TOELICHTING
Algemeen
Deze regeling implementeert, samen met de wet van 18 juni 2009 tot wijziging van de Wet explosieven voor civiel gebruik, de
Richtlijn 2008/43/EG van de Commissie van 4 april 2008. De regels voor de unieke identificatie van explosieven gelden binnen
de gehele Europese Gemeenschap.
De regels voor het aanbrengen van de unieke identificatie op diverse explosieven voor civiel gebruik zijn voornamelijk van
toepassing op producenten. Op elke kleinste eenheid van de explosieven moet een unieke identificatie worden aangebracht en
ook op de verpakkingen van die explosieven. In Nederland zijn thans geen producenten van explosieven voor civiel gebruik gevestigd.
Wel heeft de wet gevolgen voor handelaren en importeurs, en in beperkte mate, voor sport-, culturele- en historische gezelschappen
en individuen. Zo moeten zij hun transacties in explosieven op grond van artikel 21 van de wet langer dan eerst en gedetailleerder
in een register bijhouden. O.a. de unieke identificatie en de bewaarplaats van de explosieven moeten worden geregisteerd.
Ook moet, in het kader van de normale bedrijfsvoering, geregeld worden gecontroleerd of de voorraad overeenkomt met de gegevens
uit het register. Dat houdt ook in dat de unieke identificatie op het explosief moet blijven om transacties te kunnen bijhouden.
Uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets
De unieke identificatie bevat de naam van de producent, de lidstaat van productie of invoer in de Gemeenschap, de naam van
de productielocatie en indien mogelijk, gelet op de grootte van het explosief, de unieke productcode en logistieke informatie
van de producent. Deze unieke identificatie wordt tevens aangebracht in de vorm van een electronisch leesbare identificatie
in de vorm van een streepjes- of matrixcode die rechtstreeks verband houdt met de alfanumerieke (bestaande uit letters en
cijfers) code. Het werken met een streepjes- of matrixcode maakt het mogelijk de registratie te automatiseren en vergemakkelijkt
de voorraadcontrole. Eindgebruikers die incidenteel of met kleine aantallen explosieven werken zullen veelal niet beschikken
over apparatuur voor de automatische registratie van streepjes- of matrixcodes en zijn aangewezen op het handmatig registreren
van de transacties. Het gaat dan om het bijhouden van gegevens van explosieven in een register, de leveringen van explosieven
en het regelmatig controleren van de voorraad.
Producenten hebben codes nodig voor de unieke identificatie. Deze codes worden op verzoek verstrekt door de nationale autoriteit.
In Nederland is TNO aangewezen als autoriteit om deze codes te verstrekken. Dit onderzoeksinstituut test explosieven en kent
de markt. In Nederland zijn geen codes nodig voor producenten in andere lidstaten binnen de Europese Gemeenschap, omdat die
reeds codes hebben die ook in Nederland gebruikt moeten worden. De handelaar die explosieven invoert van buiten de Europese
Gemeenschap rechtstreeks in Nederland, moet codes aanvragen voor de in te voeren explosieven bij TNO. De handelaar kan de
codes zelf aanbrengen na invoer en voordat hij de explosieven in de handel brengt. De handelaar kan ook explosieven bestellen
die door de producent van buiten de EU worden voorzien van het binnen de Europese Gemeenschap vereiste etiket met de unieke
identificatie.
Administratieve lasten en overige bedrijfseffecten
De uitvoeringskosten van TNO worden van rijkswege vergoed. Verder zijn er geen administratieve lasten als gevolg van deze
regels hoe de unieke identificatie aan te brengen.
Transponeringstabel
Hierna volgt de transponeringstabel, voor die onderdelen van de richtlijn die zijn omgezet in Nederlands recht via de onderhavige
regeling.
Artikel in Richtlijn 2008/43/EG | Artikel in Regeling identificatie en traceerbaarheid van explosieven voor civiel gebruik |
---|
Art 3, eerste lid, tweede zin | Art 2 |
Art 3, tweede lid | Art 3 |
Art 3, vierde lid | Art 4 |
Art 3, vijfde lid | Art 5 |
Art 5, eerste zin | Art 6 |
Art 6 | Art 7 |
Art 7, eerste zin | Art 8 |
Art 8, eerste zin | Art 9 |
Art 9, eerste zin | Art 10 |
Art 10, eerste en tweede volzin | Art 11 |
Art 11, eerste zin | Art 12 |
Art 5, 7, 8 en 9, telkens tweede volzin en derde volzin, tweede zinsnede, art 10, derde volzin en vierde volzin, tweede zinsnede | Art 14 |
Art 5, 7, 8,en 9, telkens derde volzin, eerste zinsnede, art 10, vierde volzin, eerste zinsnede, en art 11, tweede volzin | Art 13 |
Art 12 | Art 15 |
Artikelen
Artikel 2
De unieke identificatie van explosieven mag bij het productieproces niet verloren gaan. Indien bestaande etiketten tijdens
het productieproces verloren gaan, moet een nieuwe unieke identificatie worden aangebracht. In de artikelen 6 tot en met 14
staat hoe de unieke identificatie op de verschillende soorten explosieven moet zijn aangebracht.
Artikel 3
Een explosief dat voor uitvoer buiten de Europese Gemeenschap wordt geproduceerd, mag worden geëtiketteerd volgens de eisen
van het land van bestemming. Aan dat etiket moeten de opsporingsdiensten wel kunnen aflezen waar het explosief geproduceerd
is. Een explosief dat voor een lidstaat binnen de Europese Gemeenschap wordt geproduceerd, moet zijn voorzien van de unieke
identificatie, bedoeld in de artikelen 7 tot en met 14.
Artikel 4 en 5
Het onderdeel Defensie en Veiligheid van TNO kan op verzoek codes toewijzen voor productielocaties ten behoeve van de unieke
identificatie. De unieke identificatie bestaat o.a. uit een code voor de productielocatie. Elke productielocatie binnen de
EU krijgt een code van de eigen nationale autoriteit en kan die code ook in andere EU-landen gebruiken. Voor een productielocatie
van buiten de EU moet de importeur of een in de gemeenschap gevestigde producent een code aanvragen in het land van invoer.
Artikel 6 tot en met 12
Deze artikelen geven aan hoe het etiket met de unieke identificatie op de verschillende soorten explosieven en het verpakkingsmateriaal
moeten worden aangebracht.
Artikel 13
Als voorbeeld van een passief, inert electronisch merk kan gelden een passieve RFID-tag. Radio frequency identification (RFID
– Identificatie met radiogolven) is een techniek om van een afstand informatie op te slaan en te lezen van zogenaamde RFID-‘tags’
die op of in objecten zitten.
Deze tags kunnen ‘actief’, ‘semi-actief/semi-passief’ of ‘passief’ zijn. Actieve RFID-tags voeden zich met een batterij en
kunnen worden gelezen en geschreven met een ‘remote transceiver’, ook wel ‘reader’ genoemd, die met een antenne radiogolven
zendt en ontvangt. Actieve tags zenden meestal met een interval hun ID uit. Semi-actieve tags zenden hun signaal pas uit,
nadat dit door de reader geactiveerd is. Passieve RFID-tags hebben geen eigen energiebron en zenden een antwoord door het
omzetten van de energie van de radiogolven, welke door de reader uitgezonden worden.
Inert moet in deze context begrepen worden als dat het merk geen reactie mag aangaan met het explosief waarop (of waaraan)
het is bevestigd.
Artikel 14
Doorgaans worden meerdere artikelen in een doos verpakt en vaak worden meerdere dozen op een pallet geplaatst. Om in die situatie
te voorkomen dat alle individuele codes aan de buitenkant op de pallet vermeld moeten worden, wordt hier toegestaan dat een
extra code wordt aangebracht op de dozen en de pallets, welke in de administratie gekoppeld is aan de individuele codes van
de verschillende artikelen.
Artikel 15
Bij grootverbruikers van explosieven en ontstekers is de administratieve last om alle unieke nummers van alle gebruikte explosieven
en ontstekers te registreren omvangrijk. Om het bijhouden van de administratie voor deze grootverbruikers te vereenvoudigen,
wordt toegestaan kopieën van de etiketten met de unieke nummers toe te voegen. Wanneer een artikel gebruikt wordt, zal de
administratieve handeling dan nog bestaan uit het afnemen van de kopie en deze op een voorgeschreven plaats in de administratie
plakken.
Artikel 16
De datum van 5 april 2012 is voorgeschreven als startdatum van de toepassing in de Europese richtlijn die met deze regeling
in Nederlands recht wordt omgezet.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J.M. Cramer.