Convenant onderwijsonderzoek van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek

Partijen:

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, handelend als vertegenwoordiger van de Staat der Nederlanden en hierna te noemen: de minister,

De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de voorzitter van het Algemeen Bestuur en hierna te noemen: NWO,

Overwegende dat:

  • de zelfevaluatie door de Programmaraad voor het Onderwijsonderzoek van NWO van 29 april 2009 en de toetsing daarvan door de Commissie Externe Evaluatie NWO/PROO van 1 juni 2009 hebben uitgewezen dat het overbrengen van het onderwijsonderzoek van de voormalige Stichting voor Onderwijsonderzoek naar NWO geslaagd mag worden genoemd, en

  • het convenant van 26 maart 1998 actualisering behoeft,

Komen het volgende overeen:

1. NWO

NWO draagt zorg voor het (middel)lange termijn onderwijsonderzoek en houdt daartoe een Programmaraad voor het Onderwijsonderzoek in stand, zijnde een commissie van NWO opererend onder de verantwoordelijkheid van het Gebiedsbestuur Maatschappij- en Gedragswetenschappen. Dit betreft in elk geval het fundamenteel, strategisch en toegepast onderzoek zoals in artikel 3 verder bepaald.

De minister draagt financiële middelen over naar NWO ten behoeve van de bekostiging van het onderzoeksprogramma en van het daarvoor benodigd ondersteunend personeel en de materiële uitgaven. Het budget maakt deel uit van de jaarlijkse begroting van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. NWO is verantwoordelijk voor het budget, de kwaliteit en de disseminatie van het onderzoek.

2. Samenstelling Programmaraad voor het Onderwijsonderzoek

NWO benoemt leden en voorzitter van deze programmaraad na overleg met de minister. De programmaraad bestaat uit maximaal negen leden, waarvoor ook derden kandidaten kunnen voordragen. Alle leden hebben aantoonbare ervaring in het omgaan met zowel wetenschappelijke als maatschappelijke vragen, zij het met verschillende accenten. Vijf van hen hebben hun wortels in de wetenschap met daarnaast voldoende inzicht in maatschappelijke vragen. Vier leden hebben hun wortels in (de maatschappelijke omgeving van) het onderwijsveld met daarnaast voldoende inzicht in de vertaling van maatschappelijke vragen in onderzoeksvragen. De minister benoemt een waarnemer.

De programmaraad stelt, binnen de bij NWO geldende procedures, zelf een huishoudelijk reglement op waarin in elk geval werkwijze, beoordeling en besluitvorming zijn opgenomen.

3. Taken Programmaraad voor het Onderwijsonderzoek

Deze programmaraad stelt een onderzoeksprogramma op het gebied van voorschoolse educatie, primair en voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en het aanpalende volwassenenonderwijs, de aansluiting naar het hoger onderwijs en lerarenopleidingen op dat in elk geval omvat:

  • fundamentele en strategische ontwikkelingen op (middel)lange termijn in onderwijs en relevante omgeving;

  • toegepast (middel)lange-termijn onderzoek waaronder cohortonderzoek;

  • internationaal vergelijkende studies.

Dit programma wordt telkens voor vier jaar vastgesteld en heeft een voortschrijdend karakter. Daarnaast kan de minister de programmaraad verzoeken ook andere, vergelijkbare activiteiten op het gebied van programmering en beoordeling van onderwijsonderzoek te verrichten voor andere programma's en projecten.

4. Hoofdlijnen programmering

De programmaraad stelt het programma samen mede op basis van door de minister aangegeven thema's op hoofdlijnen. Daarnaast oriënteert de programmaraad zich direct op de vragen uit de onderwijspraktijk door middel van een jaarlijks overleg met de sectororganisaties van het onderwijs. Waar wenselijk en mogelijk worden ook andere belanghebbenden bij de programmering betrokken.

Het 'tweede-geldstroom' onderzoek afkomstig van NWO heeft mede ten doel het 'eerste-geldstroom' onderzoek te stimuleren. Daarom heeft de programmaraad expliciet de taak om bepaalde onderzoekslijnen en disciplines te stimuleren.

5. Samenhang en afstemming

De programmaraad heeft vanuit zijn positie in het onderwijsonderzoek ook tot taak om waar mogelijk samenhang en afstemming te bevorderen met andere instanties die onderwijsonderzoek programmeren en uitvoeren. Het gaat niet alleen om het voorkomen van dubbel werk en het opsporen van lacunes, maar ook om het sluiten van de kennisketen door het verder brengen van fundamenteel onderzoek naar in beleid en praktijk toepasbare resultaten en omgekeerd. Daartoe wordt in samenwerking met de minister regelmatig een overleg georganiseerd met de belangrijkste spelers op het gebied van research en development voor onderwijs en kunnen ook andere activiteiten worden ontplooid.

6. Communicatie over onderzoeksresultaten

De programmaraad stimuleert de verspreiding en benutting van de resultaten van de verschillende onderzoekslijnen en zet daartoe een brede en integrale communicatiestrategie op. Het doel ervan is de onderzoeksresultaten zo toegankelijk mogelijk te laten zijn voor potentiële gebruikers in beleid en praktijk. Voor het onderwijsonderzoek wordt het algemene NWO-beleid met betrekking tot 'open access' op een actieve wijze uitgevoerd.

7. Evaluatie

De programmaraad evalueert het eigen handelen en de opbrengst van het onderzoeksprogramma vierjaarlijks overeenkomstig de procedures gehanteerd door NWO, aangevuld met externe beoordeling, waarbij de minister specifieke aandachtspunten kan meegeven. Daarbij wordt expliciet aandacht besteed aan het resultaat van de communicatiestrategie.

8. Naleving

Partijen verklaren de intenties van dit convenant met de hen ter beschikking staande middelen te zullen naleven. Niet-naleving of onmogelijkheid tot naleving wordt door de meest gerede partij onmiddellijk gemeld aan de andere partij. Partijen zullen ter voorkoming van gevolgen van niet of niet tijdig naleven in gezamenlijk overleg en in redelijkheid maatregelen treffen die nodig zijn ter afwending van die gevolgen.

9. Tussentijdse herziening

Elke partij kan op grond van voornoemde evaluaties, onvoorziene omstandigheden of anderszins een wijzigingsvoorstel doen dat, indien de andere partij instemt met het desbetreffende voorstel, door middel van een door beide partijen ondertekend addendum het convenant overeenkomstig wijzigt.

10. Geschillenbeslechting

Indien partijen van mening zijn dat geschillen in verband met dit convenant of ermee samenhangende afspraken niet in onderling overleg kunnen worden beslecht, wordt de volgende procedure gevolgd. Elk van de partijen wijst één adviseur aan, waarna de twee adviseurs samen een derde adviseur aanwijzen die ook als voorzitter optreedt. De adviseurs wordt opgedragen een voor beide partijen bindend advies uit te brengen, waarbij in geval van een niet gelijkluidend oordeel van de door partijen aangewezen adviseurs, het oordeel van de voorzitter bepalend is.

11. Inwerkingtreding

Dit convenant treedt in werking op de dag van ondertekening, vervangt het convenant van 28 maart 1998 en heeft een werkingsduur voor onbepaalde tijd.

12. Opzegging

Elke partij mag met inachtneming van een opzegtermijn van twaalf maanden schriftelijk opzeggen indien een zodanige, onvoorziene verandering van omstandigheden is opgetreden dat dit convenant billijkheidshalve moet worden beëindigd.

13. Publicatie

Binnen twee weken na ondertekening van dit convenant wordt de tekst daarvan gepubliceerd in de Staatscourant.

Aldus overeengekomen en in tweevoud ondertekend,

Den Haag, 10 februari 2010

De Staat der Nederlanden,

te dezen vertegenwoordigd door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H.A. Plasterk.

De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek,

te dezen vertegenwoordigd door de voorzitter van het Algemeen Bestuur,

J.J. Engelen.

Naar boven