TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
Met deze regeling is de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen 2000 (TOG) gewijzigd.
Deze wijziging zorgt er voor dat er een ander criterium geldt voor het recht op de tegemoetkoming, en dat TOG-gerechtigden
die een alleenverdienershuishouden voeren een extra tegemoetkoming ontvangen.
2. Nieuwe indicatiestelling
De TOG is in 2000 ingevoerd. Deze regeling is het vervolg op de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende meervoudig
en ernstig lichamelijk gehandicapte kinderen die in 1997 in werking trad. De TOG is bedoeld voor ouders met thuiswonende ernstig
gehandicapte kinderen die zeer veel extra inzet van de ouders vragen en die gelet op hun beperkingen aanspraak kunnen maken
op opname in een intramurale inrichting op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
Bij aanvang van de regeling in 2000 waren er 13.000 TOG-gerechtigden en werd uitgegaan van een uiteindelijke doelgroep van
27.000 gerechtigden. Het aantal gerechtigden is nu gegroeid naar ruim 60.000 en de structurele situatie is nog niet bereikt.
Deze groei heeft de vraag opgeroepen of de groep gerechtigden nog wel samenviel met de oorspronkelijk beoogde doelgroep. Dit
was niet het geval: veel kinderen voor wie de ouders een tegemoetkoming op grond van de TOG ontvangen, zijn niet dermate gehandicapt
dat zij in aanmerking komen voor opname in een intramurale inrichting. De discrepantie tussen de beoogde doelgroep en de huidige
ontvangers is veroorzaakt door het gehanteerde beoordelingskader. Dit beoordelingskader is speciaal ontwikkeld voor de TOG.
Het gebruik van dit kader leidde ertoe dat ouders ook ten behoeve van kinderen met minder zware beperkingen recht hadden op
TOG.
In plaats van het apart voor de TOG gehanteerde beoordelingskader aan te passen, is besloten aan te sluiten bij een reeds
bestaand beoordelingskader, namelijk indicaties op grond van de AWBZ. Het beoordelingskader voor de indicatiestelling AWBZ
is in Nederland het wettelijke kader om de zorgaanspraak vast te stellen voor onder andere de ernstig gehandicapte kinderen
voor wie de TOG is bedoeld. Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en Bureau Jeugdzorg (BJZ) verstrekken de AWBZ-indicaties.
Bijkomend voordeel is dat kan worden volstaan met één indicatie voor zowel het bepalen van de zorgbehoefte in het kader van
de AWBZ als voor de TOG. Hierdoor worden de administratieve lasten voor de burger beperkt. Tot slot leidt dit tot minder uitvoeringskosten
in verband met de TOG, omdat er niet meer apart geïndiceerd hoeft te worden.
Niet alle AWBZ-indicaties kwalificeren voor het recht op TOG, omdat niet alle kinderen met een AWBZ-indicatie automatisch
onder de doelgroep van de TOG vallen: ouders met ernstig gehandicapte kinderen die zeer veel extra inzet van de ouders vragen
en die gelet op hun beperkingen aanspraak kunnen maken op opname in een intramurale inrichting op grond van de AWBZ.
Om te bepalen welke kinderen ernstig gehandicapt zijn, is gekozen om naast de indicatie intramurale zorg, ook bepaalde extramurale
indicaties te laten kwalificeren. Om de ernst van de handicap te kunnen bepalen is in de regeling de voorwaarde dat ten minste
tien uur zorg nodig is, opgenomen. Deze zorgomvang is een indicatie voor de aanwezigheid van zo’n ernstige handicap dat opname
op enig moment in de toekomst te verwachten is.
Binnen de extramurale AWBZ-indicaties wordt dus een onderscheid gemaakt naar het aantal uren AWBZ-zorg waar een kind recht
op heeft. Momenteel is de intensiteit van zorggebruik een goede graadmeter is voor de ernst van de beperking.
Voor het recht op TOG kwalificeren alleen de ouders van die kinderen die een indicatiebesluit voor recht op AWBZ-zorg hebben
van ten minste tien uur zorg per week. Er is voor tien uur zorg gekozen, omdat dit aantal uren professionele zorg in de week
een indicatie is dat het kind veel zorg nodig heeft. Hiermee wordt ook aangesloten bij de Wet tegemoetkoming chronisch zieken
en gehandicapten (Wtcg). In de Wtcg wordt onderscheid gemaakt tussen een lage en een hoge tegemoetkoming door onder meer de
grens van tien uur AWBZ-zorg te hanteren.
Binnen de AWBZ wordt de hoeveelheid geboden zorg weergegeven in een klasse per functie (zoals verpleging, persoonlijke verzorging).
De klasse geeft een bepaalde bandbreedte aan uren zorg per week weer. Bij de bepaling van het voor de TOG vereiste totaal
aantal uren, wordt van het gemiddelde van een klasse uitgegaan en tellen alle functies mee, behalve behandeling omdat deze
functie geen omvangsbepaling kent.
Voorbeeld:
Een kind heeft een indicatie voor persoonlijke verzorging, klasse 4 (7 tot 9,9 uur zorg) en verpleging, klasse 2 (2 tot 3,9
uur zorg). Voor het beoordelen van het recht op TOG wordt er dan uitgegaan van 11,4 (8,45 + 2,95) uur zorg.
Door het aangepaste beoordelingskader bestaat de doelgroep van de TOG bij deze regeling uit ongeveer 37.000 gerechtigden.
De nieuwe indicatiestelling leidt ertoe dat een deel van de huidige TOG-gerechtigden de TOG verliest. Daar staat tegenover
dat er ouders zijn van wie de kinderen een geldige AWBZ-indicatie voor de TOG hebben, maar die geen tegemoetkoming op grond
van de TOG hebben onder het oude beoordelingskader. Deze ouders ontvangen onder het aangepaste beoordelingskader wel een tegemoetkoming
TOG. Voor de overige TOG-gerechtigden maakt de invoering van het nieuwe beoordelingskader geen verschil, omdat zij nu een
AWBZ-indicatie van tenminste 10 uur hebben of in 2010 krijgen.
Het nieuwe criterium geldt met ingang van 1 april 2010 voor ouders van kinderen die TOG aanvragen. Voor de huidige TOG-gerechtigden
geldt de nieuwe voorwaarde per 1 oktober 2010.
Van de huidige TOG-gerechtigden zal in de periode april tot oktober 2010 worden bezien of zij met het AWBZ-criterium nog steeds
recht hebben op een tegemoetkoming op grond van de TOG. Aan deze herindicaties worden pas gevolgen verbonden met ingang van
oktober 2010. Als op enig moment voor 1 oktober zou blijken dat geen recht meer bestaat op tegemoetkoming op grond van de
TOG, dan loopt die ongewijzigd door tot 1 oktober 2010. Ook als oorspronkelijk een herindicatie was gepland in de periode
april tot oktober, zal deze alleen plaatsvinden aan de hand van het AWBZ-criterium, om te vermijden dat de kinderen twee keer
geïndiceerd zouden moeten worden.
Omdat de regeling een beperking inhoudt van het aantal TOG-gerechtigden vanaf 1 oktober 2010, is voorzien in een overgangsregeling
voor de ouders die hun recht op tegemoetkoming op grond van de TOG verliezen door het gewijzigde criterium. Gedurende twee
kwartalen ontvangen zij de helft van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 5. Op deze manier kunnen zij zich voorbereiden
op het verlies van tegemoetkoming.
De Sociale verzekeringsbank (SVB) voert de TOG uit. De SVB beoordeelt aan de hand van onder meer de afgegeven AWBZ-indicaties
of er recht bestaat op tegemoetkoming op grond van de TOG. Ouders die in aanmerking willen komen voor die tegemoetkoming doen
hiervoor een aanvraag bij de SVB. Bij het aanvragen moeten ze het AWBZ-indicatiebesluit van hun kind meesturen naar de SVB.
Het recht op tegemoetkoming op grond van de TOG gaat in met ingang van het kwartaal waarin de aanvraag wordt gedaan én de
AWBZ-indicatie geldt. Dat recht kan niet eerder in gaan dan het kwartaal waarin de aanvraag is gedaan. De SVB hoeft met het
nieuwe beoordelingskader, de AWBZ-indicaties, zelf geen onderzoek meer te (laten) doen naar de medische kenmerken van het
kind. Hiermee is de noodzaak van terugwerkende kracht van het recht op tegemoetkoming die bestond in de Regeling tegemoetkoming
onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen 2000 verdwenen, omdat bij de aanvraag meteen duidelijk is of een kind
aan het criterium van een AWBZ-indicatie van ten minste tien uur voldoet. Ouders dragen zelf zorg voor het tijdig verlengen
van de AWBZ-indicatie en melding hiervan aan de SVB.
3. Extra tegemoetkoming voor alleenverdienershuishoudens
Achtergrond
De extra tegemoetkoming voor alleenverdienershuishoudens is een uitwerking van het voornemen in het Coalitieakkoord 2007-2011
een nader vorm te geven financiële ondersteuning te bewerkstelligen voor alleenverdienershuishoudens die de zorg hebben voor
chronisch zieke of gehandicapte kinderen. Er is sprake van een alleenverdienershuishouden als het inkomen van de partner met
het laagste inkomen niet meer bedraagt dan het bedrag, genoemd in artikel 8.14a, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting
2001. Dit bedrag geldt als inkomensgrens voor het recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Voor 2010 is dit bedrag
vastgesteld op € 4619.
De reden voor deze ondersteuning is dat een alleenverdienershuishouden, als gevolg van maatregelen om de arbeidsparticipatie
en de economische zelfstandigheid van vrouwen te vergroten, in besteedbaar inkomen achtergebleven is bij tweeverdieners en
alleenstaande ouders. Het kabinet wil de alleenverdieners, die de zorg hebben voor chronisch zieke of gehandicapte kinderen
hiervoor compenseren.
Alleenverdienershuishoudens zijn in besteedbaar inkomen achtergebleven, omdat er verschillende belastingmaatregelen zijn getroffen
door het kabinet om de arbeidsparticipatie te bevorderen. Zo zijn met ingang van 1 januari 2009 de combinatiekorting en de
aanvullende combinatiekorting vervallen. Daarvoor in de plaats is de inkomensafhankelijke combinatiekorting gekomen, die alleen
geldt voor de minst verdienende partner van een tweeverdiener en de alleenstaande ouder. Verder wordt vanaf 2009 de uitbetaling
van de algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner in vijftien jaar afgebouwd voor alleenverdienershuishoudens.
Het kabinet wil alleenverdienershuishoudens die de zorg hebben voor chronisch zieke of gehandicapte kinderen compenseren voor
het achterblijven in besteedbaar inkomen, omdat zij niet tot de doelgroep behoren waarvoor gestreefd wordt naar een toename
van de arbeidsparticipatie. Ouders die het zelf verzorgen van hun chronisch zieke of gehandicapte kind belangrijker vinden
dan de arbeidsparticipatie van beide partners, moeten hierbij geen belemmering ondervinden. Alleenverdienershuishoudens met
een chronisch ziek of gehandicapt kind worden daarom middels deze maatregel gecompenseerd. Het kabinet heeft besloten om alleenverdieners
die een tegemoetkoming op grond van de TOG krijgen en voldoen aan de definitie van alleenverdiener te compenseren via een
financiële ondersteuning. Er is voor gekozen deze financiële ondersteuning te koppelen aan het recht op tegemoetkoming op
grond van de TOG, omdat de doelgroep van de TOG goed aansluit bij de doelgroep die het kabinet voor ogen heeft, te weten ouders
van chronisch zieke of gehandicapte kinderen.
De extra tegemoetkoming is bedoeld voor huishoudens met twee ouders waarvan een ouder een alleenverdiener is en de andere
ouder niet meer verdient dan € 4619. Er is bij de inkomensgrens voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting aangesloten
omdat deze korting bedoeld is voor tweeverdieners. Het bedrag van € 4619 maakt hierbij onderscheid of er sprake is van een
alleenverdienershuishouden of tweeverdienershuishouden. Het aansluiten bij deze grens betekent dat de minstverdienende ouder
wel enig inkomen kan hebben zonder de extra tegemoetkoming te verliezen. Zo wordt voorkomen dat een gezin waarvan één van
de partners bijvoorbeeld een vergoeding ontvangt voor een eenmalig verrichte dienst (bv. schrijven van een artikel), niet
als alleenverdienershuishouden wordt gezien.
Alleenverdienershuishoudens hebben recht hebben op een extra tegemoetkoming als zij over een geheel kalenderjaar recht op
TOG hebben en alleenverdiener zijn. De extra tegemoetkoming bedraagt € 1460 per jaar. De extra tegemoetkoming wordt na afloop
van een kalenderjaar uitbetaald. In het overgangsjaar 2010 bestaat alleen recht op de extra tegemoetkoming als ook in het
vierde kwartaal recht op TOG bestaat, dus met het AWBZ-criterium.
De SVB voert de TOG en derhalve de toekenning van de extra tegemoetkoming uit. Wanneer een TOG-gerechtigde alleenverdiener
is, kan hij aan het eind van een jaar een aanvraag indienen bij de SVB voor de extra tegemoetkoming. Een alleenverdiener is
verplicht de SVB direct in kennis te stellen van een verandering in de inkomenssituatie bij de partner met een lager verzamelinkomen
dan € 4619 als er hierdoor geen sprake meer is van een alleenverdienershuishouden.
De SVB controleert achteraf met gebruikmaking van gegevens van de Belastingdienst of er aan de voorwaarden voor de extra tegemoetkoming
is voldaan. De bevoegdheid hiertoe vloeit voort uit artikel 54, derde lid, onderdeel b, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie
werk en inkomen. De Belastingdienst verstrekt de voor deze controle benodigde gegevens uit de aangifte aan de SVB. De laatste
gegevensuitwisseling tussen de Belastingdienst en SVB vindt uiterlijk plaats op basis van de gegevens per 1 december van jaar
t+1, daarna wordt er geen nieuwe informatie meer meegenomen in het bepalen of er sprake is van een alleenverdienershuishouden
in jaar t. Hierdoor wordt voorkomen dat de SVB pas jaren later de onterecht uitbetaalde extra tegemoetkoming alsnog moet verrekenen
of terugvorderen.
Als uit de controle blijkt dat er toch geen sprake was van alleenverdienerschap, kan de ten onrechte betaalde extra tegemoetkoming
verrekend worden met de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 5 van de TOG, en/of kinderbijslag voor dat gezin. Als de ten onrechte
betaalde tegemoetkoming niet verrekend kan worden, dan zal de SVB deze terugvorderen.
Bezwaar en beroep tegen beslissingen die betrekking hebben op de extra tegemoetkoming, moeten bij de SVB worden ingediend.
4. Financiële gevolgen
Uitkeringslasten
Het gebruik van de AWBZ-indicaties leidt tot minder tegemoetkomingen en dus lagere lasten. In 2010 en 2011 vindt de overgang
plaats naar de nieuwe TOG. Er komen 11.000 nieuwe TOG kinderen bij en de overgangsgroep waarvoor er in 2011 extra uitgaven
zijn bedraagt circa 35.000. De geraamde lasten komen hiermee op € 63 mln in 2010 en € 40 mln in 2011.
De doelgroep voor de nieuwe TOG wordt vanaf 2012 geraamd op 37.000 kinderen per jaar. De bijbehorende uitkeringslasten worden
geraamd op ruim € 31 mln.
De extra tegemoetkoming bedraagt € 1460 per jaar. Het aantal alleenverdieners wordt geschat op 1/3 van het totaal aantal TOG-gerechtigden.
Gezien de hoogte van de tegemoetkoming voor alleenverdieners van € 1460 per jaar, zorgt deze tegemoetkoming voor een uitkeringslast
van structureel € 17 miljoen vanaf 2011.
Uitvoeringskosten
De wijziging van de indicatiestelling leidt tot een sterke daling van de uitvoeringskosten.
• Door het gebruik van AWBZ-indicaties voor de TOG vervallen de kosten van de indicatiestelling van € 5,5 miljoen per jaar die
nu nog voor rekening komen van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS).
• Voor de SVB blijven er uitvoeringskosten voor het verwerken van de AWBZ-indicaties in verband met de te verstrekken tegemoetkoming.
Echter is de verwachting dat zowel het aantal aanvragen als het aantal TOG gerechtigden vanaf 2011 zal halveren. De uitvoeringskosten
in 2011 dalen hierdoor met ca. € 1,5 miljoen, welke besparing de jaren daarna oploopt naar structureel € 1,9 miljoen in 2015.
• Door de invoering van de tegemoetkoming voor alleenverdieners nemen de uitvoeringskosten vanaf 2010 structureel toe met € 125.000
per jaar.
• De SVB heeft een bedrag van € 0,7 miljoen aan implementatiekosten berekend voor het op de hoogte stellen van TOG-gerechtigden
van de aanpassingen in de TOG en vooraanpassingen in de systemen, brieven en instructies.
Financiële verantwoording
De financiële verantwoording aan VWS door de SVB vervalt; daarvoor in de plaats komt de financiële verantwoording aan Jeugd
en Gezin in verband met de extra tegemoetkoming. Dit betekent dat de bepalingen over de raming en de opgave van de uitgaven
en de afdracht (per kwartaal) en de afrekening (jaarlijks) zijn aangepast. De SVB dient jaarlijks de nadere afrekening TOG
voor de uitgaven van het jaar t-1 in bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Minister van SZW). Na advies van
de Inspectie werk en inkomen (IWI) van het ministerie wordt de rijksbijdrage over jaar t-1 definitief vastgesteld. Nieuw is
dat de SVB daarnaast jaarlijks een opgave dient te verstrekken over het totaalbedrag aan geraamde tegemoetkoming alleenverdienershuishoudens
aan Jeugd en Gezin.
Administratieve lasten
De administratieve lasten voor ouders zijn door de nieuwe indicatiestelling verlaagd omdat het nu niet meer kan voorkomen
dat kinderen zowel voor de AWBZ als voor de TOG gekeurd hoeven te worden.
5. Adviezen
De SVB en het CIZ hebben uitvoeringstoets uitgebracht op de regeling. De SVB en CIZ zijn van mening dat de regeling uitvoerbaar
is, zij het dat de SVB heeft gepleit voor invoering per 1 april 2010. Verder is onder andere aandacht gevraagd voor onderwerpen
als mogelijke vertraging bij de indicatiestelling, de rol van mantelzorg, en het voordeel van electronische gegevensuitwisseling
tussen de indicatieorganen en de SVB.
6. Wijziging citeertitel
Omdat de tegemoetkoming op grond van de TOG is uitgebreid met een extra tegemoetkoming voor alleenverdienershuishoudens is
de citeertitel van de TOG gewijzigd in: Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen. Deze extra
tegemoetkoming voor alleenverdieners is namelijk niet alleen bedoeld als tegemoetkoming in de onderhoudskosten, maar tevens
bedoeld als financiële ondersteuning voor alleenverdienershuishoudens.
Artikelsgewijs
Artikel I, onderdelen A en N
Omdat het begrip ‘Onze minister’ exclusief wordt gebruikt in een wet of een koninklijk besluit (zie Aanwijzing voor de regelgeving
nummer 73) en de TOG een ministeriële regeling is, wordt dit begrip vervangen door ‘de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid’.
De definitie van Minister van VWS vervalt omdat deze niet meer voorkomt. De definitie indicatiebesluit is toegevoegd in verband
met de gewijzigde indicatiestelling voor de TOG. Verder zijn de definities in alfabetische volgorde gezet.
Artikel I, onderdelen B en C
In artikel 2 is een nieuwe definitie van het begrip ‘kind’ in de TOG opgenomen. In deze definitie komt tot uitdrukking dat
voor een recht op een tegemoetkoming op grond van de TOG, een indicatiebesluit als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van
het Zorgindicatiebesluit (AWBZ-indicatiebesluit) moet zijn genomen, waaruit blijkt dat het kind is aangewezen op tien of meer
uren per week zorg als bedoeld in de artikelen 4, 5, 6, 9 en 13 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ. Dit omvat de aspecten
verzorging, verpleging, begeleiding, verblijf en voortgezet verblijf. In het geval er voor een van deze aspecten geen indicatie
in uren wordt afgegeven geldt voor de indicatie dagdeel: 4 uren en voor etmaal 24 uren. Omdat in deze nieuwe definitie het
aspect van blijvend of voorlopig blijvend gehandicapt niet meer voorkomt, kan artikel 3 vervallen.
Artikel I, onderdeel D
Omdat de tegemoetkoming voor alleenverdieners niet is bedoeld als tegemoetkoming in de onderhoudskosten van het gehandicapte
kind, is dit in artikel 4, eerste lid, geschrapt.
Verder is aan artikel 4 een zinsdeel toegevoegd om duidelijk te maken dat voor het recht op tegemoetkoming een geldig indicatiebesluit
noodzakelijk is. Daarbij is het niet van belang of dat besluit reeds is genomen op de peildag. Het besluit mag ook zijn genomen
op enig andere dag van het desbetreffende kwartaal.
Artikel I, onderdeel E
In artikel 5a wordt de aanspraak op een extra tegemoetkoming omschreven. Om de extra tegemoetkoming te ontvangen moet wel
worden voldaan aan alle voorwaarden voor het ontvangen van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 5. De voorwaarde dat de persoon
een tegemoetkoming, bedoeld in artikel 5, moet ontvangen impliceert dit. Hierbij wordt opgemerkt dat betrokkene die de tegemoetkoming,
bedoeld in artikel 5, over alle kwartalen van het desbetreffende jaar moet ontvangen. Alleen dan bestaat recht op tegemoetkoming
op grond van artikel 5a. Na inwerkingtreding van dit besluit zal gedurende alle kwartalen van 2010 aan deze voorwaarde moeten
zijn voldaan, alvorens men aanspraak kan maken op de extra tegemoetkoming, als men ook voldoet aan de voorwaarden in artikel
1, eerste lid, onder b en c. De extra tegemoetkoming wordt op grond van het derde lid voor het eerst in 2011 verstrekt.
Als er dan sprake is van de situatie dat er in een huishouden een alleenverdiener is, dan komt dat huishouden voor een extra
tegemoetkoming in aanmerking. Van een alleenverdiener is sprake als de partner niet meer verdient of inkomsten heeft uit winst
uit een of meer ondernemingen dan een bedrag genoemd in artikel 8.14a, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 is.
Dat bedrag is momenteel € 4619. Deze tegemoetkoming wordt per huishouden verstrekt, ook als er meer kinderen in het gezin
zijn voor wie een recht op TOG bestaat. Dit is geregeld in het tweede lid.
Dat de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 5a, een extra tegemoetkoming is blijkt uit de zinsnede ‘in aanvulling op de tegemoetkoming,
bedoeld in artikel 5’.
Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat ook de overige bepalingen van de regeling op de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 5a,
van toepassing zijn. Hierbij wordt opgemerkt dat uit artikel 8 van de regeling, waarin onder meer artikel 15 van de Algemene
Kinderbijslagwet van overeenkomstige toepassing is verklaard, voortvloeit dat men verplicht is de SVB in kennis te stellen
van een wijziging in het inkomen van de partner van de alleenverdiener, indien dat inkomen het bedrag, genoemd in artikel
8.14a, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op inkomstenbelasting 2001 te boven gaat. Dit heeft immers gevolgen voor de hoogte
van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 5a.
Artikel I, onderdeel F
Omdat het bureau jeugdzorg en het Centrum Indicatiestelling Zorg niet de bevoegdheid hebben om indicatiebesluiten aan de SVB
te verstrekken, dient de ouder die TOG aanvraagt dat indicatiebesluit bij de aanvraag te overleggen. Dit wordt geregeld in
het nieuwe derde lid van artikel 6. Het derde lid zoals dat luidde tot inwerkingtreding van deze regeling is daarmee vervallen.
Artikel I, onderdelen G, J, K, L en M
Omdat in het kader van het nemen van het AWBZ-indicatiebesluit, dat bepalend is voor de vraag of recht op tegemoetkoming van
de TOG bestaat, reeds de medische omstandigheden van het kind in ogenschouw worden genomen, is het niet nodig dat de SVB nog
eens een separaat medisch advies inwint. Derhalve kan artikel 7 vervallen en zijn de artikelen 10, derde lid, 10a, 10b en
10e daaraan aangepast.
Artikel I, onderdeel H
Artikel 8 is aangepast op de extra tegemoetkoming. Ook daarop zijn de genoemde artikelen van de AKW van toepassing. Wel moet
er in verband met de betaling van de tegemoetkoming voor kwartaal ‘ jaar’ worden gelezen: de extra tegemoetkoming is een uitkering
die jaarlijks wordt verstrekt in tegenstelling tot de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 5, en de kinderbijslag, die per kwartaal
worden uitgekeerd.
Hierbij wordt opgemerkt dat ook artikel 21a van de AKW van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. Dit leidt ertoe dat
de SVB de bevoegdheid heeft de tegemoetkoming en de extra tegemoetkoming bij wijze van voorschot te betalen. Dit kan met name
van belang zijn bij de extra tegemoetkoming omdat deze in het eerste kwartaal na afloop van het desbetreffende kalenderkaar
dient te worden uitbetaald, maar dan mogelijk het inkomen van betrokkene nog niet is vastgesteld en derhalve niet vaststaat
of betrokkene in dat kalenderjaar alleenverdiener was.
Artikel I, onderdeel I
In artikel 9 is bepaald dat de SVB een betaling van een tegemoetkoming die ten onrechte is gedaan mag verrekenen met andere
betalingen die zij aan het huishouden waartoe de desbetreffende persoon behoort doet, zoals andere tegemoetkomingen of kinderbijslag.
Dit leidt er bijvoorbeeld ook toe dat in geval van een samengesteld gezin de tegemoetkoming die is verstrekt aan ouder A mag
worden verrekend met de kinderbijslag die wordt betaald aan ouder B, ondanks het feit dat bedoelde tegemoetkoming en kinderbijslag
ten behoeve van verschillende kinderen worden verstrekt.
Artikel I, onderdelen K en L
In artikel 10a zijn de voorschriften in verband met de ramingen van de SVB in verband met de uitvoering van de TOG aangevuld
met die voor de extra tegemoetkoming voor alleenverdieners. Ditzelfde geldt voor artikel 10b in verband met de afdracht aan
de Minister van Financiën.
Artikel I, onderdeel O
In artikel 12 worden twee nieuwe overgangsregelingen getroffen.
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2010 met uitzondering van artikel 5a dat terugwerkt tot en met 1 januari
2010. (zie verder de toelichting onder artikel III). Vanaf 1 oktober 2010 is het AWBZ-indicatiebesluit voorwaarde voor een
tegemoetkoming op grond van de TOG. Het is niet gewenst dat personen die voor 1 april 2010 reeds een tegemoetkoming op grond
van de TOG ontvingen (hierna: zittend bestand), ook al meteen op 1 april 2010 aan deze nieuwe voorwaarde moeten voldoen. In
artikel 12, eerste lid, wordt geregeld dat tot 1 oktober 2010 onder kind ook wordt verstaan de persoon die de leeftijd van
drie jaar maar nog niet die van achttien jaar heeft bereikt en ten behoeve van wie over het vierde kwartaal van 2009 recht
op tegemoetkoming bestond. Tot 1 oktober 2010 hoeven zij dus geen AWBZ-indicatiebesluit te overleggen om in aanmerking te
komen voor een tegemoetkoming op grond van de TOG.
Op grond van het tweede lid heeft de persoon die tot het zittend bestand behoort en die met ingang van 1 oktober 2010 niet
langer recht heeft op een tegemoetkoming op grond van de TOG omdat voor zijn of haar kind geen indicatiebesluit meer geldt,
recht op een uitkering gedurende twee kwartalen. Die uitkering bedraagt de helft van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 5.
Hierbij wordt opgemerkt dat het kan voorkomen dat over het laatste kwartaal van 2010 geen recht op tegemoetkoming op grond
van de TOG bestaat, maar wel over het eerste kwartaal van 2011, omdat met betrekking tot het kind per 1 januari 2011 een indicatiebesluit
geldt. In dat geval bestaat wel recht op een uitkering voor het laatste kwartaal van 2010, maar niet voor het eerste kwartaal
van 2011.
In het derde lid is bepaald dat een tegemoetkoming en een uitkering niet tegelijkertijd worden uitgekeerd. Als er het recht
op TOG in het eerste kwartaal in 2011 ‘herleeft’ vervalt daarmee het recht op uitkering (de halve tegemoetkoming).
Uit de systematiek van artikel 12 vloeit voort, dat alleenverdieners die het vierde kwartaal van 2009 recht op TOG hadden,
maar ten behoeve van wie geen recht op tegemoetkoming bestaat over het vierde kwartaal van 2010, en daarmee onder de overgangsregeling,
bedoeld in het tweede lid van dat artikel, vallen (dat wil zeggen dat zij recht hebben op twee kwartalen halve TOG), geen
recht hebben op de extra tegemoetkoming, bedoeld in artikel 5a. Die personen hebben immers niet gedurende vier kwartalen in
een kalenderjaar recht op de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 5, terwijl dat juist voorwaarde is voor het recht op tegemoetkoming,
bedoeld in artikel 5a.
Omdat de afrekening van de in 2009 en van de in het eerste kwartaal van 2010 betaalde tegemoetkomingen dient plaats te vinden
volgens de regels, zoals die golden voor inwerkingtreding van deze regeling, is hiertoe overgangsrecht opgenomen in artikel
12, vijfde lid.
Artikel I, onderdeel P
Omdat de tegemoetkoming op grond van de TOG niet alleen is bedoeld voor een tegemoetkoming in de onderhoudskosten van een
gehandicapt kind maar ook om de koopkracht van alleenverdienershuishouden op peil te houden, is in een nieuwe citeertitel
tot uitdrukking gebracht. De nieuwe citeertitel is zo gekozen dat de afkorting TOG kan worden blijven gevoerd.
Artikel II
In dit artikel wordt in een aantal bestaande regelingen de nieuwe citeertitel van onderhavige regeling geïntroduceerd.
Artikel III
De regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2010. Dat wil zeggen dat de indicatiestelling op basis van de AWBZ met
ingang van die dag van start gaat voor nieuwe deelnemers. De overgangstermijn loopt van 1 april 2010 tot 1 oktober 2010. De
extra tegemoetkoming werkt terug tot en met 1 januari 2010. Dit, omdat de voorwaarden voor de extra tegemoetkoming zijn gebaseerd
op het hebben van partner met een zeker laag inkomen gedurende vier kwartalen van een jaar, alsmede het recht hebben op een
tegemoetkoming als bedoeld in artikel 5, gedurende vier kwartalen van een jaar, te rekenen vanaf 1 januari 2010.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J.P.H. Donner.