderdeel c, tweemaal zo zwaar als de overige criteria.

Artikel 3.8.15

De subsidie-ontvanger rondt het investeringsproject industriële warmtebenutting af binnen drie jaar na subsidieverlening.

Artikel 3.8.16

Op subsidie voor investeringsprojecten industriële warmtebenutting zijn de artikelen 10, derde lid, en 38, eerste lid, onderdelen b tot en met d, van het Kaderbesluit EZ-subsidies niet van toepassing.

Artikel 3.8.17
  • 1. De subsidieontvanger verleent medewerking aan evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde investeringsproject industriële warmtebenutting, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem verlangd kan worden.

  • 2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaren na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

§ 3.8.4. Formulieren
Artikel 3.8.18

Het formulier voor het indienen van een aanvraag voor:

  • a. een subsidie is opgenomen in bijlage 3.8.2;

  • b. een subsidievaststelling is opgenomen in bijlage 3.8.3.

B

1. Als bijlage 3.8.1, bedoeld in artikel 3.8.1 van de Subsidieregeling energie en innovatie wordt vastgesteld de bij deze regeling behorende bijlage 1.

2. Als bijlage 3.8.2, bedoeld in artikel 3.8.18, onderdeel a, van de Subsidieregeling energie en innovatie wordt vastgesteld de bij deze regeling behorende bijlage 2.

3. Als bijlage 3.8.3, bedoeld in artikel 3.8.18, onderdeel b, van de Subsidieregeling energie en innovatie wordt vastgesteld de bij deze regeling behorende bijlage 3.

ARTIKEL II

Aan de tabel van artikel 1 van de Regeling openstelling en subsidieplafonds EZ 2010 wordt na punt 5.4 toegevoegd:

5.5

Subsidieregeling energie en innovatie (Programma industriële warmtebenutting)

3.8.2.

Haalbaarheidsonderzoek warmtereductie

Datum van inwerkingtreding van artikel 3.8.2

t/m 29-10

2.500.000

5.6

Subsidieregeling energie en innovatie (Programma industriële warmtebenutting)

3.8.8

Investeringprojecten industriële warmtebenutting

15-03 t/m 19-08

8.000.000

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 8 maart 2010

De Minister van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven.

BIJLAGE 3.8.1

Vereisten aan een haalbaarheidsonderzoek warmtereductie

Voor de uitvoering van het haalbaarheidsonderzoek warmtereductie zijn kwaliteitseisen geformuleerd. Aan de volgende eisen dient te worden voldaan.

1) Deskundigheid en samenstelling van de projectgroep

De projectgroep die het haalbaarheidsonderzoek warmtereductie uitvoert dient relevante deskundigheid te bezitten op het gebied van:

  • ontwerp en verbetering van productieprocessen

  • thermodynamica inclusief kennis op het gebied van pinch- en exergieanalyse

  • systeem-, regel-, meet-, en besturingstechniek

  • bedrijfsvoering en organisatie

De projectgroep dient te zijn samengesteld uit een combinatie van interne én externe deskundigen. Tenminste één externe adviseur (advies/ing.bureau/kennisinstelling) met een duidelijke complementaire deskundigheid, dient deel uit te maken van de projectgroep.

2) Bedrijfsinformatie

De volgende bedrijfsinformatie vormt de basis voor het haalbaarheidsonderzoek en dient voor zover niet aanwezig in de beginfase van de studie te worden verzameld en aan de deelnemers in de projectgroep ter beschikking worden gesteld:

  • bedrijfsstrategie

  • belangrijkste knelpunten binnen het bestaande productieproces

  • energie- en massabalans

  • processchema

  • overzicht van de belangrijkste meet- en regelkringen

3) Fasen binnen het haalbaarheidsonderzoek

De volgende fasen dienen gedurende het project minimaal te worden doorlopen:

  • Startbijeenkomst voor ondermeer planning en peiling van informatiebehoefte;

  • Fase van informatieverzameling, zowel intern als extern gericht;

  • Analysefase waarin vanuit verschillende disciplines verbetermogelijkheden worden opgesteld (longlist);

  • Voor een haalbaarheidsonderzoek in samenwerkingsverband een analyse waarin op gebiedsniveau de vraag en aanbod van warmte zowel organisatorisch als technisch als economisch wordt geoptimaliseerd;

  • Keuzefase waarbij het bedrijf bepaalt welke verbetervoorstellen verder zullen worden uitgewerkt richting realisatie (shortlist);

  • Uitwerkingsfase met focus op, voor het bedrijf en/of het samenwerkingsverband bruikbare, business cases;

  • Afronding van het onderzoek via een eindrapportage met daarin:

    • een toelichting op de meest relevante business cases

    • beschrijving van de uitgevoerde studie

BIJLAGE 3.8.2, BEHORENDE BIJ ARTIKEL ARTIKEL 3.8.18, TWEEDE LID, VAN DE SUBSIDIEREGELING ENERGIE EN INNOVATIE

stcrt-2010-3775-001.pngstcrt-2010-3775-002.pngstcrt-2010-3775-003.pngstcrt-2010-3775-004.png

BIJLAGE 3.8.3 BEHORENDE BIJ ARTIKEL 3.8.18, DERDE LID, VAN DE SUBSIDIEREGELING ENERGIE EN INNOVATIE

Aanvraag vaststelling Subsidieregeling energie en innovatie Industriële warmtebenutting

stcrt-2010-3775-005.png

stcrt-2010-3775-006.png

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Met deze wijziging van de Subsidieregeling energie en innovatie wordt het programma industriële warmtebenutting geïntroduceerd. Het programma wordt opgenomen in paragraaf 3.8 van de Subsidieregeling energie en innovatie.

2. Het instrument

Het komt (te) veel voor dat niet alle warmte (waaronder hier ook verstaan wordt: koude) opgewekt bij industriële processen nuttig wordt ingezet. Deze zogenoemde restwarmte gaat daardoor verloren. Dat kan veroorzaakt worden door het feit dat de temperatuur niet de juiste hoogte heeft voor bepaalde vormen van nuttig gebruik, of omdat nuttig gebruik alleen mogelijk is voor een gebruiker die geografisch niet gunstig genoeg is gelegen ten opzichte van de producent. Omdat de verduurzaming van de energiehuishouding van Nederland, en de reductie van uitstoot van broeikasgassen zo veel mogelijk tot stand moet worden gebracht, streef ik naar meer efficiëntie in het gebruik van warmte. De uitvoering van het industrieel warmtebeleid is ingebed binnen de convenanten over energiebesparing die ik met de industrie heb afgesloten, het convenant Meerjarenafspraken energie-efficiëntie (MJA-convenant) en het convenant Meerjarenafspraken energie-efficiëntie ETS-bedrijven (MEE-convenant), waaraan ik enkele nieuwe ondersteunende instrumenten toevoeg, waarvan deze er één is. Samen met een aantal al bestaande instrumenten (waaronder: Energie Investeringsaftrek (EIA), Stimulering Duurzame Energieproductie(SDE), Regeling Groen beleggen, Small Business Innovation Research Programma (SBIR) en het Unieke Kansen Programma-verduurzaming warmte en koude) moet dit er toe leiden dat minder warmte ongebruikt blijft en dus voor niets opgewekt is.

Twee andere nieuwe instrumenten zijn het Nationale Expertisecentrum Warmte (NEW) bij het Agentschap NL (waarin SenterNovem per 1 januari 2010 is opgegaan) en de zogenoemde warmtekaarten, die ontwikkeld worden door samenwerking tussen Rijks-, provinciale en gemeentelijke overheden; deze leveren een belangrijke bijdrage aan efficiënter gebruik van warmte. De warmtekaarten geven inzicht in de geografische locaties van restwarmte en potentiële vraag daarnaar. Daarbij kan worden gedacht aan industriële ondernemers met restwarmte of bedrijvencomplexen die de warmte nodig hebben. Ook staan op de warmtekaarten de mogelijkheden voor opwekking van hernieuwbare warmte vermeld, zoals aardwarmte. Door de warmtekaarten ontstaan kansen voor initiatiefnemers. Deze kunnen bijvoorbeeld op basis van die gegevens besluiten tot het doen van een zogenoemd haalbaarheidsonderzoek warmtereductie: een milieustudie naar mogelijk nuttig gebruik van restwarmte. Agentschap NL kan daarbij door middel van kennis en expertise hulp verlenen.

De kennis en expertise die door een haalbaarheidsonderzoek warmtereductie worden opgedaan, worden ook weer, onder andere door het NEW, openbaar gemaakt, waardoor de leerervaringen uit de projecten beschikbaar komen voor derde partijen.

Dit instrument voorziet in een subsidie voor het doen van een dergelijk haalbaarheidsonderzoek warmtereductie. Ook voorziet het instrument in een subsidiëring van de extra investeringskosten die noodzakelijk zijn voor het realiseren van projecten die een industriële onderneming in staat stellen energie te besparen door restwarmte van derden in te zetten in haar productieprocessen, of het in een warmtenet invoeden van hernieuwbare warmte (investeringsprojecten industriële warmtebenutting).

Omdat warmte vanwege haar beperkte transportmogelijkheden geografisch gelokaliseerd blijft, moet het gebruik ervan vooral op lokaal niveau worden geoptimaliseerd. Dit vraagt om op lokale situaties toegesneden oplossingen. Met dit instrument stimuleer ik die lokale benadering.

Het is uitdrukkelijk de bedoeling van dit instrument dat geleerd wordt van de ervaringen die ermee worden opgedaan. Zo is het streven dat dit instrument aanzet tot bewustwording bij bedrijven van de kansen die liggen bij hogere efficiëntie van interne bedrijfsprocessen, en de mogelijkheden die het overdragen van restwarmte met zich meebrengt. Ook wordt er vanuit gegaan dat de totstandbrenging van nieuwe vormen van samenwerking tussen partijen (leveranciers en afnemers van warmte) inzicht zal geven in het nog (te) braakliggend terrein van samenwerkingsverbanden op het vlak van restwarmte. Ten slotte zal de expertise worden verzameld en actief verspreid door Agentschap NL, waardoor andere ondernemingen gebruik kunnen maken van de met behulp van de subsidie opgedane kennis.

3. Staatssteun en notificatie

De subsidies voor de haalbaarheidsonderzoeken warmtereductie zijn verenigbaar met de staatssteunregelgeving omdat het hier gaat om milieustudies die geen economische waarde hebben als zodanig. Dan is volgens artikel 24 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening 800/2008 (AGV) subsidie van maximaal 50 procent van de kosten van de studie toegestaan.

Voor de investeringsprojecten industriële warmtebenutting, onderdeel nuttig/nuttiger gebruik van restwarmte van derden, is sprake van geoorloofde staatssteun omdat hierbij aan ondernemingen subsidie wordt gegeven om energiegebruik te verminderen in hun productiecyclus. Immers door het toepassen van restwarmte van derden heeft deze onderneming minder energie nodig voor zijn eigen warmtevraag. Subsidie hiervoor is toegestaan omdat deze blijft binnen de bepalingen van artikel 21 van de AGV. Er is mede vanwege de staatssteunaspecten voor gekozen om bij de investeringsprojecten industriële warmtebenutting geen subsidie te verstrekken aan samenwerkingsverbanden, maar alleen aan ondernemingen die ook daadwerkelijk de energiebesparing realiseren. De wijze waarop subsidiëring van de benutting van hernieuwbare warmte in dit instrument is vormgegeven, is in overeenstemming met artikel 23 van de AGV.

Deze regeling is op 5 februari 2010 gemeld aan de Europese Commissie (nr. 2010/0088/NL) ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van Richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217). Het gaat hier om technische specificaties of andere eisen die verbonden zijn met fiscale of financiële maatregelen als bedoeld in artikel 1, negende lid, tweede alinea, derde streepje van richtlijn nr. 98/34/EG. Hiervoor geldt op grond van artikel 10, vierde lid, van richtlijn nr. 98/34/EG geen standstill-termijn.

4. Administratieve lasten

Dit instrument is bedoeld om ondernemers in staat te stellen een haalbaarheidsonderzoek warmtereductie op te zetten en/of een investeringsproject uit te voeren. Ten aanzien

van de administratieve lasten zijn steeds keuzes gemaakt voor de minst belastende optie. De administratieve lasten voor het aanvragen van subsidie bestaan uit het invullen van het aanvraagformulier en het opstellen van een projectplan, volgens een vaste structuur. Dit faciliteert de aanvrager en voorkomt dat achteraf nog informatie moet worden nagestuurd. Middels advies vooraf door de uitvoerder en goede communicatie over precieze doelstellingen en gevraagde activiteiten wordt zoveel mogelijk voorkomen dat indieners voor niets aanvragen indienen. Voor tussentijdse rapportages wordt aangesloten bij de door de aanvrager zelf aangegeven mijlpalen i.p.v. een halfjaarlijkse rapportage, hierbij geldt een maximum van 1 rapportage per jaar, conform het Kaderbesluit EZ-subsidies. Een accountantsverklaring wordt niet standaard gevraagd, maar alleen bij subsidies hoger dan € 125.000. Voor de accountantsverklaring zijn uniforme formulieren opgesteld voor alle regelingen onder het Kaderbesluit.Bij het ontwerpen van de aanvraag- en vaststellingsformulieren is zo veel mogelijk aangesloten bij reeds bestaande formulieren. Deze uniformiteit geeft minder administratieve lasten dan het telkens toepassen van een ander model. Evenals bij de overige regelingen onder het Kaderbesluit EZ-subsidies hoeven geen voorschotverzoeken te worden ingediend.

Uit de berekeningen blijkt dat de administratieve lasten voor de haalbaarheidsstudie warmtereductie € 47.800 bedragen op het totaal beschikbare bedrag van € 2.500.000. Dit komt neer op 1,75% ten opzichte van het totale subsidiebedrag. Bij deze berekening is uitgegaan van een inschrijving van 35 projecten, waarvan ongeveer 30 gehonoreerd kunnen worden.

Voor de investeringsprojecten industriële warmtebenutting bedragen administratieve lasten € 148.560 op het totaal beschikbare bedrag van € 8.000.000. Dit komt neer op 1,86% ten opzichte van het totale subsidiebedrag. Bij deze berekening is uitgegaan van een inschrijving van 20 projecten, waarvan ongeveer 12 gehonoreerd kunnen worden.

Artikelsgewijs

Artikel I

Artikel 3.8.1.

Een datahotel, ook wel datacenter genoemd, is een gebouw waarin verschillende computerruimten zijn gehuisvest. Deze gebouwen gebruiken relatief veel energie om de vele computers, servers, routers etc. te laten functioneren. Deze hoeveelheid energie wordt omgezet in warmte. Daarnaast kost het afvoeren van deze hoeveelheid warmte ook nog energie. Naar verwachting neemt de komende jaren het dataverkeer toe met als gevolg dat de energiebehoefte zal groeien en daarmee ook de uitstoot van warmte. Datahotels zijn geen industriële ondernemingen maar gelet op de sterke groei van de ICT-sector in Nederland, het groeiend aandeel in het totale elektriciteitsgebruik en de potentiële mogelijkheden van hergebruik van warmte heb ik besloten om ook de datahotels binnen de scope van dit instrument te plaatsen.

Het doel van een haalbaarheidonderzoek warmtereductie is inzicht te verschaffen in de technische, economische en organisatorische haalbaarheid van verbetervoorstellen voor productieprocessen met als netto resultaat een efficiënter en optimaler gebruik van warmte. Uiteindelijk zal het haalbaarheidsonderzoek warmtereductie moeten leiden tot voor het bedrijf bruikbare business-cases. De vereisten voor dit onderzoek zijn nader uitgewerkt in bijlage 3.8.1. Ter toelichting hierop diene het volgende.

Binnen de industrie is de verwevenheid van warmte met het productieproces groot. Het optimaliseren van de bestaande industriële warmtehuishouding met als uitgangspunt dat warmte een noodzakelijke utility is, is niet volledig. Deze aanpak gaat voorbij aan de cruciale rol die het productieproces speelt binnen de industriële warmtehuishouding. De aanpak die het haalbaarheidsonderzoek warmtereductie voorstaat, stelt het productieproces op een bestaande productielocatie centraal. Het is een aanpak die zich kenmerkt door een werkwijze van binnen-naar-buiten; te beginnen bij een optimalisatie van interne productieprocessen binnen de industriële onderneming en desgewenst te eindigen met een gebiedsgerichte warmte-optimalisatie. Van belang is de inschakeling van een breed deskundigenveld bij de uitvoering van het haalbaarheidsonderzoek. Van deze groep wordt verwacht dat ze nauw met elkaar samenwerken naar een gedragen einddoel. In de praktijk is het gangbaar om zo’n ‘multidisciplinaire projectgroep’ pas in te zetten op het moment dat een investeringsproject zich aandient. De kracht van het haalbaarheidsonderzoek warmtereductie is om de ‘multidisciplinaire projectgroep’ eerder binnen het project in te zetten; tijdens de analysefase. Deze fase biedt de projectgroep immers de mogelijkheid om conceptueel na te denken over de meer fundamentele verbetervoorstellen. De uitwerking naar bruikbare verbetervoorstellen is dan een logische vervolgstap. Bruikbaar voor het bedrijf bij wie het haalbaarheidsonderzoek wordt uitgevoerd. Hiertoe is van belang dat het bedrijf bij aanvang van het project haar bedrijfsstrategie aan de projectgroep meedeelt en de projectgroep informeert over de knelpunten die het bedrijf in de huidige bedrijfsvoering ondervindt. Deze informatie kan mede de keuze bepalen welke verbetervoorstellen binnen het haalbaarheidsonderzoek nader worden uitgewerkt richting concrete investeringsvoorstellen. Het haalbaarheidsonderzoek warmtereductie dient zich te richten op bestaande productielocaties omdat vooral daar kansen liggen om verspilling van warmte te verminderen of de productie van warmte te verduurzamen. Voor dit instrument is het uitgangspunt dat er geen warmteverspilling zal optreden bij nieuwe productielocaties. Bij het ontwerp voor een nieuwe locatie zal er immers met de huidige stand der techniek geen verspilling ontstaan.

SenterNovem (per 1 januari 2010 opgegaan in Agentschap NL) heeft de hierboven beschreven aanpak in de praktijk beproefd. Indien de projectgroep gebruik wil maken van de opgedane kennis en ervaring uit eerdere projecten, is Agentschap NL bereid deze met de projectgroep te delen. Deze bereidheid van Agentschap NL tot medewerking aan het haalbaarheidsonderzoek warmtereductie geldt in zijn algemeenheid. Zo kunnen er tijdens het onderzoek knelpunten worden gesignaleerd die de realisatie van businesscases blokkeren waarbij tezamen met Agentschap NL nagedacht kan worden over oplossingsrichtingen. Daarnaast zijn mede op basis van eerdere pilotprojecten eisen en richtlijnen opgesteld  waaraan het haalbaarheidsonderzoek warmtereductie moet voldoen en die zijn opgenomen in bijlage 3.8.1.

Een haalbaarheidsonderzoek-samenwerkingsverband is het samenwerkingsverband waarvan de deelnemers gezamenlijk een haalbaarheidsonderzoek warmtereductie kunnen uitvoeren. Hiervan moet in ieder geval één leverancier van restwarmte deel uitmaken. Dit om te zorgen dat er in ieder geval warmte beschikbaar is om uit te wisselen.

De definitie van hernieuwbare warmte is letterlijk overgenomen uit de algemene groepsvrijstellingsverordening (AGV), aangevuld met de beperkingen van het begrip biomassa zoals die zijn opgenomen in het Besluit stimulering duurzame energieproductie. Deze beperking ziet op het voorkomen van het gebruik van niet duurzame biomassa, of het inzetten als energiebron van biomassa die primair geschikt is als voedsel. Daartoe wordt verwezen naar de geldende NTA norm met betrekking tot biomassa. Het onderscheid tussen hernieuwbare warmte en warmte opgewekt met fossiele brandstoffen is van belang, omdat in het Europese steunkader hier verschillende regels voor gelden en ook omdat het kabinet in het werkprogramma Schoon en Zuinig aparte doelstellingen heeft opgenomen voor duurzame energie, energiebesparing en terugdringen van de CO2-uitstoot.

De industriële onderneming is het type onderneming waarop dit instrument primair is gericht. Deze ondernemingen hebben veelal warmte over die niet nuttig toegepast wordt (restwarmte). Met dit instrument wil ik en wil het kabinet de toepassingsmogelijkheden van restwarmte van industriële ondernemingen vergroten. Deze onderneming moet fysieke producten maken (zoals halffabricaten, machines of levensmiddelen) of producten verwerken (zoals grondstoffen of afval) en geen virtuele producten of diensten. In het productieproces moet warmte een rol spelen. Bedrijven waarbij de opwekking van elektriciteit de belangrijkste economische activiteit is, zijn uitgesloten. Bij dit instrument dient de vraag naar warmte het uitgangspunt te zijn en niet eventueel aanbod van warmte. Indien een elektriciteitscentrale als uitgangspunt van warmtebenutting zou worden genomen, wordt dit omgedraaid.

Een investeringsproject industriële warmtebenutting heeft betrekking op twee situaties. De eerste situatie is dat er restwarmte wordt benut in het productieproces van een industriële onderneming. Deze restwarmte moet afkomstig zijn van een andere industriële onderneming of van een datahotel. Het kan hierbij gaan om warmte die deze onderneming in zijn eigen proces niet nuttig kan aanwenden (zie de definitie van restwarmte) of veel minder efficiënt kan aanwenden. Dit is bijvoorbeeld het geval bij elektriciteitsproductie uit lagere temperatuur stoom. Het rendement van bijvoorbeeld elektriciteitsproductie bij een afvalverbranding is vaak minder dan 30 procent terwijl deze stoom met een veel hoger rendement (meer dan 80 procent) ingezet kan worden in de petrochemische industrie. Als er sprake is van een dergelijke verbetering van de benutting van de warmte, valt dit binnen de definitie van een investeringsproject industriële warmtebenutting.

De tweede situatie betreft de situatie dat hernieuwbare warmte wordt ingevoed in een bestaand warmtenet. Ook dit wordt gezien als een investeringsproject industriële warmtebenutting. Een bestaand warmtenet is een warmtenet dat al gerealiseerd is op het moment van in gebruik name van het productiemiddel waarvoor met dit instrument subsidie verkregen is.

Ter toelichting op het begrip nuttig(er) gebruik van warmte kan het volgende worden opgemerkt. Efficiënt geeft aan hoe rendabel (in termen van exergie) een proces of productiemiddel met de toegevoerde warmte omgaat. Optimaal heeft meer betrekking op de inzet van het proces of productiemiddel en is te spiegelen ten opzichte van de maximaal haalbare efficiëntie. Dit raakt nauw met de procescontrol (regel en besturingstechniek). Het uitvoeren van een haalbaarheidsonderzoek is een manier om tot een optimaal en efficiënt proces te komen. Als warmte wordt getransporteerd van de ene onderneming naar de andere, moet deze wel nuttig aangewend worden. Anders is de milieuwinst onvoldoende. Een bedrijf moet voorkomen dat de restwarmte wordt ingezet voor een niet-efficiënt proces. Een bedrijf kan dit aannemelijk maken door een energie-efficiëntieplan (EEP) te maken en dit na te leven. Dit is het geval bij alle bedrijven die zijn aangesloten bij het MJA en MEE-convenant.

Indien de warmte wordt ingevoed op een bestaand warmtenet, wordt er van uitgegaan dat deze warmte nuttig besteed wordt. Immers op een warmtenet is er een afnemer die voor de warmte betaalt, deze zal niet betalen voor een nutteloze toepassing.

Restwarmte is iedere warmte of koude die beschikbaar is binnen het bedrijf, maar waarvoor er op het bedrijf geen nuttige toepassing is, ongeacht de bron van die warmte. Restwarmte komt in de praktijk op verschillende temperatuurniveaus en in verschillende media vrij. Over het algemeen komt restwarmte beschikbaar in de vorm van hete rookgassen, stoom en/of warm water.

Warmte/koude: In dit instrument worden warmte en koude gelijk behandeld. In beide gevallen wordt energie uitgewisseld onder invloed van een positief temperatuurverschil. Bij koude is er sprake van een systeem dat warmte kan opnemen. Koude bevindt zich beneden de omgevingstemperatuur. Koude kan uit een hernieuwbare bron komen, bijvoorbeeld in geval van koude uit diepe-meren.

Een warmtenet, tenslotte, kan bedoeld zijn voor transport van warmte naar verschillende afnemers van warmte voor ruimteverwarming of bedoeld zijn voor de distributie van bijvoorbeeld stoom of heet water op een industrieel complex. Een warmtedistributienet in een gebouw is binnen dit instrument niet aan te merken als een warmtenet. Deze situatie komt bijvoorbeeld voor bij flatcomplexen met een ketelhuis op het dak van waaruit de warmte wordt gedistribueerd naar de verschillende afnemers. Onder de definitie van een warmtenet valt wel het warmtetransportnet op een industrieel complex. Vanuit een centraal ketelhuis wordt warmte getransporteerd naar verschillende gebouwen waarbinnen de productieprocessen zijn gehuisvest. Het maakt daarbij niet uit of het warmtetransportnet in de grond ligt of bovengronds is aangebracht.

Artikel 3.8.2.

Dit artikel bevat, tezamen met de afwijzingsgronden van de artikelen 22 en 23 van het Kaderbesluit EZ-subsidies, de criteria voor het verstrekken van subsidie op grond van paragraaf 3.8.2. Centraal in de criteria staat, dat het moet gaan om een haalbaarheidsstudie warmtereductie. Dit wil zegen dat voldaan moet zijn aan alle hiervoor relevante definities van artikel 3.8.1. Verder is bepaald dat een haalbaarheidsonderzoek warmtereductie zowel door een ondernemer die een industriële onderneming in stand houdt als door een haalbaarheidsonderzoek- samenwerkingsverband (waarvan ten minste een industriële onderneming deel uitmaakt) kan worden uitgevoerd.

Artikel 3.8.3

De subsidiabele kosten zijn de kosten als bedoeld in de artikelen 10 tot en met 14 van het Kaderbesluit EZ-subsidies. Zie voor een nadere toelichting de toelichting op dat besluit.

Artikel 3.8.5

Artikel 23, aanhef en onder c, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bepaalt dat de minister afwijzend beslist op een aanvraag als het onaannemelijk wordt geacht dat de activiteiten binnen een bij ministeriële regeling gestelde termijn kunnen worden voltooid. Artikel 3.8.5 geeft hier invulling aan. Het haalbaarheidsonderzoek warmtereductie dient binnen een jaar na subsidieverlening te worden voltooid. In dit artikel is geregeld dat een aanvraag om subsidie wordt afgewezen indien aannemelijk is dat dit niet het geval zal zijn. Een jaar is een redelijke en haalbare termijn om een haalbaarheidsonderzoek warmtereductie af te ronden. Met de verplichting in artikel 3.8.7, eerste lid, wordt vertraging en uitstel van het doen van de haalbaarheidsstudie na de subsidieverlening tegengegaan.

Artikel 3.8.7

Het haalbaarheidsonderzoek warmtereductie leidt voor de subsidieaanvrager tot bruikbare businesscases waarmee de warmtehuishouding is te optimaliseren. Tegelijkertijd bevat de haalbaarheidsstudie warmtereductie bruikbare kennis voor andere ondernemers. Dit instrument wil deze kennisdeling krachtig stimuleren. Ondernemers krijgen derhalve, via Agentschap NL toegang tot de resultaten van de haalbaarheidsonderzoeken. De subsidie-aanvrager dient daarom op grond van het tweede lid van dit artikel, naast een integraal eindrapport, een eindrapport op te leveren waarbij de bedrijfsvertrouwelijke gegevens zijn weggelaten. Uitsluitend dit (openbaar) eindrapport wordt binnen NEW geplaatst.

Om zeker te stellen dat, en welke nuttige effecten uit dit instrument zijn voortgekomen, moeten subsidieontvangers tot vijf jaar na subsidievaststelling medewerking verlenen aan een evaluatie van hun haalbaarheidsstudie warmtereductie (derde en vierde lid).

Artikel 3.8.8

Dit artikel bevat, tezamen met de afwijzingsgronden van artikel 3.8.13 en de artikelen 22 en 23 van het Kaderbesluit EZ-subsidies, alsmede de tendercriteria van artikel 3.8.14, de criteria voor het verstrekken van subsidie op grond van paragraaf 3.8.3. Centraal in de criteria staat, dat het moet gaan om een investeringsproject industriële warmtebenutting. Dit wil zeggen dat voldaan moet zijn aan alle hiervoor relevante definities van artikel 3.8.1.

Artikel 3.8.9

De subsidiabele kosten voor een investeringsproject industriële warmtebenutting zijn de extra investeringskosten zoals bedoeld in de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu (PbEU 2008, C82). Deze kosten staan uitgewerkt in artikel 14a van het Kaderbesluit EZ-subsidies. Zie ook de toelichting op dat besluit en de uitwerking van de daar gebruikte begrippen in artikel 1.4 van de Subsidieregeling energie en innovatie.

Artikel 3.8.11

De Adviescommissie energiedemonstratieprojecten en energietransitie-experimenten is een bestaande adviescommissie, die ook op het gebied van de industriële warmtebenutting voldoende expertise heeft om de verschillende projectvoorstellen te kunnen beoordelen en onderling te kunnen vergelijken. Om deze reden wordt aan deze commissie de advisering opgedragen omtrent subsidieaanvragen op grond van paragraaf 3.8.3.

Naast de afwijzingsgronden waaromtrent de adviescommissie adviseert is er een tweetal afwijzingsgronden, die van artikel 23, onderdelen c en i, die de minister zelfstandig toetst. Het betreft de maximale projectduur en de vraag of tegen de aanvrager een bevel tot terugvordering uitstaat op grond van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 3.8.12

Artikel 23, aanhef en onder c, van het Kaderbesluit EZ-subsidies bepaalt dat de minister afwijzend beslist op een aanvraag als het onaannemelijk wordt geacht dat de activiteiten binnen een bij ministeriële regeling gestelde termijn kunnen worden voltooid. Artikel 3.8.12 geeft hier invulling aan. Het investeringsproject industriële warmtebenuttingdient binnen drie jaar na subsidieverlening te worden voltooid. In dit artikel is geregeld dat een aanvraag om subsidie wordt afgewezen indien aannemelijk is dat dit niet het geval zal zijn. Dit artikel is opgenomen, omdat een investeringproject binnen een redelijke termijn resultaat moet hebben. Met de verplichting in artikel 3.8.15 wordt vertraging en uitstel van het investeringsproject na de subsidieverlening tegengegaan

Artikel 3.8.13

De afwijzingsgrond, genoemd in het eerste lid heeft betrekking op het volgende.

Voor een nuttig gebruik van warmte bestaat er een voorkeursvolgorde. Zo is ten eerste van belang dat in industriële processen zo veel mogelijk wordt voorkomen dat warmte nodig is. Zo kan door middel van isolatie of bepaalde procesverbeteringen bereikt worden dat minder warmte voor de primaire processen van de industriële onderneming noodzakelijk is. Hierdoor ontstaat minder vraag naar warmte, en hoeft dus ook minder warmte opgewekt te worden. Ten tweede is het van belang of restwarmte in het eigen productieproces hergebruikt kan worden, waardoor opwekken van 'nieuwe' warmte voor die processen niet noodzakelijk is. Ten derde kan worden bezien of de restwarmte door derden in de omgeving van de producent nuttig kan worden gebruikt.

Deze volgorde is niet willekeurig. Een totale reductie van broeikasgassen en een efficiëntere warmtehuishouding van Nederland vereist vooraleerst dat zo min mogelijk warmtevraag bestaat. De eerste twee maatregelen leiden tot een dergelijke reductie De derde maatregel leidt tot belangrijke, maar aan de eerste twee subsidiaire extra reductie. Het is daarom van belang dat de warmtehuishouding van ondernemingen intern efficiënt is georganiseerd, voordat kan worden toegekomen aan een uitwisseling van restwarmte met derden. Het is daarom noodzakelijk dat subsidie voor investeringsprojecten industriële warmtebenutting alleen verstrekt wordt aan projecten waarbij de betrokken ondernemingen (zowel de onderneming die restwarmte over heeft als de onderneming die de restwarmte in haar productieproces gebruikt) aantoonbaar al het redelijke hebben gedaan aan de interne warmtevraagreductie. Dit kan bijvoorbeeld door het naleven van het MJA- of MEE-convenant of door het uitvoeren van een haalbaarheidsonderzoek. Ook kan bijvoorbeeld een intern of extern onderzoek dit aantonen.

Geothermie is het gebruiken van in de aardbodem natuurlijk aanwezig warm water. Dit wordt door een tweetal boorgaten opgepompt van grotere diepte, vaak meer dan 2 kilometer. Voor de benutting van Geothermie in de glastuinbouw heeft mijn collega van LNV een stimuleringsregeling, de Marktintroductie energie-innovaties (MEI). Om dubbele ondersteuning te voorkomen is in het tweede lid de directe koppeling van geothermie aan glastuinbouw in deze regeling uitgesloten. Subsidiëring op grond van deze paragraaf is wel mogelijk, indien naast glastuinbouwbedrijven ook anderen zijn aangesloten op een bestaand warmtenet waarop de hernieuwbare warmte wordt ingevoed. De ‘andere warmteafnemers’ hebben immers geen toegang tot de genoemde MEI-regeling waardoor de mogelijkheid op dubbele ondersteuning ontbreekt.

De bepaling van het derde lid houdt verband met het feit dat het Besluit stimulering duurzame energieproductie en de daarop gebaseerde regelingen (SDE) al subsidie kent voor elektriciteitsproductie uit bijvoorbeeld biomassa waarbij de hoogte van de subsidie afhankelijk is van de mate waarin de geproduceerde warmte nuttig wordt gebruikt. Het is niet gewenst dat én deze SDE-subsidie én de investeringssubsidie uit deze regeling beiden voor dezelfde installatie worden gebruikt. De SDE geeft immers al een kostendekkende subsidie.

Artikel 3.8.14

Dit artikel bevat de rangschikkingscriteria, ook wel de tendercriteria genoemd. Vier criteria wegen even zwaar, één criterium telt dubbel.

Bij de slaagkans van het project (eerste lid, onderdeel a) wordt gekeken naar de kwaliteit van het voorstel. Er moet sprake zijn van een economisch of technisch risico. De aanvrager scoort op dit punt indien hij in het voorstel aantoont dat hij onderzoek heeft gedaan naar de realiseerbaarheid van het project, de technische en niet-technische risico’s goed beschreven heeft en er blijk van geeft hoe deze opgelost kunnen worden, waardoor de slaagkans wordt vergroot. Realiseerbaarheid kenmerkt zich bijvoorbeeld door afgesloten contracten met deelnemende partijen, of verkregen vergunningen.

De score bij het criterium van het eerste lid, onderdeel b wordt bepaald door de absolute CO2-reductie per jaar op projectniveau. De berekening van de vermeden CO2 moet met een herleidbare berekening worden onderbouwd.

Het criterium van het eerste lid, onderdeel c, wordt als volgt toegelicht.

De exergetische waarde betreft de energie-inhoud van de rest- en hernieuwbare warmte. Exergie is een ander woord voor 'kwaliteit van energie'. Exergie is het nuttige deel van een energiestroom. In zijn algemeenheid geldt: hoe kleiner de drijvende kracht, hoe geringer het exergieverlies. De drijvende kracht voor bijvoorbeeld de warmtewisseling in een warmtewisselaar is het temperatuurverschil tussen de op te warmen en af te koelen stroom. Hoe kleiner het temperatuurverschil hoe kleiner het exergieverlies. Daarom is het van belang dat de juiste energiestromen op elkaar worden afgestemd. Op die manier gaat er immers de minste hoeveelheid warmte verloren aan de omgeving in de zogenoemde 'warmtecascade' (de opeenvolging van gebruikers van steeds warmer/kouder wordende restwarmte). Dit moet met een herleidbare berekening worden onderbouwd.

De score bij het criterium van het eerste lid, onderdeel d, is hoger als het ingediende project op andere locaties ook kan worden uitgevoerd. Hier gaat het om een onderbouwd beeld van realiseerbare projecten en de omvang van de CO2-besparing.

Bij het criterium van de kosteneffectiviteit van onderdeel e, tenslotte, gaat het erom dat naarmate de CO2-besparing per Euro subsidie groter is, het project hoger scoort.

Artikel 3.8.17

Om zeker te stellen dat, en welke nuttige effecten uit dit instrument zijn voortgekomen, zullen subsidieontvangers tot vijf jaar na subsidievaststelling medewerking verlenen aan een evaluatie van of het investeringsproject industriële warmtebenutting.

Artikel III

De inwerkingtredingsbepaling wijkt af van het in het kabinetsstandpunt inzake vaste verandermomenten neergelegde uitgangspunt. Met de werkzaamheden aan deze regeling is begonnen in 2009. Het kabinetsbeleid met betrekking tot vaste verandermomenten is daarom nog niet van toepassing.

De Minister van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven.

Naar boven