Regeling van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 20 december 2010, nr. WJZ / 10169116, tot vaststelling van een nationaal instrument ter uitvoering van het Besluit van de Europese Commissie van 3 november 2010 inzake NER 300 (Subsidieregeling NER 300)

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

Gelet op artikel 3 Kaderwet EZ-subsidies;

Besluit:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

CCS-project:

een samenhangend geheel van activiteiten dat:

  • a. gericht is op het milieutechnisch veilig afvangen, transporteren en geologisch opslaan van CO2,

  • b. valt onder één van de categorieën, bedoeld in bijlage 1, onderdeel A, onder I, van het NER-besluit en

  • c. voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel b, van het NER-besluit;

EERP:

verordening (EG) nr. 663/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 houdende vaststelling van een programma om het economisch herstel te bevorderen via financiële bijstand van de Gemeenschap aan projecten op het gebied van energie (PbEU 2009, L 200);

ETS-richtlijn:

richtlijn nr. 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van en regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PbEU 2003, L 275);

minister:

de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

NER-besluit:

besluit 2010/670/EU van de Commissie van 3 november 2010 tot vaststelling van criteria en maatregelen voor de financiering van commerciële demonstratieprojecten ter bevordering van de milieutechnisch veilige afvang en geologische opslag van CO2, alsook voor demonstratieprojecten ter bevordering van innovatieve technologieën voor hernieuwbare energie in het kader van de bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (PbEU 2010, L 290);

ondernemer:

een natuurlijke persoon, een rechtspersoon, een vennootschap of een hiermee gelijk te stellen entiteit, die een onderneming in stand houdt, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld;

onderneming:

iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

penvoerder:

de door het samenwerkingsverband aangewezen penvoerende persoon of organisatie;

procedureverordening:

verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-verdrag (PbEG 1999, L 83);

RES-project:

een samenhangend geheel van activiteiten dat:

  • a. gericht is op het ontwikkelen en toepassen van nieuwe technologieën voor hernieuwbare energie;

  • b. valt onder één van de categorieën bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van het NER-besluit;

  • c. voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel b, van het NER-besluit;

  • d. innovatief is, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel c, van het NER-besluit en

  • e. waarvan de totale projectkosten ten minste € 50.000.000,– bedragen.

samenwerkingsverband:

een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit ten minste twee niet in een groep verbonden deelnemers, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van activiteiten, niet zijnde een vennootschap;

toekenningsbesluit:

het besluit van de Europese Commissie bedoeld in artikel 5, vijfde lid, van het NER-besluit.

§ 2. CCS-projecten

Artikel 2

1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een ondernemer die of aan een deelnemer in een samenwerkingsverband dat een CCS-project uitvoert in Nederland, op het Nederlandse continentale plat of in de Nederlandse exclusieve economische zone.

Artikel 3

  • 1. De subsidie bedraagt 50% van de subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie bedraagt maximaal 15% van de 300 miljoen beschikbare emissierechten, uitgedrukt in een bedrag in Euro.

Artikel 4

Indien reeds door de Europese Commissie subsidie op grond van de EERP is verstrekt voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies op grond van de EERP en op grond van deze regeling niet meer bedraagt dan 50% van de subsidiabele kosten.

Artikel 5

  • 1. De subsidiabele kosten zijn de investeringskosten van een CCS-project verminderd met de netto contante waarde volgens de best mogelijk schatting van de exploitatiekosten en -baten uit de toepassing van de afvang en opslag CO2 in de eerste tien exploitatiejaren.

  • 2. De investeringskosten zijn de rechtstreeks aan het CCS-project toe te rekenen kosten voor grond, installaties,en apparatuur. De investeringskosten kunnen eveneens betrekking hebben op technologieoverdracht en knowhowlicenties, mits aan de voorwaarden, genoemd in artikel 3, vierde lid, van het NER-besluit is voldaan.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde exploitatiekosten en -baten van het CCS-project worden berekend met toepassing van artikel 3, vijfde lid, van het NER-besluit.

Artikel 6

  • 1. Het subsidieplafond bedraagt het totale bedrag dat op basis van het toekenningsbesluit voor Nederland beschikbaar is voor CCS-projecten.

  • 2. De minister verdeelt het subsidieplafond overeenkomstig het toekenningsbesluit.

Artikel 7

  • 1. Een aanvraag om subsidie wordt uiterlijk 9 februari 2011 ingediend met gebruikmaking van een formulier dat als bijlage 1 bij deze regeling is gevoegd.

  • 2. De aanvraag wordt in de Engelse taal gedaan.

  • 3. De aanvraag gaat, overeenkomstig in het formulier is vermeld, vergezeld van de in het formulier aangegeven bescheiden.

  • 4. Bij de aanvraag worden in ieder geval de gegevens, bedoeld in artikel 5, derde lid, tweede alinea, onderdeel a tot en met d, van het NER-besluit, verstrekt.

Artikel 8

Indien aanvragers van subsidie samenwerken in een samenwerkingsverband, dienen zij hun aanvraag in via een penvoerder.

Artikel 9

  • 1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien de aanvraag niet voldoet aan:

    • a. deze paragraaf;

    • b. de vereisten, bedoeld in bijlage I, onderdeel B, bij het NER-besluit.

  • 2. De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de aanvrager het CCS-project naar behoren kan uitvoeren;

    • b. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de aanvrager voldoende financiële draagkracht en stabiliteit kan waarborgen;

    • c. onvoldoende vertrouwen bestaat in de haalbaarheid van het CCS-project.

Artikel 10

  • 1. De minister dient de aanvragen waarop op grond van artikel 9 niet afwijzend is beslist, op basis van artikel 5, derde lid, van het NER-besluit in bij de Europese Investeringsbank.

  • 2. De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, op grond van een toekenningsbesluit niet voor financiering uit hoofde van het NER-besluit in aanmerking komt.

Artikel 11

De minister geeft een beschikking op een aanvraag om subsidie binnen zeventien weken nadat duidelijk is of een CCS-project uit hoofde van het NER-besluit wordt gefinancierd op grond van een voorwaardelijk toekenningsbesluit.

Artikel 12

Indien uit andere hoofde subsidie wordt verstrekt als cofinanciering aan een CCS-project wordt de subsidie verleend onder de ontbindende voorwaarde dat de Europese Commissie overeenkomstig artikel 4, tweede en derde lid, van de procedureverordening bij beschikking heeft vastgesteld dat de cofinanciering geen steun vormt dan wel verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt en de door de Europese Commissie aan de beschikking verbonden voorwaarden bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de Procedureverordening zijn toegepast.

Artikel 13

De subsidie wordt verleend onder de ontbindende voorwaarde dat het toekenningsbesluit voor het CCS-project rechtskracht heeft.

Artikel 14

De subsidieontvanger deelt de kennis betreffende de in bijlage II bij het NER-besluit bedoelde elementen overeenkomstig artikel 12 van het NER-besluit.

Artikel 15

De verplichtingen, bedoeld in artikel 36, 37, 38, 39, 40, 41 en 43 van het Kaderbesluit EZ-subsidies zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 16

De minister kan bij de beschikking tot subsidieverlening bepalen dat ambtshalve voorschotten worden verleend, en, indien voorschotten worden verleend, aangeven hoe deze voorschotten worden berekend.

Artikel 17

  • 1. De subsidieontvanger dient zijn aanvraag om subsidievaststelling in uiterlijk dertien weken na het tijdstip waarop de activiteiten moeten zijn voltooid.

  • 2. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat als bijlage 3 bij de regeling is gevoegd.

  • 3. De aanvraag gaat, overeenkomstig in het formulier is vermeld, vergezeld van de in het formulier aangegeven bescheiden.

§ 3. RES-projecten

Artikel 18

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een ondernemer die of aan een deelnemer in een samenwerkingsverband dat een RES-project uitvoert in Nederland, op het Nederlandse continentale plat of in de Nederlandse exclusieve economische zone.

Artikel 19

  • 1. De subsidie bedraagt 50% van de subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie bedraagt maximaal 15% van de 300 miljoen beschikbare emissierechten, uitgedrukt in een bedrag in Euro.

Artikel 20

Indien reeds door de Europese Commissie subsidie op grond van de EERP is verstrekt voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies op grond van de EERP e op grond van deze regeling niet meer bedraagt dan 50% van de subsidiabele kosten.

Artikel 21

  • 1. De subsidiabele kosten zijn de extra investeringskosten voor een RES-project die verbonden zijn aan de toepassing van innovatieve technologieën voor hernieuwbare energie verminderd met de netto contante waarde volgens de best mogelijk schatting van de exploitatiekosten en -baten in de eerste vijf jaar in vergelijking met die van een conventionele installatie met dezelfde effectieve energieproductiecapaciteit.

  • 2. De investeringskosten zijn de rechtstreeks aan het RES-project toe te rekenen kosten voor grond, installaties en apparatuur. De investeringskosten kunnen eveneens betrekking hebben op technologieoverdracht en knowhowlicenties mits aan de voorwaarden, genoemd in artikel 3, vierde lid, van het NER-besluit is voldaan.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde exploitatiekosten en -baten worden berekend met toepassing van artikel 3, vijfde lid, van het NER-besluit.

Artikel 22

  • 1. Het subsidieplafond bedraagt het totale bedrag dat op basis van het toekenningsbesluit voor Nederland beschikbaar is voor RES-projecten.

  • 2. De minister verdeelt het subsidieplafond overeenkomstig het toekenningsbesluit.

Artikel 23

  • 1. Een aanvraag om subsidie wordt uiterlijk 9 februari 2011 ingediend met gebruikmaking van een formulier dat als bijlage 3 bij deze regeling is gevoegd.

  • 2. De aanvraag wordt in de Engelse taal gedaan.

  • 3. De aanvraag gaat, overeenkomstig in het formulier is vermeld, vergezeld van de in het formulier aangegeven bescheiden.

  • 4. Bij de aanvraag worden in ieder geval gegevens, bedoeld in artikel 5, derde lid, tweede alinea, onderdeel a tot en met d, van het NER-besluit verstrekt.

Artikel 24

Indien de aanvragers van subsidie samenwerken in een samenwerkingsverband, dienen zij hun aanvraag in via een penvoerder.

Artikel 25

  • 1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien de aanvraag niet voldoet aan:

    • a. deze paragraaf;

    • b. de vereisten, bedoeld in bijlage I, onderdeel B, bij het NER-besluit.

  • 2. De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de aanvrager het RES-project naar behoren kan uitvoeren;

    • b. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de aanvrager voldoende financiële draagkracht en stabiliteit kan waarborgen;

    • c. onvoldoende vertrouwen bestaat in de haalbaarheid van het RES-project.

Artikel 26

  • 1. De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate het RES-project:

    • a. de Nederlandse economie meer versterkt;

    • b. het meer bijdraagt aan het Nederlandse innovatiebeleid;

    • c. het meer bijdraagt aan de realisatie van de duurzame energiedoelstelling van Nederland in 2020.

  • 2. Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid vermelde cirteria even zwaar.

  • 3. De vijf hoogst gerangschikte aanvragen worden door de minister op grond van artike  27 ingediend.

Artikel 27

  • 1. De minister dient de aanvragen waarop op grond van artikel 25 en 26 niet afwijzend is beslist, op basis van artikel 5, derde lid, van het NER-besluit in bij de Europese Investeringsbank.

  • 2. De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, op grond van een toekenningsbesluit niet voor financiering uit hoofde van het NER-besluit in aanmerking komt.

Artikel 28

1. De minister geeft een beschikking op een aanvraag om subsidie binnen zeventien weken nadat duidelijk is of een RES-project uit hoofde van het NER-besluit wordt gefinancierd op grond van een voorwaardelijk toekenningsbesluit.

Artikel 29

Indien uit andere hoofde subsidie wordt verstrekt als cofinanciering aan een RES-project wordt de subsidie verleend onder de ontbindende voorwaarde dat de Europese Commissie overeenkomstig artikel 4, tweede en derde lid, van de procedureverordening bij beschikking heeft vastgesteld dat de cofinanciering geen steun vormt dan wel verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt en de door de Europese Commissie aan de beschikking verbonden voorwaarden bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de Procedureverordening zijn toegepast.

Artikel 30

De subsidie wordt verleend onder de ontbindende voorwaarde dat het toekenningsbesluit voor het RES-project rechtskracht heeft.

Artikel 31

De subsidieontvanger deelt de kennis betreffende de in bijlage II bij het NER-besluit bedoelde elementen overeenkomstig artikel 12 van het NER-besluit.

Artikel 32

  • 1. De verplichtingen, bedoeld in artikel 36, 37, 38, 39, 40, 41 en 43 van het Kaderbesluit EZ-subsidies zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 33

De minister kan bij de beschikking tot subsidieverlening bepalen dat ambtshalve voorschotten worden verleend, en, indien voorschotten worden verleend, aangeven hoe deze voorschotten worden berekend.

Artikel 34

  • 1. De subsidieontvanger dient zijn aanvraag om subsidievaststelling in uiterlijk dertien weken na het tijdstip waarop de activiteiten moeten zijn voltooid.

  • 2. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat als bijlage 3 bij de regeling is gevoegd.

  • 3. De aanvraag gaat, overeenkomstig in het formulier is vermeld, vergezeld van de in het formulier aangegeven bescheiden.

§ 4. Slotbepalingen

Artikel 35

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 6 november 2010.

Artikel 36

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling NER 300.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 20 december 2010

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M.J.M. Verhagen.

Bijlage 1 als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Subsidieregeling NER 300

Bijlage 2 als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Subsidieregeling NER300

Bijlage 3 als bedoeld in artikelen 17, tweede lid, en 34, tweede lid, van de Subsidieregeling NER 300

CONTROLEPROTOCOL AANGAANDE HET GEVEN VAN AANWIJZINGEN OVER DE REIKWIJDTE EN INTENSITEIT VAN DE ACCOUNTANTSCONTROLE VAN EL&I SUBSIDIES

behorende bij

ACCOUNTANTSVERKLARING

betreffende

de subsidieverstrekking door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie ten behoeve van het project NER300

1. Uitgangspunten

1.1 Doelstelling

Dit controleprotocol heeft als doel het geven van aanwijzingen omtrent de reikwijdte en de intensiteit van de controle aan de accountant, die is belast met de controle van de, door de subsidie-ontvanger, bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (hierna te noemen EL&I) in te dienen aanvraag om subsidievaststelling.

De controle kan worden uitgevoerd door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

1.2 Procedures

Reviewbeleid Ministerie van EL&I

De Auditdienst van EL&I kan een review uitvoeren op de uitgevoerde accountantscontrole inzake deze subsidie. De accountant, die de controle uitvoert, verstrekt de Auditdienst desgevraagd alle inlichtingen en bescheiden1. De eventuele extra kosten van deze accountant in verband met de review zijn niet voor rekening van het ministerie.

1.3 Wet- en regelgeving

Voor de controle van de rechtmatigheid volgens dit protocol is in ieder geval van toepassing:

  • de relevante Europese en Nederlandse aanbestedingsregelgeving

  • de specifieke subsidievoorwaarden volgens de subsidieverleningsbrief met directe financiële gevolgen voor de subsidieverantwoording.

2. Controleaanpak

2.1 Eisen voor de controleaanpak

De controle dient te voldoen aan de zogenaamde nadere voorschriften Controle- en overige standaarden (NV COS), die daarvoor door het Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants (NIVRA) zijn vastgesteld.

Zonder de in voorgaande alinea geformuleerde voorschriften in te perken zijn voor de controle van specifieke financiële verantwoordingen ten behoeve van de vaststelling van bijdragen vanuit het Ministerie van EL&I met name de volgende voorgeschreven controlewerkzaamheden van toepassing:

  • 1. . De accountant stelt een risico-analyse op inzake het risico dat de specifieke financiële verantwoording een materiële fout bevat. Deze risico-analyse wordt specifiek gemaakt voor deze controle; niet volstaan kan worden met een standaard analyse. In de risicoanalyse maakt de accountant zichtbaar welke (eventuele aanvullende) controles gericht op deze risico’s zullen worden uitgevoerd.

  • 2. . De accountant ontwikkelt op grond van de risico-analyse een controleplan waarin zijn vastgelegd: de aard, de tijdsfasering en de omvang van de controlewerkzaamheden die door leden van het opdrachtteam moeten worden uitgevoerd om toereikende controle-informatie te verkrijgen om het controlerisico tot een aanvaardbaar laag niveau te reduceren.

  • 3. In het controleplan worden de feitelijk gebruikte controletolerantie (in relatie tot de financiële verantwoording) in euro’s vastgelegd. Hierbij wordt de goedkeuringstolerantie (zie paragraaf 2.2) vertaald naar toegepaste controletolerantie, waarbij de goedkeuringstolerantie het maximum is.

  • 4. . Bij de controle wordt vastgesteld of de in de financiële verantwoording opgenomen posten, met in achtneming van de gestelde marges (zie 2.2), rechtmatig (zie definitie 2.3) zijn besteed.

  • 5. De accountant controleert of de financiële verantwoording voldoet aan de daarvoor gestelde eisen.

  • 6. De accountant controleert de bij de aanvraag om subsidievaststelling verstrekte informatie op de volgende punten:

    • a) de juiste en volledige weergave van de door andere bestuursorganen of door de Commissie van de Europese Gemeenschappen verstrekte subsidies (en indien van toepassing bijdragen van andere derden) ter zake van de kosten van de gesubsidieerde activiteiten.

    • b) de juistheid van de verstrekte informatie over het al dan niet in aftrek kunnen brengen van de BTW.

  • 7. De accountant kan bij zijn controle gebruik maken van controlewerkzaamheden, die zijn uitgevoerd bij de controle van de jaarrekening. Een enkele verwijzing hiernaar is onvoldoende documentatie. In het controledossier voor de specifieke verklaring dienen deze werkzaamheden te worden beschreven evenals de belangrijkste relevante conclusies. Het controledossier voor de specifieke verklaring moet zelfstandig bruikbaar zijn. Dit betekent dat de relevante stukken in dat dossier zelf opgenomen moeten worden en dat de informatie uit het jaarrekeningdossier voor dit doel gekopieerd en indien nodig bewerkt moet worden.

  • 8. De accountant zorgt voor adequate controledocumentatie, waaruit blijkt dat de werkzaamheden c.f. het controleplan zijn uitgevoerd, wat de uitkomsten van de controle zijn alsmede dat deze zijn beoordeeld door de eindverantwoordelijke partner. Deze documentatie omvat in ieder geval stukken waaruit blijkt:

    • dat de cijfermatige juistheid van de verantwoording is nagegaan

    • dat de verantwoording aansluit met de financiële administratie

    • welke de aard en de omvang is van verrichte deelwaarnemingen op in de verantwoording opgevoerde kosten

    • dat een cijferbeoordeling is uitgevoerd van de werkelijk verantwoorde kosten ten opzichte van de begrote kosten

    • dat de accountant heeft gecontroleerd of de Europese aanbestedingsrichtlijnen door de instelling – indien van toepassing2 – zijn nageleefd.

2.2 Goedkeuringstoleranties en gewenste zekerheid

Bij zijn oordeelsvorming over de naleving van de subsidievoorwaarden streeft de accountant naar een redelijke mate van zekerheid. Indien dit begrip voor het gebruik van statistische technieken gekwantificeerd moet worden, moet uitgegaan worden van een betrouwbaarheid van 95 procent.

Een accountantsverklaring met een goedkeurende strekking impliceert dat, gegeven eerder genoemde betrouwbaarheid, de meest waarschijnlijke fout in de financiële verantwoording niet groter is dan één procent van het totaal financieel belang van die verantwoording. De hierna vermelde tabel van toepassing.

Soort verklaring

Goedkeurend

Met beperking

Oordeelonthouding

Afkeurend

Fouten in de verantwoording

≤ 1%

> 1% en ≤ 3%

N.v.t.

> 3%

Onzekerheden in de controle

≤ 3%

> 3% en ≤ 10%

> 10%

N.v.t.

Genoemde percentages zijn ontleend aan het Handboek Auditing Rijksoverheid (HARo) van het Interdepartementaal Overleg Departementale Auditdiensten (IODAD).

2.3 Definitie rechtmatigheidsfouten en -onzekerheden

Van een rechtmatigheidsfout in de verantwoording is sprake indien naar aanleiding van het uitgevoerde onderzoek is gebleken dat een (gedeelte van een) post niet voldoet aan de geldende wet- en regelgeving (zie ook paragraaf 1.3).

Rechtmatigheidsfouten worden in absolute zin opgevat; saldering van fouten is daarom niet toegestaan.

Van een rechtmatigheidsonzekerheid in het onderzoek is sprake als er onvoldoende controle-informatie beschikbaar is om een (gedeelte van een) post als goed of fout aan te merken. Kortom als onzekerheid bestaat over het wel of niet voldoen aan de eisen.

Bij fouten in de verantwoording kan onderscheid gemaakt worden in incidentele en structurele fouten.

Van een incidentele fout is sprake als het een toevallige fout betreft. Kenmerkend voor incidentele fouten is dat in principe geen herhaling optreedt van de geconstateerde fout.

Van een structurele fout is sprake als de oorzaak van de fout is gelegen in (onderdelen van) het systeem van uitvoering, waardoor fouten met een (zeker) herhalingskarakter (kunnen) optreden. Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing op onzekerheden in de controles.

Voor een adequate onderbouwing van het oordeel is het noodzakelijk dat de accountant fouten en onzekerheden zoveel mogelijk kwantificeert.

Omgaan met geconstateerde fouten en onzekerheden

Onderscheid moet gemaakt worden tussen materiële en niet-materiële fouten.

Materiële fouten, die niet worden gecorrigeerd, leiden tot een andere dan een goedkeurende strekking van de accountantsverklaring (cf. tabel par. 2.2).

Voor niet-materiële fouten, die bij de accountantscontrole blijken, is het uitgangspunt dat gevonden fouten in eerste instantie worden gecorrigeerd. Voor zover dat niet gebeurt, worden individuele fouten boven een belang van 0,1 % van het absolute financieel belang (dus geen saldering van uitgaven en inkomsten) van de financiële verantwoording door de accountant in zijn bevindingen rapport gerapporteerd. Het ministerie van EL&I beoordeelt in hoeverre deze fouten tot correcties leiden.

3. Verslaglegging

De accountant legt de uitkomsten van de controle vast in een accountantsverslag, dat bestaat uit de volgende onderdelen:

  • 1. accountantsverklaring: hiervoor wordt de ‘Voorbeeldtekst HRA 3 sectie II hoofdstuk 10.3: accountantsverklaring bij een subsidiedeclaratie in de publieke sector’ gehanteerd.

  • 2. verslag van niet gecorrigeerde fouten: hierin rapporteert de accountant de gebleken niet-materiële fouten bij de controle, welke niet zijn gecorrigeerd, voor zover deze (per fout) de omvang van 0,1 % van het financieel belang van de financiële verantwoording overschrijden. Dit rapport heeft het karakter van een uitzonderingsrapportage. De aard en omvang van deze fouten worden vermeld. Deze rapportage kan (uitsluitend) achterwege blijven indien dergelijke fouten niet zijn gebleken.

Ad 1.:

Een voorbeeld van deze verklaring is opgenomen in de bijlage. Dit voorbeeld is de versie per februari 2008. Voor de actuele versie wordt verwezen naar de website van het NIVRA

10.3 Voorbeeldtekst basis goedkeurende accountantsverklaring bij een subsidiedeclaratie in de publieke sector1

Aan: Opdrachtgever

Accountantsverklaring ...2

Afgegeven ten behoeve van ... (naam subsidiegever).

Opdracht

Wij hebben bijgevoegde3 , subsidiedeclaratie4 ingevolge ...5 van ... (naam entiteit) te ... (statutaire vestigingsplaats) over...(periode/jaar) gecontroleerd De subsidiedeclaratie is opgesteld onder verantwoordelijkheid van het bestuur van de entiteit6. Het is onze verantwoordelijkheid een accountantsverklaring inzake de declaratie te verstrekken.

Werkzaamheden

Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder/en ...7 Dienovereenkomstig dienen wij onze controle zodanig te plannen en uit te voeren, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de subsidiedeclaratie geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat onder meer een onderzoek door middel van deelwaarnemingen van relevante gegevens.

Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is als basis voor ons oordeel.

Oordeel

Naar ons oordeel geeft de subsidiedeclaratie de ... in alle van materieel belang zijnde aspecten juist weer8, in overeenstemming met ...9

Overige aspecten- beperking in het gebruik (en verspreidingskring)10

De subsidiedeclaratie van ... (naam entiteit) en onze verklaring daarbij zijn uitsluitend bedoeld voor ... (naam entiteit) ter verantwoording aan ... (naam subsidiegever) en kunnen derhalve niet voor andere doeleinden worden gebruikt.

Plaats, datum

Naam accountantspraktijk

Naam externe accountant en ondertekening met die naam

TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

NER300 staat voor een budget van 300 miljoen emissierechten uit de nieuwkomersreserve dat de Europese Unie beschikbaar stelt voor het stimuleren van demonstratieprojecten voor de afvang en opslag van CO2 (hierna: CCS) en voor technologieën voor hernieuwbare energiebronnen (hierna: RES). Dit volgt uit artikel 10 bis, achtste lid, van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PbEU, L 275) (hierna: ETS-richtlijn). De selectie van en toekenning van een financiële bijdrage uit de opbrengsten uit de

300 miljoen emissierechten (hierna: de NER-gelden) aan dergelijke demonstratieprojecten (NER-projecten) vindt plaats door de Europese Commissie. De selectiecriteria en de procedure voor toekenning van de NER-gelden is uitgewerkt in het Besluit 2010/670/EU van de Commissie van 3 november 2010 tot vaststelling van criteria en maatregelen voor de financiering van demonstratieprojecten ter bevordering van de milieutechnisch veilige afvang en geologische opslag van CO2, alsook voor demonstratieprojecten ter bevordering van innovatieve technologieën voor hernieuwbare energie in het kader van de bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (PbEU 2010, L290), (hierna: het NER-besluit). Ingevolge dit besluit hebben de lidstaten een belangrijke rol als uitvoerder van het NER-besluit. Ook de Europese Investeringsbank (hierna: EIB) is betrokken bij het selectieproces.

De NER-gelden worden in twee rondes toegekend. Op 9 november 2010 heeft de Europese Commissie een uitnodiging tot het indienen van voorstellen op grond van het NER-besluit gepubliceerd (hierna: Uitnodiging) voor de eerste ronde van 200 miljoen emissierechten (PbEU, C 302). De tweede ronde, 100 miljoen emissierechten volgt in 2012. Voor een voldoende technologische diversiteit aan projecten moeten volgens de Europese Commissie acht CCS-projecten met tenminste één en ten hoogste drie per projectcategorie worden gefinancierd met NER-gelden. Verder moet er één RES-project per projectcategorie worden gefinancierd (een totaal van 34 RES-projecten). Per lidstaat moet het aantal toegekende projecten minimaal één en maximaal drie bedragen. Bilaterale of multilaterale projecten tellen niet mee voor deze maxima per lidstaat.

Projectvoorstellen moeten worden ingediend bij de lidstaten alwaar het project wordt gepland en uitgevoerd. De lidstaten beoordelen deze voorstellen op grond van het NER-besluit en als zij deze steunen dienen zij de projectvoorstellen vervolgens in bij de EIB. Dit betekent dat als de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (hierna: EL&I) een projectvoorstel zoals bedoeld in het NER-besluit steunt, het voorstel bij de EIB zal worden ingediend. De Europese Commissie zal na advies van de EIB beslissen over de toekenning van de opbrengsten uit de emissierechten aan de projecten. De lidstaten zullen er voor zorgen dat die opbrengsten aan de projecten worden betaald.

Met deze ministeriële regeling op basis van de Kaderwet EZ-subsidies wordt een wettelijke basis gegeven voor het verstrekken van subsidie door de Minister van EL&I aan projecten die op het grondgebied van Nederland in aanmerking komen voor financiering op grond van de ETS-richtlijn en het NER-besluit. Over de eventueel door rijksoverheid te verstrekken specifieke co-financiering, naast het bestaande subsidie-instrumentarium, bevat deze regeling géén bepalingen.

2. Versterking van de Nederlandse kennispositie

Het NER-besluit stimuleert de ontwikkeling van innovatieve producten op het gebied van de afvang en geologische opslag van CO2 (CCS) en hernieuwbare energiebronnen (RES). Het is de bedoeling daarmee een belangrijke impuls te geven aan verbetering van de duurzaamheid van de energievoorziening, de reductie van de CO2-emissie en het behalen van de Europese klimaatdoelstellingen en duurzame energiedoelstellingen voor het jaar 2020.

De markt voor de innovatieve producten op het gebied van CCS en RES is bij uitstek internationaal georiënteerd. Nederland behoort qua kennispositie op een aantal van deze gebieden tot de Europese voorlopers. Voor hernieuwbare energiebronnen gaat het dan met name om de bioketen (waaronder biogas), slimme netten, procestechnologie, warmte in de gebouwde omgeving, zon PV en wind op zee. De ontwikkeling van de genoemde producten is zeer kapitaalintensief. Ze gaan gepaard met grote technische en financiële risico’s en ze kennen een lange ontwikkelingstermijn. Door het voorlopen op het gebied van kennis heeft Nederland een goede uitgangspositie om in die internationale markt een plek te verwerven. In dat licht is het voor Nederland van belang dat de projectvoorstellen die bij de Minister van EL&I worden ingediend de Nederlandse economie versterken door bijvoorbeeld het creëren van werkgelegenheid en meer bedrijvigheid en de bijdragen aan het Nederlandse innovatiebeleid (met name het innovatiebeleid voor duurzame energietechnologie) dat onder meer is gericht op het behouden en verbeteren van de genoemde kennispositie van Nederland. Belangrijk in dit verband is overigens de uit het NER-besluit voortvloeiende verplichting dat alle bij een project betrokken partijen actief en op jaarbasis kennis zullen delen ander projecten, overheidsinstanties, onderzoeksinstellingen en niet-gouvernementele organisaties met betrekking tot het project en de daarbij gehanteerde technologieën.

3. Uitvoering NER-besluit

Met voorliggende regeling worden Nederlandse bedrijven in staat gesteld voorstellen in te dienen op basis van het NER-besluit. De Minister van EL&I zal de ingediende projecten beoordelen en de niet afgewezen projecten indienen bij de Europese Investeringsbank (EIB) en Europese Commissie. De Europese Commissie zal de projecten selecteren en op basis van een toekenningsbesluit ingevolge het NER-besluit de financiële bijdrage uit de NER-gelden voorwaardelijk toekennen. Wanneer de toekenning definitief is zal de Minister van EL&I de toegekende NER-gelden op grond van deze regeling als subsidie verstrekken en uitbetalen. Uitgangspunt is dat op basis van het NER-besluit 50% van de subsidiabele kosten van een project wordt gesubsidieerd.

Bij de beoordeling van voorstellen voor NER-projecten door de Minister van EL&I zal in eerste instantie aan de orde komen of de aanvraag aan de formele vereisten van de regeling voldoet. Daarna zal op basis van de bij de aanvraag overgelegde gegevens, zoals voorgeschreven in de door de Europese Commissie opgestelde formats, worden beoordeeld in hoeverre het ingediende projectvoorstel voldoet aan de in het NER-besluit gestelde subsidiabiliteitscriteria. Daarnaast gelden voor RES-projecten een aantal aanvullende nationale criteria op grond van deze regeling. Daarnaast zal de minister de projectvoorstellen toetsen op haalbaarheid en nagaan in hoeverre een redelijk zicht bestaat op het tijdig verkrijgen van de voor het project benodigde vergunningen, op de totstandkoming van een robuuste financiering van het project en op een goede uitvoering van het project door een capabele projectorganisatie.

Bij de hiervoor genoemde Uitnodiging van de Europese Commissie voor de eerste ronde van NER300 is een nadere uitwerking van de procedure van het NER-besluit gevoegd in een Engelstalig document, Call for Proposals, te vinden op de Engelstalige website van het Directoraat-generaal Klimaatbescherming van de Europese Commissie, http://ec.europa.eu/clima/funding/ner300/index_en.htm. Op deze website wordt door de Europese Commissie nog andere belangrijke informatie over NER300 verstrekt.Er is ook een Nederlandse website van EL&I voor NER300, http: //www.ner300.nl met informatie over NER300 en deze regeling. Projectvoorstellen voor NER300 moeten vóór 9 februari 2011 ter beoordeling aan de lidstaten worden overgelegd, waarna deze de geselecteerde voorstellen vóór 9 mei 2011 moet beoordelen en bij de EIB moet indienen. De ingediende projectvoorstellen worden door de EIB en de Europese Commissie verder beoordeeld en behandeld. Belangrijke vereisten die gesteld worden aan de projectvoorstellen - naast de eventueel door de lidstaten zelf nader te stellen criteria - zijn gericht op het waarborgen van de continuïteit van het project. Dit houdt in, dat aan een project voldoende continuïteit wordt toegekend wanneer er een redelijk zicht bestaat op het tijdig verkrijgen van de voor het project benodigde vergunningen, er een robuuste financiering voor het project kan worden opgesteld en de organisatie voor de uitvoering van het project zodanig is opgezet dat risico’s ten aanzien van de slagingskans van het project kunnen worden vermeden. Uiteindelijk zal een NER-project uiterlijk 31 december 2015 operationeel moeten zijn. De voorwaardelijke besluiten over de toekenning van de eerste ronde NER-gelden zullen in de tweede helft van 2012 door de Europese Commissie bekend gemaakt worden.

Bij de selectie door de Europese Commissie zal de zogenoemde kosten per prestatie-eenheid doorslaggevend zijn oftewel de laagste publieke bijdrage per resultaatseenheid. Bij CCS-projecten komt dit neer op een berekening van de kosten van de vermeden CO2-uitstoot gedurende de eerste tien exploitatiejaren. Voor RES-projecten gaat het om de kosten van de totale hoeveelheid energie die naar verwachting in de eerste vijf exploitatiejaren wordt geproduceerd.

4. Staatssteun

Uit artikel 5, derde lid, laatste alinea, van het NER-besluit volgt dat bij het indienen van een projectvoorstel bij de EIB de Commissie op grond van artikel 108, derde lid, VWEU op de hoogte zal moeten worden gesteld van alle financiering waarbij sprake is van staatssteun. De Commissie gaat ervan uit dat financiering van projecten op grond van haar toekenningsbesluiten op grond van het NER-besluit zelf, kort gezegd de Europese gelden, geen staatssteun inhouden omdat geen sprake is van bekostiging met staatsmiddelen zoals bedoeld in artikel 107, eerste lid, VWEU. Dit betekent dat de zogenaamde aanmeldingsprocedure van artikel 108, derde lid, VWEU uitsluitend zal moeten worden gevolgd indien een projectvoorstel naast een bijdrage uit NER300 ook in aanmerking komt voor enigerlei vorm van nationale cofinanciering. De Commissie zal bij de beoordeling van die nationale cofinanciering het potentiële bedrag uit NER300 mee laten wegen voor zover het de noodzaak en de proportionaliteit van de staatssteun betreft.

5. Administratieve lasten

Bij de voorbereiding van deze regeling is het uitgangspunt dat de administratieve lasten voor de doelgroep zo laag mogelijk worden gehouden. De administratieve lasten van de aanvraag in het kader van deze regeling beperkt zich tot één aanvraagformulier per soort project. Voor de Nederlandse verwerking van de aanvraag wordt verder uitsluitend gebruik gemaakt van de door de Europese Commissie voorgeschreven Europese formulieren. Voor de indiener wordt daarmee dubbelwerk voorkomen. Het Nederlandse aanvraagformulier is noodzakelijk om het gebruik van de Europese formulieren verplicht te kunnen stellen en om te bewerkstelligen dat per NER-project één contactpersoon wordt aangewezen. De Europees voorgeschreven formulieren zijn primair bestemd voor de beoordeling van het projectvoorstel door de EIB.

Er is nog geen duidelijkheid over het aantal aanvragers en toekenningen door de Europese Commissie. Op grond van de regeling geldt er wel een maximum aantal van vijf projectvoorstellen voor RES-projecten die door de minister bij de EIB worden ingediend. Derhalve is voor de berekening van de administratieve lasten een range aangegeven van de kosten voor acht tot vijftien aanvragen en één tot vier toekenningen.

Uitgaande van acht (drie CCS-projecten en vijf RES-projecten) aanvragen bedragen de totale administratieve lasten voor deze aanvragers in de fase van aanvraag naar schatting ongeveer € 19.000,–, en bij tien (vijf CCS-projecten en tien RES-projecten) aanvragen ongeveer € 36.000,–. Bij een aanvraag voor een RES-project dient een aantal aanvullende onderbouwingen te worden aangeleverd gelet op de rankingscriteria, waardoor er meer tijd nodig zal zijn dan voor een CCS-aanvraag.

Er ontstaan ook administratieve lasten na de toekenning door de Europese Commissie zoals de jaarlijkse rapportage over de uitvoering van het NER-project.

Deze verplichting wordt in de beschikking tot subsidieverlening opgelegd gelet op artikel 13 van het NER-besluit. Verder ontstaan er administratieve lasten voortvloeiend uit de aanvraag om vaststelling van de subsidie (eindrapportage en het invullen van het formulier ter vaststelling van de subsidie). De administratieve lasten na de toekenning bedragen bij één toegekend project circa € 23.000,– en bij vier projecten circa € 92.000,–.

De totale administratieve lasten van aanvraag en toekenning zijn daarmee minimaal € 42.000 en maximaal € 128.000.

Het is niet mogelijk om een percentage administratieve lasten te berekenen over de totale financiële omvang van deze regeling, omdat het aantal aanvragers, de toekenningen door de Europese Commissie en de daaruit voortvloeiende subsidieomvang op het moment van publicatie niet bekend is. De uiteindelijke subsidieomvang is bovendien afhankelijk van de opbrengsten van de 300 miljoen emissierechten. Wel is de verwachting dat het AL-percentage hoe dan ook onder de 1% zal uitkomen, gezien de verwachte omvang van de projecten en de te verstrekken subsidies.

De inwerkingtredingsbepaling wijkt af van het in het kabinetsstandpunt inzake Vaste Verandermomenten neergelegde uitgangspunt. Het betreft een afwijking die in dat kabinetsstandpunt wegens uitzonderingsgrond is toegestaan. De inwerkingtreding houdt verband met de termijnen die de Europese Commissie stelt voor het indienen van projectvoorstellen op grond van het NER-besluit, zoals hiervoor genoemd geldt voor de eerste tranche dat projectvoorstellen voor NER300 vóór 9 februari 2011 ter beoordeling aan de lidstaten moeten worden overgelegd.

II. ARTIKELEN

Artikel 1

In de definitie van een CCS-project wordt verwezen naar de vereisten die het NER-besluit stelt om in aanmerking te komen voor de NER-gelden. De uit het NER-besluit voortvloeiende vereisten aan RES-projecten zijn eveneens in de definitie van dat begrip opgenomen. Daarnaast wordt een aanvullende vereiste gesteld aan een RES-project dat de totale projectkosten ten minste 50 miljoen euro bedragen. Nederland wil zich richten op RES-projecten met een grote omvang omdat daarmee een substantiële bijdrage voor Nederlandse projecten uit de NER-gelden mogelijk is.

Artikel 2

Dit artikel geeft de minister de bevoegdheid om subsidie te verstrekken aan een CCS-project. Op deze wijze kan Nederland voldoen aan haar verplichting om bij een uiteindelijke toekenning van NER-gelden aan een project door de Europese Commissie deze gelden op grond van een juridisch bindend instrument aan de de projectuitvoerder(s) te betalen. Uit artikel 5, tweede lid, van het NER-besluit vloeit voort dat de lidstaten de financieringsaanvragen op grond van dat besluit verzamelen van projecten die op hun grondgebied worden uitgevoerd. Dat betekent volgens bijlage I, onderdeel B en onder 1 bij het NER-besluit dat dit projecten kunnen zijn op het grondgebied van de lidstaat, maar ook hun continentale plat en exclusieve economische zone. Dit artikel bepaalt dat voor Nederland projecten voor CCS die op het Nederlandse grondgebied,het Nederlandse continentale plat en de Nederlandse exclusieve economische zone worden uitgevoerd in aanmerking kunnen komen voor subsidie op grond van het NER-besluit.

Artikel 3 en 19

Dit artikel regelt de hoogte van de subsidie zoals volgt uit artikel 2, derde lid, van het NER-besluit. Daarnaast volgt uit artikel 10 bis, achtste lid, van de ETS-richtlijn een maximum subsidiebedrag.

Artikel 4 en 20

In dit artikel is een anti-cumulatiebepaling opgenomen die voortvloeit uit artikel 2, derde lid, tweede alinea, van het NER-besluit. Daarin is opgenomen op welke wijze gelden die zijn verstrekt op grond van de Europees Economisch Herstelprogramma kunnen cumuleren met bijdragen op grond van het NER-besluit.

Artikel 5

In dit artikel worden de kosten bepaald die voor NER-gelden en dus voor subsidie in aanmerking komen. De bepaling van de subsidiabele kosten voor een CCS-project is conform artikel 3, tweede, vierde en vijfde lid, van het NER-besluit.

Artikel 6 en 22

Op grond van de Kaderwet EZ-subsidies dient een subsidieplafond te worden bepaald. Voor deze regeling geldt dat het subsidieplafond voor respectievelijk CCS-projecten en RES-projecten gelijk is aan het totale bedrag dat aan Nederland wordt toegekend voor respectievelijk CCS-projecten en RES-projecten op grond van het NER-besluit. Gewoonlijk wordt bij een subsidieplafond een wijze van verdeling bepaald. In dit geval is er geen sprake van bijvoorbeeld verdeling op volgorde van binnenkomst, maar zal de verdeling plaatsvinden overeenkomstig het toekenningsbesluit. Dit wordt in het tweede lid vastgelegd.

Artikel 7 en 23

In dit artikel wordt de uiterste indiendatum genoemd voor het indienen van projectvoorstel bij de minister voor NER-projecten. Deze datum vloeit voort uit de uitnodiging tot het indienen van voorstellen zoals bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het NER-besluit. Uit de op 9 november 2010 door de Europese Commissie gepubliceerde uitnodiging volgt dat projectvoorstellen uiterlijk 9 februari 2011 bij de lidstaten moeten worden ingediend.

Ter vermindering van de administratieve lasten wordt gebruik gemaakt van een eenvoudig formulier voor het aanvragen van subsidie voor zowel een CCS- als RES-project maar waarbij wel de ingevulde formulieren zoals de Europese Commissie voorschrijft en die te vinden zijn op de website van het directoraat-generaal Klimaat van de Europese Commissie als bescheiden zullen moeten worden overgelegd. Om de beoordeling te versnellen heeft de Europese Commissie aangegeven dat projectvoorstellen en het indienen van deze voorstellen bij de EIB in de Engelse taal moeten worden opgesteld.

Artikel 9 en 25

Naast een aantal gebruikelijke afwijzigingsgronden bevat dit artikel afwijzingsgronden die voortvloeien uit het NER-besluit. Verder kan een aanvraag tevens worden afgewezen als uit het projectvoorstel blijkt dat de aanvrager(s) niet voldoende kan of kunnen waarborgen dat de aanvrager voldoende kennis en ervaring heeft om het NER-project naar behoren uit te voeren of dat de financiering van het project geen goede en solide basis heeft. Verder kan een aanvraag worden afgewezen als het projectvoorstel aanleiding geeft om te twijfelen dat het NER-project kan worden uitgevoerd. Deze aspecten kunnen immers leiden tot risico’s ten aanzien van de slagingskans van NER-projecten.

Artikel 10 en 27

Uit dit artikel volgt welke projectvoorstellen zullen worden ingediend bij de EIB. Het tweede lid bepaalt dat als de Europese Commissie een bij de EIB ingediend projectvoorstel niet honoreert, en dientengevolge het project derhalve niet in het toekenningsbesluit opneemt, de betrokken aanvraag door de minister zal worden afgewezen.

Artikel 11 en 28

De beschikking tot subsidieverlening volgt het toekenningsbesluit van de Europese Commissie zoals bedoeld in artike  5, vijfde lid juncto 9 van het NER-besluit.

Artikel 12 en 29

Voor zover er mogelijk publieke cofinanciering wordt verstrekt aan een NER-project wordt in deze bepaling geregeld dat de beschikking tot subsidieverlening dan onder de opschortende voorwaarde wordt verleend dat de Europese Commissie die publieke cofinanciering heeft goedgekeurd op grond van artikel 107 en 108 VWEU. Uit artikel 5, derde lid, laatste alinea, van het NER-besluit volgt namelijk dat de lidstaten alle financiering melden bij de Europese Commissie op grond van artikel 107 VWEU. Uit punt 6 van de Call for Proposals blijkt dat de Europese Commissie de NER-gelden zelf niet beschouwd als staatssteun.

Artikel 13 en 30

Uit het NER-besluit en de nadere uitwerking daarvan in de Call for Proposals volgt dat pas de in artikel 9 van het NER-besluit genoemde voorwaarden zijn vervuld het toekenningsbesluit rechtskracht krijgt en daarmee de aanspraak op NER-gelden voor de lidstaten rechtsgeldig zijn. Als deze voorwaarden echter niet worden vervuld vervalt de subsidieverleningsbeschikking dat het juridisch bindend instrument is zoals bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het NER-besluit, met terugwerkende kracht. Dit blijkt uit de specificaties die de Europese Commissie in de Call of Proposals heeft opgenomen voor het juridisch bindend instrument

Artikel 14 en 31

Uit artikel 12 van het NER-besluit volgt dat lidstaten moet zorgen dat alle bij het project betrokken partijen verplicht zijn kennis te delen. In dit artikel is deze specifieke verplichting opgenomen.

Artikel 15 en 32

In dit artikel worden een aantal bepalingen van het Kaderbesluit EZ-subsidie van overeenkomstige toepassing verklaard. Het gaat om een aantal standaard subsidieverplichtingen die aan de subsidieontvanger worden opgelegd zoals onder meer het uitvoeren van het project overeenkomstig het projectplan, het voeren van een deugdelijke administratie en rapportageverplichtingen. Bij de beschikking tot subsidieverlening kan de minister ook nadere verplichtingen opleggen die voortvloeien uit het NER-besluit.

Artikel 18

Dit artikel geeft de minister de bevoegdheid om subsidie te verstrekken aan een RES-project. Ook bij dit artikel geldt dat op deze wijze Nederland voldoen aan haar verplichting om bij een uiteindelijke toekenning van NER-gelden aan een project door de Europese Commissie deze gelden op grond van een juridisch bindend instrument aan de de projectuitvoerder(s) te betalen. Ook voor RES-projecten geldt dat dergelijke projecten die op het Nederlandse grondgebied, het Nederlandse continentale plat en de Nederlandse exclusieve economische zone worden uitgevoerd in aanmerking kunnen komen voor subsidie op grond van het NER-besluit.

Artikel 21

In dit artikel worden de kosten bepaald die voor NER-gelden en dus voor subsidie in aanmerking komen. De bepaling van de subsidiabele kosten voor een RES-project is conform artikel 3, derde, vierde en vijfde lid, van het NER-besluit.

Artikel 26

Op grond van dit artikel worden RES-projecten gerangschikt Alleen de vijf hoogst scorende RES-projecten worden door de minister gesteund in de zin van artikel 5, derde lid, van het NER-besluit en vervolgens op grond van artikel 26 ingediend bij de EIB. Door middel van deze rangschikking maakt de minister aldus een pre-selectie van RES-projecten.

De mate waarin een RES-project de Nederlandse economie versterkt wordt beoordeeld in zowel directe als indirecte zin. Het eerste wordt gemeten aan de hand van de omvang van de uitgaven (dit wil zeggen de Capex en Opex van het project). Daarbij geldt dat gemeten wordt in absolute zin (in euro) en in relatieve zin (het percentage van de totale uitgaven ten behoeve van het RES-project) die bij het uitvoeren van het RES-project aan de Nederlandse economie ten goede komen. De beoordeling van de indirecte versterking houdt in dat gemeten wordt wat de omvang is van de in redelijkheid te veronderstellen spin-off van het RES-project in de Nederlandse economie in absolute zin (in euro). Hieronder valt ook de kans op herhaling van dergelijke projecten zonder subsidie.

In hoeverre een RES-project bijdraagt aan het Nederlandse innovatiebeleid wordt onder andere beoordeeld aan de mate waarin de uit het RES-project voortvloeiende (potentiële) kennis gebaseerd is op in Nederland aanwezige of reeds ontwikkelde kennis. Van belang is ook in hoeverre het RES-project bijdraagt aan de verdere innovatie in Nederland en in hoeverre het RES-project aansluit bij andere nationale innovatieprogramma's en of het RES-project wordt uitgevoerd in het kader van onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's van kennisinstellingen, onderzoeksinstituten, universiteiten en/of bedrijven in Nederland. Tot slot zijn hierbij de in het kader van het Europese Duurzame Energietechnologieplan (hierna: SET-plan) opgenomen zogenoemde Europese industriële initiatieven relevant, zie de Mededelingen van de Commissie COM (2007) 723 en COM (2009) 519.

Voor zover een RES-project bijdraagt aan de realisatie van de duurzame energiedoelstelling van Nederland in 2020 is de hoeveelheid duurzame energie (in GWh) die met het RES-project in de eerste vijf jaar wordt produceerd (mede in het licht van de prestatie-eenheid zoals bedoeld in het NER-besluit) bepalend. Hiernaast is ook de hoeveelheid duurzame energie gedurende de levensduur van de desbetreffende technologie wordt opgewekt van belang.

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M.J.M. Verhagen.


XNoot
1

Krachtens de Comptabiliteitswet 2001 (artikelen 43, 43a) heeft de Minister bij - commanditaire vennootschappen, vennootschappen onder firma en natuurlijke personen die een beroep of bedrijf uitoefenen aan wie door de Staat of een derde voor rekening of risico van de Staat rechtstreeks of middellijk een subsidie, een lening of garantie wordt verstrekt - het recht nadere inlichtingen in te winnen n.a.v. terzake ontvangen bescheiden.

Ook zijn onze Ministers bevoegd inzage te vorderen in de controledossiers van de accountant die de betreffende bescheiden heeft gecontroleerd om te bepalen of bij de vaststelling kan worden gesteund op de door deze accountant uitgevoerde controle. Met betrekking tot het verlenen van inzage in het controledossier kan de accountant zich niet beroepen op de omstandigheid dat hij op grond van andere bij of krachtens de wet opgelegde verplichtingen tot geheimhouding is verplicht van in dit dossier opgenomen vertrouwelijke gegevens. Onze Ministers zijn bevoegd van stukken inzake de betreffende controle uit de controledossiers kopieën te maken.

XNoot
2

Bedrijven/instellingen die in totaal voor meer dan 50% gesubsidieerd worden door aanbestedende diensten zijn daarmee zelf ook aanbestedende dienst geworden.

XNoot
1

Gezien de diversiteit aan subsidieregelingen zal de basisverklaring nog aangepast moeten worden aan de specifieke situatie. Deze voorbeeldtekst is de versie per 20 februari 2008. Voor de actuele versie wordt verwezen naar de website van het NIVRA.

XNoot
2

Eventueel aan te vullen met de naam van de betreffende subsidieregeling.

XNoot
3

Indien voorgeschreven aanvullen met: ‘(en) door ons gewaarmerkte’.

XNoot
4

Afhankelijk van de subsidieregeling te vervangen door een meer passende benaming.

XNoot
5

Aan te vullen met een verwijzing naar de betreffende subsidieregeling.

XNoot
6

Afhankelijk van de aard van de entiteit te vervangen door een meer passende aanduiding zoals ‘het bestuur van de vennootschap’ (B.V./N.V.), ‘vereniging’, ‘stichting’ enz.

XNoot
7

Aan te vullen met een verwijzing naar de controlecriteria zoals vermeld in de relevante wet- en regelgeving, het van toepassing zijnde referentiekader of het controleprotocol. Afhankelijk van de status daarvan wordt ‘waaronder’ of ‘en’ gebruikt.

XNoot
8

Gekozen is voor een algemene formulering. Afhankelijk van de subsidieregeling kan het oordeel anders worden geformuleerd. Het aspect volledigheid is meestal niet van toepassing.

XNoot
9

Aan te vullen met een verwijzing naar de controlecriteria zoals vastgelegd in de relevante wet- en regelgeving, in het van toepassing zijnde referentiekader of in het controleprotocol.

XNoot
10

Deze paragraaf kan, vooruitlopend op de implementatie van ISA 800 (revised) optioneel worden toegepast.

Naar boven