TOELICHTING
Deze regeling strekt tot wijziging van de Regeling monitoring handel in emissierechten (hierna: de Regeling). Daarbij gaat
het om twee aspecten. In de eerste plaats de aanwijzing van de voor deze regeling van belang zijnde normen voor het meten
van zowel CO2- als NOx-emissies. In de tweede plaats de wijze waarop het bestuur van de Nederlandse emissieautoriteit (hierna: de emissieautoriteit)
de onzekerheidseis van 20%, bedoeld in artikel 17, vierde lid, van het Besluit handel in emissierechten, mag bepalen.
In de Regeling was bepaald dat de voor deze regeling van belang zijnde CEN-normen moeten worden toegepast dan wel, bij gebreke
daarvan, een andere norm (artikelen 15 en 43). Een CEN-norm is een norm die door het CEN, het Europese Comité voor Standaardisatie,
is vastgesteld. Verder was daarbij bepaald dat van de uitgifte van die CEN-normen en aanvullingen en correctiebladen daarop
dan wel andere van toepassing verklaarde normen zo spoedig mogelijk mededeling wordt gedaan door kennisgeving in de Staatscourant.
Uit het oogpunt van herkenbaarheid van regelgeving en het terugdringen van administratieve en bestuurlijke lasten is besloten
de voor het bepalen van de emissies van toepassing zijnde (CEN-)normen in de Regeling zelf aan te wijzen. (CEN-)normen worden in de regel slechts eens in de vijf jaar heroverwogen en zo
nodig aangevuld en gecorrigeerd. Jaarlijkse bekendmaking van de van toepassing zijnde normen is dan ook veelal een herhaling
van de eerder in de Staatscourant bekendgemaakte normen en leidt daarom tot onnodige administratieve en bestuurlijke lasten.
Aanwijzing van de van toepassing zijnde normen in de Regeling betekent immers dat bedrijven minder documenten hoeven te raadplegen.
Zij kunnen volstaan met raadpleging van de Regeling die zij ook al voor andere onderwerpen zullen raadplegen. In dit verband
moet worden bedacht dat het van toepassing zijn van een aanvulling of correctie van een norm ook in de Regeling wordt verwerkt.
Het CEN wordt gevormd door de verschillende in de lidstaten van de Europese Gemeenschap gevestigde normalisatie-instituten,
waaronder NEN (het Nederlands Normalisatie-instituut) te Delft. Die instituten zijn verplicht een door CEN uitgegeven norm
in de plaats te stellen van eventueel eigen uitgegeven normen – in ons land zijn dat de NEN-normen – die hetzelfde onderwerp
regelen als de CEN-norm. De in de plaats van een nationale norm gestelde CEN-norm is in ons land herkenbaar door de aanduiding
‘NEN-EN’.
Aan de onderhavige regeling is overeenkomstig artikel 44 van richtlijn nr. 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PbEU L 376; Dienstenrichtlijn) ook die richtlijn ten grondslag
gelegd.
De in de artikelen 15, tweede lid, en 43, tweede lid, van de Regeling opgenomen clausule van wederzijdse erkenning ziet op
normen uit andere lidstaten van de Europese Unie. Deze clausule heeft tevens betrekking op normen uit ‘staten, niet zijnde
lidstaten van de Europese Unie, die partij zijn bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland
bindt’. Het betreft hier verdragen tussen de Europese Gemeenschap en een staat, waarbij het Koninkrijk der Nederlanden geen
partij is. Dergelijke overeenkomsten tussen de Europese Gemeenschap en staten werken immers rechtstreeks door in de Nederlandse
rechtsorde (artikelen 93 en 94 van de Grondwet) en zijn daarmee bindend voor Nederland. In dit soort gevallen is Nederland
overigens ook op grond van het Europese recht aan de desbetreffende verdragen gebonden. Dit betekent dat deze clausule, behalve
op normen vastgesteld of afgegeven door bevoegde instanties van lidstaten van de Europese Unie, ook betrekking heeft op die
welke zijn vastgesteld door een bevoegde instantie in de Europese Economische Ruimte, en in landen waarmee de Europese Unie
een zogenoemd Associatieakkoord heeft gesloten, zoals Zwitserland.
In artikel 44 van de Dienstenrichtlijn is onder meer bepaald dat in de bepalingen die strekken tot uitvoering van die richtlijn
zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn wordt verwezen.
In dit verband wordt nog gewezen op het vonnis van 31 december 2008 (LJN: BG8465) waarin de sector civiel recht van de rechtbank
Den Haag onder meer heeft bepaald dat NEN-normen voor zover daarnaar in het Bouwbesluit 2003 of de Regeling Bouwbesluit 2003
wordt verwezen, door die verwijzing een algemeen verbindend karakter verkrijgen (overweging 4.8). Dit betekent volgens de
rechtbank dat de inhoud van die normen op de bij de Bekendmakingswet voorgeschreven wijze moet worden bekendgemaakt (overweging 4.17).
Nu dat niet is gebeurd, zijn de voorschriften van het Bouwbesluit 2003 en de Regeling Bouwbesluit 2003, voor zover daarin
is verwezen naar NEN-normen, volgens de rechtbank niet verbindend (overweging 4.21). Het vorenstaande zou ook gelden voor
de normen waar in de onderhavige regeling naar wordt verwezen.
Het kabinet is het, blijkens de brief van 9 april 2009 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Kamerstukken
II 2008/09, 28 325, nr. 105) echter niet eens met deze uitspraak en heeft dan ook besloten hoger beroep in te (doen) stellen.
Het kabinet is van oordeel dat de tot nu toe door de wetgever gevolgde manier van verwijzen in wetgeving naar normen en andere
niet van de wetgever afkomstige documenten – zonder integrale bekendmaking van die documenten in het Staatsblad of de Staatscourant
– deugdelijk is. Zolang de rechter in laatste instantie niet anders heeft geoordeeld, zijn de desbetreffende wettelijke voorschriften
geldig en op dezelfde voet toepasbaar als vóór de uitspraak van de rechtbank.
Het vorenstaande heeft geleid tot wijziging van de artikelen 15, 43 en 45.
Op grond van artikel 17, vierde lid, van het Besluit handel in emissierechten mag met het oog op de kwaliteitsborging van
het meetsysteem voor de emissie van NOx een onzekerheidsfactor van 20% worden gehanteerd. Die onzekerheidsfactor moet worden bepaald volgens NEN-EN 14181. De in
dat normblad gegeven methode is echter nogal gedetailleerd en levert daardoor in specifieke gevallen onnodige lasten op. Daarom
is aan het bestuur van de emissieautoriteit de bevoegdheid toegekend om in die gevallen het gebruik van een eenvoudiger methode
toe te staan. In verband hiermee is artikel 48, eerste lid, van de Regeling aangepast.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J.M. Cramer.