Vaststelling van de Uitvoeringsregeling investeringsaftrek Aruba, Curaçao, Sint Maarten en de BES eilanden 2010

23 december 2010

Nr. DB2010/304M

Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken/Directie Directe Belastingen

De Staatssecretaris van Financiën,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en in overeenstemming met de Minister van Infrastructuur en Milieu;

Gelet op de artikelen 3.42, 3.42a, 3.52 en 10.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

  • 1. Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 3.42, 3.42a, 3.52 en 10.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 2. Deze regeling verstaat onder wet: Wet inkomstenbelasting 2001.

HOOFDSTUK 2. KLEINSCHALIGHEIDSINVESTERINGSAFTREK

Artikel 2

  • 1. Investeringen in bedrijfsmiddelen die worden toegerekend aan het vermogen van een vaste inrichting die gelegen is in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de BES eilanden komen slechts in aanmerking voor kleinschaligheidsinvesteringsaftrek als bedoeld in artikel 3.41, eerste lid, van de wet indien de belastingplichtige met betrekking tot die vaste inrichting in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de BES eilanden zonder keuzemogelijkheid, zonder ervan te zijn vrijgesteld en zonder toepassing van een bijzonder regime, is onderworpen aan een aldaar geheven belasting naar de winst.

  • 2. Bij de in artikel 3.41, eerste lid, van de wet bedoelde keuze wordt aangegeven tot welke bedragen de investeringen betrekking hebben op bedrijfsmiddelen die worden toegerekend aan het vermogen van een vaste inrichting die gelegen is in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de BES eilanden.

HOOFDSTUK 3. ENERGIE-INVESTERINGSAFTREK

Artikel 3

  • 1. Met betrekking tot investeringen in bedrijfsmiddelen die worden toegerekend aan het vermogen van een vaste inrichting die gelegen is in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de BES eilanden worden als energie-investeringen als bedoeld in artikel 3.42, tweede lid, van de wet aangewezen: de investeringen in bedrijfsmiddelen of in onderdelen daarvan, opgenomen in bijlage I bij de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001 met dien verstande dat voor investeringen in categorie B, apparatuur en processen, een energiebesparingsnorm van ten minste 0,3 Nm3 aardgasequivalenten per jaar per geïnvesteerde € 0,45 geldt, mits:

    • a. het bedrijfsmiddel of het onderdeel in overeenstemming is met de bestemming voor zover aangegeven in die bijlage, niet eerder is gebruikt en bestaat uit de in die bijlage genoemde bestanddelen; en

    • b. – voor zover een vergunning voor het bouwen noodzakelijk is – door het bevoegde gezag voor het bedrijfsmiddel of onderdeel daarvan een bouwvergunning of omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is afgegeven ten tijde van de aanmelding, bedoeld in artikel 3.42, zesde lid, van de wet;

    • c. – voor zover het bedrijfsmiddel of het onderdeel uitsluitend bestemd is voor toepassing in of bij een nieuw op te richten opstand van een glastuinbouwbedrijf en een vergunning voor het bouwen daarvan noodzakelijk is, – door het bevoegde gezag voor die opstand een bouwvergunning of omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is afgegeven ten tijde van de aanmelding, bedoeld in artikel 3.42, zesde lid, van de wet;

    • d. – voor zover voor het bedrijfsmiddel ten behoeve van het aanwenden of toepassen van duurzame energie een milieuvergunning of soortgelijke vergunning noodzakelijk is – de belastingplichtige ten tijde van de aanmelding, bedoeld in artikel 3.42, zesde lid, van de wet, houder is van een door het bevoegde gezag voor dat bedrijfsmiddel afgegeven milieuvergunning, omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of vergelijkbare vergunning.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde investeringen in bedrijfsmiddelen komen slechts in aanmerking voor de energie-investeringsaftrek indien de belastingplichtige met betrekking tot de vaste inrichting waaraan deze bedrijfsmiddelen worden toegerekend, in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de BES eilanden zonder keuzemogelijkheid, zonder ervan te zijn vrijgesteld en zonder toepassing van een bijzonder regime, is onderworpen aan een aldaar geheven belasting naar de winst.

Artikel 4

  • 1. De aanmelding, bedoeld in artikel 3.42, zesde lid, van de wet, van de aangegane verplichtingen of de gemaakte voortbrengingskosten ter zake van investeringen in bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 3 vindt plaats binnen een termijn van drie maanden. Deze termijn vangt aan:

    • a. met betrekking tot verplichtingen: bij het aangaan van de verplichtingen;

    • b. met betrekking tot voortbrengingskosten: bij de aanvang van het kalenderkwartaal volgend op dat waarin de kosten zijn gemaakt of, indien het bedrijfsmiddel of het onderdeel ter zake waarvan de kosten zijn gemaakt in het kalenderkwartaal in gebruik is genomen, bij de ingebruikneming van het bedrijfsmiddel respectievelijk het onderdeel.

  • 2. Indien artikel 3.52, eerste lid, onderdeel b, van de wet toepassing vindt, vangt met betrekking tot voortbrengingskosten de termijn aan bij de inwerkingtreding van de ministeriële regeling indien dat leidt tot een aanmelding op een eerder tijdstip dan op grond van het eerste lid.

Artikel 5

De aanmelding van de aangegane verplichtingen en de gemaakte voortbrengingskosten geschiedt door middel van het door de inspecteur uitgereikte of toegezonden formulier. Terzake wordt een ontvangstbewijs afgegeven.

Artikel 6

  • 1. De aanmelding van investeringen in bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 3 wordt aangemerkt als een verzoek om een verklaring van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie als bedoeld in artikel 3.42, eerste lid, van de wet.

  • 2. De verklaring van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, bedoeld in het eerste lid, vermeldt in welke aangewezen bedrijfsmiddelen of onderdelen is geïnvesteerd alsmede het bedrag van de uitgaven terzake.

  • 3. De belastingplichtige legt ten behoeve van het verstrekken van een verklaring als bedoeld in het eerste lid, indien de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie daarom verzoekt, een berekening van de energiebesparing over.

  • 4. De belastingplichtige legt ten behoeve van het in behandeling nemen van een verzoek om een verklaring als bedoeld in het eerste lid, indien de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie daarom verzoekt, een kopie van de afgegeven bouwvergunning of omgevingsvergunning over indien artikel 3, eerste lid, onderdeel b respectievelijk onderdeel c, van toepassing is.

  • 5. De belastingplichtige legt ten behoeve van het in behandeling nemen van een verzoek om een verklaring als bedoeld in het eerste lid, indien de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie daarom verzoekt, een kopie van de afgegeven milieuvergunning, omgevingsvergunning of vergelijkbare vergunning over indien artikel 3, onderdeel d, van toepassing is.

  • 6. De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie neemt een verzoek om een verklaring niet in behandeling indien niet is voldaan aan artikel 3, onderdelen b, c en d.

Artikel 7

  • 1. De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie kan de in artikel 6 bedoelde verklaring wijzigen of intrekken indien de door of namens belastingplichtige verstrekte gegevens of bescheiden zodanig onjuist of onvolledig zijn geweest dat op het verzoek een andere beslissing zou zijn genomen indien bij de beoordeling daarvan de juiste of volledige gegevens bekend zouden zijn geweest. Onjuistheid of onvolledigheid van gegevens of bescheiden die de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond opleveren voor wijziging of intrekking van een verklaring.

  • 2. De bevoegdheid tot het intrekken of wijzigen van een verklaring op grond van het eerste lid vervalt door verloop van vijf jaren na de dagtekening van de verklaring.

HOOFDSTUK 4. MILIEU-INVESTERINGSAFTREK

Artikel 8

  • 1. Met betrekking tot investeringen in bedrijfsmiddelen die worden toegerekend aan het vermogen van een vaste inrichting die gelegen is in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de BES eilanden, worden als milieu-investeringen als bedoeld in artikel 3.42a, tweede lid, van de wet aangewezen: de investeringen in bedrijfsmiddelen of in onderdelen daarvan, opgenomen in bijlage 1 van de Aanwijzingsregeling willekeurige afschrijving en investeringsaftrek milieu-investeringen, mits het bedrijfsmiddel of het onderdeel in overeenstemming is met de bestemming voorzover aangegeven in die bijlage, niet eerder is gebruikt en bestaat uit de in die bijlage genoemde bestanddelen.

  • 2. Met betrekking tot een advies als bedoeld in artikel 3.42a, vierde lid, van de wet (milieu-advies) is artikel 3a van de Meldingsregeling milieu-investeringsaftrek 2001 van toepassing.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde investeringen in bedrijfsmiddelen komen slechts in aanmerking voor de milieu-investeringsaftrek indien de belastingplichtige met betrekking tot de vaste inrichting waaraan deze bedrijfsmiddelen worden toegerekend, in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de BES eilanden zonder keuzemogelijkheid, zonder ervan te zijn vrijgesteld en zonder toepassing van een bijzonder regime, is onderworpen aan een aldaar geheven belasting naar de winst.

Artikel 9

  • 1. De aanmelding, bedoeld in artikel 3.42a, zevende lid, van de wet, van de aangegane verplichtingen of de gemaakte voortbrengingskosten ter zake van investeringen in bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 12 vindt plaats binnen een termijn van drie maanden. Deze termijn vangt aan:

    • a. met betrekking tot verplichtingen: bij het aangaan van de verplichtingen;

    • b. met betrekking tot voortbrengingskosten: bij de aanvang van het kalenderkwartaal volgend op dat waarin de kosten zijn gemaakt of, indien het bedrijfsmiddel of het onderdeel ter zake waarvan de kosten zijn gemaakt in het kalenderkwartaal in gebruik is genomen, bij de ingebruikneming van het bedrijfsmiddel respectievelijk het onderdeel.

  • 2. Indien artikel 3.52, eerste lid, onderdeel b, van de wet toepassing vindt, vangt met betrekking tot voortbrengingskosten de termijn aan bij de inwerkingtreding van de ministeriële regeling indien dat leidt tot een aanmelding op een eerder tijdstip dan op grond van het eerste lid.

Artikel 10

De aanmelding van de aangegane verplichtingen en de gemaakte voortbrengingskosten geschiedt door middel van het door de inspecteur uitgereikte of toegezonden formulier. Terzake wordt een ontvangstbewijs afgegeven.

HOOFDSTUK 5. CONTROLE OP NALEVING VOORSCHRIFTEN

Artikel 11

De artikelen 3.40 tot en met 3.44 van de wet in verbinding met artikel 10.10, eerste en tweede lid, van de wet zijn slechts van toepassing indien de belastingplichtige uiterlijk bij het doen van de aangifte over het jaar waarin de investering is gedaan doch desgevraagd eerder, er schriftelijk mee instemt dat de verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk VIII, afdeling 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ook gelden ten behoeve van de controle op de naleving van de voorschriften in deze regeling op het grondgebied van Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de BES eilanden en wel jegens de inspecteur en iedere op de voet van artikel 56 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aangewezen andere ambtenaar van de rijksbelastingdienst.

HOOFDSTUK 6. INWERKINGTREDING EN CITEERTITEL

Artikel 12

De Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving en investeringsaftrek Nederlandse Antillen en Aruba 2001 vervalt.

Artikel 13

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 10 oktober 2010.

Artikel 14

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling investeringsaftrek Aruba, Curaçao, Sint Maarten en de BES eilanden 2010.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 23 december 2010

De Staatssecretaris van Financiën,

F.H.H. Weekers.

TOELICHTING

Algemeen

De onderhavige regeling – de Uitvoeringsregeling investeringsaftrek Aruba, Curaçao, Sint Maarten en de BES eilanden 2010 – vervangt de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving en investeringsaftrek Nederlandse Antillen en Aruba 2001. Dit houdt verband met de staatkundige herziening van het Koninkrijk die op 10 oktober 2010 zijn beslag heeft gekregen. In verband daarmee werkt deze regeling terug tot en met die datum. Deze regeling bevat geen materiële wijzigingen ten opzichte van de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving en investeringsaftrek Nederlandse Antillen en Aruba 2001. Wel zijn de hoofdstukken en artikelnummers opnieuw genummerd omdat hoofdstuk 2 (artikelen 2 tot en met 5) van de laatstgenoemde regeling inmiddels was vervallen. Omdat dat hoofdstuk zag op de willekeurige afschrijving en de overblijvende hoofdstukken op de investeringsaftrek, is in het opschrift van de onderhavige regeling geen verwijzing naar de willekeurige afschrijving opgenomen. Tevens is van de gelegenheid is gebruik gemaakt om verwijzingen naar ministeries waarvan de naam per 14 oktober 2010 is gewijzigd, op dat punt aan te passen.

Naar boven