TOELICHTING
Algemeen
De Wet bevordering eigenwoningbezit (hierna: Wet BEW) bepaalt dat verschillende van de grootheden die worden gebruikt bij
het berekenen van de eigenwoningbijdrage bij ministeriële regeling worden gewijzigd. Deze regeling voorziet daarin. Vanwege
de wijziging van bepaalde grootheden moeten ook de zogenoemde inkomensklassen opnieuw worden gepubliceerd.
Artikelsgewijs
Artikel 1
Artikel 23 van de Wet BEW bepaalt dat voor een primaire toekenning in de zin van die wet is vereist dat de hypothecaire lening
wordt afgesloten voor een bij ministeriële regeling te bepalen rentevaste periode. Die periode wordt vastgesteld op 10 jaar
opdat onverwachte renteontwikkelingen gedurende een vrij lange tijd op het toekennen en de hoogte van een eigenwoningbijdrage
in de zin van de Wet BEW niet van invloed zijn. Na het tweede vijfjaarstijdvak vindt een continueringstoets plaats waarbij
de eigenwoningbijdrage opnieuw wordt berekend en waarbij dan ook rekening wordt gehouden met de renteontwikkeling (artikel
23a van de Wet BEW).
Artikel 2
Artikel 26, eerste lid, van de Wet BEW bepaalt dat het percentage van de toetsrente bij ministeriële regeling wordt vastgesteld.
De toetsrente is mede bepalend voor het berekenen van de eigenwoningbijdrage. Afhankelijk van de hoogte van het vastgestelde
percentage aan toetsrente wordt de financieringslast bepaald. Voor het bepalen van het percentage van de toetsrente is gekozen
voor het middelen van de rentepercentages van tien grote financiële instellingen voor een annuïteitenhypotheek van 10 jaar,
rekening houdend met de Nationale Hypotheekgarantie en dit gemiddelde af te ronden op één cijfer achter de komma, zulks om
een handzame toetsrente te kunnen hanteren. Het percentage kan bij ministeriële regeling worden gewijzigd als daartoe aanleiding
bestaat als gevolg van de ontwikkeling van het rentetarief, bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wet BEW. De gemiddelde
rente voor een annuïteitenhypotheek van 10 jaar is gedaald. Daarom wordt de toetsrente naar beneden bijgesteld. Dit artikel
voorziet daarin.
Artikel 3
Artikel 29, eerste lid, van de Wet BEW bepaalt dat de zogenoemde financieringslastnorm bij ministeriële regeling wordt vastgesteld.
De financieringslastnorm is het gedeelte van de financieringslast (het te betalen bedrag aan rente over en aflossing van de
hypothecaire lening, blijkens de geldleningsovereenkomst) dat per maand ten minste voor rekening van de eigenaar-bewoner blijft,
uitgedrukt in een percentage van het toetsinkomen, zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet BEW.
Artikel 4
Artikel 29, tweede lid, van de Wet BEW bepaalt dat bij ministeriële regeling een percentage wordt vastgesteld waarmee de financieringslastnorm
ten hoogste kan worden vermeerderd. Dit percentage kan bij toetsinkomens van € 31.400 of meer zodanig worden vastgesteld dat
een hypothecaire lening in de vorm van een annuïteitenhypotheek kan worden afgesloten ter hoogte van het bedrag, bedoeld in
artikel 15, eerste lid, van de Wet BEW. Dit zogenoemde opslagpercentage (als opslag boven op de financieringslastnorm) geeft
in feite het uiteindelijke op grond van de Wet BEW subsidiabele leningsdeel aan. Met het opslagpercentage wordt bewerkstelligd
dat een koopwoning met ten hoogste een koopsom van € 170.225 vermeerderd met 8% kan worden gekocht.
Artikel 5
Artikel 29, vijfde lid, van de Wet BEW bepaalt dat met het oog op de uitvoering van de Wet BEW bij ministeriële regeling de
toetsinkomens in inkomensklassen worden verdeeld, waarbij de toetsrente, de maximale hypothecaire lening, de daarbij behorende
financieringslastnorm en het daarbij behorende opslagpercentage worden opgenomen. Deze onderdelen zijn voor de berekening
van de eigenwoningbijdrage van essentieel belang.
De van toepassing zijnde toetsrente en de tabellen betreffende de financieringslastnorm en het zogenoemde opslagpercentage
zijn opgenomen in de artikelen 2, 3 en 4 van deze regeling. In artikel 5 van deze regeling is de maximale hypothecaire lening
opgenomen. Voor de goede orde wordt hierbij nog opgemerkt dat de nummering in de tabel correspondeert met de nummering in
de tabellen, zoals opgenomen in de artikelen 3 (de financieringslastnorm) en 4 (het opslagpercentage) van deze regeling. Dat
in de onderhavige tabel tevens de bij de desbetreffende inkomensklassen opgenomen maximale hypothecaire lening is vermeld,
heeft slechts een informatief karakter.
In de tabel zijn de bij de toepassing van de Nationale Hypotheek Garantie gehanteerde tabellen die gelden vanaf 1 januari
2011 en die onderdeel uitmaken van de formule, genoemd in artikel 30 van de Wet BEW, opgenomen.
Artikel 6
A
Artikel 15, eerste lid, onderdeel a, van de Wet BEW bepaalt de maximale koopsom die een koper die voor een eigenwoningbijdrage
op grond van die wet in aanmerking wil komen, mag betalen. Op grond van artikel 41, eerste lid, van de Wet BEW wordt de maximale
koopsom met ingang van 1 januari bij ministeriële regeling gewijzigd met de ontwikkeling van het prijsindexcijfer voor de
bouwkosten. Het prijsindexcijfer voor de bouwkosten bedraagt 1,0175. De maximale koopsom is daarmee gewijzigd en overeenkomstig
het bepaalde in artikel 41, vierde lid, onderdeel a, van de Wet BEW naar boven afgerond op een veelvoud van € 25.
B
Artikel 41, tweede lid, van de Wet BEW bepaalt dat het bedrag van het toetsinkomen dat wordt genoemd in artikel 29, tweede
lid, van die wet bij ministeriële regeling wordt gewijzigd met de ontwikkeling van de consumentenprijzen. Die ontwikkeling
bedraagt 1,012. Het bedrag, genoemd in artikel 29, tweede lid, van de Wet BEW, komt daarmee, na afronding conform het bepaalde
in artikel 41, vierde lid, van die wet, op € 31.400.
Artikel 8
De rentevaste periode van 10 jaar, opgenomen in artikel 1, was voorheen opgenomen in de Regeling koopsubsidiegrenzen 2007.
Echter, met de Regeling koopsubsidiegrenzen 2009 is de vaststelling van die periode per abuis komen te vervallen. Bij de uitvoering
van de Wet BEW in het tijdvak dat loopt van 1 juli 2009 tot en met 31 december 2010 is deze periode wel steeds aangehouden.
Deze regeling voorziet er zowel – in artikel 1 – in dat de rentevaste periode opnieuw is vastgesteld, als – in dit artikel
– dat die periode mede geldt voor het eerdergenoemde tijdvak.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J.P.H. Donner.