Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 16 december 2010, houdende beleidsregels over de toepassing van artikel 68 van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

Gelet op artikel 68 van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006;

Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1

De bevoegdheid bedoeld in artikel 68, eerste lid, van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 wordt uitgeoefend overeenkomstig de bepalingen in de artikelen 4 tot en met 6, 23, 24 en 31 van Verordening (EG) 73/2009, de artikelen 47 en 70 tot en met 72 van Verordening (EG) nr. 1122/2009, alsmede de artikelen 3 en 4 van de Regeling GLB-inkomensteun 2006.

Artikel 2

De korting die wordt opgelegd naar aanleiding van een niet-naleving van een randvoorwaarde zoals bedoeld in bijlage I en bijlage II van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 bedraagt 3%.

Artikel 3

  • 1. Gelet op de beoordeling van de niet-naleving van de norm aan de hand van de omvang, de ernst en het al dan niet permanente karakter besluit de minister in afwijking van artikel 2 dat sprake is van een niet-naleving van gering belang zoals bedoeld in artikel 24, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 73/2009 bij de niet-naleving van de in het tweede lid bedoelde randvoorwaarden voor zover de niet-naleving onmiddellijk of binnen de aan de landbouwer door de controleambtenaar mede te delen periode aantoonbaar is hersteld.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde randvoorwaarden betreffen:

    • a. artikel 9 juncto artikel 31, eerste lid, van de Flora- en faunawet, voor zover de niet-naleving geschiedt terwijl de gedragscode is nageleefd;

    • b. artikel 28 juncto artikel 27, 29 en 30 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet juncto artikel 36 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet;

    • c. artikel 2, eerste tot en met vijfde lid, juncto artikel 4 van de Regeling identificatie en registratie van dieren, voor zover de houder de varkens hobbymatig houdt;

    • d. artikel 31, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, eerste tot en met zesde gedachtestreepje, en derde lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren, voor zover het register onvolledig is of, voor zover de houder de varkens hobbymatig houdt, het register ontbreekt;

    • e. artikel 2, eerste en tot met vierde lid, juncto artikel 4 van de Regeling identificatie en registratie van dieren, voor zover de houder de runderen hobbymatig houdt;

    • f. artikel 8, eerste lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren juncto artikel 4, eerste tot en met derde lid, van Verordening (EG) 1760/2000, in het geval van oormerkverlies dat maximaal 5 runderen of 15 procent van de runderen betreft waarbij in het geval van verlies van beide merken bij een rund het desbetreffende rund identificeerbaar is;

    • g. artikel 7, eerste lid, van Verordening (EG) 1760/2000, juncto artikel 19, eerste lid, tot en met ‘Verordening (EG) 1760/2000’, en tweede tot en met vijfde lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren, voor zover het bedrijfsregister onvolledig is bijgehouden waarbij tot 15% van de aanwezige dieren of het aantal van maximaal 5 dieren niet of onjuist is vermeld;

    • h. artikel 7, eerste lid, tweede gedachtestreepje, van Verordening (EG) 1760/2000, voor zover maximaal 3 mutaties niet zijn gemeld.

    • i. artikel 2, eerste tot en met vierde lid en zesde lid, juncto artikel 4 van de Regeling identificatie en registratie van dieren, in het geval van een hobbyhouder;

    • j. artikel 4, eerste lid, van Verordening (EG) 21/2004 juncto artikel 4 van de Regeling identificatie en registratie van dieren, in het geval van verlies van één merk dat maximaal 5 schapen of geiten of 15% van de schapen of geiten betreft;

    • k. de artikelen 38d en 38e van de Regeling identificatie en registratie van dieren, in het geval van een hobbyhouder dan wel voor zover maximaal 3 mutaties niet zijn gemeld;

    • l. artikel 20 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, voor zover het niet toegelaten middel in kleine hoeveelheden aanwezig is en er geen vermoeden bestaat dat het middel bedoeld is voor gebruik dan wel dat het middel nog wordt gebruikt;

    • m. artikel 22 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, voor zover het gebruiksvoorschrift recentelijk is gewijzigd;

    • n. artikel 26, eerste en tweede lid, Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

    • o. artikel 2 Kaderwet diervoerders juncto de artikelen 15, 17, eerste lid, en 20 van Verordening (EG) nr. 178/2002, voor zover het diervoeder licht is verontreinigd met een minder gevaarlijke stof;

    • p. artikel 13 van de Regeling diervoeders 2010 juncto artikel 5, eerste lid, en Bijlage I, deel A, onderdeel I, onder 4e en 4g van Verordening (EG) nr. 183/2005, voor zover er geen direct risico op verontreiniging van diervoeders ontstaat;

    • q. artikel 13 van de Regeling diervoeders 2010 juncto artikel 5, eerste lid en Bijlage I, deel A, onderdeel II, onder 2a, 2b, en 2e van Verordening (EG) nr. 183/2005;

    • r. artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen juncto artikel 4, eerste lid, en Bijlage I, deel A, onderdeel III, onder 8a, 8d en 8e van Verordening (EG) nr. 852/2004;

    • s. artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen juncto artikel 4, eerste lid, en Bijlage I, deel A, onderdeel III, onder 9a en 9c van Verordening (EG) nr. 852/2004;

    • t. artikel 40, tweede lid, van de Diergeneesmiddelenwet juncto artikel 4, eerste lid, en Bijlage I, deel A, onderdeel III, onder 8b van Verordening (EG) nr. 852/2004, juncto artikel 96 van de Diergeneesmiddelenregeling, voor zover het register onvolledig is bijgehouden;

    • u. artikel 4 juncto Bijlage 1 onder 8 van Richtlijn 2008/119/EG, voor zover de niet-naleving door een melkveehouder plaatsvindt en bij onmiddellijk herstel;

    • v. artikel 7 Kalverenbesluit, voor zover de niet-naleving door een melkveehouder plaatsvindt, bij een klein aantal kalveren en bij onmiddellijk herstel;

    • w. artikel 9 Kalverenbesluit, voor zover sprake is van incidenteel te weinig licht dat onmiddellijk wordt hersteld;

    • x. artikel 9, tweede en derde lid, van het Varkensbesluit, voor zover het materiaal incidenteel ontbreekt en dit onmiddellijk wordt hersteld.

    • y. artikel 10, eerste lid, van het Varkensbesluit, voor zover sprake is van incidenteel te weinig licht dat onmiddellijk wordt hersteld;

    • z. artikel 6, eerste lid, Besluit welzijn productiedieren, voor zover het register onvolledig is bijgehouden en dit onmiddellijk hersteld wordt;

    • aa. Bijlage II, paragraaf 5, van de Regeling GLB inkomenssteun 2006, voor zover sprake is van geringe verstruiking, en

    • bb. Bijlage II, paragraaf 6, van de regeling GLB Inkomenssteun 2006.

Artikel 4

Voor de toepassing van artikel 70, zesde lid, en artikel 71, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 wordt de goede landbouw- en milieuconditie naast gezondheid, milieu en dierenwelzijn beschouwd als terrein van de randvoorwaarden.

Artikel 5

  • 1. Opzet wordt in ieder geval beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

    • a. in de omschrijving van de betrokken randvoorwaarde wordt een rechtstreeks verband met de opzettelijkheid van de niet-naleving gelegd;

    • b. de mate van complexiteit van de randvoorwaarde;

    • c. de aanwezigheid van langdurig bestendig beleid;

    • d. de niet-naleving veronderstelt een actieve handeling dan wel het bewust nalaten van een handeling;

    • e. de omstandigheid dat de landbouwer reeds eerder op de hoogte is gesteld van onvolkomenheden in de naleving ten aanzien van de randvoorwaarde, en

    • f. de mate waarin de randvoorwaarde niet wordt nageleefd.

  • 2. De niet-nalevingen van de volgende randvoorwaarden zijn in ieder geval opzettelijk:

    • a. artikel 9 juncto artikel 31, eerste lid, Flora- en faunawet, voor wat betreft het vangen van beschermde inheemse vogels.

    • b. artikel 10 juncto artikel 31, tweede lid, Flora- en faunawet;

    • c. artikel 4, artikel 4b en artikel 5 Besluit gebruik meststoffen;

    • d. artikel 20 Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, voor wat betreft het gebruik van een niet toegelaten gewasbeschermingsmiddel;

    • e. artikel 2, eerste lid, Diergeneesmiddelenwet;

    • f. artikel 44 Diergeneesmiddelenwet juncto artikel 82 Diergeneesmiddelenregeling;

    • g. artikel 46 Diergeneesmiddelenwet juncto artikel 81, eerste lid, Diergeneesmiddelenregeling;

    • h. artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling verbod handel met bepaalde stoffen behandelde dieren en producten;

    • i. artikel 2, eerst lid, onderdeel a, van de Verordening PVV Verbod op gebruik van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede bèta-agonisten 1997;

    • j. artikel 4 juncto Bijlage 1 onder 8 van Richtlijn 2008/119/EG;

    • k. artikel 3 Kalverenbesluit, en

    • l. artikel 3, eerste lid, Varkensbesluit.

Artikel 6

  • 1. De Beleidsregels normenkader randvoorwaarden GLB worden ingetrokken.

  • 2. In afwijking van het eerste lid blijven de beleidsregels, bedoeld in het eerste lid, van toepassing op niet-nalevingen die voor 1 januari 2011 zijn geconstateerd.

  • 3. De verwijzingen in de Beleidsregels verlagen subsidie POP2 naar de Beleidsregels normenkader randvoorwaarden GLB of naar de bijlage bij de Beleidsregels normenkader randvoorwaarden worden gelezen als verwijzing naar onderhavige beleidsregels.

Artikel 7

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 april 2011.

Artikel 8

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels inzake de toepassing van artikel 68 van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006.

Deze regeling wordt met de toelichting in de Staatscourant geplaatst.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker.

TOELICHTING

Sinds 2005 gelden er randvoorwaarden voor landbouwers die inkomenssteun ontvangen op grond van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (cross compliance). De regels inzake de randvoorwaarden, de controles op de randvoorwaarden en de gevolgen van niet-naleving van deze randvoorwaarden zijn neergelegd in Verordening (EU) nr. 73/20091 en Verordening EU) nr. 1122/20092. Deze regels zijn nader uitgewerkt in de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de regeling). Landbouwers die inkomenssteun ontvangen dienen te voldoen aan de beheerseisen bedoeld in bijlage I en de eisen van een goede landbouw en milieuconditie bedoeld in bijlage II bij deze regeling.

Elk jaar dient op grond van de Europese regelgeving een selectie van 1% van de landbouwers die inkomenssteun op grond van het gemeenschappelijk landbouwbeleid ontvangen gecontroleerd te worden op de naleving van alle randvoorwaarden. Daarnaast dienen de overtredingen van normen die tevens als randvoorwaarde zijn vastgesteld die bij de reguliere controles worden geconstateerd als niet naleving doorgemeld te worden aan Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

In het geval van niet-naleving van een randvoorwaarde dient op grond van de bovengenoemde Europese regelgeving in de meeste gevallen een korting opgelegd te worden op de ontvangen of te ontvangen inkomenssteun. De bevoegdheid van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie om kortingen op te leggen is neergelegd in artikel 68 van de regeling. De kortingen worden opgelegd in overeenstemming met de regels in bovengenoemde Europese verordeningen en de regeling. Onderhavige beleidsregels vormen een nadere uitwerking van deze regels.

Op grond van onderhavige beleidsregels is de initiële hoogte van een korting in verband met een niet-naleving van de randvoorwaarden ten aanzien van alle beheerseisen 3%. Dit betekent een vereenvoudiging van het kortingenbeleid zoals dat voor 2011 van kracht was. Het gecodeerde puntensysteem waarbij per randvoorwaardenterrein drie klassen van niet-nalevingen werden onderscheiden die bij niet-naleving leidden tot kortingspercentages van 1, 3 of 5 is komen te vervallen. Het kortingspercentage wordt op grond van onderhavige beleidsregels alleen verlaagd naar 1 of verhoogd naar 5 indien de feiten van de niet-naleving zoals omschreven in het controlerapport dusdanig zijn dat de afweging van de ernst, de omvang en het al dan niet permanente karakter van de niet-naleving noopt tot een afwijking van normaliter toe te passen korting van 3%.

De niet-naleving van bepaalde randvoorwaarden wordt beschouwd als een niet-naleving van gering belang indien deze niet-nalevingen onmiddellijk of binnen een ter plaatse te bepalen periode worden hersteld. De desbetreffende randvoorwaarden zijn opgesomd in artikel 3, tweede lid, van de beleidsregels. Deze opsomming wijkt op enkele taalkundige punten af van de opsomming zoals deze onder de Beleidsregels normenkader randvoorwaarden GLB was vastgesteld. Ook is het aantal niet-nalevingen van gering belang uitgebreid. Op grond van onderhavige beleidsregels wordt het verlies van beide identificatiemiddelen bij een rund als zodanig aangemerkt indien het desbetreffende rund bij de controle identificeerbaar is. Ook de niet-naleving van verplichtingen ten aanzien van voorkomen verstruiking (als er sprake is van een lichte vorm van verstruiking) en ten aanzien van de bescherming van blijvend grasland worden na herstel aangemerkt als bagatel.

Indien een niet-naleving opzettelijk wordt verricht dient op grond van de Europese regelgeving een korting van 20% opgelegd te worden. In artikel 5 wordt beschreven aan de hand van welke criteria opzet wordt beoordeeld. De in artikel 5, tweede lid, beschreven opsomming van randvoorwaarden die in ieder geval als opzettelijk beschouwd worden, is dezelfde als in 2010.

Onderhavige beleidsregels vervangen de Beleidsregels normenkader randvoorwaarden GLB. De inwerkingtreding van onderhavige beleidsregels is op 1 april 2011. Dit is in lijn met het beleid inzake de vast verandermomenten zoals verwoord in de brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 11 december 2009 (TK 2009–2010, 29 515, nr. 309). Voor bedoelde inwerkingtredingsdatum zullen geen besluiten over kortingen vastgesteld worden ten aanzien van over 2011 te ontvangen steun. Deze kortingen kunnen uiteraard wel betrekking hebben op niet-nalevingen die tussen 1 januari en 1 april 2011 zijn geconstateerd.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker.


XNoot
1

Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van de Europese Unie van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007, en tot intrekking van Verordening (EG) 11782/2003).

XNoot
2

Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector (PbEU L316).

Naar boven