Wijziging van de Regeling eisen geschikheid 2000 in verband met implementatie van de richtlijnen 2009/112/EG en 2009/113/EG

16 februari 2010

Nr. CEND/HDJZ-2010/163 sector AWW

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 111, vierde lid, en 134, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;

Besluit:

ARTIKEL I

De bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Punt 3 van de inhoudsopgave komt te luiden:

  • 3. Stoornissen van het gezichtsvermogen.

  • 3.1. Inleiding

  • 3.2. Visus

  • 3.3. Gezichtsvelden

  • 3.4. Verlies van een oog

  • 3.5. Rijtest

  • 3.6. Nader oogheelkundig onderzoek

  • 3.7. Progressieve oogaandoeningen

  • 3.8. Donkeradaptatie

  • 3.9. Contrastgevoeligheid

  • 3.10. Intra-oculaire lenzen

B

Hoofdstuk 3 komt te luiden:

HOOFDSTUK 3. STOORNISSEN VAN HET GEZICHTSVERMOGEN

3.1. Inleiding

In dit hoofdstuk worden de eisen aan de geschiktheid gegeven voor het gezichtsvermogen.

3.2. Visus
3.2.1. Visuseisen rijbewijzen van groep 1

De binoculaire visus moet, eventueel gecorrigeerd, ten minste 0,5 te bedragen.

Bij personen die het gezichtsvermogen aan één oog missen, of die in geval van diplopie slechts een oog gebruiken, dient de visus van het functionerende oog ten minste 0,5 te bedragen. Voor hen geldt tevens paragraaf 3.4.

In uitzonderlijke omstandigheden kunnen personen met een visus tussen 0,4 en 0,5 geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1. Voorwaarden zijn de afwezigheid van andere visuele functiestoornissen, een positief advies van een oogarts en een positieve rijtest (zie ook paragraaf 3.5).

3.2.1.1. Rijden met een monoculair bioptisch telescoop systeem

Onder strikte voorwaarden kan een persoon die de visus van 0,5 bereikt met behulp van een monoculair bioptisch telescoopsysteem geschikt worden verklaard voor een rijbewijs van de categorie B.

De voorwaarden zijn dat:

  • de visus met beide ogen tezamen, eventueel gecorrigeerd, ten minste 0,16 bedraagt;

  • de visus bij kijken door de telescoop ten minste 0,5 bedraagt;

  • die persoon niet het gezichtsvermogen van één oog volledig is kwijtgeraakt of slechts één oog gebruikt;

  • er geen andere hinderlijke oogheelkundige afwijkingen met betrekking tot verkeersdeelname zijn.

Een rapport van een door het CBR aangewezen oogarts is vereist. Het rapport moet ingaan op oorzaak, prognose en stabiliteit van de lage visus en bevat een advies aan het CBR over de geschiktheidstermijn. De maximale geschiktheidstermijn is vijf jaar.

De geschiktheid wordt bepaald in een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid van het CBR. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol. Voor een rijtest komen alleen personen in aanmerking die aantoonbaar voldoende training hebben gehad bij een door het CBR erkend trainingscentrum voor autorijden met een bioptisch telescoopsysteem. Na een positieve rijtest kunnen personen die een bioptische telescoop gebruiken slechts geschikt worden verklaard met beperking van de rijbevoegdheid tot:

  • rijden bij daglicht (vanaf één uur na zonsopgang tot één uur voor zonsondergang);

  • privé gebruik, en

  • voertuigen met een automatische schakeling.

3.2.2. Visuseisen rijbewijzen van groep 2

De visus van het beste oog dient, eventueel gecorrigeerd, ten minste 0,8 te bedragen en van het minder goede oog, eventueel gecorrigeerd, ten minste 0,1.

Ongeschiktheid bestaat ook bij een plotselinge, substantiële terugval van de visus in één oog. Deze personen kunnen na een aanpassingsperiode van minimaal drie maanden en op basis van een positief advies van een oogarts weer geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 2, mits de resterende visus voldoet aan bovengenoemde minimumnorm.

3.2.3. Brekingsafwijkingen
  • a. groep 1: Geen eisen.

  • b. groep 2: Brillenglazen zijn toegestaan tot een sterkte van plus of min 8 dioptrieën. Contactlenzen zijn tot elke sterkte toegestaan, mits zij goed worden verdragen.

3.2.4. Kleurenzien

Geen eisen.

3.2.5. Diplopie
  • a. groep 1: Personen met storende diplopie zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 1. Bij het afdekken van een oog geldt paragraaf 3.4.

  • b. groep 2: Personen met diplopie zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2.

3.3. Gezichtsvelden
  • a. groep 1: Het horizontale gezichtsveld moet minimaal 120 graden zijn en het bereik dient zich links en rechts minstens 50 graden uit te strekken. Het verticale gezichtsveld dient minstens 20 graden naar boven en beneden te zijn. Binnen een straal van 20 graden vanuit het centrum mogen zich geen gezichtsvelddefecten bevinden.

    In uitzonderlijke omstandigheden kunnen personen die niet voldoen aan de normen voor het gezichtsveld, zoals bij scotomen, kwadrantanopsie of homonyme hemianopsie, geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1. Voorwaarden zijn de afwezigheid van andere visuele functiestoornissen, een positief advies van een oogarts en een positieve rijtest (zie paragraaf 3.5).

    Deze uitzondering geldt niet voor personen met een gezichtsveld van minder dan 90 graden horizontaal.

  • b. groep 2: Het binoculaire horizontale gezichtsveld moet minimaal 160 graden zijn en het bereik dient zich links en rechts minstens 70 graden uit te strekken. Het verticale gezichtsveld dient minstens 30 graden naar boven en naar beneden te zijn. Binnen een straal van 30 graden vanuit het centrum mogen zich geen gezichtsvelddefecten bevinden.

3.4. Verlies van het gezichtsvermogen van één oog
  • a. groep 1: Ongeschiktheid bestaat bij het plotseling verlies van het gezichtsvermogen van één oog, dus ook bij storende diplopie waarbij afdekken van één oog noodzakelijk is. Deze personen kunnen na een aanpassingsperiode van minimaal drie maanden en op basis van een positief advies van een oogarts weer geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1.

  • b. groep 2: In uitzonderingsgevallen kan een beroepschauffeur, die al in het bezit is van één of meer rijbewijzen van groep 2, na een aanpassingsperiode van minimaal drie maanden en op basis van een positief advies van een oogarts, weer geschikt worden verklaard voor een geografisch beperkt rijbewijs van de categorieën C/CE of D/DE, dat zich maximaal kan uitstrekken tot het grondgebied van Nederland.

    Voorwaarden zijn een positief oogartsrapport, een verklaring van de werkgever volgens door het CBR opgesteld model en een positieve rijtest (zie paragraaf 3.5).

3.5. Rijtest

Indien het CBR voor een juiste oordeelsvorming over de geschiktheid een rijtest nodig acht, schakelt het een deskundige in op het gebied van de praktische geschiktheid (van de desbetreffende afdeling van het CBR) voor het afnemen ervan. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol.

3.6. Nader oogheelkundig onderzoek

Personen bij wie de keurend arts geen belangrijke oogheelkundige afwijkingen heeft gevonden kunnen op basis van de gegevens van de keurend arts geschikt worden bevonden. Indien er wel belangrijke afwijkingen zijn, is aanvullend onderzoek door een oogarts noodzakelijk in verband met een eventuele beperking van de geschiktheidstermijn.

3.7. Progressieve oogaandoeningen

Beperking van de geschiktheidstermijn is aangewezen bij progressieve oogaandoeningen, zoals cataract, glaucoom met gezichtsveldbeperking, degeneratieve en vasculaire netvliesaandoeningen, progressief lijden van de nervus opticus. Voor de beoordeling is een rapport van een oogarts vereist.

3.8. Donkeradaptatie

De donkeradaptatie dient min of meer ongestoord te zijn. Bij twijfel aan dit vermogen zal nader onderzoek met een adaptometer moeten plaatsvinden: de maximaal toegestane afwijking bedraagt één logeenheid.

Personen met een afwijking in de donkeradaptatie van meer dan één logeenheid kunnen geschikt worden verklaard voor groep 1, waarbij de rijbevoegdheid wordt beperkt tot rijden bij daglicht (vanaf één uur na zonsopgang tot één uur voor zonsondergang).

De beoordeling kan voorts ondersteund worden door een rijtest (zie paragraaf 3.5).

3.9. Contrastgevoeligheid
  • a. groep 1: Geen eisen

  • b. groep 2: Personen met een verminderde contrastgevoeligheid zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2.

3.10. Intra-oculaire lenzen

Intra-oculaire lenzen zijn toegestaan als er zich geen problemen voordoen zoals het bestaan van dubbelbeelden, storende mediatroebelingen of hinderlijke strooilichteffecten.

C

Paragraaf 5.2 komt te luiden:

5.2. Diabetes mellitus

5.2.1. Algemeen

Voor alle vormen van diabetes mellitus geldt dat personen bij wie plotseling en onverwacht bewustzijnsdaling of bewustzijnsverlies door hypoglycemie optreedt (‘unawareness’) zonder meer ongeschikt zijn voor alle rijbewijscategorieën. Iemand kan weer geschikt worden verklaard als de waarschuwingssignalen weer aanwezig zijn en het zelfzorggedrag door een diabetesdeskundige als adequaat wordt ingeschat.

Voor personen met diabetes mellitus met complicaties van de ogen (onder meer retinopathie en cataract) geldt tevens hoofdstuk 3 en voor personen met complicaties van hart en bloedvaten geldt tevens hoofdstuk 6.

Indien er functiestoornissen aan de ledematen zijn ontstaan als gevolg van neuropathie is een neurologisch rapport ter vaststelling van de mate van functiestoornis vereist. Bij stoornissen door vaatafwijkingen is een aantekening van de keurend arts voldoende.

Voor een juiste oordeelsvorming dient bij functiestoornissen van de ledematen ook een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid (van de desbetreffende afdeling van het CBR) te worden geraadpleegd om de geschiktheid vast te stellen. Het CBR heeft hiervoor een uitvoerig protocol. De geschiktheidstermijn bij ernstige functiestoornissen van de ledematen is na een positieve rijtest maximaal drie jaar.

5.2.2. Behandeling met middelen die doorgaans geen hypoglycemieën kunnen veroorzaken
  • a. groep 1: Personen die vrij zijn van complicaties kunnen op basis van de aantekening van de keurend arts worden goedgekeurd voor een termijn van maximaal tien jaar. Bij complicaties voor maximaal vijf jaar en bij ernstige functiestoornissen van de ledematen na een positieve rijtest voor maximaal drie jaar.

    Ten minste iedere tien jaar is een rapport van een oogarts noodzakelijk.

  • b. groep 2: Personen die vrij zijn van complicaties kunnen op basis van de aantekening van de keurend arts worden goedgekeurd voor een termijn van maximaal tien jaar. Bij complicaties voor maximaal vijf jaar en bij ernstige functiestoornissen van de ledematen na een positieve rijtest voor maximaal drie jaar.

    Ten minste iedere tien jaar is een rapport van een oogarts noodzakelijk.

5.2.3. Behandeling met middelen die hypoglycemieën kunnen veroorzaken
  • a: groep 1: Personen die vrij zijn van complicaties, hypoglycemieën goed voelen aankomen, in staat zijn hiermee adequaat om te gaan en die geregeld worden gecontroleerd door een diabetesdeskundige kunnen op basis van de aantekening van de keurend arts worden goedgekeurd voor een termijn van maximaal tien jaar. Bij complicaties voor maximaal vijf jaar en bij ernstige functiestoornissen van de ledematen na een positieve rijtest voor maximaal drie jaar.

    Ten minste iedere tien jaar is een rapport van een oogarts noodzakelijk.

  • b: groep 2: In bepaalde gevallen kunnen personen die middelen gebruiken die hypoglycemieën kunnen veroorzaken geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 2.

    De voorwaarden daarvoor zijn:

    • zij mogen in het afgelopen jaar geen ernstige hypoglycemie hebben gehad, waarmee wordt bedoeld: een hypoglycemie die de hulp van een ander persoon behoefde;

    • zij moeten op de hoogte zijn van de risico’s van een hypoglycemie;

    • zij moeten hypoglycemieën goed voelen aankomen en in staat zijn daarmee adequaat om te gaan;

    • zij moeten minstens tweemaal per dag en op relevante momenten tijdens het besturen aan zelfcontrole doen door middel van een bloedglucosetest;

    • zij mogen geen ernstige complicaties hebben.

    Bij iedere aanvraag is een onderzoek door een internist vereist en ten minste iedere vijf jaar is een rapport van een oogarts noodzakelijk. De maximale geschiktheidstermijn is drie jaar.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C.M.P.S. Eurlings.

TOELICHTING

Algemeen

Op 26 augustus 2009 publiceerde de Commissie van de Europese Gemeenschappen de richtlijnen 2009/112/EG en 2009/113/EG.1 In deze richtlijnen zijn een aantal minimumnormen op het gebied van het gezichtsvermogen, diabetes mellitus en epilepsie uit Annex III van de richtlijnen 91/439/EEG2 en 2006/126/EG3 aangepast aan de huidige inzichten van de medische wetenschap. Als basis daarvoor dienen een drietal deskundigenrapporten uit 2005, die op verzoek van de Commissie zijn uitgebracht.

De lidstaten van de Europese Unie hebben vanaf de datum van publicatie één jaar de tijd om de wijzigingen in werking te doen treden. Een aantal wijzigingen, in het bijzonder op het gebied van de gezichtsscherpte en insuline afhankelijke diabetes mellitus, houdt voor aanvragers van een rijbewijs van groep 2 (categorieën C, CE, D, DE) een behoorlijke versoepeling in ten opzichte van de huidige Europese minimumnormen. Om bezitters en aanvragers van een dergelijk rijbewijs hier zo spoedig mogelijk profijt van te doen hebben, heb ik besloten deze wijzigingen zo snel mogelijk te implementeren. De andere wijzigingen zullen, na advisering door de Gezondheidsraad, in een tweede fase worden doorgevoerd.

Onderhavige regeling strekt ertoe de eisen aan de geschiktheid betreffende het gezichtsvermogen en diabetes mellitus uit de bijlage bij Regeling eisen geschiktheid 2000 op onderdelen aan te passen aan de nieuwe Europese normen en tevens enkele redactionele wijzingen aan te brengen.

Administratieve lasten en bedrijfseffecten

Tot heden zijn mensen met bepaalde stoornissen van het gezichtsvermogen niet rijgeschikt. Daar brengt deze regeling verandering in. In sommige gevallen is daarvoor wel een rijtest bij het CBR verplicht. Inclusief reistijd is met de rijtest gemiddeld circa 2 uur gemoeid. Jaarlijks zullen ongeveer 400 mensen een dergelijke rijtest moeten doen. Dat betekent een administratieve last van 800 uur per jaar. De reiskosten bedragen gemiddeld circa € 10. Dat is een administratieve last van circa € 4.000 per jaar.

Deze regeling is voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Administratieve Lasten (Actal). Het college heeft besloten de regeling niet te selecteren voor toetsing.

Vaste verandermomenten

Aangezien deze regeling implementatie van Europese richtlijnen betreft, is het niet noodzakelijk vast te houden aan de vaste-verandermomenten van 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober en is besloten deze zo spoedig mogelijk in werking te laten treden.

Implementatie tabel

Paragraaf Annex III

Paragraaf REG2000

Omschrijving

VISUS

  

6

3.6

oogheelkundige onderzoeken

 

3.2.1

rijtest bij 'uitzonderlijke omstandigheden'

 

3.3

rijtest bij 'uitzonderlijke omstandigheden'

6.1

3.2

visus

 

3.3

gezichtsveld

 

3.7

progressieve oogaandoeningen

6.2

3.2.1

visus

6.3

3.4

gewenningsperiode

6.4

3.2.2

visus

 

3.2.3

maximale dioptrieën

 

3.3

gezichtsvelden

 

3.2.5

diplopie

 

3.9

contrastgevoeligheid

   

DIABETES MELLITUS

  

10

5.2.3

definities

10.3

5.2.3

groep 2

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C.M.P.S. Eurlings.


XNoot
1

Pb L223.

XNoot
2

Pb L237.

XNoot
3

Pb L403.

Naar boven