Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 28 januari 2010, nr. BJZ2010001197 tot vaststelling van regels met betrekking tot de unieke identificatie van explosieven voor civiel gebruik

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Handelend in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken;

Gelet op artikel 3, vierde en vijfde lid, van de Wet explosieven voor civiel gebruik;

Besluit:

Paragraaf 1 Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

TNO:

het onderdeel Defensie en Veiligheid van de Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek;

wet:

Wet explosieven voor civiel gebruik.

Paragraaf 2 Uitzonderingen op het markeren met een unieke identificatie

Artikel 2

Indien een explosief verdere fabricageprocessen moet ondergaan, kunnen producenten afzien van het markeren van een explosief met een nieuwe unieke identificatie, tenzij de oorspronkelijke unieke identificatie niet langer overeenkomstig artikel 3, derde lid, van de wet, is bevestigd of aangebracht.

Artikel 3

Indien een explosief voor uitvoer wordt geproduceerd en het overeenkomstig de vereisten van het land van invoer met een identificatie is gemarkeerd, zodat het traceerbaar is, kan worden afgeweken van artikel 3, eerste lid, onder d, van de wet.

Paragraaf 3 Het toewijzen van een productlocatiecode

Artikel 4

TNO wijst op aanvraag van de producent elke productielocatie binnen Nederland een code van drie cijfers toe.

Artikel 5

Bij een productlocatie buiten de Europese Gemeenschap wijst, indien Nederland de lidstaat van invoer is, TNO de in artikel 4 bedoelde code toe.

Paragraaf 4 De wijze waarop de unieke identificatie wordt aangebracht of bevestigd

Artikel 6

De unieke identificatie van patronen en explosieven in zakken wordt aangebracht in de vorm van een zelfklevend etiket op elk patroon of elke zak of rechtstreeks daarop gedrukt.

Artikel 7

De unieke identificatie van explosieven die uit twee componenten bestaan, wordt aangebracht in de vorm van een zelfklevend etiket of rechtstreeks gedrukt op elke kleinste verpakkingseenheid die de twee componenten bevat.

Artikel 8

De unieke identificatie van gewone ontstekers en lonten wordt in de vorm van een zelfklevend etiket op de behuizing van de ontsteker aangebracht of rechtstreeks daarop gedrukt.

Artikel 9

De unieke identificatie van elektrische, niet-elektrische en elektronische ontstekers wordt aangebracht in de vorm van een zelfklevend etiket op de bedrading, de buis of de behuizing van de ontsteker, of rechtstreeks op de behuizing gedrukt.

Artikel 10

De unieke identificatie van primers en boosters wordt in de vorm van een zelfklevend etiket daarop aangebracht of rechtstreeks daarop gedrukt.

Artikel 11

De unieke identificatie van slagsnoeren en veiligheidslonten wordt:

  • a) in de vorm van een zelfklevend etiket op de haspel aangebracht of rechtstreeks daarop gedrukt; en

  • b) om de vijf meter aangebracht op het buitenste omhulsel van het snoer of de lont of op het geëxtrudeerde plastic omhulsel net onder de buitenlaag van het snoer of de lont.

Artikel 12

De unieke identificatie van blikken en bussen die explosieven bevatten, wordt in de vorm van een zelfklevend etiket daarop aangebracht of rechtstreeks daarop gedrukt.

Artikel 13

In de gevallen, genoemd in de artikelen 6 en 8 tot en met 12 kan tevens een passief, inert elektronisch merk worden aangebracht op de desbetreffende explosieven, onderdelen of verpakkingseenheden van explosieven of ontstekingsmiddelen.

Artikel 14

Op elke doos met daarin de in de artikelen 6 en 8 tot en met 11 genoemde explosieven, onderdelen of verpakkingseenheden van explosieven of ontstekingsmiddelen, wordt een corresponderend etiket aangebracht en, indien van toepassing, een corresponderend elektronisch merk.

Artikel 15

Ondernemingen uit de sector explosieven kunnen ten behoeve van hun klanten afneembare kopieën van het originele etiket op de explosieven aanbrengen, waarop duidelijk zichtbaar is dat het slechts kopieën betreft.

Paragraaf 5 Slotbepalingen

Artikel 16

Deze regeling treedt in werking met ingang van 5 april 2012.

Artikel 17

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling identificatie en traceerbaarheid van explosieven voor civiel gebruik.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 28 januari 2010

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer.

TOELICHTING

Algemeen

Deze regeling implementeert, samen met de wet van 18 juni 2009 tot wijziging van de Wet explosieven voor civiel gebruik, de Richtlijn 2008/43/EG van de Commissie van 4 april 2008. De regels voor de unieke identificatie van explosieven gelden binnen de gehele Europese Gemeenschap.

De regels voor het aanbrengen van de unieke identificatie op diverse explosieven voor civiel gebruik zijn voornamelijk van toepassing op producenten. Op elke kleinste eenheid van de explosieven moet een unieke identificatie worden aangebracht en ook op de verpakkingen van die explosieven. In Nederland zijn thans geen producenten van explosieven voor civiel gebruik gevestigd. Wel heeft de wet gevolgen voor handelaren en importeurs, en in beperkte mate, voor sport-, culturele- en historische gezelschappen en individuen. Zo moeten zij hun transacties in explosieven op grond van artikel 21 van de wet langer dan eerst en gedetailleerder in een register bijhouden. O.a. de unieke identificatie en de bewaarplaats van de explosieven moeten worden geregisteerd. Ook moet, in het kader van de normale bedrijfsvoering, geregeld worden gecontroleerd of de voorraad overeenkomt met de gegevens uit het register. Dat houdt ook in dat de unieke identificatie op het explosief moet blijven om transacties te kunnen bijhouden.

Uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets

De unieke identificatie bevat de naam van de producent, de lidstaat van productie of invoer in de Gemeenschap, de naam van de productielocatie en indien mogelijk, gelet op de grootte van het explosief, de unieke productcode en logistieke informatie van de producent. Deze unieke identificatie wordt tevens aangebracht in de vorm van een electronisch leesbare identificatie in de vorm van een streepjes- of matrixcode die rechtstreeks verband houdt met de alfanumerieke (bestaande uit letters en cijfers) code. Het werken met een streepjes- of matrixcode maakt het mogelijk de registratie te automatiseren en vergemakkelijkt de voorraadcontrole. Eindgebruikers die incidenteel of met kleine aantallen explosieven werken zullen veelal niet beschikken over apparatuur voor de automatische registratie van streepjes- of matrixcodes en zijn aangewezen op het handmatig registreren van de transacties. Het gaat dan om het bijhouden van gegevens van explosieven in een register, de leveringen van explosieven en het regelmatig controleren van de voorraad.

Producenten hebben codes nodig voor de unieke identificatie. Deze codes worden op verzoek verstrekt door de nationale autoriteit. In Nederland is TNO aangewezen als autoriteit om deze codes te verstrekken. Dit onderzoeksinstituut test explosieven en kent de markt. In Nederland zijn geen codes nodig voor producenten in andere lidstaten binnen de Europese Gemeenschap, omdat die reeds codes hebben die ook in Nederland gebruikt moeten worden. De handelaar die explosieven invoert van buiten de Europese Gemeenschap rechtstreeks in Nederland, moet codes aanvragen voor de in te voeren explosieven bij TNO. De handelaar kan de codes zelf aanbrengen na invoer en voordat hij de explosieven in de handel brengt. De handelaar kan ook explosieven bestellen die door de producent van buiten de EU worden voorzien van het binnen de Europese Gemeenschap vereiste etiket met de unieke identificatie.

Administratieve lasten en overige bedrijfseffecten

De uitvoeringskosten van TNO worden van rijkswege vergoed. Verder zijn er geen administratieve lasten als gevolg van deze regels hoe de unieke identificatie aan te brengen.

Transponeringstabel

Hierna volgt de transponeringstabel, voor die onderdelen van de richtlijn die zijn omgezet in Nederlands recht via de onderhavige regeling.

Artikel in Richtlijn 2008/43/EG

Artikel in Regeling identificatie en traceerbaarheid van explosieven voor civiel gebruik

Art 3, eerste lid, tweede zin

Art 2

Art 3, tweede lid

Art 3

Art 3, vierde lid

Art 4

Art 3, vijfde lid

Art 5

Art 5, eerste zin

Art 6

Art 6

Art 7

Art 7, eerste zin

Art 8

Art 8, eerste zin

Art 9

Art 9, eerste zin

Art 10

Art 10, eerste en tweede volzin

Art 11

Art 11, eerste zin

Art 12

Art 5, 7, 8 en 9, telkens tweede volzin en derde volzin, tweede zinsnede, art 10, derde volzin en vierde volzin, tweede zinsnede

Art 14

Art 5, 7, 8,en 9, telkens derde volzin, eerste zinsnede, art 10, vierde volzin, eerste zinsnede, en art 11, tweede volzin

Art 13

Art 12

Art 15

Artikelen

Artikel 2

De unieke identificatie van explosieven mag bij het productieproces niet verloren gaan. Indien bestaande etiketten tijdens het productieproces verloren gaan, moet een nieuwe unieke identificatie worden aangebracht. In de artikelen 6 tot en met 14 staat hoe de unieke identificatie op de verschillende soorten explosieven moet zijn aangebracht.

Artikel 3

Een explosief dat voor uitvoer buiten de Europese Gemeenschap wordt geproduceerd, mag worden geëtiketteerd volgens de eisen van het land van bestemming. Aan dat etiket moeten de opsporingsdiensten wel kunnen aflezen waar het explosief geproduceerd is. Een explosief dat voor een lidstaat binnen de Europese Gemeenschap wordt geproduceerd, moet zijn voorzien van de unieke identificatie, bedoeld in de artikelen 7 tot en met 14.

Artikel 4 en 5

Het onderdeel Defensie en Veiligheid van TNO kan op verzoek codes toewijzen voor productielocaties ten behoeve van de unieke identificatie. De unieke identificatie bestaat o.a. uit een code voor de productielocatie. Elke productielocatie binnen de EU krijgt een code van de eigen nationale autoriteit en kan die code ook in andere EU-landen gebruiken. Voor een productielocatie van buiten de EU moet de importeur of een in de gemeenschap gevestigde producent een code aanvragen in het land van invoer.

Artikel 6 tot en met 12

Deze artikelen geven aan hoe het etiket met de unieke identificatie op de verschillende soorten explosieven en het verpakkingsmateriaal moeten worden aangebracht.

Artikel 13

Als voorbeeld van een passief, inert electronisch merk kan gelden een passieve RFID-tag. Radio frequency identification (RFID – Identificatie met radiogolven) is een techniek om van een afstand informatie op te slaan en te lezen van zogenaamde RFID-‘tags’ die op of in objecten zitten.

Deze tags kunnen ‘actief’, ‘semi-actief/semi-passief’ of ‘passief’ zijn. Actieve RFID-tags voeden zich met een batterij en kunnen worden gelezen en geschreven met een ‘remote transceiver’, ook wel ‘reader’ genoemd, die met een antenne radiogolven zendt en ontvangt. Actieve tags zenden meestal met een interval hun ID uit. Semi-actieve tags zenden hun signaal pas uit, nadat dit door de reader geactiveerd is. Passieve RFID-tags hebben geen eigen energiebron en zenden een antwoord door het omzetten van de energie van de radiogolven, welke door de reader uitgezonden worden.

Inert moet in deze context begrepen worden als dat het merk geen reactie mag aangaan met het explosief waarop (of waaraan) het is bevestigd.

Artikel 14

Doorgaans worden meerdere artikelen in een doos verpakt en vaak worden meerdere dozen op een pallet geplaatst. Om in die situatie te voorkomen dat alle individuele codes aan de buitenkant op de pallet vermeld moeten worden, wordt hier toegestaan dat een extra code wordt aangebracht op de dozen en de pallets, welke in de administratie gekoppeld is aan de individuele codes van de verschillende artikelen.

Artikel 15

Bij grootverbruikers van explosieven en ontstekers is de administratieve last om alle unieke nummers van alle gebruikte explosieven en ontstekers te registreren omvangrijk. Om het bijhouden van de administratie voor deze grootverbruikers te vereenvoudigen, wordt toegestaan kopieën van de etiketten met de unieke nummers toe te voegen. Wanneer een artikel gebruikt wordt, zal de administratieve handeling dan nog bestaan uit het afnemen van de kopie en deze op een voorgeschreven plaats in de administratie plakken.

Artikel 16

De datum van 5 april 2012 is voorgeschreven als startdatum van de toepassing in de Europese richtlijn die met deze regeling in Nederlands recht wordt omgezet.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer.

Naar boven