TOELICHTING
§ 1. Inleiding
De gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen is ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Meststoffenwet (hierna: de wet) 170 kilogram
stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond per jaar. Deze wettelijke norm is onmiddellijk
ontleend aan artikel 5, vierde lid, in samenhang met bijlage III.2 van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen
van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEU L 324)
(hierna te noemen: de Nitraatrichtlijn).
De Nitraatrichtlijn biedt in bijlage III.2 echter de mogelijkheid om een hogere gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen te
hanteren dan 170 kilogram stikstof per hectare per jaar. Deze zogenoemde ‘derogatie’ kan door de Europese Commissie worden
verleend, nadat de adviesprocedure bij het Nitraatcomité is doorlopen, ingeval de hogere gebruiksnorm geen afbreuk doet aan
de doelstellingen genoemd in artikel 1 van de Nitraatrichtlijn en gemotiveerd kan worden aan de hand van objectieve criteria,
bijvoorbeeld lange groeiperiodes, gewassen met hoge stikstofopname, hoge nettoneerslag in de kwetsbare zone en bodems met
een uitzonderlijk hoog denitrificatievermogen.
De Europese Commissie heeft Nederland bij besluit van 5 februari 2010 voor de tweede keer voor een periode van 4 jaar derogatie
verleend.
De onderhavige regeling strekt tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet in verband met de verleende derogatie.
De derogatie betreft een verhoging van de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen voor bedrijven met een areaal dat voor ten
minste 70 procent uit grasland bestaat tot 250 kilogram stikstof per hectare per jaar. De verhoging mag uitsluitend worden
ingevuld met dierlijke meststoffen afkomstig van graasdieren.
In de volgende paragrafen wordt achtereenvolgens ingegaan op de achtergrond van derogatie, de hoogte van derogatie, de voorwaarden
verbonden aan derogatie, de derogatiemonitoring en de kosten hiervan, de handhavingsaspecten bij derogatie, overige wijzigingen
en tot slot de administratieve lasten die uit deze regeling voortvloeien.
§ 2. Derogatie
§ 2.1. Algemene achtergrond
Op 8 december 2005 heeft de Europese Commissie Nederland voor het eerst derogatie verleend (beschikking nr. 2005/880/EG) voor
een hogere gebruiksnorm van dierlijke meststoffen tot 250 kilogram stikstof per hectare per jaar voor bedrijven waarvan 70 procent
van de tot het bedrijf behorende landbouwgrond wordt beteeld met gras voor de periode 2006-2009. Mitsdien is tijdens die periode
invulling gegeven aan artikel 9, tweede lid, van de wet. In deze wetsbepaling is tegen voornoemde achtergrond bepaald dat
bij ministeriële regeling onder bepaalde voorwaarden en beperkingen een hogere gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen kan
worden vastgesteld.
Daar beschikking 2005/880/EG op 31 december 2009 zou verstrijken, heeft Nederland op 14 juli 2009 een verzoek voor derogatie
ingediend bij de Europese Commissie voor de periode 2010–2013. In dit verzoek is verwezen naar het vierde actieprogramma Nitraatrichtlijn
(2010–2013).
Dit verzoek is door de Europese Commissie gehonoreerd, hetgeen geleid heeft tot besluit nr. 2010/65/EU van 5 februari 2010
tot wijziging van Beschikking nr. 2005/880/EG tot verlening van een door Nederland gevraagde derogatie op grond van Richtlijn
91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen. De derogatiebeschikking
van 8 december 2005, zoals gewijzigd bij genoemd besluit, wordt in het vervolg aangehaald als ‘derogatiebeschikking’.
Om ervoor te zorgen dat de betrokken veehouderijen van een derogatie gebruik kunnen blijven maken, is de geldigheidsduur van
Beschikking 2005/880/EG tot 31 december 2013 verlengd. De voorwaarden en bepalingen in de oorspronkelijke beschikking zijn
daardoor onveranderd van kracht gebleven.
De door de Europese Commissie verleende derogatie en de daaraan verbonden voorwaarden en beperkingen zijn opgenomen in de
artikelen 24, 25, 27 en 27a van de onderhavige regeling. De derogatiebeschikking van de Europese Commissie geeft een nadere
invulling aan de voorwaarden en beperkingen waaronder de derogatie toegepast mag worden. Deze voorwaarden en beperkingen zullen
in paragraaf 2.3 en 2.4 worden besproken.
§ 2.2. Hoogte derogatie
De hoogte van de gebruiksnorm van 250 kilogram stikstof per hectare per jaar is wetenschappelijk onderbouwd vanuit landbouwkundige
en milieukundige inzichten. Deze onderbouwing komt overeen met de onderbouwing zoals opgenomen in het verzoek tot derogatie
voor de periode 2006–2009 dat Nederland op 8 april 2005 heeft ingediend bij de Europese Commissie. De onderbouwing is nader
toegelicht in enkele vergaderingen van het Nitraatcomité van de Europese Unie. Uitgaande van rundveemest is een dierlijke
mestgift van 250 kilogram stikstof, zoals ook aangegeven in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging
van de Meststoffenwet (invoering van het stelsel van gebruiksnormen) (Kamerstukken II 2004/05, 29 930, nr. 3) verantwoord.
Gebruikmaking van de voorziening, neergelegd in artikel 24, laat onverlet dat tevens moet worden voldaan aan de stikstof-
en fosfaatgebruiksnorm, bedoeld in artikel 8 van de wet. De verruiming van de norm voor dierlijke meststoffen mag dus enkel
worden gehanteerd binnen de begrenzing van deze normen.
§ 2.3. Voorwaarden en beperkingen verbonden aan toepassing van de derogatie
Graasdiermest
De ruimere gebruiksnorm mag, overeenkomstig artikel 5 van de derogatiebeschikking, uitsluitend worden ingevuld met dierlijke
meststoffen afkomstig van graasdieren (artikel 24, tweede lid). De beperking komt tegemoet aan de bezwaren van de Europese
Commissie en enkele lidstaten tegen de ruimte die Nederland biedt aan de intensieve veehouderij. De beperking heeft slechts
in geringe mate praktische consequenties voor de veehouderij. De fosfaatgebruiksnorm is in de meeste gevallen de beperkende
factor als het gaat om het gebruik van dierlijke mest. Bedrijven die gebruik maken van derogatie hebben gemiddeld genomen
weinig tot geen ruimte om, na toepassing van de op het eigen bedrijf geproduceerde graasdiermest, nog dierlijke mest van buiten
het eigen bedrijf aan te voeren. Door de dalende fosfaatgebruiksnormen gedurende de looptijd van het vierde actieprogramma
zal genoemde ruimte steeds verder afnemen.
De gebruiksnorm van 250 kilogram stikstof per hectare mag worden toegepast voor mest afkomstig van graasdieren ongeacht de
herkomst van die mest. Het kan dus ook gaan om mest van graasdieren die wordt aangevoerd vanaf een ander bedrijf.
Aanmelding en verklaring
Uiterlijk op 31 januari van het kalenderjaar waarin de landbouwer gebruik wil maken van de hogere gebruiksnorm, bedoeld in
artikel 24, eerste lid, meldt de landbouwer het bedrijf aan bij de Dienst Regelingen (artikel 25, eerste lid). De landbouwer
maakt hiertoe gebruik van de daarvoor door de Dienst Regelingen beschikbaar gestelde middelen (artikel 122). In afwijking
van de jaren 2007–2009, is er voor de komende periode (2010–2013) voor gekozen om de uiterste aanmelddatum voor derogatie
te verschuiven van 1 december van het voorafgaande jaar naar 31 januari van het jaar waarin de landbouwer gebruik wil maken
van de hogere gebruiksnorm. Reden voor de verschuiving van de uiterste aanmelddatum is er mede in gelegen de datum voor aanmelding
gelijk te trekken met de datum waarop het bemestingsplan moet worden opgesteld. Op het tijdstip waarop de betrokken landbouwer
zijn bemestingsplan opstelt, weet hij immers hoeveel oppervlakte landbouwgrond bij zijn bedrijf in gebruik is.
De landbouwer verklaart dat hij ten aanzien van het bedrijf zal voldoen aan de genoemde voorwaarden en beperkingen verbonden
aan de toepassing van de hogere gebruiksnorm (artikel 25, tweede lid). Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 4,
eerste en tweede lid, in samenhang met de artikelen 5 en 6 van de derogatiebeschikking.
Betaling
De kosten die samenhangen met de derogatiemonitoring, nader toegelicht in paragraaf 2.4 van deze toelichting, worden op grond
van artikel 13, tweede lid, in samenhang met artikel 39, tweede lid, van de wet, doorberekend aan bedrijven die zich aanmelden
voor derogatie.
Voor nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 3.3. van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging
van de Meststoffenwet (differentiatie fosfaatgebruiksnorm) (Kamerstukken II 2008/09, 31 945, nr. 3).
Betaling is als nieuwe voorwaarde uitdrukkelijk gekoppeld aan de aanspraak op derogatie: aanspraak op derogatie bestaat pas
nadat een machtiging tot betaling door middel van automatische incasso is afgegeven. Daarbij dient betrokkene ervoor zorg
te dragen dat zijn saldo toereikend is, hetgeen volgt uit de verplichting voor de landbouwer de Dienst Regelingen in staat
te stellen het tarief te kunnen innen.
De hoogte van het tarief is afhankelijk van de tot het desbetreffende bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond op 15 mei,
zoals deze in bijlage Ad is verdeeld in klassen van 5 hectares. Het tarief per klasse is bepaald door het gemiddeld aantal
hectares in de klasse te vermenigvuldigen met een tarief per hectare.
Het tarief per hectare is gebaseerd op de kosten die door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het
Landbouw Economisch Instituut (LEI) worden gemaakt om de monitoring van de derogatie uit te voeren. Het RIVM is verantwoordelijk
voor de monitoring van de milieukwaliteit, het LEI voor de monitoring van het mineralenmanagement op de derogatiebedrijven
die deelnemen aan het monitoringsnetwerk. De kosten bedragen € 13.880.000,– respectievelijk € 4.050.000,–. De totale kosten
voor monitoring van de derogatie bedragen daarmee € 17.930.000,–. Naast de kosten voor monitoringswerkzaamheden is in het
tarief rekening gehouden met de uitvoeringskosten voor het innen van de verschuldigde bedragen door de Dienst Regelingen.
Deze uitvoeringskosten bedragen € 580.000,– voor een periode van vier jaar. Hiermee komen de totale kosten die uit het tarief
van derogatiebedrijven gedekt dienen te worden op € 18.510.000,– voor de gehele duur van de derogatie (vier jaar), derhalve
€ 4.630.000,– per jaar.
Voor de berekening van het tarief per hectare is uitgegaan van het gemiddelde aantal hectaren landbouwgrond dat op derogatiebedrijven
in gebruik was in de afgelopen drie jaar. Het tarief per hectare is verkregen door de kosten van monitoring en uitvoering
per jaar te delen door het gemiddelde aantal hectaren per jaar. Dit resulteert voor 2010 in een tarief per hectare per jaar
van € 5,45. Over de jaren 2006-2008 had een gemiddeld derogatiebedrijf 34 hectaren landbouwgrond. Voor een gemiddeld bedrijf
bedraagt de jaarlijkse bijdrage hiermee € 177,13, op basis van de desbetreffende klasse als opgenomen in Bijlage Ad. Uitgangspunt
is dat het tarief kostendekkend is. De kosten van de monitoring van de derogatie worden aangepast aan de loon- en prijsontwikkeling.
Mocht blijken dat in enig jaar het aantal hectaren landbouwgrond waarvoor derogatie wordt aangevraagd aan verandering onderhevig
is of de kosten die instellingen, die belast zijn met de monitoring, maken worden verhoogd of verlaagd, dan wordt het tarief
dienovereenkomstig aangepast. Het tarief kan om die reden jaarlijks opnieuw worden vastgesteld.
Naheffing/terugbetaling
Indien uit de gecontroleerde opgave, zoals deze op grond van artikel 26 Uitvoeringsbesluit is verstrekt, blijkt dat de op
15 mei van het desbetreffende jaar tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond niet overeenkomt met de bij de melding,
bedoeld in artikel 25, eerste lid, opgegeven oppervlakte landbouwgrond, zal het te weinig betaalde bedrag worden nagevorderd
of het te veel betaalde bedrag aan de landbouwer worden terugbetaald (artikel 26). Navordering of terugbetaling vindt alleen
plaats indien het bedrijf voor de totale oppervlakte landbouwgrond in een andere klasse valt, zoals van bijlage Ad is af te
lezen.
Afmelding
Uiterlijk op 15 mei dient de landbouwer, op grond van artikel 26 Uitvoeringsbesluit, aan de minister gegevens te verstrekken
met betrekking tot onder meer de beteelde of te betelen oppervlakte landbouwgrond.
Tot die datum heeft de landbouwer de mogelijkheid zich af te melden voor derogatie en zodoende het door hem betaalde tarief
terug te krijgen.
Aandeel grasland
Om gebruik te kunnen maken van derogatie moet, overeenkomstig artikel 6, eerste lid, van de derogatiebeschikking, ten minste
zeventig procent van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond gedurende de periode van 15 mei tot en met 15 september
worden beteeld met gras dat is bestemd om te worden gebruikt als ruwvoer (artikel 25, vijfde lid). Deze voorwaarde is met
de verlenging van de derogatie ongewijzigd gebleven.
Bemestingsplan
Vóór 1 februari van het kalenderjaar waarin de landbouwer gebruik maakt van de hogere norm, stelt hij een bemestingsplan op
dat voldoet aan artikel 4 van de derogatiebeschikking (artikel 27, eerste lid).
Het bemestingsplan geeft, kort samengevat, inzicht in het bemesten van en het bouwplan op de tot het bedrijf behorende oppervlakte
landbouwgrond en het te verwachten gebruik van meststoffen. Indien zich een wijziging in de landbouwpraktijk voordoet, herziet
de landbouwer het bemestingsplan uiterlijk zeven dagen nadat de wijziging zich heeft voorgedaan als dat noodzakelijk is om
de consistentie van het bemestingsplan te waarborgen (artikel 27, tweede lid).
De landbouwer bewaart het bemestingsplan gedurende vijf jaar op zijn bedrijf (artikel 27, derde lid, van de onderhavige regeling
in samenhang met artikel 34, tweede lid, Uitvoeringsbesluit).
Op de website van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, www.hetlnvloket.nl, staat een toelichting bij de
wijze waarop het bemestingsplan wordt opgesteld.
Grondbemonstering
Om de verhoogde gebruiksnorm te mogen toepassen, laat de landbouwer, overeenkomstig artikel 5, zesde lid, van de derogatiebeschikking,
de waarde van de fosfaattoestand en de waarde van het stikstofleverend vermogen van de bodem van de tot het bedrijf behorende
oppervlakte landbouwgrond vaststellen door een daartoe door de Raad geaccrediteerd laboratorium vóór 1 februari van het kalenderjaar,
waarin de verhoogde gebruiksnorm wordt toegepast (artikel 27a, eerste lid).
Uitstel opstellen bemestingsplan en grondbemonstering
Zowel individuele ondernemers als grondlaboratoria hebben het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit tot twee
maal toe verzocht de datum van 1 februari voor 2010 met 1 maand op te schuiven tot, in eerste instantie 1 maart en in tweede
instantie 1 april, voor de verplichting tot het bemonsteren van de grond en het opstellen van een bemestingsplan.
Aan beide verzoeken is om de volgende redenen gehoor gegeven. Allereerst was het door de aanhoudende vorst onmogelijk grondmonsters
te nemen. Laboratoria liepen daardoor achter op hun planning. Ten tweede is de hoogte van de fosfaatgebruiksnorm vanaf 1 januari
2010 afhankelijk van de fosfaattoestand van de bodem. Bodembemonstering moet hierover uitsluitsel geven, hetgeen een grote
druk legt op de capaciteit bij laboratoria. Ten derde heeft de Europese Commissie de formele procedure waarmee Nederland een
derogatie wordt toegekend later afgerond dan verwacht. Deze situatie heeft onzekerheid veroorzaakt in de sector, waardoor
ondernemers hebben gewacht met het verstrekken van opdrachten aan laboratoria voor het uitvoeren van grondbemonstering. Tot
slot wordt het bemestingsplan opgesteld naar aanleiding van de analyseresultaten van de grondbemonstering. Zonder deze resultaten
kan het bemestingsplan niet correct worden opgesteld.
Om te voorkomen dat analyserapporten die zijn opgesteld in februari 2006 hun geldigheid verliezen, is in artikel II bepaald
dat rapporten die ten hoogste vier jaren en twee maandenvoorafgaand aan 1 april 2010 zijn opgesteld, kunnen worden gebruikt.
Het laboratorium stelt de fosfaattoestand van de bodem vast door middel van bemonstering en analyse van de bodem van de desbetreffende
percelen overeenkomstig artikel 103a, eerste tot en met derde lid (artikel 27a, tweede lid).
De resultaten van het grondonderzoek en de analyses van de bodem worden door het laboratorium vastgelegd in een analyserapport.
De geldigheid van deze analyserapporten is beperkt tot een periode van vier jaar. De landbouwer bewaart het analyserapport
als onderdeel van zijn administratie (artikel 27a, derde lid, in samenhang met de artikelen 32 en 34 van het Uitvoeringsbesluit.
Uitstel aanmelddatum voor derogatie
Zoals reeds aangeven heeft de Europese Commissie de formele procedure waarmee Nederland een derogatie wordt toegekend later
afgerond dan verwacht. Publicatie van onderhavige wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet heeft hierdoor pas na
1 februari 2010 plaatsgevonden.
De beoogde verplichte uiterste aanmelddatum van 31 januari is derhalve in 2010 niet opportuun. De aanmeldingsverplichting
voor derogatie is daarom met één maand opgeschoven naar uiterlijk op 28 februari 2010. Voor de jaren 2011 t/m 2013 zal 31 januari
wél als uiterste aanmelddatum gelden.
Besluit gebruik meststoffen
Uiteraard gelden de voorschriften in het Besluit gebruik meststoffen ook onverkort voor de landbouwer die aanspraak maakt
op derogatie. Niet naleving van die – op de Wet bodembescherming gebaseerde – regels heeft geen direct gevolg voor de toepasselijkheid
van de derogatie, maar is wel een strafbaar feit ingevolge artikel 1a van de Wet op de economische delicten. Een uitzondering
geldt voor de bepalingen inzake het scheuren van grasland, neergelegd in artikel 4b van het Besluit gebruik meststoffen, en
inzake de teelt van een vanggewas op zand- of lössgronden na de teelt van maïs, neergelegd in artikel 8a van dat besluit.
Uit artikel 6 van de derogatiebeschikking vloeit voort dat aan deze regels voor derogatiebedrijven een bijzonder belang moet
worden toegekend. Daarom is naleving van die bepalingen opgenomen als specifieke voorwaarde voor de aanspraak op de derogatie
(artikel 24, eerste lid, in samenhang met artikel 25, derde lid).
§ 2.4. Monitoring
Nederland is op grond van artikel 8 van de derogatiebeschikking verplicht om een monitoringsnetwerk voor de bemonstering van
bodemwater, waterlopen en ondiepe grondwaterlagen in stand te houden om de derogatie intensief te monitoren. De derogatiebeschikking
verplicht Nederland om jaarlijks te rapporteren over de effecten van de derogatie alsmede over het resultaat van de uitgevoerde
controles.
Derogatiebedrijven zijn desgevraagd verplicht om mee te werken aan de monitoringwerkzaamheden die worden uitgevoerd in het
kader van de beschikking (artikel 25, zesde lid). De landbouwer moet derhalve toestaan dat metingen aan grond- en oppervlaktewater
plaatsvinden en bereid zijn bedrijfsgegevens beschikbaar te stellen die nodig zijn om te bepalen welke bedrijfsvoering heeft
geleid tot de gevonden gehalten in het water. De voorwaarde is uitdrukkelijk gekoppeld aan het mogen toepassen van de derogatie.
Voor de monitoring van de gegevens zal ook gebruik worden gemaakt van de administratieve gegevens die de landbouwer overeenkomstig
artikel 5, vierde lid, van de derogatiebeschikking moet verstrekken inzake het feitelijke gebruik van meststoffen op zijn
bedrijf. In artikel 25, derde lid, van deze regeling wordt daartoe als voorwaarde voor de derogatie gesteld de voldoening
aan de hoofdstukken 5 (gegevensverstrekking) en 9 (hoeveelheidbepaling) in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende
hoofdstukken IV, VI en X van het Uitvoeringsbesluit.
De kosten die samenhangen met de derogatiemonitoring zullen worden doorberekend aan de derogatiebedrijven, zoals vermeld in
paragraaf 2.3.
§ 2.5. Handhavingsaspecten
Bij het niet voldoen aan de voorwaarden voor derogatie en bij het achterwege blijven van de melding wordt de gebruiksnorm
voor dierlijke meststoffen van 170 kilogram stikstof per hectare per jaar onverkort toegepast. Het betreft immers voorwaarden
die in acht genomen moeten worden om in aanmerking te komen voor een begunstigende regeling. De Europese Commissie stelt strenge
eisen aan de controle van derogatiebedrijven. Nederland heeft gekozen voor een generieke regeling van de derogatie en toegezegd
dat derogatiebedrijven intensief worden gecontroleerd. Derogatiebedrijven die zich niet houden aan de voorwaarden, komen niet
in aanmerking voor de derogatie.
§ 3. Overige wijzigingen
§ 3.1. Bijlage A
De stikstofgebruiksnorm voor zomertarwe voor teelten op kleigrond wordt verhoogd van 140 kilogram stikstof per hectare per
teelt tot 150 kilogram stikstof per hectare per teelt. De Land- en Tuinbouw Organisatie (LTO) had om een verhoging van de
norm verzocht. Voor de beoordeling van het verzoek is de procedure gevolgd zoals die is beschreven in het vierde actieprogramma
inzake de Nitraatrichtlijn (‘Protocol voor de actualisatie van bemestingsadviezen voor stikstof’). Aan de wijziging ligt onderzoek
ten grondslag dat de landbouwkundige wenselijkheid van een hogere stikstofgift heeft bevestigd, zij het in mindere mate dan
LTO verzocht. De door middel van de onderhavige regeling verhoogde stikstofgift leidt niet tot een betekenende verslechtering
van de waterkwaliteit.
§ 3.2. Bijlage Aa
Voor de afvalstoffen of reststoffen ingedikte vinassekali, ammoniumsulfaathoudende spuiwater van chemische luchtwassers van
composteerhallen, ammoniumsulfaatoplossing in water van blauwzuurproductie volgens BMA-proces en ingedikt onteiwit aardappelvruchtwater
was op basis van het Meststoffenbesluit 1977 een zogenoemde RIKILT ontheffing verleend. De verhandeling van deze stoffen was
– ook na het intrekken van de Meststoffenwet 1947 – ingevolge het overgangsregime van artikel 77 van het Uitvoeringsbesluit,
zoals dat is uitgewerkt in artikel 23 van de Uitvoeringsregeling, tot 1 januari 2010 onderworpen aan de bij of krachtens het
Meststoffenbesluit 1977 gestelde regels. De verhandeling van de reststoffen tarwegistconcentraat, kaliumsulfaat van biodieselproductie
en wortelstoomschillen vielen niet onder voornoemd overgangsregime.
De Commissie van Deskundigen Meststoffenwet (CDM) heeft zowel de vier stoffen die onder het overgangsregime vielen, als ook
de drie andere stoffen op landbouwkundige en milieukundige aspecten getoetst en komt tot het oordeel dat deze geschikt zijn
om als meststof te worden verhandeld.
Ik heb besloten het oordeel van de CDM over te nemen en deze zeven stoffen in bijlage Aa, onder I, op te nemen.
In het kader van de toevoeging van tarwegistconcentraat aan bijlage Aa, onder I, is ervoor gekozen om ook de omschrijving
van tarwegistconcentraat in bijlage Aa, onder IV, te wijzigen.Daarmee wordt voorkomen dat stoffen onder de naam tarwegistconcentraat
worden verhandeld, terwijl deze uit andere productieprocessen voortkomen en van deze stoffen niet is komen vast te staan dat
er geen landbouw- en milieukundige bezwaren bestaan om deze als meststof te mogen verhandelen.
§ 3.3. Bijlage B
In de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet zoals die gold tot 1 januari 2010, was voor de najaarstoepassing van op het eigen
bedrijf geproduceerde vaste mest van graasdieren op bouwland op klei en veen, voorzien in een werkingscoëfficiënt van 30%.
Bij de aanpassingen die na die datum in de tabel zijn aangebracht is die voorziening abusievelijk niet meegenomen. Met deze
wijzigingsregeling is die fout hersteld.
§ 3.4. Bijlage D, tabel IIB
In Bijlage D ‘Diergebonden normen’, tabel IIB ‘Excretieforfaits per melkkoe vaste mest, behorende bij de artikelen 36 en 74’,
is abusievelijk een verkeerd getal opgenomen. Bij een melkproductie van 7.875 tot 8.124 kilogram melk per koe per jaar en
een ureumgehalte van 38 milligram per 100 gram, wordt het vermelde aantal kilogrammen stikstof per jaar van ‘112,5’ derhalve
vervangen door: 122,5.
§ 3.5. Statistische procescontrole ten behoeve van borging mestlaboratoria
De resultaten van steekproeven werden in het verleden met behulp van een statistische methode, de paarsgewijze Student’s t-toets,
beoordeeld. Er is nu gekozen voor een methode die een eerlijker beoordeling van de prestaties van de laboratoria geeft en
waarbij gebruik wordt gemaakt van een controlekaart. Dit betreft een techniek die gebruikelijk is bij statistische kwaliteitscontrole.
§ 4. Administratieve lasten
Uitgangspunten
Op basis van het aantal bedrijven dat zich de afgelopen jaren heeft aangemeld voor derogatie wordt ingeschat dat circa 24.000
bedrijven gebruik zullen maken van derogatie. Hoewel voor derogatie vanaf 2010 een tarief is verschuldigd voor het bestrijden
van de kosten die verband houden met de uitvoering van de derogatiemonitoring, zullen de aanmeldingen voor derogatie naar
verwachting niet achterblijven ten opzichte van voorgaande jaren. De kosten, zoals is toegelicht in paragraaf 3.3. van de
memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Meststoffenwet (differentiatie fosfaatgebruiksnorm, Kamerstukken
II 2008/09, 31 945, nr. 3), staan niet in verhouding met de kosten die een bedrijf moet maken voor de afvoer van mest.
Op basis van ervaringscijfers zal naar verwachting 97% van de bedrijven zich digitaal aanmelden voor derogatie bij de aangewezen
instantie, de Dienst Regelingen.
Wijzigingen ten opzichte van 2006
De kosten die samenhangen met de derogatiemonitoring zullen vanaf 2010 worden doorberekend aan de derogatiebedrijven. Het
bedrag is gebaseerd op het aantal hectaren bij het bedrijf. Betaling van het voor de aanvrager geldend tarief is een nieuwe
voorwaarde om recht te hebben op derogatie. Deze voorwaarde wordt in lijn met de bestaande voorwaarden gehandhaafd.
Het verschuldigde tarief wordt op zichzelf niet aangemerkt als een administratieve last en is als zodanig dan ook niet meegenomen
in de berekeningen. De kosten die ondernemers maken om aan de informatieverplichtingen te voldoen, worden wel aangemerkt als
administratieve lasten. Zo worden op het formulier ‘aanmelding derogatie’ meer gegevens opgevraagd dan voorheen. Dit leidt
tot een administratieve lastenverzwaring van € 173.432,–.
Samenhang fosfaatdifferentiatie
Voor de bemonstering van de grond geldt dat naar verwachting ongeveer 15.000 bedrijven hun percelen laten bemonsteren in verband
met de fosfaatdifferentiatie. Bedrijven kunnen die percelen waarvan zij verwachten dat de fosfaattoestand ‘laag’ of ‘neutraal’
is, laten bemonsteren om zo in aanmerking te komen voor een hogere fosfaatgebruiksnorm. De administratieve lasten die daarmee
samenhangen zijn reeds vermeld in paragraaf 3.3. van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de
Meststoffenwet (differentiatie fosfaatgebruiksnorm) (Kamerstukken II 2008/09, 31 945, nr. 3). Deze analyseresultaten kunnen ook gebruikt worden ten behoeve van derogatie. Daarom wordt hier een vermindering van de
administratieve lasten ingerekend van € 655.741,– ten opzichte van 2006. De resterende groep van ongeveer 9.000 bedrijven
moet hun grond nog laten bemonsteren voor derogatie.
De onderhavige wijziging zal met terugwerkende kracht per 1 januari 2010 in werking treden. De Europese Commissie heeft de
formele procedure, waaronder het afgeven van de derogatiebeschikking, waarmee Nederland een derogatie wordt toegekend later
afgerond dan verwacht. Daar het besluit van de Europese Commissie de grondslag vormt voor de onderhavige wijziging kon deze
niet eerder gepubliceerd worden. De regeling heeft een begunstigende werking, waardoor tegen terugwerkende kracht geen bezwaar
bestaat.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
G. Verburg.