Regeling tot wijziging van de Binnenvaartregeling met betrekking tot de implementatie van protocol 2009-II-20 van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart, enkele reparaties van gebleken onvolkomenheden, de stabiliteitsmeting van binnenschepen, het klein vaarbewijs en bemanningssterkte van kleinere schepen

6 december 2010

Nr. VENW/BSK-2010/203741

De minister van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op de artikelen 8, eerste en tweede lid, 22, eerste lid, en 32, eerste lid, van de Binnenvaartwet, de artikelen 5 en 11, eerste lid, van het Binnenvaartbesluit en de resolutie van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart van 3 december 2009 (protocol 2009-II-20);

Besluit:

ARTIKEL I

De Binnenvaartregeling wordt als volgt gewijzigd.

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de definitie van open rondvaartboot komt onderdeel d te luiden:

  • d. is bestemd voor gebruik op de binnenwateren van zones 3 of 4.

2. De definitie van rondvaartboot van het Amsterdamse grachtentype wordt als volgt gewijzigd:

  • a. ‘30 meter’ wordt vervangen door: 25 meter;

  • b. onderdeel e komt te luiden:

    • e. is bestemd voor gebruik op de binnenwateren van zones 3 of 4.

B

Artikel 5.21 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het eerste en tweede lid tot vierde en vijfde lid, en van het derde tot en met zesde lid tot negende tot en met twaalfde lid, worden de volgende leden ingevoegd:

  • 1. Onverminderd artikel 5.15 wordtten aanzien van motorschepen die in exploitatiewijze A2 varen, vrijstelling verleend van de ingevolge artikel 5.6, eerste lid, voor groep 1 voorgeschreven minimumbemanning, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften:

    • a. de minimumbemanning bestaat uit een schipper en een stuurman;

    • b. het schip is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan artikel 1.09, derde lid, van het Binnenvaartpolitiereglement;

    • c. het schip is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het schip; en

    • d. het schip voldoet blijkens een verklaring van de minister aan de eisen van de Standaard S2.

  • 2. Ten aanzien van motorschepen die in exploitatiewijze A1 varen, wordt vrijstelling verleend van de ingevolge artikel 5.6, eerste lid, voor groep 2 voorgeschreven minimumbemanning, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften:

    • a. de minimumbemanning bestaat uit een schipper en een matroos;

    • b. het schip is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan artikel 1.09, derde lid, van het Binnenvaartpolitiereglement;

    • c. het schip is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het schip; en

    • d. het schip voldoet blijkens een verklaring van de minister aan de eisen van de Standaard S2.

  • 3. Ten aanzien van motorschepen die in exploitatiewijze A2 varen, wordt vrijstelling verleend van de ingevolge artikel 5.6, eerste lid, voor groep 2 voorgeschreven minimumbemanning, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften:

    • a. de minimumbemanning bestaat uit een schipper, een stuurman en een lichtmatroos; en

    • b. het schip voldoet blijkens een verklaring van de minister aan de eisen van de Standaard S2.

  • 6. Ten aanzien van hechte samenstellen die in exploitatiewijze A2 varen, wordt vrijstelling verleend van de ingevolge artikel 5.6, vierde lid, voor groep 1 voorgeschreven minimumbemanning, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften:

    • a. de minimumbemanning bestaat uit een schipper en een stuurman;

    • b. het schip is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan artikel 1.09, derde lid, van het Binnenvaartpolitiereglement;

    • c. het schip is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het schip; en

    • d. het schip voldoet blijkens een verklaring van de minister aan de eisen van de Standaard S2.

  • 7. Ten aanzien van hechte samenstellen die in exploitatiewijze A1 varen, wordt vrijstelling verleend van de ingevolge artikel 5.6, vierde lid, voor groep 2 voorgeschreven minimumbemanning, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften:

    • a. de minimumbemanning bestaat uit een schipper en een matroos;

    • b. het schip is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan artikel 1.09, derde lid, van het Binnenvaartpolitiereglement;

    • c. het schip is bij het begin van de vaart vaarklaar en tijdens de vaart worden geen werkzaamheden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het schip; en

    • d. het schip voldoet blijkens een verklaring van de minister aan de eisen van de Standaard S2.

  • 8. Ten aanzien van hechte samenstellen die in exploitatiewijze A2 varen, wordt vrijstelling verleend van de ingevolge artikel 5.6, vierde lid, voor groep 2 voorgeschreven minimumbemanning, mits voldaan wordt aan de volgende voorschriften:

    • a. de minimumbemanning bestaat uit een schipper, een stuurman en een lichtmatroos; en

    • b. het schip voldoet blijkens een verklaring van de minister aan de eisen van de Standaard S2.

C

In de artikelen 8.1, 8.3, eerste lid, en 8.4 wordt ‘artikel 2, eerste lid, onderdeel a’, onderscheidenlijk, ‘artikel 2, eerste lid, onderdeel b’, onderscheidenlijk, ‘artikel 2, eerste lid, onderdeel c’ vervangen door: artikel 2, tweede lid, onderdeel a, onderscheidenlijk, artikel 2, tweede lid, onderdeel b, onderscheidenlijk, artikel 2, tweede lid, onderdeel c.

D

Bijlage 1.1 (Reglement onderzoek schepen op de Rijn 1995) wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 1.01 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel 90 door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

91. ADN:

het in de bijlagen bij het Europees verdrag inzake het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren vermelde reglement (ADN).

2. In de artikelen 22a.04, vijfde lid, onderdeel b, en achtste lid, 22a.05, tweede lid, onderdeel c, alsmede in bijlage A, onderdeel 17, wordt ‘Reglement voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rijn (ADNR)’ vervangen door: ADN.

3. In artikel 22a.05, tweede lid, onderdeel c, de tabel van artikel 24.02, tweede lid, rij 20.01, alsmede in bijlage M, deel III, artikel 9, onderdeel c, wordt ‘ADNR’ vervangen door: ADN.

4. Na artikel 24.08 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 24.09 Overgangsbepalingen voor het vervangen van het ADNR door het ADN

De certificaten van goedkeuring die krachtens het met besluit 2001-II-27 aangenomen Reglement voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rijn (ADNR) zijn afgegeven en waarvan de afloopdatum niet is verstreken, gelden als in artikel 1.02, tweede lid, onderdeel b, bedoelde certificaten van goedkeuring overeenkomstig het ADN.

5. Bijlage D komt te luiden:

Bijlage D (Model)

9.

Vervoer gevaarlijke goederen

9.1

Soort schip:

................................................................................

9.2

Extra eisen:

schip als bedoeld in 7.1.2.19.11

  

schip als bedoeld in 7.2.2.19.31

  

Het schip voldoet aan de aanvullende constructie-eisen

  

Voor dubbelwandige schepen in 9.1.0.80 t/m 9.1.0.95/9.2.0.80 t/m 9.2.0.951

   

9.3

Extra opmerkingen:

 
 

............

 

............

 

............

E

In bijlage 3.1 komt artikel 3 te luiden:

Artikel 3

Voor passagiersschepen wordt de totale massa P van het boeganker berekend volgens de formule:

P = k.B.T + 4.Af [kg]

In deze formule betekent:

k: de coëfficiënt als bedoeld in bijlage II van richtlijn 2006/87/EG, artikel 10.01 tweede lid;

Af: het frontale windvangend oppervlak in m2.

F

In bijlage 3.5 komt artikel 2, eerste lid, te luiden:

  • 1. Onverminderd het in deze bijlage bepaalde voldoen skûtsjes aan hoofdstuk 3 tot en met 15a van bijlage II van richtlijn 2006/87/EG.

G

Bijlage 3.6 (Technische eisen voor veerponten) komt te luiden overeenkomstig bijlage 1 bij deze regeling.

H

Bijlage 3.7 (Technische eisen voor veerboten) komt te luiden overeenkomstig bijlage 2 bij deze regeling.

I

In bijlage 3.8 komt artikel 2 te luiden:

Artikel 2. Toepassing

Onverminderd het in deze bijlage bepaalde voldoen bunkerstations aan de hoofdstukken 3, 4, 8 met uitzondering van de artikelen 8.03 en 8.10, eerste en tweede lid, 9 met uitzondering van de artikelen 9.02 en 9.17, 10 met uitzondering van de artikelen 10.01, 10.02 en 10.03a tot en met 10.04, 11 en 12 van bijlage II van richtlijn 2006/87/EG.

J

Bijlage 3.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 1, tweede lid, wordt ‘bijlage II van de richtlijn’ vervangen door: bijlage II van richtlijn 2006/87/EG.

2. Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

Artikel 4.05 van bijlage II van richtlijn 2006/87/EG is niet van toepassing.

3. In de aanhef van artikel 7 wordt ‘deze paragraaf’ vervangen door: dit hoofdstuk.

K

Bijlage 3.10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt ‘artikel 3.10, vijfde lid’ vervangen door 3.9, zesde lid.

2. In het tekstblok dat begint met KONINKRIJK DER NEDERLANDEN wordt ‘De Inspecteur-generaal van Verkeer en Waterstaat’ vervangen door: De Minister van Infrastructuur en Milieu.

3. In onderdeel 10 komt de ondertekening te luiden: De Minister van Infrastructuur en Milieu, namens deze de Inspecteur-generaal Verkeer en Waterstaat.

L

In bijlage 5.3 worden in groep 1 van de tabel de rijen ‘Machinist of’ en matroosmotordrijver**’ vervangen door de rij:

machinist of matroosmotordrijver

2

2

2

2

3

3

M

Bijlage 7.2, paragraaf 1, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel 1.3 wordt als volgt gewijzigd:

a. na het zesde aandachtstreepje wordt ‘1 november 1988’ vervangen door: 1 november 1984;

b. onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • het diploma aspirant schipper van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, in combinatie met:

    • a. het diploma beperkt examen klein vaarbewijs, type VBD en VBA, van de Stichting Vamex;

    • b. een, door middel van een dienstboekje aantoonbare, vaartijd van 150 dagen en het diploma VBA, van de Stichting Vamex;

    • c. een, door middel van een dienstboekje aantoonbare, vaartijd van 150 dagen en het deelcertificaat navigatie 2 van het CVV of

    • d. het diploma beperkt examen klein vaarbewijs (VBD) van de Stichting Vamex en het deelcertificaat navigatie 2 van het CCV.

2. Onderdeel 1.4 wordt als volgt gewijzigd:

a. na het zevende aandachtstreepje wordt ‘1 november 1988’ vervangen door: 1 november 1984;

b. onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • het diploma aspirant schipper van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, in combinatie met:

    • a. het diploma beperkt examen klein vaarbewijs, type VBD, of

    • b. een, door middel van een dienstboekje aantoonbare, vaartijd van 150 dagen.

3. De tabel in paragraaf 2 wordt als volgt gewijzigd:

a. de voorlaatste rij wordt als volgt gewijzigd:

1°. in de eerste kolom wordt ‘Groot Vaarbewijs I’ vervangen door: Groot Vaarbewijs B;

2°. in de tweede kolom wordt de letter V geplaatst;

b. na de laatste rij worden twee rijen toegevoegd, luidende:

MBO scheepsbouwkunde

       

V

 

Maritiem waterbouwer en BOL Baggeraar/Stuurman

 

V

 

V

 

V

V

V

V

N

Bijlage 11.1 komt te luiden overeenkomstig bijlage 3 bij deze regeling.

ARTIKEL II

Artikel 13, onderdeel c, van de Tijdelijke subsidieregeling maritieme innovatie komt te luiden:

  • c. de Minister het niet aannemelijk acht dat het project op 1 juli 2012 is afgerond.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2011

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

BIJLAGE 1 ALS BEDOELD IN ARTIKEL I, ONDERDEEL G

Bijlage 3.6: Technische eisen voor veerponten als bedoeld in artikel 3.4, onderdeel e.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Definities

De begripsbepalingen van artikel 1.01 van bijlage II van richtlijn 2006/87/EG zijn van overeenkomstige toepassing op deze bijlage.

Artikel 1.2 Toepassing van richtlijn 2006/87/EG

Onverminderd het in deze bijlage bepaalde voldoen veerponten aan hoofdstuk 3 tot en met hoofdstuk 15 van bijlage II van richtlijn 2006/87/EG, met uitzondering van de volgende artikelen in de richtlijn:

  • a. 3.03, eerste tot en met vijfde lid;

  • b. 4.01 tot en met 4.03;

  • c. hoofdstuk 5;

  • d. uitsluitend voor niet-vrijvarende veerponten, hoofdstuk 6;

  • e. 7.02, 7.09, 7.10 en 7.11;

  • f. uitsluitend voor veerponten met een uitwendige voortstuwingsmotor, 10.02, eerste lid, onderdeel d;

  • g. 10.02, tweede lid, onderdeel d, en 10.04, eerste lid;

  • h. 11.13;

  • i. uitsluitend voor zover het passagiersruimten betreft, 12.02, vierde tot en met zesde lid, en achtste tot en met elfde lid;

  • j. 15.02, tweede tot en met het dertiende lid, 15.03, 15.04, en 15.05, tweede lid;

  • k. uitsluitend wat de hoogte betreft, 15.06, derde lid, onderdeel c, en vijfde lid, onderdeel b;

  • l. 15.06, zevende, achtste en zeventiende lid, 15.08, tweede, derde en vijfde tot en met negende lid, 15.09, tiende lid, en 15.11, zestiende lid;

  • m. uitsluitend voor veerponten in de zone 4, 15.11, zeventiende lid; en

  • n. 15.12, tweede tot en met tiende lid.

Hoofdstuk 2. Schotten

Artikel 2.1 Schotten algemeen
  • 1. Naast de in artikel 2.6 voorgeschreven schotten zijn de dwarsschotten aanwezig die op grond van de lekberekening volgens artikel 3.1 noodzakelijk zijn. Deze dwarsschotten zijn waterdicht en tot het schottendek opgetrokken. Bij ontbreken van een schottendek moeten zij tot de bovenkant van het scheepsboord vanaf hetwelk het vrijboord wordt gemeten, zijn opgetrokken.

  • 2. De ruimten bestemd voor passagiers zijn door waterdichte schotten van de machinekamers, ketelruimen en laadruimen gescheiden.

Artikel 2.2 Openingen en deuren in schotten
  • 1. Het aantal openingen in de volgens artikel 2.1 voorgeschreven schotten wordt zo gering gehouden als op grond van de bouwwijze en voor de normale bedrijfsvoering van het schip toelaatbaar is. De waterdichte functie van de schotten wordt door de openingen niet nadelig beïnvloed. In het aanvaringsschot zijn geen openingen en deuren toegestaan. In schotten die de ruimten bestemd voor passagiers van machinekamers scheiden, zijn deuren niet toegestaan.

  • 2. Met de hand te bedienen waterdichte deuren die niet op afstand kunnen worden bediend, zijn slechts toegestaan op plaatsen die niet voor passagiers toegankelijk zijn. Zij worden slechts voor passage kortstondig geopend en blijven overigens voortdurend gesloten. Aan beide zijden van de deuren is het opschrift aangebracht: ‘Deur onmiddellijk na passeren sluiten’. Het snel en veilig kunnen sluiten wordt door geschikte inrichtingen gewaarborgd.

  • 3. Deuren die langere tijd moeten kunnen openstaan of die zich op voor passagiers toegankelijke plaatsen bevinden, moeten zowel ter plaatse aan beide zijden van het schot, als ook vanaf een goed toegankelijke plaats boven het schottendek kunnen worden gesloten. Na sluiting door de afstandsbediening moet de deur ter plaatse opnieuw kunnen worden geopend en op veilige wijze gesloten. De duur van het sluiten is voldoende om ongevallen te verhinderen, maar bedraagt niet meer dan 60 seconden. Vlak voor en tijdens het sluiten wordt bij de deur automatisch een akoestisch alarmsignaal gegeven. Het bedienen van de deur en het alarmsignaal moet ook onafhankelijk van het boordnet kunnen geschieden. Ter plaatse van de afstandsbediening wordt aangegeven of de deur open dan wel gesloten is.

  • 4. Alle deuren in schotten en hun bedieningsinrichtingen bevinden zich in een veilige zone. Deze zone wordt naar buiten begrensd door verticale vlakken die op een afstand van 1/5 van de breedtewaterlijn evenwijdig aan de huidbeplating, gemeten op de lijn van de grootste inzinking, lopen.

Artikel 2.3 Doorvoeringen van pijpleidingen
  • 1. Pijpleidingen met open uitmondingen en ventilatiekanalen zijn zo aangelegd, dat daardoor in lekke toestand van het schip geen water van de ene naar de andere afdeling of tank kan stromen.

  • 2. Indien verschillende afdelingen via pijpleidingen of ventilatiekanalen met elkaar in open verbinding staan, worden deze op een geschikte plaats tot boven de ongunstigste lastlijn in lekke toestand geleid. Wanneer dit bij pijpleidingen niet het geval is, worden in deze leidingen op de doorboorde schotten afsluiters aangebracht die op afstand van boven het schottendek kunnen worden bediend.

  • 3. Wanneer een pijpleiding binnen een afdeling geen open uitmonding heeft, wordt de pijpleiding bij beschadiging van deze afdeling als onbeschadigd beschouwd, indien zij binnen de in artikel 2.2, vierde lid, omschreven veilige zone loopt en de afstand tot de scheepsbodem meer dan 0,50 m bedraagt.

  • 4. Kabeldoorvoeringen zijn zodanig uitgevoerd, dat de dichtheid van de schotten niet wordt aangetast.

Artikel 2.4 Sprongen en nissen in schotten

In een dwarsschot is het toegestaan een sprong of nis aan te brengen, mits alle delen van de sprong binnen de in artikel 2.2, vierde lid, bedoelde veilige zone zijn gelegen.

Artikel 2.5 Aantekening in het certificaat

Indien de in artikel 2.2 bedoelde openingen en deuren zijn toegestaan, wordt in het certificaat het volgende bedrijfsvoorschrift opgenomen:

‘Door een daartoe strekkende opdracht aan het personeel wordt verzekerd, dat alle openingen en deuren in waterdichte schotten in geval van gevaar onverwijld waterdicht worden gesloten’.

Artikel 2.6 scheepsromp
  • 1. De volgende waterdichte schotten, die reiken tot tegen het dek of, wanneer er geen dek is, tot aan de bovenkant van de scheepsboord, zijn aangebracht:

    • a. een aanvaringsschot op een redelijke afstand van de voorsteven;

    • b. een achterpiekschot op een redelijke afstand van de achtersteven.

  • 2. Op schepen met een lengte van 25 m of minder is het toegestaan het achterpiekschot achterwege te laten.

Hoofdstuk 3. Waterdichte indeling

Artikel 3.1 Waterdichte indeling
  • 1. Voor veerponten wordt het drijfvermogen in geval van lek voor alle voorziene beladingstoestanden voldoende geacht indien voldaan wordt aan de volgende eisen:

    • a. het schip voldoet aan de eencompartimentsstandaard. Hieronder wordt verstaan dat de plaatsing van de waterdichte schotten zodanig is, dat het schip na het vollopen van iedere willekeurige waterdichte afdeling niet inzinkt tot boven de indompelingsgrenslijn en dat aan onderdeel f wordt voldaan. Bij de lekberekening wordt rekening worden gehouden met de aard van de bouw, zoals asymmetrische ruimten;

    • b. als indompelingsgrenslijn wordt aangenomen een lijn op de zijde van het schip, die ligt op tenminste 10 cm onder het schottendek, respectievelijk onder het laagste niet waterdichte punt van het scheepsboord. Waterdichte vensters onder de indompelingsgrenslijn zijn toegestaan, wanneer zij niet geopend kunnen worden en voldoende sterk zijn.

      Wanneer een doorlopend schottendek ontbreekt, wordt ter voldoening aan de regelen van het eerste lid een doorlopende indompelingsgrenslijn aangenomen die ligt op tenminste 10 cm onder het laagste punt waar de scheepshuid en de schotten niet meer waterdicht zijn;

    • c. in het algemeen wordt gerekend met een permeabiliteit van 95%.

      Indien door een berekening kan worden aangetoond dat de gemiddelde permeabiliteit van een bepaalde afdeling kleiner dan 95% is, kan die berekende waarde worden toegepast. Het is niet toegestaan de waarde van de permeabiliteit lager te nemen dan:

      • 1°. voor passagiers- en bemanningsverblijven: 95%;

      • 2°. voor machinekamers en ketelruimen: 85%;

      • 3°. voor laad-, bagage- en voorraadruimen: 75%;

      • 4°. voor dubbele bodems, oliebunkers en andere tanks, al naar gelang deze tanks uit hoofde van hun bestemming bij het afgeladen schip als vol of ledig moeten worden aangenomen: 0 of 95%;

    • d. tussen het aanvaringsschot en het achterpiekschot gelden als waterdichte afdeling, als bedoeld in onderdeel a, slechts die ruimten die een lengte hebben van tenminste 10% van de lengtewaterlijn, echter niet minder dan 4 m.

      Indien een waterdichte afdeling langer is dan hierboven is voorgeschreven en zodanig is onderverdeeld, dat waterdichte onderafdelingen zijn ontstaan, tussen welke de minste lengte eveneens aanwezig is, is het toegestaan deze voor de lekberekening in aanmerking te nemen;

    • e. Het is toegestaan dat de lengte van de eerste afdeling achter het aanvaringsschot kleiner is dan 10% van de lengtewaterlijn of 4 m.

      In dat geval worden bij de lekberekening de voorpiek en de daarop volgende afdeling als gelijktijdig gevuld beschouwd. De afstand, gemeten tussen de loodlijn door het voorste snijpunt van de scheepsromp met het vlak van de grootste inzinking (voorloodlijn) en het achterste dwarsschot van de eerste afdeling achter het aanvaringsschot, is niet kleiner dan 10% van de lengtewaterlijn of 4 m.

      De afstand tussen het aanvaringsschot en de voorloodlijn is niet kleiner dan 4% van de lengtewaterlijn en niet groter dan 4% van de lengte Lwl vermeerderd met 2 m;

    • f. aan het rekenkundig bewijs van voldoende stabiliteit in lekke toestand wordt geacht te zijn voldaan, wanneer wordt aangetoond dat voor alle stadia van het vervullen en voor de eindtoestand van het vervuld zijn, het oprichtende moment Ma groter is dan het kenterende moment Mk. Ma wordt berekend met de formule:

      Ma = MGrest. sin Ï•.V

      In deze formule betekent:

      MGrest: de gereduceerde metacenterhoogte in lekke toestand in m;

      Ï•: de hoek waarbij de eerste opening van de niet vervulde afdelingen water maakt of indien deze kleiner is de hoek waarbij het schottendek te water komt;

      V: de waterverplaatsing in tonnen.

      Mk wordt berekend met de formule;

      Mk = 0,2.Mp

      waarbij Mp overeenkomstig de volgende formule wordt berekend:

      Mp = 0,15 b.G.

      In deze formule betekent:

      b: de grootste nuttige breedte van het desbetreffende dek, gemeten op een hoogte van 0,5 m;

      G: het totale gewicht van het op dat dek toegestane aantal personen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op veerponten die zijn gebouwd of bestemd voor het vervoer van uitsluitend personen met inbegrip van voertuigen op twee wielen, met een lengtewaterlijn van minder dan 15 m in de zone 3 en met een lengtewaterlijn van minder dan 25 m in de zone 4.

  • 3. De in eerste lid, onderdeel d en e, voorgeschreven kleinste lengten van waterdichte afdelingen zijn niet van toepassing op veerponten waarvan de lengtewaterlijn minder dan 25 m bedraagt.

  • 4. Veerponten die niet zijn voorzien van een vast dek, zijn in de zijden van luchtkasten voorzien, zodanig dat bij lek worden het reserve drijfvermogen een gelijkwaardige veiligheid biedt.

Hoofdstuk 4. Stabiliteit

Artikel 4.1 Stabiliteit algemeen
  • 1. Het bewijs van voldoende stabiliteit wordt geleverd door het overleggen van een berekening, gebaseerd op de resultaten van een hellingproef en, wanneer de inspecteur-generaal zulks verlangt, van een draaicirkelproef.

  • 2. Bij schepen met een lengtewaterlijn van ten hoogste 25 m kan voldoende stabiliteit, in plaats van door het in het derde lid bedoelde rekenkundig bewijs, worden aangetoond door een stabiliteitsproef met het gewicht van de helft van het toegestane aantal personen. Deze proef wordt gehouden bij de ongunstigste vullingsgraad van de brandstof- en drinkwatertanks.

    Het gewicht van de helft van het toegestane aantal personen moet zodanig op het voor passagiers bestemde gedeelte van het dek naar de zijde van het schip worden verplaatst, dat aldaar een dichtheid van 3 3/4 personen per m2, overeenkomende met 285 kg per m2, wordt verkregen.

    Bij deze proef bedraagt de slagzij na het verplaatsen niet meer dan 7 graden. Het resterend vrijboord en de resterende veiligheidsafstand mogen niet kleiner zijn dan respectievelijk 0,05 Breedtewaterlijn + 0,20 m en 0,05 Breedtewaterlijn + 0,10 m.

  • 3. Aan het rekenkundig bewijs van voldoende stabiliteit wordt geacht te zijn voldaan, wanneer daaruit blijkt dat de slagzij van het schip in de beladingstoestanden als bedoeld in artikel 4.2 en onder gelijktijdige invloed van de in artikel 4.3 bedoelde kenterende momenten niet meer dan 12 graden bedraagt.

  • 4. De gelijktijdig door de dwarsscheepse verplaatsing van personen en door de belading met voertuigen veroorzaakte slagzij bedraagt daarbij niet meer dan 10 graden.

  • 5. Bij de in het derde lid bedoelde slagzij zijn resterend vrijboord en een resterende veiligheidsafstand als bedoeld in artikel 5.1 aanwezig.

  • 6. Voor veerponten die zijn gebouwd of bestemd voor het vervoer van uitsluitend personen met inbegrip van voertuigen op twee wielen, met een lengte Lengtewaterlijn van ten hoogste 25 m kan voldoende stabiliteit in plaats van door het rekenkundig bewijs worden aangetoond door een stabiliteitsproef als bedoeld in het tweede lid.

  • 7. De in tweede lid bedoelde criteria voor het resterend vrijboord en de resterende veiligheidsafstand zijn van toepassing op veerponten in de zones 3 en 4. Bij veerponten in de zone 2 is het daar bedoelde resterend vrijboord en de daar bedoelde resterende veiligheidsafstand niet kleiner dan respectievelijk 0,05 Breedtewaterlijn + 0,25 m en 0,05 Breedtewaterlijn + 0,15 m.

Artikel 4.2 Beladingstoestanden
  • 1. Er wordt gerekend met de volledige uitrusting, alle bemanningsleden en het ten hoogste toegestane aantal passagiers. De brandstof- en drinkwatertanks worden half gevuld aangenomen.

  • 2. Bij veerponten, die zijn gebouwd of bestemd voor het bedrijfsmatig vervoer van personen als ook van voertuigen op meer dan twee wielen wordt het voor de in artikel 4.1, derde lid, bedoelde berekening aan te nemen gewicht van voertuigen en hun lading bepaald door het in artikel 5.2, tweede lid, genoemde laadvermogen te verminderen met het gewicht van de volledige uitrusting, alle bemanningsleden, het ten hoogste toegestane aantal passagiers en de maximale inhoud van brandstof- en drinkwatertanks.

  • 3. Het gewicht van de voertuigen en hun lading wordt over de veerpont verdeeld gerekend in evenredigheid met de beschikbare dekruimte en overeenkomstig de aard van de daarop toe te laten voertuigen.

  • 4. Wanneer een veerpont beschikt over twee of meer opstelstroken, wordt eveneens gerekend met een gewicht van voertuigen en hun lading en een verdeling daarvan overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.5 .

  • 5. Voor de hoogte van het zwaartepunt van voertuigen en hun lading wordt boven het rijdek gerekend met 0,80 m voor personenauto’s en met 2,00 m voor vrachtauto’s, autobussen en dergelijke.

  • 6. Voor de in het derde en het vierde lid bedoelde beladingstoestanden wordt een trimberekening gemaakt voor de ongunstigste toestand waarbij het zwaarste op de veerpont toegestane voertuig zich tijdens het op- en afrijden op het einde van de rijbaan of op de laadklep bevindt.

Artikel 4.3 Kenterende momenten
  • 1. Voor veerponten wordt gerekend met de gelijktijdige invloed van de kenterende momenten ten gevolge van:

    • a. een dwarsscheepse verplaatsing van het ten hoogste toegestane aantal personen als bedoeld in artikel 4.4;

    • b. een winddruk als bedoeld in het derde lid;

    • c. een middelpuntvliedende kracht veroorzaakt door roergeven, als bedoeld in het vierde lid;

    • d. een belading met voertuigen als bedoeld in artikel 4.5.

  • 2. Voor niet-vrijvarende veerponten behoeft niet te worden gerekend met een kenterend moment ten gevolge van een middelpuntvliedende kracht veroorzaakt door roergeven.

  • 3. Het kenterend moment Mw veroorzaakt door de invloed van de winddruk, wordt berekend met de formule: Mw 5 pw . Fshw 1[ (T:2)d]

    In deze formule betekent:

    pw: specifieke winddruk

    voor zone 2: 20 kg/m2;

    voor zone 3: 10 kg/m2;

    voor zone 4: 10 kg/m2;

    F: het zijdelings oppervlak van het schip boven het vlak van de grootste inzinking in m2;

    hw: de afstand van het zwaartepunt van het zijdelings oppervlak F boven het vlak van de grootste inzinking in m;

    T: de gemiddelde diepgang tot het vlak van de grootste inzinking in m.

  • 4. Het kenterend moment Mdr veroorzaakt door de middelpuntvliedende kracht bij roergeven, wordt berekend met de formule:

    Mdr5 0,5 .[ (D:Lwl)] . sGK [2(T:2)d]

    In deze formule betekent:

    D: waterverplaatsing van het geladen schip in tonnen;

    Lwl: de lengte, gemeten op het vlak van de grootste inzinking:

    GK: de afstand van het gewichtszwaartepunt van het geladen schip tot de bovenkant van de kiel in m;

    T: de gemiddelde diepgang tot het vlak van de grootste inzinking in m.

    Indien de slagzij van het geladen schip in de draaicirkel proefondervindelijk wordt vastgesteld, wordt de aldus verkregen waarde gerekend. Deze proef moet bij halve snelheid van het schip, bij volle belading en de onder deze omstandigheden kleinst mogelijk diameter van de draaicirkel worden uitgevoerd.

Artikel 4.4 Moment ten gevolge van verplaatsen van personen
  • 1. Het uitgangspunt voor de berekening is de ligging van het totale zwaartepunt der passagiers op hart schip.

  • 2. Voor de berekening van het moment wordt een verplaatsing van alle passagiers vanuit hart schip naar die zijde van het schip aangenomen, waarbij de arm van het moment het grootst is. Daarbij wordt gerekend met een dichtheid van 3,75 personen per m2 vrij dekoppervlak. Voor de bezetting van zitbanken wordt per passagier met een breedte van 0,50 m en een zitdiepte van 0,75 m gerekend.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid, wordt bij veerponten met twee of meer opstelstroken, indien dit aanleiding geeft tot ongunstiger resultaat, het verplaatsen van personen gerekend naar dezelfde scheepszijde als het plaatsen van de voertuigen zoals genoemd in artikel 4.5 .

Artikel 4.5 Moment tengevolge van belading met voertuigen
  • 1. Wanneer een veerpont die is gebouwd of bestemd voor het bedrijfsmatig vervoer van personen en van voertuigen op meer dan twee wielen, en die een veerdienst onderhoudt over de binnenwateren van zone 2, 3 en 4, beschikt over twee of meer opstelstroken, wordt voor de stabiliteit een percentage van het maximaal toegestane gewicht van voertuigen en hun lading asymmetrisch opgesteld in rekening gebracht afhankelijk van het aantal opstelstroken. Dit percentage bedraagt:

    • a. bij twee opstelstroken: 50%, te rekenen op één der opstelstroken;

    • b. bij drie opstelstroken: 67%, gelijk verdeeld te rekenen over twee naast elkaar gelegen opstelstroken;

    • c. bij vier opstelstroken: 75%, gelijk verdeeld te rekenen over drie naast elkaar gelegen opstelstroken.

  • 2. Bij meer dan vier opstelstroken bepaalt de minister het in rekening te brengen percentage.

Hoofdstuk 5. Veiligheidsafstand en vrijboord

Artikel 5.1 Resterend vrijboord en resterende veiligheidsafstand
  • 1. Bij ligging van de veerpont veroorzaakt door de in artikel 4.3 genoemde kenterende momenten zijn een resterend vrijboord en een resterende veiligheidsafstand aanwezig volgens het bepaalde in het tweede en derde lid.

  • 2. Bij veerponten waarvan de patrijspoorten of ramen in de scheepshuid waterdicht en voldoende sterk zijn en alle openingen in de scheepshuid tegen elk ongewenst binnendringen van water zijn beveiligd, bedraagt het resterende vrijboord ten minste 0,20 m. Voor de getrimde toestand als bedoeld in artikel 4.2, zesde lid, mag het resterend vrijboord aan het uiteinde van de veerpont zijn verminderd tot 0,10 m.

  • 3. Bij veerponten waarvan de patrijspoorten of ramen in de scheepshuid kunnen worden geopend of waarbij onbeveiligde openingen in de scheepshuid aanwezig zijn, bedraagt de resterende veiligheidsafstand tot die openingen ten minste 0,10 m. In dit geval geldt bovendien dat het resterende vrijboord ten minste 0,20 m bedraagt.

Artikel 5.2 Vrijboord en veiligheidsafstand
  • 1. Het vrijboord is ten minste gelijk aan de som van:

    • a. de inzinking, die overeenkomstig de artikelen 4.1, 4.2 en 4.3 berekende slagzij, gemeten langs de scheepshuid, ontstaat; en

    • b. het resterend vrijboord als bedoeld in artikel 5.1 .

  • 2. Het vrijboord bedraagt voor veerponten in de zones 3 en 4 ten minste 0,30 m. Voor veerponten in de zone 2 bedraagt het vrijboord ten minste 0,40 m.

  • 3. De veiligheidsafstand is ten minste gelijk aan de som van:

    • a. de inzinking die overeenkomstig de volgens de artikelen 4.1, 4.2 en 4.3 berekende slagzij, gemeten langs de scheepshuid, ontstaat en

    • b. de resterende veiligheidsafstand, bedoeld in artikel 5.1 .

  • 4. De veiligheidsafstand mag niet minder bedragen dan:

    • a. tot openingen die niet waterdicht afsluitbaar zijn:

      • 1°. in zone 2: 0,60 m;

      • 2°. in zone 3: 0,30 m;

      • 3°. in zone 4: 0,30 m;

    • b. tot de onderzijde van patrijspoorten en ramen die zich in de scheepshuid bevinden en die kunnen worden geopend:

      • 1°. in zone 2: 0,30 m;

      • 2°. in zone 3: 0,25 m;

      • 3°. in zone 4: 0,20 m;

    • c. voor open veerponten zonder schottendek, tot het laagste punt van de bovenkant van het boord:

      • 1°. in zone 2: 0,80 m;

      • 2°. in zone 3: 0,50 m;

      • 3°. in zone 4: 0,40 m;

    • d. voor onzinkbare open veerponten van het type landingsvaartuig ter plaatse van de klep, mits deze in gesloten toestand langs de staande kanten en de onderkant waterdicht afsluitbaar is:

      • 1°. in zone 2: 0,60 m;

      • 2°. in zone 3: 0,40 m;

      • 3°. in zone 4: 0,30 m.

Artikel 5.3 Vlak van de grootste inzinking en laadvermogen
  • 1. Het vlak van de grootste inzinking wordt zodanig vastgesteld, dat zowel aan de voorschriften van de artikelen 4.1 tot en met 5.2, als aan de van toepassing zijnde voorschriften van de artikelen 2.1 tot en met 5.2 wordt voldaan.

  • 2. De minister kan voor een bepaalde veerpont of voor een bepaald vaargebied uit veiligheidsoverwegingen een groter vrijboord of een grotere veiligheidsafstand vaststellen, indien dit naar zijn oordeel uit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk is.

  • 3. Het laadvermogen, behorend bij de in het eerste lid bedoelde grootste inzinking, wordt rekenkundig bepaald, gebaseerd op de resultaten van een hellingproef, of, voor veerponten als bedoeld in artikel 4.1, zesde lid, gebaseerd op de resultaten van een stabiliteitsproef.

Hoofdstuk 6. Ten hoogste toegestane aantal passagiers

Artikel 6.1 Berekening van het ten hoogste toegestane aantal passagiers
  • 1. Het vlak van de grootste inzinking wordt zodanig vastgesteld, dat zowel aan de voorschriften van de artikelen 4.1 tot en met 5.2, als aan de van toepassing zijnde voorschriften van de artikelen 2.1 tot en met 5.2 wordt voldaan.

  • 2. Voor de berekening van het ten hoogste toegestane aantal passagiers wordt de som genomen van de vrije gedeelten van de dekoppervlakken die normaal voor passagiers zijn bestemd. Daarbij worden niet meegerekend de slaapvertrekken en toiletten, alsmede de ruimten die blijvend of tijdelijk voor de bedrijfsvoering van het schip dienen, ook al zijn deze voor passagiers toegankelijk. Voorts worden de ruimten onder het hoofddek niet meegerekend. In het hoofddek verzonken ruimten met grote vensters bovendeks mogen echter wel in aanmerking worden genomen.

  • 3. Van de som van de volgens het tweede lid berekende oppervlakken moeten worden afgetrokken:

    • a. de oppervlakken van gangen, trappen en andere verbindingswegen;

    • b. de oppervlakken onder trappen;

    • c. de oppervlakken die blijvend door uitrustingsstukken en meubilair worden ingenomen en

    • d. de oppervlakken onder bijboten, reddingboten, reddingvlotten en dergelijke, ook wanneer deze zo hoog zijn geplaatst, dat de passagiers zich daaronder kunnen ophouden.

  • 4. Het ten hoogste toegestane aantal passagiers wordt berekend door het aantal vierkante meters van het volgens het tweede en derde lid bepaalde vrije dekoppervlak te vermenigvuldigen met de factor 2,5. Bij schepen met een lengte lwl kleiner dan 25 m mag deze factor op 2,8 worden gesteld.

Hoofdstuk 7. Constructie

Artikel 7.1 Constructie
  • 1. De voor passagiers toegankelijke dekken, landgangen en de rijdekken zijn zodanig geconstrueerd, dat zij een gelijkmatige belasting van ten minste 4000 N/m2 kunnen dragen.

  • 2. De voor voertuigen bestemde dekken, laadkleppen en dergelijke worden bovendien berekend voor de maximaal toegelaten asbelastingen en wieldrukken.

  • 3. De toelaatbare spanningen in de constructie worden berekend in overeenstemming met de voorschriften van een erkend onderzoekingsbureau.

  • 4. Niet-vrijvarende veerponten zijn zodanig gebouwd en ingericht dat de veiligheid van de vaart is gewaarborgd. Zij moeten op veilige wijze onmiddellijk tot stoppen gebracht kunnen worden.

    De kabels, trommels, overbrengingen en dergelijke voorzieningen zijn zodanig geplaatst en afgeschermd dat zij geen gevaar voor de passagiers en de bemanning vormen.

  • 5. Open dekken zijn van voldoende spuimogelijkheden voorzien teneinde overkomend water en hemelwater snel te kunnen afvoeren.

  • 6. De dekken die zijn bestemd voor voertuigen op meer dan twee wielen moeten ten minste een beschikbare breedte b in mm hebben volgens onderstaande formules:

    • a. bij verhoogde voetpaden (stoepen, trottoirs) met een breedte van 0 tot 450 mm:

      b = r . n + 500

    • b. gemeten tussen de wanden, verschansingen of hekwerken bij verhoogde voetpaden (stoepen, trottoirs) met een breedte van 450 mm of meer:

      b = r . (n – 2) + 2 . s gemeten tussen de opstaande randen van de voetpaden (stoepen, trottoirs), met dien verstande dat b voor slechts een enkele opstelstrook tussen de opstaande randen 5 mm bedraagt.

      In deze formules betekent:

      n: het aantal opstelstroken,

      r: breedte opstelstrook voor personenauto’s 2150 mm, voor vrachtauto’s, bussen e.d. 3050 mm,

      s: breedte opstelstrook voor personenauto’s 1950 mm, voor vrachtauto’s, bussen e.d. 2850 mm.

      De maten r en s gelden voor een hoogte vanaf het rijdek van 2000 mm voor personenauto’s en 3000 mm voor vrachtauto’s, bussen e.d.

    Indien op de voor voertuigen bestemde dekken markeringstrepen worden aangebracht, geldt:

    • a. Indien een dek meer dan twee gemarkeerde opstelstroken heeft bevinden de markeringsstrepen van de buitenste opstelstroken zich op een afstand van ten minste 2400 mm voor personenauto’s en 3300 mm voor vrachtauto’s, bussen e.d. van een wand, verschansing of hekwerk bevinden.

      Bij aanwezigheid van een verhoogd voetpad, stoep of trottoir moet echter tevens de afstand van de markeringsstreep tot de opstaande rand tenminste 1950 respectievelijk 2850 mm bedragen. De breedte van de opstelstroken wordt gemeten op het hart van de markeringsstrepen.

      Mits de markeringsstrepen zich duidelijk onderscheiden, zijn verschillende indelingen voor verschillende soorten voertuigen mogelijk.

    • b. Op plaatsen waar door aanwezige constructies niet kan worden voldaan aan de onder a bedoelde minst vereiste breedte een opstelverbod. Dit wordt door markeringen op het dek aangegeven.

  • 7. De maximum toelaatbare asbelasting en wieldruk zijn goed zichtbaar op een geschikte plaats aangegeven behoudens het geval dat het dek geconstrueerd is voor alle volgens het Wegenverkeersreglement toegestane voertuigen.

Hoofdstuk 8. Uitrusting

Artikel 8.1 Reddingsmiddelen
  • 1. Op de veerponten in de zones 3 en 4 is het toegestaan de voorgeschreven reddingsmiddelen te vervangen door gemeenschappelijke reddingsmiddelen.

  • 2. In afwijking van artikel 15.09, vierde lid, van bijlage II van richtlijn 2006/87/EG kan de minister op veerponten in de zone 4, afhankelijk van de aard van het vaarwater en van de verkeersomstandigheden, minder reddingsmiddelen toestaan. In elk geval zijn voor ten minste 25% van het ten hoogste toegelaten aantal passagiers reddingmiddelen aan boord aanwezig.

Artikel 8.2 Brandbestrijding

Veerponten die zijn gebouwd en ingericht voor het vervoer van voertuigen op meer dan twee wielen zijn, op of in de onmiddellijke nabijheid van het rijdek, voorzien van ten minste twee draagbare blustoestellen. De in artikel 10.03 en 15.12, eerste lid, van bijlage II van richtlijn 2006/87/EG bedoelde draagbare blustoestellen worden daartoe meegerekend.

Artikel 8.3 Luidsprekers

Op veerponten met een lengtewaterlijn van 35 m of meer, zijn luidsprekers aanwezig waarmee alle passagiers kunnen worden bereikt.

Artikel 8.4 Instructies voor passagiers
  • 1. Op veerponten die bestemd zijn voor het vervoer van voertuigen op meer dan twee wielen zijn duidelijk zichtbare borden aangebracht, waarop instructies voor de bestuurders van voertuigen goed leesbaar zijn geplaatst met betrekking tot het afzetten van de motor, indien aanwezig, en het op de rem zetten van het voertuig.

  • 2. Door middel van markeringen en aanduidingsborden wordt aangegeven dat het gebruik van uitgangen, looppaden en vluchtwegen niet mag worden belemmerd door bagage, fietsen en dergelijke.

Artikel 8.5 Ankergerei
  • 1. Vrijvarende veerponten die aan het voor- en achterschip zijn voorzien van volledig identieke voortstuwingsmiddelen en stuurinrichtingen zijn aan elk scheepseinde voorzien van ten minste één anker.

  • 2. Niet-vrijvarende veerponten aan één der scheepseinden zijn voorzien van ten minste één anker.

  • 3. In gevallen als genoemd in het eerste en tweede lid, bedraagt het totale gewicht van de ankers aan een scheepseinde ten minste P, waarbij de waarde P wordt vastgesteld overeenkomstig de voorschriften van artikel 10.01, tweede lid, van bijlage II van richtlijn 2006/87/EG.

  • 4. Daarbij is elk anker voorzien van een ankerketting, tros of kabel, waarvan de lengte en de breeksterkte worden vastgesteld overeenkomstig de bepalingen voor boegankerkettingen, trossen of kabels van artikel 10.01, tiende en elfde lid van bijlage II van richtlijn 2006/87/EG.

    Hierbij moet in de formule voor de waarde P’ het bepaalde theoretische gewicht van het betreffende anker worden genomen.

Artikel 8.6 Bijboot

Indien de veerpont in ledige toestand een waterverplaatsing heeft van meer dan 75m3 dient er een bijboot aanwezig te zijn.

Hoofdstuk 9. Bijzondere bepalingen

Artikel 9.1 Manoeuvreereigenschappen

Het schip moet over voldoende vaar- en manoeuvreereigenschappen beschikken.

Artikel 9.2 Vrij uitzicht

Op niet-vrijvarende veerponten is de opstelling van de voertuigen zodanig dat het uitzicht tijdens de vaart in alle richtingen voldoende is.

Hoofdstuk 10. Overgangsbepalingen

Artikel 10.1 Overgangsbepalingen
  • 1. De artikelen 4.1, 4.2 , 4.3, 4.4 , 4.5 , 6.1 , 7.1, eerste, tweede, derde, vijfde en zesde lid, en 8.5 van deze bijlage zijn niet van toepassing bij het onderzoek van schepen die voor 1 januari 1991 in de vaart waren, mits voorzieningen zijn getroffen, die naar het oordeel van de minister voldoende waarborg bieden voor de veiligheid van het schip en opvarenden, dan wel naar het oordeel van de minister in overeenstemming met de bevoegde bedrijfstakdirecteur van de Arbeidsinspectie voldoende waarborg bieden voor de veiligheid, de gezondheid en het welzijn in verband met de arbeid aan boord.

  • 2. De artikelen 5.1, 5.2 en 5.3 van deze bijlage zijn niet van toepassing bij het onderzoek van schepen die voor 1 januari 1991 in de vaart waren, met dien verstande dat het dek voldoende waterdicht is afgesloten en er bovendien naar het oordeel van de minister in overeenstemming met de bevoegde bedrijfstakdirecteur van de Arbeidsinspectie geen reden tot twijfel bestaat aan de stabiliteit van de beladen veerpont en dat de omstandigheden die op grond van de desbetreffende bestaande bepalingen van algemene politieverordeningen en provinciale verordeningen, van kracht zijnde tot het moment van inwerkingtreding van deze regeling, zijn aanvaard.

  • 3. Op veerponten die tussen 1 juli 2009 en 1 januari 2011 zijn voorzien van een certificaat van onderzoek zijn van toepassing:

    • a. bijlage 3.6 van de Binnenvaartregeling zoals deze luidde op 31 december 2010;

    • b. deze bijlage, uitgezonderd:

      • 1°. hoofdstukken 2 tot en met 6;

      • 2°. uitsluitend voor niet-vrijvarende veerponten hoofdstuk 7;

      • 3°. de artikelen 8.5 en 9.3; en

      • 4°. artikel 1.2 voor wat betreft de artikelen 15.01, 15.05, eerste, derde en vierde lid, 15.06, eerste lid, tweede lid, derde lid, onderdelen a, b, d tot en met g, vierde lid, vijfde lid, onderdeel a, c tot en met g, zesde lid, negende tot en met het zestiende lid, achttiende en negentiende lid, 15.07, 15.08, eerste en vierde lid, 15.09, eerste tot en met negende en elfde lid, 15.10, 15.11, eerste tot en met vijftiende en, uitsluitend voor zone 3, zeventiende lid, 15.12, eerste lid, en 15.13 tot en met 15.15 van richtlijn 2006/87/EG.

Artikel 10.2

Met de in deze bijlage vastgestelde technische eisen worden gelijkgesteld daaraan gelijkwaardige technische eisen, vastgesteld door of vanwege een lidstaat van de Europese Unie dan wel door of vanwege een staat die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte.

BIJLAGE 2 ALS BEDOELD IN ARTIKEL I, ONDERDEEL H

Bijlage 3.7. Technische eisen voor veerboten als bedoeld in artikel 3.4, onderdeel f.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Definities

De begripsbepalingen in artikel 1.01 van bijlage II van richtlijn 2006/87/EG zijn van overeenkomstige toepassing op deze bijlage.

Artikel 1.2 Toepassing van richtlijn 2006/87/EG
  • 1. Onverminderd het in deze bijlage bepaalde, voldoen veerboten aan hoofdstuk 3 tot en met hoofdstuk 15 van bijlage II van richtlijn 2006/87/EG met uitzondering van de artikelen:

    4.01 tot en met 4.03, 15.02, tweede tot en met dertiende lid, 15.03, 15.04, 15.05, tweede lid, 15.07, 15.09, eerste lid, tweede alinea.

Hoofdstuk 2. Schotten

Artikel 2.1 Schotten algemeen
  • 1. Naast de in artikel 2.6 voorgeschreven schotten zijn de dwarsschotten aanwezig, die op grond van de lekberekening volgens artikel 3.1 noodzakelijk zijn. Deze dwarsschotten zijn waterdicht en tot het schottendek opgetrokken. Bij ontbreken van een schottendek moeten zij tot de bovenkant van het scheepsboord vanaf hetwelk het vrijboord wordt gemeten, zijn opgetrokken.

  • 2. De ruimten bestemd voor passagiers zijn door waterdichte schotten van de machinekamers, ketelruimen en laadruimen gescheiden.

Artikel 2.2 Openingen en deuren in schotten
  • 1. Het aantal openingen in de volgens artikel 2.1 voorgeschreven schotten wordt zo gering gehouden als op grond van de bouwwijze en voor de normale bedrijfsvoering van het schip toelaatbaar is. De waterdichte functie van de schotten wordt door de openingen niet nadelig beïnvloed. In het aanvaringsschot zijn geen openingen en deuren toegestaan. In schotten die de ruimten bestemd voor passagiers van machinekamers scheiden, zijn deuren niet toegestaan.

  • 2. Met de hand te bedienen waterdichte deuren die niet op afstand kunnen worden bediend, zijn slechts toegestaan op plaatsen die niet voor passagiers toegankelijk zijn. Zij worden slechts voor passage kortstondig geopend en blijven overigens voortdurend gesloten. Aan beide zijden van de deuren is het opschrift aangebracht: ‘Deur onmiddellijk na passeren sluiten’. Het snel en veilig kunnen sluiten wordt door geschikte inrichtingen gewaarborgd.

  • 3. Deuren die langere tijd moeten kunnen openstaan of die zich op voor passagiers toegankelijke plaatsen bevinden, moeten zowel ter plaatse aan beide zijden van het schot, als ook vanaf een goed toegankelijke plaats boven het schottendek kunnen worden gesloten. Na sluiting door de afstandsbediening moet de deur ter plaatse opnieuw kunnen worden geopend en op veilige wijze gesloten. De duur van het sluiten is voldoende om ongevallen te verhinderen, maar bedraagt niet meer dan 60 seconden. Vlak voor en tijdens het sluiten wordt bij de deur automatisch een akoestisch alarmsignaal gegeven. Het bedienen van de deur en het alarmsignaal moet ook onafhankelijk van het boordnet kunnen geschieden. Ter plaatse van de afstandsbediening wordt aangegeven of de deur open dan wel gesloten is.

  • 4. Alle deuren in schotten en hun bedieningsinrichtingen bevinden zich in een veilige zone. Deze zone wordt naar buiten begrensd door verticale vlakken die op een afstand van 1/5 van de breedtewaterlijn evenwijdig aan de huidbeplating, gemeten op de lijn van de grootste inzinking, lopen.

Artikel 2.3 Doorvoeringen van pijpleidingen
  • 1. Pijpleidingen met open uitmondingen en ventilatiekanalen zijn zo aangelegd, dat daardoor in lekke toestand van het schip geen water van de ene naar de andere afdeling of tank kan stromen.

  • 2. Indien verschillende afdelingen via pijpleidingen of ventilatiekanalen met elkaar in open verbinding staan, worden deze op een geschikte plaats tot boven de ongunstigste lastlijn in lekke toestand worden geleid. Wanneer dit bij pijpleidingen niet het geval is, worden in deze leidingen op de doorboorde schotten afsluiters aangebracht die op afstand van boven het schottendek kunnen worden bediend.

  • 3. Wanneer een pijpleiding binnen een afdeling geen open uitmonding heeft, wordt de pijpleiding bij beschadiging van deze afdeling als onbeschadigd beschouwd, indien zij binnen de in artikel 2.2, vierde lid, omschreven veilige zone loopt en de afstand tot de scheepsbodem meer dan 0,50 m bedraagt.

  • 4. Kabeldoorvoeringen zijn zodanig uitgevoerd, dat de dichtheid van de schotten niet wordt aangetast.

Artikel 2.4 Sprongen en nissen in schotten

In een dwarsschot is het toegestaan een sprong of nis aan te brengen, mits alle delen van de sprong binnen de in artikel 2.2, vierde lid, bedoelde veilige zone zijn gelegen.

Artikel 2.5 Aantekening in het certificaat

Indien de in artikel 2.2 bedoelde openingen en deuren zijn toegestaan, wordt in het certificaat het volgende bedrijfsvoorschrift opgenomen:

‘Door een daartoe strekkende opdracht aan het personeel wordt verzekerd, dat alle openingen en deuren in waterdichte schotten in geval van gevaar onverwijld waterdicht worden gesloten’.

Hoofdstuk 3. Waterdichte indeling

Artikel 3.1 Waterdichte indeling
  • 1. Voor veerboten wordt het drijfvermogen in geval van lek voor alle voorziene beladingstoestanden voldoende geacht indien voldaan wordt aan de volgende eisen:

    • a. het schip voldoet aan de eencompartiments-standaard. Hieronder wordt verstaan dat de plaatsing van de waterdichte schotten zodanig is, dat het schip na het vollopen van iedere willekeurige waterdichte afdeling niet inzinkt tot boven de indompelingsgrenslijn en dat aan onderdeel f wordt voldaan. Bij de lekberekening wordt rekening worden gehouden met de aard van de bouw, zoals asymmetrische ruimten;

    • b. als indompelingsgrenslijn wordt aangenomen een lijn op de zijde van het schip, die ligt op tenminste 10 cm onder het schottendek, respectievelijk onder het laagste niet waterdichte punt van het scheepsboord. Waterdichte vensters onder de indompelingsgrenslijn zijn toegestaan, wanneer zij niet geopend kunnen worden en voldoende sterk zijn.

      Wanneer een doorlopend schottendek ontbreekt, wordt ter voldoening aan de regelen van het eerste lid een doorlopende indompelingsgrenslijn aangenomen die ligt op tenminste 10 cm onder het laagste punt waar de scheepshuid en de schotten niet meer waterdicht zijn;

    • c. in het algemeen wordt gerekend met een permeabiliteit van 95%.

      Indien door een berekening kan worden aangetoond dat de gemiddelde permeabiliteit van een bepaalde afdeling kleiner dan 95% is, kan die berekende waarde worden toegepast. Het is niet toegestaan de waarde van de permeabiliteit lager te nemen dan:

      • 1°. voor passagiers- en bemanningsverblijven: 95%;

      • 2°. voor machinekamers en ketelruimen: 85%;

      • 3°. voor laad-, bagage- en voorraadruimen: 75%;

      • 4°. voor dubbele bodems, oliebunkers en andere tanks, al naar gelang deze tanks uit hoofde van hun bestemming bij het afgeladen schip als vol of ledig moeten worden aangenomen: 0 of 95%;

    • d. tussen het aanvaringsschot en het achterpiekschot gelden als waterdichte afdeling, als bedoeld in onderdeel a, slechts die ruimten die een lengte hebben van tenminste 10% van de lengtewaterlijn, echter niet minder dan 4 m.

      Indien een waterdichte afdeling langer is dan hierboven is voorgeschreven en zodanig is onderverdeeld, dat waterdichte onderafdelingen zijn ontstaan, tussen welke de minste lengte eveneens aanwezig is, is het toegestaan deze voor de lekberekening in aanmerking te nemen;

    • e. Het is toegestaan dat de lengte van de eerste afdeling achter het aanvaringsschot kleiner is dan 10% van de lengtewaterlijn of 4 m.

      In dat geval worden bij de lekberekening de voorpiek en de daarop volgende afdeling als gelijktijdig gevuld beschouwd. De afstand, gemeten tussen de loodlijn door het voorste snijpunt van de scheepsromp met het vlak van de grootste inzinking (voorloodlijn) en het achterste dwarsschot van de eerste afdeling achter het aanvaringsschot, is niet kleiner dan 10% van de lengtewaterlijn of 4 m.

      De afstand tussen het aanvaringsschot en de voorloodlijn is niet kleiner dan 4% van de lengtewaterlijn en niet groter dan 4% van de lengte Lwl vermeerderd met 2 m;

    • f. aan het rekenkundig bewijs van voldoende stabiliteit in lekke toestand wordt geacht te zijn voldaan, wanneer wordt aangetoond dat voor alle stadia van het vervullen en voor de eindtoestand van het vervuld zijn, het oprichtende moment Ma groter is dan het kenterende moment Mk. Ma wordt berekend met de formule:

      Ma = MGrest. sin Ï•.V

      In deze formule betekent:

      MGrest: de gereduceerde metacenterhoogte in lekke toestand in m;

      Ï•: de hoek waarbij de eerste opening van de niet vervulde afdelingen water maakt of indien deze kleiner is de hoek waarbij het schottendek te water komt;

      V: de waterverplaatsing in tonnen.

      Mk wordt berekend met de formule;

      Mk= 0,2.Mp

      waarbij Mp overeenkomstig de volgende formule wordt berekend:

      Mp = 0,15 b.G.

      In deze formule betekent:

      b: de grootste nuttige breedte van het desbetreffende dek, gemeten op een hoogte van 0,5 m;

      G: het totale gewicht van het op dat dek toegestane aantal personen.

  • 2. Bij de vaststelling van de beladingstoestanden wordt rekening gehouden met het gestelde in artikel 2.2.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt bij de lekberekening uitgegaan van de volgende beladingsomvang:

    • a. in de zijden van het schip:

      • 1°. in de langsrichting 0,10 Lwl, echter niet minder dan 7,50 m,

      • 2°. in de breedterichting, horizontaal gemeten op het vlak van de grootste inzinking, 1,00 m,

      • 3°. in de hoogterichting, gerekend vanaf de basis, onbegrensd;

    • b. in het vlak van het schip:

      • 1°. in de langsrichting 0,10 Lwl, echter niet minder dan 7,50 m,

      • 2°. in de breedterichting 0,20 Bwl, echter niet minder dan 3,00 m,

      • 3°. in de hoogterichting 0,60 m, gemeten vanaf de basis.

        Onder lensputten wordt de hoogte tot 0,50 m verminderd; in dat geval bedraagt de inhoud van een lensput niet meer dan 0,05 m3.

  • 4. Alle langs- en dwarsschotten, alsmede dekken en tankbegrenzingen die zijn gelegen binnen de in het derde lid genoemde beladingsomvang worden als lek gerekend.

  • 5. Ongeacht de beladingsomvang, genoemd in het derde lid, voldoet het schip bovendien aan de ééncompartimentsstandaard zoals voorgeschreven in het eerste lid.

  • 6. In afwijking van het bepaalde in artikel 2.2, worden deuren in waterdichte schotten onder het schottendek niet toegestaan. Wanneer naar het oordeel van de minister blijkt dat een deur in een waterdicht schot voor de bedrijfsvoering van het schip noodzakelijk is, kan hij voor zo’n een deur die geheel boven het vlak van de grootste inzinking is gelegen, ontheffing van dit voorschrift verlenen. De bepalingen van artikel 2.2 tweede, derde en vierde lid zijn op zulk een deur van toepassing. Bovendien is zo’n deur voorzien van een centrale sluitinrichting. In het stuurhuis is een optische signalering aanwezig door middel waarvan zichtbaar is of zulk een deur geopend dan wel gesloten en vergrendeld is.

Hoofdstuk 4. Stabiliteit

Artikel 4.1 Stabiliteit algemeen
  • 1. Het bewijs van voldoende stabiliteit wordt geleverd door het overleggen van een berekening, gebaseerd op de resultaten van een hellingproef en, wanneer de inspecteur-generaal zulks verlangt, van een draaicirkelproef.

  • 2. Bij schepen met een lengtewaterlijn van ten hoogste 25 m kan voldoende stabiliteit, in plaats van door het in het derde lid bedoelde rekenkundig bewijs, worden aangetoond door een stabiliteitsproef met het gewicht van de helft van het toegestane aantal personen. Deze proef wordt gehouden bij de ongunstigste vullingsgraad van de brandstof- en drinkwatertanks.

    Het gewicht van de helft van het toegestane aantal personen moet zodanig op het voor passagiers bestemde gedeelte van het dek naar de zijde van het schip worden verplaatst, dat aldaar een dichtheid van 3 3/4 personen per m2, overeenkomende met 285 kg per m2, wordt verkregen.

    Bij deze proef bedraagt de slagzij na het verplaatsen niet meer dan 7 graden. Het resterend vrijboord en de resterende veiligheidsafstand mogen niet kleiner zijn dan respectievelijk 0,05 Breedtewaterlijn + 0,20 m en 0,05 Breedtewaterlijn + 0,10 m.

  • 3. Aan het rekenkundig bewijs van voldoende stabiliteit wordt geacht te zijn voldaan, wanneer daaruit blijkt dat de slagzij van het schip in de beladingstoestanden als bedoeld in artikel 4.2 en onder gelijktijdige invloed van de in artikel 4.3 bedoelde kenterende momenten niet meer dan 12 graden bedraagt.

  • 4. De gelijktijdig door de dwarsscheepse verplaatsing van personen en door de belading met voertuigen veroorzaakte slagzij bedraagt daarbij niet meer dan 10 graden.

Artikel 4.2 Beladingstoestanden
  • 1. Bij de stabiliteitsberekening, bedoeld in artikel 4.1, derde lid, wordt gerekend met de volledige uitrusting, alle bemanningsleden en het ten hoogste toegestane aantal passagiers. De brandstof- en drinkwatertanks worden half gevuld aangenomen.

  • 2. Het voor de in artikel 4.1, derde lid, bedoelde berekening aan te nemen gewicht van voertuigen en hun lading wordt bepaald door het in artikel 5.3, tweede lid, genoemde laadvermogen te verminderen met het gewicht van de volledige uitrusting, alle bemanningsleden, het ten hoogste toegestane aantal passagiers en de maximale inhoud van brandstof- en drinkwatertanks.

  • 3. Het gewicht van de voertuigen en hun lading wordt over de veerboot verdeeld gerekend in evenredigheid met de beschikbare dekruimte en overeenkomstig de aard van de daarop toe te laten voertuigen.

  • 4. Indien meerdere dekken voor voertuigen beschikbaar zijn, wordt bovendien een berekening gemaakt met het benedenrijdek leeg en de overige rijdekken beladen met het volgens het derde lid reeds bepaalde gewicht aan voertuigen.

  • 5. Voor de aanvangstoestand behoeft geen rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige trim en slagzij van het schip.

Artikel 4.3 Kenterende momenten
  • 1. Voor veerboten wordt gerekend met de gelijktijdige invloed van de kenterende momenten ten gevolge van:

    • a. een dwarsscheepse verplaatsing van het ten hoogste toegestane aantal personen, als bedoeld in artikel 4.4;

    • b. een winddruk als bedoeld in het vierde lid, en

    • c. een middelpuntvliedende kracht veroorzaakt door roergeven als bedoeld in het vijfde lid.

  • 2. Daarnaast wordt gerekend met de gelijktijdige invloed van kenterende momenten ten gevolge van:

    • a. een dwarsscheepse verplaatsing van het ten hoogste toegestane aantal passagiers, als bedoeld in artikel 4.4;

    • b. een winddruk, als bedoeld in het vierde lid; en

    • c. een belading met een voertuig, als bedoeld in artikel 4.5, tweede lid.

  • 3. Bij de in het eerste en tweede lid bedoelde berekeningen behoeft geen rekening te worden gehouden met de invloed van eventueel aanwezige dwarsschroeven.

  • 4. Het kenterend moment Mw veroorzaakt door de invloed van de winddruk, wordt berekend met de formule:

    Mw 5 pw . Fshw 1[ (T:2)d]

    In deze formule betekent pw: specifieke winddruk:

    voor zone 2: 20 kg/m2;

    voor zone 3: 10 kg/m2;

    voor zone 4: 10 kg/m2;

    F: het zijdelings oppervlak van het schip boven het vlak van de grootste inzinking in m2;

    hw: de afstand van het zwaartepunt van het zijdelings oppervlak F boven het vlak van de grootste inzinking in m;

    T: de gemiddelde diepgang tot het vlak van de grootste inzinking in m.

  • 5. Het kenterend moment Mdr veroorzaakt door de middelpuntvliedende kracht bij roergeven, wordt berekend met de formule:

    Mdr5 0,5 .[ (D:Lwl)] . sGK [2(T:2)d]

    In deze formule betekent:

    D: waterverplaatsing van het geladen schip in tonnen;

    Lwl: de lengte, gemeten op het vlak van de grootste inzinking:

    GK: de afstand van het gewichtszwaartepunt van het geladen schip tot de bovenkant van de kiel in m;

    T: de gemiddelde diepgang tot het vlak van de grootste inzinking in m.

    Indien de slagzij van het geladen schip in de draaicirkel proefondervindelijk wordt vastgesteld, wordt de aldus verkregen waarde gerekend. Deze proef moet bij halve snelheid van het schip, bij volle belading en de onder deze omstandigheden kleinst mogelijk diameter van de draaicirkel worden uitgevoerd.

Artikel 4.4 Kenterend moment ten gevolge van verplaatsen van personen
  • 1. Bij de bepaling van het kenterend moment ten gevolge van een dwarsscheepse verplaatsing van personen, als bedoeld in artikel 4.3, eerste en tweede lid, onder a, wordt als uitgangspunt voor de berekening de ligging van het totale zwaartepunt van de passagiers op hart schip genomen.

  • 2. Voor de berekening van het moment wordt een verplaatsing van alle passagiers vanuit hart schip naar die zijde van het schip aangenomen, waarbij de arm van het moment het grootst is. Daarbij wordt gerekend met een dichtheid van 3,75 personen per m2 vrij dekoppervlak. Voor de bezetting van zitbanken wordt per passagier met een breedte van 0,50 m en een zitdiepte van 0,75 m gerekend.

Artikel 4.5 Belading met voertuigen
  • 1. Bij de in artikel 4.2 bedoelde belading met voertuigen wordt gerekend met een gelijkmatige verdeling over de rijdekken.

  • 2. De slagzij wordt berekend voor de ongunstigste toestand, waarbij het zwaarste op de veerboot toe te laten voertuig zich zo ver mogelijk uit hart schip bevindt. Hierbij worden de overige dekruimten leeg dan wel gelijkmatig belast gerekend als bedoeld in artikel 4.2, tweede, derde en vierde lid.

  • 3. De trim wordt berekend voor de ongunstigste toestand waarbij het zwaarste op de veerboot toe te laten voertuig zich zo ver mogelijk uit het scheepsmidden bevindt.

    Hierbij worden de overige dekruimten leeg dan wel gelijkmatig belast gerekend als bedoeld in artikel 4.2, tweede en derde lid.

  • 4. Voor de hoogte van het zwaartepunt van voertuigen en hun lading wordt boven het rijdek gerekend met 0,80 m voor personenauto’s en met 2,00 m voor vrachtauto’s, autobussen en dergelijke voertuigen.

Hoofdstuk 5. Veiligheidsafstand en vrijboord

Artikel 5.1 Resterend vrijboord en resterende veiligheidsafstand
  • 1. Bij de ligging van de veerboot veroorzaakt door de in artikel 4.3 bedoelde kenterende momenten zijn een resterend vrijboord als bedoeld in het tweede lid, en een resterende veiligheidsafstand als bedoeld het derde lid, aanwezig zijn.

  • 2. Bij veerboten waarvan de patrijspoorten of ramen in de scheepshuid voldoende sterk zijn en alle openingen in de scheepshuid tegen elk ongewenst binnendringen van water zijn beveiligd, bedraagt het resterende vrijboord ten minste 0,20 m. Voor de getrimde toestand, bedoeld in artikel 4.5, derde lid, mag het resterend vrijboord aan het uiteinde van de veerboot zijn verminderd tot 0,10 m.

  • 3. Bij schepen waarvan de patrijspoorten of ramen in de scheepshuid geopend kunnen worden of waarbij andere onbeveiligde openingen in de huid aanwezig zijn, moet de resterende veiligheidsafstand tot die openingen tenminste 0,10 m bedragen. In dit geval geldt bovendien de regel dat het resterend vrijboord tenminste 0,20 m moet bedragen.

Artikel 5.2 Vrijboord en veiligheidsafstand
  • 1. Het vrijboord is ten minste gelijk aan de som van:

    • a. de inzinking, vertikaal gemeten, die ontstaat ten gevolge van de slagzij volgens de voorschriften van de artikelen 4.1, 4.2 en 4.3; en

    • b. het resterend vrijboord, bedoeld in artikel 5.1.

    Het vrijboord bedraagt ten minste 0,40 m.

  • 2. De veiligheidsafstand is ten minste gelijk aan de som van:

    • a. de inzinking, vertikaal gemeten, die ontstaat ten gevolge van de slagzij volgens de voorschriften van de artikelen 4.1, 4.2 en 4.3; en

    • b. de resterende veiligheidsafstand, bedoeld in artikel 5.1.

    De veiligheidsafstand tot openingen die niet waterdicht afsluitbaar zijn, bedraagt evenwel niet minder dan 0,60 m.

Artikel 5.3 Vlak van de grootste inzinking en laadvermogen
  • 1. Het vlak van de grootste inzinking wordt zodanig vastgesteld, dat zowel aan de artikelen 3.1 tot en met 5.2 wordt voldaan.

    De minister kan echter voor een bepaalde veerboot of voor een bepaald vaargebied uit veiligheidsoverwegingen een groter vrijboord of een grotere veiligheidsafstand vaststellen.

  • 2. Het laadvermogen, behorend bij de in het eerste lid bedoelde grootste inzinking wordt rekenkundig bepaald, gebaseerd op de resultaten van een hellingproef.

Hoofdstuk 6. Ten hoogste toegestane aantal passagiers

Artikel 6.1 Berekening van het ten hoogste toegestane aantal passagiers
  • 1. Het ten hoogste toegestane aantal passagiers wordt zodanig vastgesteld, dat zowel aan de artikelen 3.1 tot en met 5.2 wordt voldaan.

  • 2. Bovendien wordt het aantal passagiers afhankelijk gesteld van het beschikbare dekoppervlak overeenkomstig het vierde tot en met zesde lid met dien verstande dat dekruimte bestemd voor het vervoer van voertuigen met meer dan twee wielen niet voor het aantal passagiers wordt meegerekend.

  • 3. Onverminderd het in het eerste en tweede lid bepaalde vervoert een veerboot ten hoogste 1750 passagiers.

  • 4. Voor de berekening van het ten hoogste toegestane aantal passagiers wordt de som genomen van de vrije gedeelten van de dekoppervlakken die normaal voor passagiers zijn bestemd. Daarbij worden niet meegerekend de slaapvertrekken en toiletten, alsmede de ruimten die blijvend of tijdelijk voor de bedrijfsvoering van het schip dienen, ook al zijn ze voor passagiers toegankelijk. Voorts worden de ruimten onder het hoofddek niet meegerekend. In het hoofddek verzonken ruimten met grote vensters bovendeks mogen echter wel in aanmerking worden genomen.

  • 5. Van de som van de volgens het tweede lid berekende oppervlakken moeten worden afgetrokken:

    • a. de oppervlakken van gangen, trappen en andere verbindingswegen;

    • b. de oppervlakken onder trappen;

    • c. de oppervlakken die blijvend door uitrustingsstukken en meubilair worden ingenomen en

    • d. de oppervlakken onder bijboten, reddingboten, reddingvlotten en dergelijke, ook wanneer deze zo hoog zijn geplaatst, dat de passagiers zich daaronder kunnen ophouden.

  • 6. Het ten hoogste toegestane aantal passagiers wordt berekend door het aantal vierkante meters van het volgens het vierde en vijfde lid bepaalde vrije dekoppervlak te vermenigvuldigen met de factor 2,5. Bij schepen met een lengtelwaterlijn kleiner dan 25 m is het toegestaan deze factor op 2,8 te stellen.

Hoofdstuk 7. Constructie

Artikel 7.1 Constructie van dekken
  • 1. De voor passagiers toegankelijke dekken, landgangen en de rijdekken zijn zodanig geconstrueerd dat deze een gelijkmatige belasting van ten minste 4000 N/m2 kunnen dragen.

    Uitsluitend voor het vervoer van personenauto’s bestemde beweegbare dekken met een doorrijhoogte van ten hoogste 2,00 m worden geconstrueerd voor een gelijkmatige belasting van ten minste 2000 N/m2.

  • 2. De voor voertuigen bestemde vaste en beweegbare dekken, laadkleppen en dergelijke zijn bovendien berekend voor de maximaal toegelaten asbelastingen en wieldrukken.

  • 3. De toelaatbare spanningen in de constructie worden berekend in overeenstemming met de voorschriften van een aangewezen onderzoekingsbureau, in de zin van artikel 14, eerste lid, van de wet.

  • 4. Onder het schottendek bevinden zich geen voor voertuigen bestemde dekken.

  • 5. De voor voertuigen bestemde dekken worden zonder zeeg uitgevoerd.

  • 6. Onverminderd de voorschriften betreffende de veiligheidsafstand moeten openingen in het schottendek, indien dit een dek is dat is bestemd voor voertuigen, zijn voorzien van een drempel met een hoogte van ten minste 30 cm.

  • 7. Dekken die zijn bestemd voor voertuigen op meer dan twee wielen moeten zijn voorzien van een oppervlaktelaag met een zodanige stroefheid, dat bij een statische hoek van de veerboot van 15° voertuigen, in het bijzonder vrachtauto’s, bussen e.d., niet glijden.

  • 8. Dekken, in het bijzonder de voor voertuigen bestemde dekken, moeten van voldoende spuimogelijkheden zijn voorzien teneinde overkomend water, hemelwater en bluswater snel te kunnen afvoeren.

  • 9. De voor voertuigen bestemde dekken hebben ten minste een beschikbare breedte b in mm volgens onderstaande formules:

    • a. bij verhoogde voetpaden, bijvoorbeeld stoepen of trottoirs, met een breedte van 0 tot 450 mm:

      b = r . n + 500

      b wordt gemeten tussen de wanden, verschansingen of hekwerken,

  • b. bij verhoogde voetpaden, bijvoorbeeld stoepen of trottoirs, met een breedte van 450 mm of meer:

    b = r . (n – 2) + 2 . s

    b wordt gemeten tussen de opstaande randen van de voetpaden, bijvoorbeeld stoepen of trottoirs, met dien verstande dat b voor slechts een enkele opstelstrook tussen de opstaande randen s mm bedraagt.

    In deze formules betekent:

    n = het aantal opstelstroken;

    r = breedte opstelstrook voor personenauto’s 2150 mm, voor vrachtauto’s, bussen en dergelijke 3050 mm;

    s = breedte opstelstrook voor personenauto’s 1 950 mm, voor vrachtauto’s, bussen en dergelijke 2 850 mm.

    De maten r en s gelden voor een hoogte vanaf het rijdek van 2000 mm voor personenauto’s en 3000 mm voor vrachtauto’s, bussen e.d.

  • b. De opstelstroken op de voor voertuigen bestemde dekken moeten duidelijk gemarkeerd zijn. Indien een dek meer dan twee opstelstroken heeft moeten de markeringsstrepen van de buitenste stroken zich op een afstand van ten minste 2400 mm voor personenauto’s en 3300 mm voor vrachtauto’s, bussen e.d. van een wand, verschansing of hekwerk bevinden. Bij aanwezigheid van een verhoogd voetpad, bijvoorbeeld stoep of trottoir, moet echter tevens de afstand van de markeringsstreep tot de opstaande rand ten minste 1950 respectievelijk 2850 mm bedragen. De breedte van de opstelstroken wordt gemeten op het hart van de markeringsstrepen. Mits de markeringsstrepen zich duidelijk onderscheiden, zijn verschillende indelingen voor personenauto’s en vrachtauto’s, bussen e.d. mogelijk.

  • c. Op plaatsen waar door aanwezige constructies niet kan worden voldaan aan de onder a en b bedoelde breedte van de opstelstroken geldt een opstelverbod. Dit moet door markeringen op het dek zijn aangegeven. Een afwijking van dit voorschrift kan worden toegestaan, indien wordt aangetoond dat de voertuigen veilig kunnen worden verlaten.

  • 10. De maximum toelaatbare asbelasting en wieldruk zijn goed zichtbaar op een geschikte plaats aangegeven behoudens het geval dat het dek geconstrueerd is voor alle ingevolge het Wegenverkeersreglement toegestane voertuigen.

Artikel 7.2 Relingen, ramen en poorten
  • 1. Bij relingen zijn uitsluitend verticale stijlen met een onderlinge afstand van niet meer dan 100 mm toegestaan.

  • 2. In de scheepshuid worden onder het vrijboorddek geen ramen en poorten toegepast die geopend kunnen worden.

Hoofdstuk 8. Uitrusting

Artikel 8.1 Reddingmiddelen en noodontschepingsvoorzieningen
  • 1. Veerboten zijn voor alle opvarenden voorzien van gemeenschappelijke reddingmiddelen als bedoeld in artikel 15.09 van bijlage II van richtlijn 2006/87/EG. Daarbij moet echter het draagvermogen in zout water ten minste 750 N per toegestane persoon bedragen.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde reddingmiddelen voldoen bovendien aan de volgende eisen:

    • a. zij bieden voldoende ruimte voor het zittend plaatsnemen van het ten hoogste toegestane aantal opvarenden;

    • b. zij zijn van een zodanige vorm dat zich in het water bevindende personen aan boord kunnen komen;

    • c. zij zijn voorzien van met de veerboot verbonden lijnen teneinde ontijdig afdrijven te voorkomen; en

    • d. zij zijn voorzien van middelen om de aandacht op zich te vestigen, zoals bijvoorbeeld met de mond aangeblazen seinmiddelen.

  • 3. Veerboten zijn aan beide scheepszijden voorzien van noodontschepingsplaatsen die te allen tijde vanaf de verblijfplaatsen voor de passagiers veilig kunnen worden bereikt.

    Toegangen naar noodontschepingsplaatsen voeren niet door ruimten die bestemd zijn voor het opstellen van voertuigen.

  • 4. Indien de verticale afstand tussen het dek van de noodontschepingsplaatsen en het vlak van de grootste inzinking meer bedraagt dan 2,00 m, zijn bij de noodontschepingsplaatsen noodontschepingsmiddelen aangebracht.

  • 5. Per scheepszijde zijn noodontschepingsmiddelen als bedoeld in het vierde lid volgens onderstaande tabel aanwezig, afhankelijk van het grootste aantal passagiers dat in geval van nood daarvan gebruik maakt.

    Dit aantal wordt bepaald overeenkomstig artikel 6.1.

    Grootste aantal passagiers

    Aantal ontschepingsladders

    Aantal ontschepingsglijbanen

    0 t/m 750

    1

    751 t/m 1000

    2

    1001 t/m 1375

    2

    1

    1376 t/m 1750

    2

    2

  • 6. Ontschepingsladders zijn van een zodanige lengte, dat zij in de meest ongunstige ligging van het schip in onbeschadigde toestand of in lekke toestand tot op de waterlijn reiken.

    Ontschepingsladders zijn als touwladders uitgevoerd. Daarbij bestaat een ladder uit ten minste vier verticale touwen op een onderlinge afstand van niet minder dan 60 cm en niet meer dan 80 cm. De onderlinge afstand van de horizontaal aangebrachte treden bedraagt niet meer dan 30 cm.

    Ontschepingsnetten met overeenkomstige afmetingen van andere constructies kunnen worden toegestaan.

  • 7. Ontschepingsglijbanen kunnen van vaste dan wel van zelfontvouwende uitvoering zijn. De breedte van elke glijbaan mag niet minder dan 60 cm en niet meer dan 80 cm bedragen.

    De lengte en de oppervlakteruwheid van de glijbanen wordt zodanig gekozen dat een voldoende doch niet te hoge glijsnelheid wordt gewaarborgd.

  • 8. De noodontschepingsmiddelen en de bijbehorende inrichtingen moeten van een door de minister goedgekeurde constructie of goedgekeurd type zijn.

Artikel 8.2 Persoonlijke beschermingsmiddelen

Veerboten zijn uitgerust met draagbare vluchtmaskers die een werkingsduur van ten minste 15 minuten hebben. Het aantal daarvan bedraagt ten minste vier vermeerderd met twee voor elk dek dat is bestemd voor voertuigen op meer dan twee wielen. De vluchtmaskers worden op een geschikte plaats aangebracht. Zij zijn voorzien van duidelijke aanwijzingen met betrekking tot het gebruik.

Artikel 8.3 Veiligheidsrol, veiligheidsplan en instructies voor passagiers
  • 1. Op veerboten zijn duidelijk en goed leesbaar instructies aangebracht voor passagiers in geval van calamiteiten.

    De inhoud en plaats van deze instructies worden in overleg met de minister vastgesteld.

  • 2. Op veerboten zijn duidelijk zichtbare borden aangebracht, waarop instructies voor de bestuurders van voertuigen goed leesbaar zijn geplaatst met betrekking tot het afzetten van de motor en het op de rem zetten van het voertuig.

  • 3. Door middel van markeringen en aanduidingsborden wordt aangegeven dat het gebruik van uitgangen, looppaden en vluchtwegen niet mag worden belemmerd door bagage, fietsen en dergelijke.

Artikel 8.4 Ankergerei
  • 1. Veerboten die aan het voor- en achterschip zijn voorzien van volledig identieke voortstuwingsmiddelen en stuurinrichtingen zijn aan elk scheepseinde voorzien van ten minste één anker.

  • 2. In een geval als genoemd in het eerste lid, bedraagt het totale gewicht van de ankers aan elk scheepseinde ten minste P, waarbij de waarde P wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 10.01, tweede lid, van bijlage II van richtlijn 2006/87/EG.

  • 3. Daarbij is elk anker voorzien van een ankerketting, tros of kabel, waarvan de lengte en de breeksterkte worden vastgesteld overeenkomstig de bepalingen voor boegankerkettingen, trossen en kabels van artikel 10.01, tiende, elfde en veertiende lid, van bijlage II van richtlijn 2006/87/EG.

    Hierbij wordt in de formule voor de waarde P’ het bepaalde theoretische gewicht van het betreffende anker genomen.

Artikel 8.5 Nautische apparatuur

Naast de in de richtlijn voorgeschreven uitrusting hebben veerboten de volgende uitrusting aan boord:

  • a. een goed functionerende radarinstallatie en bochtaanwijzer;

  • b. een clinometer in elk stuurhuis.

Hoofdstuk 9. Bijzondere bepalingen

Artikel 9.1 Machinekamers
  • 1. Veerboten die zijn bestemd of ingericht voor het vervoer van meer dan 300 passagiers, zijn voorzien van ten minste twee volledig gescheiden machinekamers voor de voortstuwing.

  • 2. Het vermogen van de in elk der in het eerste lid bedoelde machinekamers geïnstalleerde voortstuwingsinstallaties is zodanig dat daarmee een scheepssnelheid gelijk aan 0,6 maal de dienstsnelheid kan worden bereikt.

  • 3. De voortstuwingsinstallaties van de in het eerste lid bedoelde gescheiden machinekamers werken volledig onafhankelijk van elkaar.

Hoofdstuk 10. Overgangsbepalingen

Artikel 10.1

Op veerboten die tussen 1 juli 2009 en 1 januari 2011 zijn voorzien van een certificaat van onderzoek zijn van toepassing:

  • a. bijlage 3.7 van de Binnenvaartregeling zoals deze luidde op 31 december 2010;

  • b. deze bijlage, uitgezonderd:

    • 1°. hoofdstukken 2 tot en met 6;

    • 2°. de artikelen 8.4 en 9.1; en

    • 3°. artikel 1.2 voor wat betreft de artikelen 15.01, 15.05 eerste, derde en vierde lid, 15.06, 15.08, 15.09 eerste lid, eerste alinea, tweede tot en met elfde lid, en 15.10 tot en met 15.15 van bijlage II van richtlijn 2006/87/EG.

Artikel 10.2

Met de in deze bijlage vastgestelde technische eisen worden gelijkgesteld daaraan gelijkwaardige technische eisen, vastgesteld door of vanwege een lidstaat van de Europese Unie dan wel door of vanwege een staat die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte.

BIJLAGE 3 ALS BEDOELD IN ARTIKEL I, ONDERDEEL N

Bijlage 11.1 als bedoeld in artikel 11.1

Tabel 1. Bedragen voor bestuurlijke boete op de overtredingen van de Binnenvaartwet

Bijlage 11.1 Tabel 1A. Rijn, Waal en Lek

Artikelen in: Binnenvaartwet (BVW) Binnenvaartbesluit (BVB) Binnenvaartregeling (BVR) Reglement onderzoek schepen op de Rijn 1995 (RosR 1995) en Patentenreglement Rijn (PR)

Overtredingen

Bestuurlijke boete

Feitcode

 

Hoofdstuk 2 BVW: Toegang tot de markt

  

5 lid 1 BVW jo. 2 lid 1 BVB

Bedrijfsmatig vervoer van goederen of personen verrichten zonder dat het schip voorzien is van een (geldige) Rijnvaartverklaring

€ 1250,–

BVW 2.0.001 R

6 lid 1 BVW jo. 2.2 BVR

Aan de onderneming die bedrijfsmatig goederenvervoer verricht (geen eigen vervoer) is geen persoon verbonden aan wie een bewijs van vakbekwaamheid is afgegeven

€ 1250,–

BVW 2.0.005 R

6 lid 1 BVW

De aan de onderneming verbonden vakbekwame persoon geeft niet daadwerkelijk en bij voortduring leiding aan de vervoersactiviteit van die onderneming

€ 1250,–

BVW 2.0.006 R

6 lid 6 BVW en 6 lid 2 BVW

Als onderneming handelen in strijd met de aan de vrijstelling verbonden voorschriften betreffende de vakbekwaamheid

€ 525,–

BVW 2.0.007 R

6 lid 6 BVW en 6 lid 5 BVW

Als onderneming handelen in strijd met de aan de ontheffing verbonden voorschriften betreffende de vakbekwaamheid

€ 525,–

BVW 2.0.008 R

 

Hoofdstuk 3 paragraaf 1 BVW: Certificaat van Onderzoek

  

7 lid 1 BVW jo. 7 lid 2 BVW jo. 6 BVB

Een bij categorie aangewezen binnenschip gebruiken zonder het vereiste geldige certificaat van onderzoek

€ 1250,–

BVW 3.1.001 R

7 lid 1 BVW jo. 7 lid 2 BVW jo. 6 BVB

Een bij categorie aangewezen binnenschip doen gebruiken zonder het vereiste geldige certificaat van onderzoek

€ 1250,–

BVW 3.1.002 R

8 lid 3 BVW jo. 1.6 BVR jo. het RosR 1995

Een binnenvaartschip gebruiken in strijd met de technische voorschriften genoemd in het Reglement onderzoek schepen op de Rijn 1995.

Max. € 500.–

BVW 3.1.003 R

8 lid 3 BVW jo. 1.6 BVR jo. RosR 1995

Een binnenvaartschip doen gebruiken in strijd met de technische voorschriften genoemd in het Reglement onderzoek schepen op de Rijn 1995.

Max. € 1.000,–

BVW 3.1.004 R

10 lid 2 BVW

Een binnenschip gebruiken in strijd met de voorschriften opgenomen in het certificaat van onderzoek

Max. € 500,–

BVW 3.1.025 R

10 lid 2 BVW

Een binnenschip doen gebruiken in strijd met de voorschriften opgenomen in het certificaat van onderzoek

Max. € 1.000,–

BVW 3.1.026 R

Artikel 11 BVW

Als eigenaar een binnenschip gebruiken zonder dat Onze Minister of de bevoegde autoriteit onverwijld in kennis is gesteld van een belangrijke schade en herstel daarvan of verbouwing en andere ingrijpende wijzigingen of overgang van eigendom

€ 250,–

BVW 3.1.027 R

Artikel 11 BVW

Als gezagvoerder een binnenschip gebruiken zonder dat Onze Minister of de bevoegde autoriteit onverwijld in kennis is gesteld van een belangrijke schade en herstel daarvan of verbouwing en andere ingrijpende wijzigingen of overgang van eigendom

€ 250,–

BVW 3.1.028 R

Artikel 12 BVW

Een binnenschip gebruiken waarvan de toestand, het gebruik en de uitrusting niet in overeenstemming zijn met hetgeen is vastgelegd in het certificaat van onderzoek

Max. € 500,–

BVW 3.1.029 R

Artikel 12 BVW

Een binnenschip doen gebruiken waarvan de toestand, het gebruik en de uitrusting niet in overeenstemming zijn met hetgeen is vastgelegd in het certificaat van onderzoek

Max. € 1000,–

BVW 3.1.030 R

Artikel 13 lid 4 BVW

Een binnenschip gebruiken in strijd met de voorschriften die aan een vrijstelling of ontheffing m.b.t. de technische eisen zijn verbonden

€ 500,–

BVW 3.1.031 R

Artikel 13 lid 4 BVW

Een binnenschip doen gebruiken in strijd met de voorschriften die aan een vrijstelling of ontheffing m.b.t. de technische eisen zijn verbonden

€ 1000,–

BVW 3.1.032 R

21 lid 1 BVW jo. 4.16 BVR

Gebruiken van een binnenschip zonder geldige meetbrief

€ 500,–

BVW 3.2.001 R

21 lid 1 BVW jo. 4.16 BVR

Doen gebruiken van een binnenschip zonder geldige meetbrief

€ 1000,–

BVW 3.2.002 R

 

Rijn, Waal en Lek

Hoofdstuk 3 paragraaf 3 BVW: Bemanning

  

22 lid 9 en 7 onder a BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.05 lid 2 RosR 1995

Als gezagvoerder bij de exploitatiewijze A1 de vaartijd meer dan één maal per week verlengen tot 16 uur

€ 500,–

BVW 3.3.001 R

22 lid 9 en 7 onder a BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.05 lid 2 RosR 1995

Als werkgever bij de exploitatiewijze A1 de vaartijd meer dan één maal per week verlengen tot 16 uur

€ 1000,–

BVW 3.3.002 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder b BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.05 lid 3 RosR 1995

Als gezagvoerder nalaten dat bij exploitatiewijze A1 de vaart tussen 22.00 en 06.00 uur wordt onderbroken zonder dat er een goedgekeurde tachograaf aanwezig is die in bedrijf is vanaf het begin van de laatste ononderbroken rusttijd van 8 uur:

  

Bij een periode van 1 tot 2 uur

€ 120,–

BVW 3.3.003 R

Bij een periode van 2 tot 3 uur

€ 180,–

BVW 3.3.004 R

Bij een periode van 3 tot 4 uur

€ 270,–

BVW 3.3.005 R

Bij een periode van 4 tot 5 uur

€ 400,–

BVW 3.3.006 R

Bij een periode van 5 tot 6 uur

€ 600,–

BVW 3.3.007 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder b BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.05 lid 3 RosR 1995

Als werkgever nalaten dat bij exploitatiewijze A1 de vaart tussen 22.00 en 06.00 uur wordt onderbroken zonder dat er een goedgekeurde tachograaf aanwezig is die in bedrijf is vanaf het begin van de laatste ononderbroken rusttijd van 8 uur:

  

Bij een periode van 1 tot 2 uur

€ 240,–

BVW 3.3.008 R

Bij een periode van 2 tot 3 uur

€ 360,–

BVW 3.3.009 R

Bij een periode van 3 tot 4 uur

€ 540,–

BVW 3.3.010 R

Bij een periode van 4 tot 5 uur

€ 800,–

BVW 3.3.011 R

Bij een periode van 5 tot 6 uur

€ 1200,–

BVW 3.3.012 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 8 onder a BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.05 lid 3 RosR 1995

Als bemanningslid nalaten dat bij exploitatiewijze A1 de vaart tussen 22.00 en 06.00 uur wordt onderbroken zonder dat er een goedgekeurde tachograaf aanwezig is die in bedrijf is vanaf het begin van de laatste ononderbroken rusttijd van 8 uur:

  

Bij een periode van 1 tot 2 uur

€ 60,–

BVW 3.3.013 R

Bij een periode van 2 tot 3 uur

€ 90,–

BVW 3.3.014 R

Bij een periode van 3 tot 4 uur

€ 135,–

BVW 3.3.015 R

Bij een periode van 4 tot 5 uur

€ 200,–

BVW 3.3.016 R

Bij een periode van 5 tot 6 uur

€ 300,–

BVW 3.3.017 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder b BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.05 lid 3 RosR 1995

Als gezagvoerder nalaten dat bij exploitatiewijze A2 een onderbreking van de vaart tussen 23.00 en 05.00 uur wordt aangehouden zonder dat er een goedgekeurde tachograaf aanwezig is die in bedrijf is vanaf het begin van de laatste ononderbroken rusttijd van 6 uur:

  

Bij een periode van 1 tot 2 uur

€ 120,–

BVW 3.3.018 R

Bij een periode van 2 tot 3 uur

€ 180,–

BVW 3.3.019 R

Bij een periode van 3 tot 4 uur

€ 270,–

BVW 3.3.020 R

Bij een periode van 4 tot 5 uur

€ 400,–

BVW 3.3.021 R

Bij een periode van 5 tot 6 uur

€ 600,–

BVW 3.3.022 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder b BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.05 lid 3 RosR 1995

Als werkgever nalaten dat bij exploitatiewijze A2 een onderbreking van de vaart tussen 23.00 en 05.00 uur wordt aangehouden zonder dat er een goedgekeurde tachograaf aanwezig is die in bedrijf is vanaf het begin van de laatste ononderbroken rusttijd van 6 uur:

  

Bij een periode van 1 tot 2 uur

€ 240,–

BVW 3.3.023 R

Bij een periode van 2 tot 3 uur

€ 360,–

BVW 3.3.024 R

Bij een periode van 3 tot 4 uur

€ 540,–

BVW 3.3.025 R

Bij een periode van 4 tot 5 uur

€ 800,–

BVW 3.3.026 R

Bij een periode van 5 tot 6 uur

€ 1200,–

BVW 3.3.027 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 8 onder a BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.05 lid 3 RosR 1995

Als bemanningslid nalaten dat bij exploitatiewijze A2 een onderbreking van de vaart tussen 23.00 en 05.00 uur wordt aangehouden zonder dat er een goedgekeurde tachograaf aanwezig is die in bedrijf is vanaf het begin van de laatste ononderbroken rusttijd van 6 uur:

  

Bij een periode van 1 tot 2 uur

€ 60,–

BVW 3.3.028 R

Bij een periode van 2 tot 3 uur

€ 90,–

BVW 3.3.029 R

Bij een periode van 3 tot 4 uur

€ 135,–

BVW 3.3.030 R

Bij een periode van 4 tot 5 uur

€ 200,–

BVW 3.3.031 R

Bij een periode van 5 tot 6 uur

€ 300,–

BVW 3.3.032 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder b BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.07 lid 2 onder b RosR 1995

Als gezagvoerder handelen in strijd met de wisseling van exploitatiewijze van A1 naar A2, waarbij niet direct voor de wisseling de voorgeschreven rusttijd van 8 uur, waarvan 6 uur buiten de vaartijd, in acht is genomen:

  

Bij een tekort van 1 tot 2 uur

€ 120,–

BVW 3.3.033 R

Bij een tekort van 2 tot 3 uur

€ 180,–

BVW 3.3.034 R

Bij een tekort van 3 tot 4 uur

€ 270,–

BVW 3.3.035 R

Bij een tekort van 4 tot 5 uur

€ 400,–

BVW 3.3.036 R

Bij een tekort van 5 tot 6 uur

€ 600,–

BVW 3.3.037 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder b BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.07 lid 2 onder b RosR 1995

Als werkgever handelen in strijd met de wisseling van exploitatiewijze van A1 naar A2, waarbij niet direct voor de wisseling de voorgeschreven rusttijd van 8 uur, waarvan 6 uur buiten de vaartijd, in acht is genomen:

  

Bij een tekort van 1 tot 2 uur

€ 240,–

BVW 3.3.038 R

Bij een tekort van 2 tot 3 uur

€ 360,–

BVW 3.3.039 R

Bij een tekort van 3 tot 4 uur

€ 540,–

BVW 3.3.040 R

Bij een tekort van 4 tot 5 uur

€ 800,–

BVW 3.3.041 R

Bij een tekort van 5 tot 6 uur

€ 1200,–

BVW 3.3.042 R

22 lid 9 jo 22 lid 8 onder a BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.07 lid 2 onder b RosR 1995

Als bemanningslid handelen in strijd met de wisseling van exploitatiewijze van A1 naar A2, waarbij niet direct voor de wisseling de voorgeschreven rusttijd van 8 uur, waarvan 6 uur buiten de vaartijd, in acht is genomen:

  

Bij een tekort van 1 tot 2 uur

€ 60,–

BVW 3.3.043 R

Bij een tekort van 2 tot 3 uur

€ 90,–

BVW 3.3.044 R

Bij een tekort van 3 tot 4 uur

€ 135,–

BVW 3.3.045 R

Bij een tekort van 4 tot 5 uur

€ 200,–

BVW 3.3.046 R

Bij een tekort van 5 tot 6 uur

€ 300,–

BVW 3.3.047 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder b BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.07 lid 3 onder b RosR 1995

Als gezagvoerder handelen in strijd met de wisseling van exploitatiewijze van A2 naar A1, waarbij niet direct voor de wisseling de voorgeschreven ononderbroken rusttijd van 8 uur, buiten de vaartijd, in acht is genomen:

  

Bij een tekort van 1 tot 2 uur

€ 120,–

BVW 3.3.048 R

Bij een tekort van 2 tot 3 uur

€ 180,–

BVW 3.3.049 R

Bij een tekort van 3 tot 4 uur

€ 270,–

BVW 3.3.050 R

Bij een tekort van 4 tot 5 uur

€ 400,–

BVW 3.3.051 R

Bij een tekort van 5 tot 6 uur

€ 600,–

BVW 3.3.052 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder b BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.07 lid 3 onder b RosR 1995

Als werkgever handelen in strijd met de wisseling van exploitatiewijze van A2 naar A1, waarbij niet direct voor de wisseling de voorgeschreven ononderbroken rusttijd van 8 uur, buiten de vaartijd, in acht is genomen:

  

Bij een tekort van 1 tot 2 uur

€ 240,–

BVW 3.3.053 R

Bij een tekort van 2 tot 3 uur

€ 360,–

BVW 3.3.054 R

Bij een tekort van 3 tot 4 uur

€ 540,–

BVW 3.3.055 R

Bij een tekort van 4 tot 5 uur

€ 800,–

BVW 3.3.056 R

Bij een tekort van 5 tot 6 uur

€ 1200,–

BVW 3.3.057 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 8 onder a BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.07 lid 3 onder b RosR 1995

Als bemanninglid handelen in strijd met de wisseling van exploitatiewijze van A2 naar A1, waarbij niet direct voor de wisseling de voorgeschreven ononderbroken rusttijd van 8 uur, buiten de vaartijd, in acht is genomen:

  

Bij een tekort van 1 tot 2 uur

€ 60,–

BVW 3.3.058 R

Bij een tekort van 2 tot 3 uur

€ 90,–

BVW 3.3.059 R

Bij een tekort van 3 tot 4 uur

€ 135,–

BVW 3.3.060 R

Bij een tekort van 4 tot 5 uur

€ 200,–

BVW 3.3.061 R

Bij een tekort van 5 tot 6 uur

€ 300,–

BVW 3.3.062 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder b BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.07 lid 4 onder b RosR 1995

Als gezagvoerder handelen in strijd met de wisseling van exploitatiewijze van B naar A1 of A2, waarbij niet direct voor de wisseling de voorgeschreven rusttijd van 8 respectievelijk 6 uur, buiten de vaartijd, in acht is genomen:

  

Bij een tekort van 1 tot 2 uur

€ 120,–

BVW 3.3.063 R

Bij een tekort van 2 tot 3 uur

€ 180,–

BVW 3.3.064 R

Bij een tekort van 3 tot 4 uur

€ 270,–

BVW 3.3.065 R

Bij een tekort van 4 tot 5 uur

€ 400,–

BVW 3.3.066 R

Bij een tekort van 5 tot 6 uur

€ 600,–

BVW 3.3.067 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder b BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.07 lid 4 onder b RosR 1995

Als werkgever handelen in strijd met de wisseling van exploitatiewijze van B naar A1 of A2, waarbij niet direct voor de wisseling de voorgeschreven rusttijd van 8 respectievelijk 6 uur, buiten de vaartijd, in acht is genomen:

  

Bij een tekort van 1 tot 2 uur

€ 240,–

BVW 3.3.068 R

Bij een tekort van 2 tot 3 uur

€ 360,–

BVW 3.3.069 R

Bij een tekort van 3 tot 4 uur

€ 540,–

BVW 3.3.070 R

Bij een tekort van 4 tot 5 uur

€ 800,–

BVW 3.3.071 R

Bij een tekort van 5 tot 6 uur

€ 1200,–

BVW 3.3.072 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 8 onder a BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.07 lid 4 onder b RosR 1995

Als bemanningslid handelen in strijd met de wisseling van exploitatiewijze van B naar A1 of A2, waarbij niet direct voor de wisseling de voorgeschreven rusttijd van 8 respectievelijk 6 uur, buiten de vaartijd, in acht is genomen:

  

Bij een tekort van 1 tot 2 uur

€ 60,–

BVW 3.3.073 R

Bij een tekort van 2 tot 3 uur

€ 90,–

BVW 3.3.074 R

Bij een tekort van 3 tot 4 uur

€ 135,–

BVW 3.3.075 R

Bij een tekort van 4 tot 5 uur

€ 200,–

BVW 3.3.076 R

Bij een tekort van 5 tot 6 uur

€ 300,–

BVW 3.3.077 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder b BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.07 lid 5 onder b RosR 1995

Als gezagvoerder handelen in strijd met de wisseling van exploitatiewijze van A1 of A2 naar B, waarbij niet direct voor de wisseling de voorgeschreven rusttijd van 8 respectievelijk 6 uur, buiten de vaartijd, in acht is genomen:

  

Bij een tekort van 1 tot 2 uur

€ 120,–

BVW 3.3.078 R

Bij een tekort van 2 tot 3 uur

€ 180,–

BVW 3.3.079 R

Bij een tekort van 3 tot 4 uur

€ 270,–

BVW 3.3.080 R

Bij een tekort van 4 tot 5 uur

€ 400,–

BVW 3.3.081 R

Bij een tekort van 5 tot 6 uur

€ 600,–

BVW 3.3.082 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder b BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.07 lid 5 onder b RosR 1995

Als werkgever handelen in strijd met de wisseling van exploitatiewijze van A1 of A2 naar B, waarbij niet direct voor de wisseling de voorgeschreven rusttijd van 8 respectievelijk 6 uur, buiten de vaartijd, in acht is genomen:

  

Bij een tekort van 1 tot 2 uur

€ 240,–

BVW 3.3.083 R

Bij een tekort van 2 tot 3 uur

€ 360,–

BVW 3.3.084 R

Bij een tekort van 3 tot 4 uur

€ 540,–

BVW 3.3.085 R

Bij een tekort van 4 tot 5 uur

€ 800,–

BVW 3.3.086 R

Bij een tekort van 5 tot 6 uur

€ 1200,–

BVW 3.3.087 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 8 onder a BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.07 lid 5 onder b RosR 1995

Als bemanningslid handelen in strijd met de wisseling van exploitatiewijze van A1 of A2 naar B, waarbij niet direct voor de wisseling de voorgeschreven rusttijd van 8 respectievelijk 6 uur, buiten de vaartijd, in acht is genomen:

  

Bij een tekort van 1 tot 2 uur

€ 60,–

BVW 3.3.088 R

Bij een tekort van 2 tot 3 uur

€ 90,–

BVW 3.3.089 R

Bij een tekort van 3 tot 4 uur

€ 135,–

BVW 3.3.090 R

Bij een tekort van 4 tot 5 uur

€ 200,–

BVW 3.3.0891 R

Bij een tekort van 5 tot 6 uur

€ 300,–

BVW 3.3.092 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.07 lid 2 onder b RosR 1995

Als gezagvoerder handelen in strijd met de wisseling van exploitatiewijze van A1 naar A2, waarbij niet de voorgeschreven A2 versterking zich aan boord bevindt.

€ 500,–

BVW 3.3.093 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.07 lid 2 onder b RosR 1995

Als werkgever handelen in strijd met de wisseling van exploitatiewijze van A1 naar A2, waarbij niet de voorgeschreven A2 versterking zich aan boord bevindt.

€ 1000,–

BVW 3.3.094 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo 1.6 BVR jo. 23.07 lid 5 onder b RosR 1995

As gezagvoerder handelen in strijd met de wisseling van exploitatiewijze van A1 of A2 naar B, waarbij niet de voorgeschreven B versterking zich aan boord bevindt.

€ 500,–

BVW 3.3.095 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo 1.6 BVR jo. 23.07 lid 5 onder b RosR 1995

As werkgever handelen in strijd met de wisseling van exploitatiewijze van A1 of A2 naar B, waarbij niet de voorgeschreven B versterking zich aan boord bevindt.

€ 1000,–

BVW 3.3.096 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo 1.6 BVR jo. 23.01 RosR 1995 jo. 23.10 lid 1 RosR 1995.

Als gezagvoerder nalaten om tijdens de vaart voortdurend de minimum bemanning aan boord te hebben op motorschepen en duwboten:

  

Bij een tekort van 1 schipper

€ 500,–

BVW 3.3.097 R

Bij een tekort van 2 schippers

€ 1000,–

BVW 3.3.098 R

Bij een tekort van 1 stuurman

€ 400,–

BVW 3.3.099 R

Bij een tekort van 1 stuurman met kwalificatie van schipper

€ 450,–

BVW 3.3.100 R

Bij een tekort van 1 matroos

€ 300,–

BVW 3.3.101 R

Bij een tekort van 2 matrozen

€ 600,–

BVW 3.3.102 R

Bij een tekort van 1 lichtmatroos/deksman

€ 250,–

BVW 3.3.103 R

Bij een tekort van 2 lichtmatrozen/deksmannen

€ 500,–

BVW 3.3.104 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo 1.6 BVR jo. 23.01 RosR 1995 jo. 23.10 lid 1 RosR 1995.

Als werkgever nalaten om tijdens de vaart voortdurend de minimum bemanning aan boord te hebben op motorschepen en duwboten:

  

Bij een tekort van 1 schipper

€ 1000,–

BVW 3.3.105 R

Bij een tekort van 2 schippers

€ 2000,–

BVW 3.3.106 R

Bij een tekort van 1 stuurman

€ 800,–

BVW 3.3.107 R

Bij een tekort van 1 stuurman met kwalificatie van schipper

€ 900,–

BVW 3.3.108 R

Bij een tekort van 1 matroos

€ 600,–

BVW 3.3.109 R

Bij een tekort van 2 matrozen

€ 1200,–

BVW 3.3.110 R

Bij een tekort van 1 lichtmatroos/deksman

€ 500,–

BVW 3.3.111 R

Bij een tekort van 2 lichtmatrozen/deksmannen

€ 1000,–

BVW 3.3.112 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo 1.6 BVR jo. 23.01 RosR 1995 jo. 23.11 lid 1 RosR 1995.

Als gezagvoerder nalaten om tijdens de vaart voortdurend de minimum bemanning aan boord te hebben op duwboten, duwstellen, gekoppelde samenstellen en andere hechte samenstellen:

  

Bij een tekort van 1 schipper

€ 500,–

BVW 3.3.113 R

Bij een tekort van 2 schippers

€ 1000,–

BVW 3.3.114 R

Bij een tekort van 1 stuurman

€ 400,–

BVW 3.3.115 R

Bij een tekort van 1 stuurman met kwalificatie van schipper

€ 450,–

BVW 3.3.116 R

Bij een tekort van 1 machinist of 1 matroos motordrijver

€ 400,–

BVW 3.3.117 R

Bij een tekort van 1 volmatroos

€ 350,–

BVW 3.3.118 R

Bij een tekort van 1 matroos

€ 300,–

BVW 3.3.119 R

Bij een tekort van 2 matrozen

€ 600,–

BVW 3.3.120 R

Bij een tekort van 3 matrozen

€ 900,–

BVW 3.3.121 R

Bij een tekort van 1 lichtmatroos/deksman

€ 250,–

BVW 3.3.122 R

Bij een tekort van 2 lichtmatrozen/deksmannen

€ 500,–

BVW 3.3.123 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo 1.6 BVR jo. 23.01 RosR 1995 jo. 23.11 lid 1 RosR 1995.

Als werkgever nalaten om tijdens de vaart voortdurend de minimum bemanning aan boord te hebben op duwboten, duwstellen, gekoppelde samenstellen en andere hechte samenstellen:

  

Bij een tekort van 1 schipper

€ 1000,–

BVW 3.3.124 R

Bij een tekort van 2 schippers

€ 2000,–

BVW 3.3.125 R

Bij een tekort van 1 stuurman

€ 800,–

BVW 3.3.126 R

Bij een tekort van 1 stuurman met kwalificatie van schipper

€ 900,–

BVW 3.3.127 R

Bij een tekort van 1 machinist of 1 matroos motordrijver

€ 800,–

BVW 3.3.128 R

Bij een tekort van 1 volmatroos

€ 700,–

BVW 3.3.129 R

Bij een tekort van 1 matroos

€ 600,–

BVW 3.3.130 R

Bij een tekort van 2 matrozen

€ 1200,–

BVW 3.3.131 R

Bij een tekort van 3 matrozen

€ 1800,–

BVW 3.3.132 R

Bij een tekort van 1 lichtmatroos/deksman

€ 500,–

BVW 3.3.133 R

Bij een tekort van 2 lichtmatrozen/deksmannen

€ 1000,–

BVW 3.3.134 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo 1.6 BVR jo. 23.01 RosR 1995 jo. 23.12 lid 1 RosR 1995

Als gezagvoerder nalaten om tijdens de vaart voortdurend de minimum bemanning aan boord te hebben op schepen voor dagtochten:

  

Bij een tekort van 1 schipper

€ 500,–

BVW 3.3.135 R

Bij een tekort van 2 schippers

€ 1000,00

BVW 3.3.136 R

Bij een tekort van 3 schippers

€ 1500,–

BVW 3.3.137 R

Bij een tekort van 1 stuurman

€ 400,–

BVW 3.3.138 R

Bij een tekort van 1 machinist of 1 matroos motordrijver

€ 400,–

BVW 3.3.139 R

Bij een tekort van 1 volmatroos

€ 350,–

BVW 3.3.140 R

Bij een tekort van 1 matroos

€ 300,–

BVW 3.3.141 R

Bij een tekort van 2 matrozen

€ 600,–

BVW 3.3.142 R

Bij een tekort van 3 matrozen

€ 900,–

BVW 3.3.143 R

Bij een tekort van 4 matrozen

€ 1200,–

BVW 3.3.144 R

Bij een tekort van 1 lichtmatroos/deksman

€ 250,–

BVW 3.3.145 R

Bij een tekort van 2 lichtmatrozen/deksmannen

€ 500,–

BVW 3.3.146 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.01 RosR 1995 jo. 23.12 lid 1 RosR 1995

Als werkgever nalaten om tijdens de vaart voortdurend de minimum bemanning aan boord te hebben op schepen voor dagtochten:

  

Bij een tekort van 1 schipper

€ 1000,–

BVW 3.3.147 R

Bij een tekort van 2 schippers

€ 2000,–

BVW 3.3.148 R

Bij een tekort van 3 schippers

€ 3000,–

BVW 3.3.149 R

Bij een tekort van 1 stuurman

€ 800,–

BVW 3.3.150 R

Bij een tekort van 1 machinist of 1 matroos motordrijver

€ 800,–

BVW 3.3.151 R

Bij een tekort van 1 volmatroos

€ 700,–

BVW 3.3.152 R

Bij een tekort van 1 matroos

€ 600,–

BVW 3.3.153 R

Bij een tekort van 2 matrozen

€ 1200,–

BVW 3.3.154 R

Bij een tekort van 3 matrozen

€ 1800,–

BVW 3.3.155 R

Bij een tekort van 4 matrozen

€ 2400,–

BVW 3.3.156 R

Bij een tekort van 1 lichtmatroos/deksman

€ 500,–

BVW 3.3.157 R

Bij een tekort van 2 lichtmatrozen/deksmannen

€ 1000,–

BVW 3.3.158 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo.1.6 BVR jo. 23.01 RosR 1995 jo. 23.12 lid 2 RosR 1995

Als gezagvoerder nalaten om tijdens de vaart voortdurend de minimum bemanning aan boord te hebben op stoomschepen voor dagtochten:

  

Bij een tekort van 1 schipper

€ 500,–

BVW 3.3.159 R

Bij een tekort van 2 schippers

€ 1000,–

BVW 3.3.160 R

Bij een tekort van 3 schippers

€ 1500,–

BVW 3.3.161 R

Bij een tekort van 1 stuurman

€ 400,–

BVW 3.3.162 R

Bij een tekort van 1 machinist of 1 matroos motordrijver

€ 400,–

BVW 3.3.163 R

Bij een tekort van 2 machinisten of 2 matrozen motordrijver

€ 800,–

BVW 3.3.164 R

Bij een tekort van 3 machinisten of 3 matrozen motordrijver

€ 1200,–

BVW 3.3.165 R

Bij een tekort van 1 matroos

€ 300,–

BVW 3.3.166 R

Bij een tekort van 2 matrozen

€ 600,–

BVW 3.3.167 R

Bij een tekort van 3 matrozen

€ 900,–

BVW 3.3.168 R

Bij een tekort van 1 lichtmatroos/deksman

€ 250,–

BVW 3.3.169 R

Bij een tekort van 2 lichtmatrozen/deksmannen

€ 500,–

BVW 3.3.170 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.01 RosR 1995 jo. 23.12 lid 2 RosR 1995

Als werkgever nalaten om tijdens de vaart voortdurend de minimum bemanning aan boord te hebben op stoomschepen voor dagtochten:

  

Bij een tekort van 1 schipper

€ 1000,–

BVW 3.3.171 R

Bij een tekort van 2 schippers

€ 2000,–

BVW 3.3.172 R

Bij een tekort van 3 schippers

€ 3000,–

BVW 3.3.173 R

Bij een tekort van 1 stuurman

€ 800,–

BVW 3.3.174 R

Bij een tekort van 1 machinist of 1 matroos motordrijver

€ 800,–

BVW 3.3.175 R

Bij een tekort van 2 machinisten of 2 matrozen motordrijver

€ 1600,–

BVW 3.3.176 R

Bij een tekort van 3 machinisten of 3 matrozen motordrijver

€ 2400,–

BVW 3.3.177 R

Bij een tekort van 1 matroos

€ 600,–

BVW 3.3.178 R

Bij een tekort van 2 matrozen

€ 1200,–

BVW 3.3.179 R

Bij een tekort van 3 matrozen

€ 1800,–

BVW 3.3.180 R

Bij een tekort van 1 lichtmatroos/deksman

€ 500,–

BVW 3.3.181 R

Bij een tekort van 2 lichtmatrozen/deksmannen

€ 1000,–

BVW 3.3.182 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.01 RosR 1995 jo. 23.12 lid 3 RosR 1995

Als gezagvoerder nalaten om tijdens de vaart voortdurend de minimum bemanning aan boord te hebben op hotelschepen:

  

Bij een tekort van 1 schipper

€ 500,–

BVW 3.3.183 R

Bij een tekort van 2 schippers

€ 1000,–

BVW 3.3.184 R

Bij een tekort van 3 schippers

€ 1500,–

BVW 3.3.185 R

Bij een tekort van 1 stuurman

€ 400,–

BVW 3.3.186 R

Bij een tekort van 1 machinist of 1 matroos motordrijver

€ 400,–

BVW 3.3.187 R

Bij een tekort van 1 matroos

€ 300,–

BVW 3.3.188 R

Bij een tekort van 2 matrozen

€ 600,–

BVW 3.3.189 R

Bij een tekort van 3 matrozen

€ 900,–

BVW 3.3.190 R

Bij een tekort van 1 lichtmatroos/deksman

€ 250,–

BVW 3.3.191 R

Bij een tekort van 2 lichtmatrozen/deksmannen

€ 500,–

BVW 3.3.192 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo.1.6 BVR jo. 23.01 RosR 1995 jo. 23.12 lid 3 RosR 1995

Als werkgever nalaten om tijdens de vaart voortdurend de minimum bemanning aan boord te hebben op hotelschepen:

  

Bij een tekort van 1 schipper

€ 1000,–

BVW 3.3.193 R

Bij een tekort van 2 schippers

€ 2000,–

BVW 3.3.194 R

Bij een tekort van 3 schippers

€ 3000,–

BVW 3.3.195 R

Bij een tekort van 1 stuurman

€ 800,–

BVW 3.3.196 R

Bij een tekort van 1 machinist of 1 matroos motordrijver

€ 800,–

BVW 3.3.197 R

Bij een tekort van 1 matroos

€ 600,–

BVW 3.3.198 R

Bij een tekort van 2 matrozen

€ 1200,–

BVW 3.3.199 R

Bij een tekort van 3 matrozen

€ 1800,–

BVW 3.3.200 R

Bij een tekort van 1 lichtmatroos/deksman

€ 500,–

BVW 3.3.201 R

Bij een tekort van 2 lichtmatrozen/deksmannen

€ 1000,–

BVW 3.3.202 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.13 lid 1 RosR 1995 en 23.01 RosR 1995.

Als gezagvoerder nalaten – bij het niet voldoen aan de standaard S1, als bedoeld in artikel 23.09 RosR 1995 – de voorgeschreven minimum bemanningssterkte op een motorschip, duwboot, een hecht samenstel, een andere hechte samenstelling of een passagiersschip te verhogen:

  

In de exploitatiewijze A1 en A2 met 1 matroos

€ 300,–

BVW 3.3.283 R

In de exploitatiewijze B met 2 matrozen

€ 600,–

BVW 3.3.284 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo.1.6 BVR jo. 23.13 lid 1 RosR 1995 en 23.01 RosR 1995.

Als werkgever nalaten – bij het niet voldoen aan de standaard S1, als bedoeld in artikel 23.09 RosR 1995 – de voorgeschreven minimum bemanningssterkte op een motorschip, duwboot, een hecht samenstel, een andere hechte samenstelling of een passagiersschip te verhogen:

  

In de exploitatiewijze A1 en A2 met 1 matroos

€ 600,–

BVW 3.3.285 R

In de exploitatiewijze B met 2 matrozen

€ 1200,–

BVW 3.3.286 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.13 lid 1 RosR 1995 en 23.01 RosR 1995.

Als gezagvoerder nalaten – bij het niet voldoen aan de standaard S1 onderdeel i en/of l, als bedoeld in artikel 23.09 RosR 1995 – de voorgeschreven minimum bemanningssterkte op een motorschip, duwboot, een hecht samenstel, een andere hechte samenstelling of een passagiersschip te verhogen:

  

In de exploitatiewijze B met 1 matroos

€ 300,–

BVW 3.3.287 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo.1.6 BVR jo. 23.13 lid 1 RosR 1995 en 23.01 RosR 1995.

Als werkgever nalaten – bij het niet voldoen aan de standaard S1 onderdeel i en/of l, als bedoeld in artikel 23.09 RosR 1995 – de voorgeschreven minimum bemanningssterkte op een motorschip, duwboot, een hecht samenstel, een andere hechte samenstelling of een passagiersschip te verhogen:

  

In de exploitatiewijze B met 1 matroos

€ 600,–

BVW 3.3.288 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo.1.6 BVR jo. 23.13 lid 1 RosR 1995 en 23.01 RosR 1995.

Als gezagvoerder nalaten – bij het niet voldoen aan de standaard S1 onderdeel a t/m c van artikel 23.09 lid 1 onder 1.1 RosR 1995 – de desbetreffende bemanningsleden op een motorschip, duwboot, een hecht samenstel, een andere hechte samenstelling of een passagiersschip te vervangen:

  

In de exploitatiewijze A1 en A2 de matroos door een matroos motordrijver

€ 400,–

BVW 3.3.289 R

In de exploitatiewijze B de 2 matrozen door 2 matrozen motordrijver

€ 800,–

BVW 3.3.290 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.13 lid 1 RosR 1995 en 23.01 RosR 1995.

Als werkgever nalaten – bij het niet voldoen aan de standaard S1 onderdeel a t/m c van artikel 23.09 lid 1 onder 1.1 RosR 1995 – de desbetreffende bemanningsleden op een motorschip, duwboot, een hecht samenstel, een andere hechte samenstelling of een passagiersschip te vervangen:

  

In de exploitatiewijze A1 en A2 de matroos door een matroos motordrijver

€ 800,–

BVW 3.3.291 R

In de exploitatiewijze B de 2 matrozen door 2 matrozen motordrijver

€ 1.600,–

BVW 3.3.292 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.01 lid1 RosR jo. 23.10 23.11 en 23.12 RosR 1995

1. Schipper

2. Stuurman / Machinist

3. Volmatr. / Matr. motordr.

4. Matroos

5. Lichtmatroos / Deksman

Als gezagvoerder nalaten dat het/de bemanningslid / leden niet over de vereiste bekwaamheid beschikken.

(onder gekwalificeerd varen):

1 niveau

€ 150,–

BVW 3.3.293 R

2 niveaus

€ 350,–

BVW 3.3.294 R

3 niveaus

€ 550,–

BVW 3.3.295 R

4 niveaus

€ 700,–

BVW 3.3.296 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo 1.6 BVR jo. 23.01 lid1 RosR jo. 23.10 23.11 en 23.12 RosR 1995

1.Schipper

2.Stuurman / Machinist

3.Volmatr. / Matr. motordr.

4.Matroos

5.Lichtmatroos / Deksman

Als werkgever nalaten dat het/de bemanningslid / leden niet over de vereiste bekwaamheid beschikken.

(onder gekwalificeerd varen):

1 niveau

€ 300,–

BVW 3.3.297 R

2 niveaus

€ 700,–

BVW 3.3.298 R

3 niveaus

€ 1100,–

BVW 3.3.299 R

4 niveaus

€ 1400,–

BVW 3.3.300 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.01 lid 2 RosR 1995.

Als gezagvoerder een zwangere vrouw, of kraamvrouw deel uit laten maken van de minimumbemanning gedurende ten minste 14 weken waarvan ten minste 6 weken voor en 7 weken na de bevalling

€ 100,–

BVW 3.3.301 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo 1.6 BVR jo. 23.01 lid 2 RosR 1995.

Als werkgever een zwangere vrouw, of kraamvrouw deel uit laten maken van de minimumbemanning gedurende ten minste 14 weken waarvan ten minste 6 weken voor en 7 weken na de bevalling

€ 200,–

BVW 3.3.302 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo.1.6 BVR jo. 20.02 RosR 1995.

Als gezagvoerder een zeeschip laten varen op de binnenwateren zonder:

  

dat er zich aan boord een persoon bevindt die houder is van een groot patent

€ 500,–

BVW 3.3.303 R

na een vaartijd van ten hoogste 14 uren per tijdvak van 24 uren de patenthouder is vervangen door een ander persoon die in het bezit is van een groot patent

€ 750,–

BVW 3.3.304 R

dat de voorgeschreven minimumbemanning volgens exploitatiewijze B aan boord is

€ 500,–

BVW 3.3.305 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 1.6 BVR jo. 20.02 RosR 1995.

Als werkgever een zeeschip laten varen op de binnenwateren zonder:

  

dat er zich aan boord een persoon bevindt die houder is van een groot patent

€ 1000,–

BVW 3.3.306 R

na een vaartijd van ten hoogste 14 uren per tijdvak van 24 uren de houder van het groot vaarbewijs is vervangen door een ander persoon die in het bezit is van een groot patent

€ 1500,–

BVW 3.3.307 R

dat de voorgeschreven minimumbemanning volgens exploitatiewijze B aan boord is

€ 1000,–

BVW 3.3.308 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.04 lid 2 RosR 1995.

Als gezagvoerder niet vaststellen dat elk lid van de bemanning in het bezit is van een persoonlijk dienstboekje (deskundigheid bemanning controleren)

€ 360,–

BVW 3.3.309 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.04 lid 2 RosR 1995.

Als werkgever niet vaststellen dat elk lid van de bemanning in het bezit is van een persoonlijk dienstboekje (deskundigheid bemanning controleren)

€ 720,–

BVW 3.3.310 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 22 lid 4 BVW jo. paragraaf 5 van hoofdstuk 5 BVR

Als gezagvoerder de in de vrijstelling opgenomen voorschriften of beperkingen niet naleven

€ 500,–

BVW 3.3.311 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo 22 lid 4 BVW jo. paragraaf 5 van hoofdstuk 5 BVR

Als werkgever de in de vrijstelling opgenomen voorschriften of beperkingen niet naleven

€ 1000,–

BVW 3.3.312 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 8 onder b BVW jo. 22 lid 4 BVW jo. paragraaf 5 van hoofdstuk 5 BVR

Als bemanningslid de in de vrijstelling opgenomen voorschriften of beperkingen niet naleven

€ 250,–

BVW 3.3.313 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder c BVW jo. 22 lid 5 BVW

Als gezagvoerder de in de ontheffing opgenomen voorschriften of beperkingen niet naleven

€ 500,–

BVW 3.3.314 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder c BVW jo. 22 lid 5 BVW

Als werkgever de in de ontheffing opgenomen voorschriften of beperkingen niet naleven

€ 1000,–

BVW 3.3.315 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 8 onder b BVW jo. 22 lid 5 BVW

Als bemanningslid de in de ontheffing opgenomen voorschriften of beperkingen niet naleven

€ 250,–

BVW 3.3.316 R

23 lid 1 BVW jo. 27 lid 2 BVB jo. 28 BVB

Als gezagvoerder een binnenschip gebruiken zonder dat een bemanningslid over een geldige geneeskundige verklaring beschikt:

  

Iedere 5 jaar (plus 13 weken) vanaf het bereiken van de leeftijd van 50 jaar tot de leeftijd van 65 jaar

€ 250,–

BVW 3.3.317 R

Ieder jaar vanaf het bereiken van de leeftijd van 65 jaar

€ 250,–

BVW 3.3.318 R

23 lid 1 BVW jo. 27 lid 2 BVB jo 28 BVB

Als werkgever een binnenschip gebruiken zonder dat een bemanningslid over een geldige geneeskundige verklaring beschikt:

  

Iedere 5 jaar (plus 13 weken) vanaf het bereiken van de leeftijd van 50 jaar tot de leeftijd van 65 jaar

€ 500,–

BVW 3.3.319 R

Ieder jaar vanaf het bereiken van de leeftijd van 65 jaar

€ 500,–

BVW 3.3.320 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.06 lid 1 RosR 1995

Als gezagvoerder nalaten dat bij exploitatiewijze A1 ieder bemanningslid de volledige rusttijd in acht heeft genomen:

  

Bij een tekort van 1 tot 2 uur

€ 150,–

BVW 3.3.321 R

Bij een tekort van 2 tot 3 uur

€ 300,–

BVW 3.3.322 R

Bij een tekort van 3 tot 4 uur

€ 450,–

BVW 3.3.323 R

Bij een tekort van 4 tot 5 uur

€ 600,–

BVW 3.3.324 R

Bij een tekort van 5 tot 6 uur

€ 750,–

BVW 3.3.325 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder b BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.06 lid 1 RosR 1995

Als werkgever nalaten dat bij exploitatiewijze A1 ieder bemanningslid de volledige rusttijd in acht heeft genomen:

  

Bij een tekort van 1 tot 2 uur

€ 300,–

BVW 3.3.326 R

Bij een tekort van 2 tot 3 uur

€ 600,–

BVW 3.3.327 R

Bij een tekort van 3 tot 4 uur

€ 900,–

BVW 3.3.328 R

Bij een tekort van 4 tot 5 uur

€ 1200,–

BVW 3.3.329 R

Bij een tekort van 5 tot 6 uur

€ 1500,–

BVW 3.3.330 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 8 onder a BVW jo 1.6 BVR jo. 23.06 lid 1 RosR 1995

Als bemanningslid nalaten dat bij exploitatiewijze A1 de volledige rusttijd in acht wordt genomen:

  

Bij een tekort van 1 tot 2 uur

€ 75,–

BVW 3.3.331 R

Bij een tekort van 2 tot 3 uur

€ 150,–

BVW 3.3.332 R

Bij een tekort van 3 tot 4 uur

€ 225,–

BVW 3.3.333 R

Bij een tekort van 4 tot 5 uur

€ 300,–

BVW 3.3.334 R

Bij een tekort van 5 tot 6 uur

€ 375,–

BVW 3.3.335 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder b BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.06 lid 1 RosR 1995

Als gezagvoerder nalaten dat bij exploitatiewijze A2 ieder bemanningslid de volledige rusttijd in acht heeft genomen:

  

Bij een tekort van 1 tot 2 uur

€ 150,–

BVW 3.3.337 R

Bij een tekort van 2 tot 3 uur

€ 300,–

BVW 3.3.338 R

Bij een tekort van 3 tot 4 uur

€ 450,–

BVW 3.3.339 R

Bij een tekort van 4 tot 5 uur

€ 600,–

BVW 3.3.340 R

Bij een tekort van 5 tot 6 uur

€ 750,–

BVW 3.3.341 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.06 lid 1 RosR 1995

Als werkgever nalaten dat bij exploitatiewijze A2 ieder bemanningslid de volledige rusttijd in acht heeft genomen:

  

Bij een tekort van 1 tot 2 uur

€ 300,–

BVW 3.3.342 R

Bij een tekort van 2 tot 3 uur

€ 600,–

BVW 3.3.343 R

Bij een tekort van 3 tot 4 uur

€ 900,–

BVW 3.3.344 R

Bij een tekort van 4 tot 5 uur

€ 1200,–

BVW 3.3.345 R

Bij een tekort van 5 tot 6 uur

€ 1500,-

BVW 3.3.346 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.06 lid 1 RosR 1995

Als gezagvoerder nalaten dat bij exploitatiewijze B ieder bemanningslid de volledige rusttijd in acht heeft genomen:

  

Bij een tekort van 1 tot 2 uur

€ 150,–

BVW 3.3.347 R

Bij een tekort van 2 tot 3 uur

€ 300,–

BVW 3.3.348 R

Bij een tekort van 3 tot 4 uur

€ 450,–

BVW 3.3.349 R

Bij een tekort van 4 tot 5 uur

€ 600,–

BVW 3.3.350 R

Bij een tekort van 5 tot 6 uur

€ 750,–

BVW 3.3.351 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.06 lid 1 RosR 1995

Als werkgever nalaten dat bij exploitatiewijze B ieder bemanningslid de volledige rusttijd in acht heeft genomen:

  

Bij een tekort van 1 tot 2 uur

€ 300,–

BVW 3.3.352 R

Bij een tekort van 2 tot 3 uur

€ 600,–

BVW 3.3.353 R

Bij een tekort van 3 tot 4 uur

€ 900,–

BVW 3.3.354 R

Bij een tekort van 4 tot 5 uur

€ 1200,–

BVW 3.3.355 R

Bij een tekort van 5 tot 6 uur

€ 1500,–

BVW 3.3.356 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.14 RosR 1995

Als gezagvoerder niet voldoen aan de door de Commissie van Deskundige vastgestelde minimumbemanning op overige vaartuigen anders dan de in artikel 23.10 t/m 23.12 genoemde binnenschepen:

  

Bij het ontbreken van 1 bemanningslid

€ 300,–

BVW 3.3.357 R

Bij het ontbreken van 2 bemanningsleden

€ 600,–

BVW 3.3.358 R

Bij het ontbreken van 3 bemanningsleden

€ 900,–

BVW 3.3.359 R

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.14 RosR 1995

Als werkgever niet voldoen aan de door de Commissie van Deskundige vastgestelde minimumbemanning op overige vaartuigen anders dan de in artikel 23.10 t/m 23.12 genoemde binnenschepen:

  

Bij het ontbreken van 1 bemanningslid

€ 600,–

BVW 3.3.360 R

Bij het ontbreken van 2 bemanningsleden

€ 1200,–

BVW 3.3.361 R

Bij het ontbreken van 3 bemanningsleden

€ 1800,–

BVW 3.3.362 R

 

Rijn, Waal en Lek

Hoofdstuk 4 paragraaf 1 BVW: Scheepsnummer

  

36 lid 4 BVW jo. 36 lid 2 onder a BVW

Als eigenaar van een binnenschip niet binnen 2 weken na toekenning en kennisgeving van het scheepsnummer, dit scheepsnummer op het binnenschip aanbrengen

€ 150,-

BVW 4.1.001 R

36 lid 4 BVW jo. 36 lid 2 onder b BVW

Als eigenaar niet binnen 2 weken kennis geven aan de minister van zodanige wijzigingen in omstandigheden van een binnenschip, die aanleiding geven tot wijziging van het scheepsnummer

€ 1.250,–

BVW 4.1.002 R

36 lid 4 BVW jo. 30 lid 2 BVB gelet op 9.1 BVR

Als eigenaar het registratienummer niet op het binnenschip aanbrengen overeenkomstig artikel 9.1 BVR

€ 150,–

BVW 4.1.003 R

 

Rijn, Waal en Lek

Hoofdstuk 4 paragraaf 2 BVW: Gegevensverstrekking

  

37 lid 2 BVW jo. 31 BVB jo. 1.6 BVR jo. 1.7 BVR jo. 23.04 lid 5 RosR 1995

Als schipper zijn bekwaamheid aan boord niet kunnen aantonen door middel van een patent overeenkomstig het Patentreglement Rijn

€ 300,–

BVW 4.2.001 R

Als werkgever de bekwaamheid van de schipper aan boord niet kunnen aantonen door middel van een patent overeenkomstig het Patentreglement Rijn

€ 600,–

BVW 4.2.002 R

Als bemanningslid zijn bekwaamheid aan boord niet kunnen aantonen door middel van het dienstboekje dan wel een patent overeenkomstig het Patentreglement Rijn

€ 150,–

BVW 4.2.003 R

37 lid 2 BVW jo. 31 BVB jo. 1.6 BVR jo. 1.7 BVR jo. 23.05 lid 2 RosR 1995

Als gezagvoerder bij de wekelijkse verlenging van de vaartijd tot ten hoogste 16 uur in de exploitatiewijze A1 deze verlenging niet kunnen aantonen met de registraties van een goed functionerende tachograaf

€ 400,–

BVW 4.2.008 R

37 lid 2 BVW jo. 31 BVB jo. 1.6 BVR jo. 1.7 BVR jo. 23.05 lid 2 RosR 1995

Als werkgever bij de wekelijkse verlenging van de vaartijd tot ten hoogste 16 uur in de exploitatiewijze A1 deze verlenging niet kunnen aantonen met de registraties van een goed functionerende tachograaf

€ 800,–

BVW 4.2.009 R

37 lid 2 BVW jo. 31 BVB jo. 1.6 BVR jo. 1.7 BVR jo. 23.07 lid 7 RosR 1995

Als gezagvoerder bij wisseling van exploitatiewijze niet de rusttijd van 8 onderscheidenlijk 6 uren kunnen aantonen met een verklaring als bedoeld in bijlage K van RosR 1995 of met een kopie van de pagina met aantekeningen van de vaar- onderscheidenlijk rusttijden uit het vaartijdenboek van het schip, waarop de laatste reis van het bemanningslid heeft plaatsgevonden

€ 625,–

BVW 4.2.010 R

37 lid 2 BVW jo. 31 BVB jo. 1.6 BVR jo. 1.7 BVR jo. 23.07 lid 7 RosR 1995

Als werkgever bij wisseling van exploitatiewijze niet de rusttijd van 8 onderscheidenlijk 6 uren kunnen aantonen met een verklaring als bedoeld in bijlage K van RosR 1995 of met een kopie van de pagina met aantekeningen van de vaar- onderscheidenlijk rusttijden uit het vaartijdenboek van het schip, waarop de laatste reis van het bemanningslid heeft plaatsgevonden

€ 1250,–

BVW 4.2.011 R

37 lid 2 BVW jo. 31 BVB jo. 1.6 BVR jo. 1.7 BVR jo. 23.04 lid 2 onder a en b RosR 1995

Als houder het persoonlijke dienstboekje niet bij de eerste indiensttreding overhandigen aan de schipper

€ 150,–

BVW 4.2.012 R

Als houder niet telkens binnen een periode van 12 maanden het persoonlijke dienstboekje overleggen aan en niet laten afstempelen door een plaatselijke bevoegde autoriteit

€ 125,–

BVW 4.2.013 R

37 lid 2 BVW jo. 31 BVB jo. artikel 1.6 BVR jo. 1.7 BVR jo. 23.04 lid 3 RosR 1995

Als gezagvoerder het dienstboekje niet regelmatig invullen

€ 125,–

BVW 4.2.014 R

Als gezagvoerder het dienstboekje niet in het stuurhuis bewaren

€ 60,–

BVW 4.2.015 R

Als gezagvoerder het dienstboekje niet op verzoek onverwijld teruggeven aan de houder

€ 150,–

BVW 4.2.016 R

37 lid 2 BVW jo. 31 BVB jo. artikel 1.6 BVR jo. 1.7 BVR jo. 23.04 lid 3 RosR 1995

Als werkgever het dienstboekje niet regelmatig invullen

€ 250,–

BVW 4.2.017 R

Als werkgever het dienstboekje niet in het stuurhuis bewaren

€ 120,–

BVW 4.2.018 R

Als werkgever het dienstboekje niet op verzoek onverwijld teruggeven aan de houder

€ 300,–

BVW 4.2.019 R

37 lid 2 BVW jo. 31 BVB jo. 1.6 BVR jo. 1.7 BVR jo. 23.08 lid 1 RosR 1995

Als gezagvoerder het vaartijdenboek niet aanwezig hebben in de stuurhut

€ 450,–

BVW 4.2.020 R

Als gezagvoerder de exploitatiewijze niet op iedere bladzijde van het vaartijdenboek te hebben aangetekend

€ 100,–

BVW 4.2.021 R

Als gezagvoerder zodra de vaart begint, dan wel de vaart wordt voorgezet, de gegevens van kolom 1, 2, 3 en 4 in het vaartijdenboek niet hebben aangetekend:

Over een periode van 1 dag

€ 270,–

BVW 4.2.022 R

Over een periode van 2 dag

€ 400,–

BVW 4.2.023 R

Over een periode van 3 dag

€ 600,–

BVW 4.2.024 R

Over een periode van 4 dagen of meer

€ 800,–

BVW 4.2.025 R

Als gezagvoerder zodra de vaart wordt onderbroken, dan wel wordt beëindigd, de gegevens van kolom 1, 5, 6 en 7 in het vaartijdenboek niet hebben aangetekend:

Over een periode van 1 dag

€ 270,–

BVW 4.2.026 R

Over een periode van 2 dag

€ 400,–

BVW 4.2.027 R

Over een periode van 3 dag

€ 600,–

BVW 4.2.028 R

Over een periode van 4 dagen of meer

€ 800,–

BVW 4.2.029 R

Als gezagvoerder bij het voor de eerste keer aan boord komen van de bemanning en bij verandering van samenstelling van de bemanning kolom 8 van het vaartijdenboek niet hebben ingevuld

€ 200,–

BVW 4.2.030 R

Als gezagvoerder voor 08.00 uur de volgende dag de rusttijden in kolom 9 t/m 11 van het vaartijdenboek niet hebben ingevuld:

(Exploitatiewijze B schema voldoende)

Over een periode van 1 dag

€ 270,–

BVW 4.2.031 R

Over een periode van 2 dag

€ 400,–

BVW 4.2.032 R

Over een periode van 3 dag

€ 600,–

BVW 4.2.033 R

Over een periode van 4 dagen of meer

€ 800,–

BVW 4.2.034 R

Als gezagvoerder bij wisseling van bemanning telkens het tijdstip van aan en van boord gaan niet vermelden in kolom 12 en 13 van het vaartijdenboek

€100,–

BVW 4.2.035 R

Als gezagvoerder na wisseling van exploitatiewijze de noodzakelijke aantekeningen in het vaartijdenboek niet op een nieuwe bladzijde hebben aangebracht

€ 50,–

BVW 4.2.036 R

37 lid 2 BVW jo. 31 BVB jo. 1.6 BVR jo. 1.7 BVR jo. 23.08 lid 1 RosR 1995

Als werkgever het vaartijdenboek niet aanwezig hebben in de stuurhut

€ 900,–

BVW 4.2.037 R

Als werkgever de exploitatiewijze niet op iedere bladzijde van het vaartijdenboek te hebben aangetekend

€ 200,–

BVW 4.2.038 R

Als werkgever zodra de vaart begint, dan wel de vaart wordt voorgezet, de gegevens van kolom 1, 2, 3 en 4 in het vaartijdenboek niet hebben aangetekend:

Over een periode van 1 dag

€ 520,–

BVW 4.2.039 R

Over een periode van 2 dag

€ 800,–

BVW 4.2.040 R

Over een periode van 3 dag

€ 1200,–

BVW 4.2.041 R

Over een periode van 4 dagen of meer

€ 1600,–

BVW 4.2.042 R

Als werkgever zodra de vaart wordt onderbroken, dan wel wordt beëindigd, de gegevens van kolom 1, 5, 6 en 7 in het vaartijdenboek niet hebben aangetekend:

Over een periode van 1 dag

€ 520,–

BVW 4.2.043 R

Over een periode van 2 dag

€ 800,–

BVW 4.2.044 R

Over een periode van 3 dag

€ 1200,–

BVW 4.2.045 R

Over een periode van 4 dagen of meer

€ 1600,–

BVW 4.2.046 R

Als werkgever bij het voor de eerste keer aan boord komen van de bemanning en bij verandering van samenstelling van de bemanning kolom 8 van het vaartijdenboek niet hebben ingevuld

€ 400,–

BVW 4.2.047 R

Als werkgever voor 08.00 uur de volgende dag de rusttijden in kolom 9 t/m 11 van het vaartijdenboek niet hebben ingevuld:

(Exploitatiewijze B schema voldoende)

Over een periode van 1 dag

€ 520,–

BVW 4.2.048 R

Over een periode van 2 dag

€ 800,–

BVW 4.2.049 R

Over een periode van 3 dag

€ 1200,–

BVW 4.2.050 R

Over een periode van 4 dagen of meer

€ 1600,–

BVW 4.2.051 R

Als werkgever bij wisseling van bemanning telkens het tijdstip van aan en van boord gaan niet vermelden in kolom 12 en 13 van het vaartijdenboek

€ 200,–

BVW 4.2.052 R

Als werkgever na wisseling van exploitatiewijze de noodzakelijke aantekeningen in het vaartijdenboek niet op een nieuwe bladzijde hebben aangebracht

€ 100,–

BVW 4.2.053 R

37 lid 2 BVW jo. 31 BVB jo. 1.6 BVR jo. 1.7 BVR jo. 23.08 lid 2 RosR 1995

Als exploitant het vaartijdenboek niet binnen 30 dagen ongeldig laten verklaren na afgifte van een nieuw vaartijdenboek

€ 50,–

BVW 4.2.054 R

37 lid 2 BVW jo. 31 BVB jo. 1.6 BVR jo. 1.7 BVR jo. 23.08 lid 3 RosR 1995

Als gezagvoerder het ongeldig verklaard vaartijdenboek niet gedurende 6 maanden na de laatste aantekening aan boord bewaren

€ 270,–

BVW 4.2.055 R

37 lid 2 BVW jo. 31 BVB jo. 1.6 BVR jo. 1.7 BVR jo. 23.08 lid 3 RosR 1995

Als werkgever het ongeldig verklaard vaartijdenboek niet gedurende 6 maanden na de laatste aantekening aan boord bewaren

€ 540,–

BVW 4.2.056 R

37 lid 2 BVW jo. 31 BVB jo. 1.6 BVR jo. 23.08 lid 6 RosR 1995

Een binnenschip gebruiken zonder dat bij aflossing of versterking van bemanning voor ieder nieuw bemanningslid een verklaring als bedoeld in bijlage K van het RosR 1995 of een kopie van de pagina met aantekeningen van de vaar- onderscheidenlijk rusttijden uit het vaartijdenboek van het schip, waarop de laatste reis van het bemanningslid heeft plaatsgevonden voorhanden hebben

€ 500,–

BVW 4.2.057 R

37 lid 2 BVW jo. 31 BVB jo. 1.6 BVR jo. 23.08 lid 6 RosR 1995

Een binnenschip doen gebruiken zonder dat bij aflossing of versterking van bemanning voor ieder nieuw bemanningslid een verklaring als bedoeld in bijlage K van het RosR 1995 of een kopie van de pagina met aantekeningen van de vaar- onderscheidenlijk rusttijden uit het vaartijdenboek van het schip, waarop de laatste reis van het bemanningslid heeft plaatsgevonden voorhanden hebben

€ 1000,–

BVW 4.2.058 R

37 lid 2 BVW jo. 31 BVB jo. 1.8 BVR jo. Bijlage H onderdeel B. 6 RosR 1995

Een binnenschip gebruiken zonder dat de voorgeschreven tachograaf (A1 en A2) is voorzien van een (geldige) verklaring (attest) ( Geldigheidsduur 5 jaar)

€ 500,–

BVW 4.2.067 R

37 lid 2 BVW jo. 31 BVB jo. 1.8 BVR jo. Bijlage H onderdeel B. 6 RosR 1995

Een binnenschip doen gebruiken zonder dat de voorgeschreven tachograaf (A1 en A2) is voorzien van een (geldige) verklaring (attest). (geldigheidsduur 5 jaar)

€ 1000,–

BVW 4.2.068 R

37 lid 2 BVW jo. 31 BVB jo. 1.6 BVR jo.1.7 BVR jo. 23.08 lid 5 RosR 1995

Als gezagvoerder de registratie tachograaf niet gedurende ten minste 6 maanden na laatste registratie aan boord bewaren

€ 270,–

BVW 4.2.069 R

37 lid 2 BVW jo. 31 BVB jo. 1.6 BVR jo. 1.7 BVR jo. 23.08 lid 5 RosR 1995

Als werkgever de registratie tachograaf niet gedurende ten minste 6 maanden na laatste registratie aan boord bewaren

€ 540,–

BVW 4.2.070 R

 

Rijn, Waal en Lek

Hoofdstuk 5, paragraaf 1 BVW: Handhaving

  

43 lid 2 BVW jo. 2.7 BVR

Als houder er geen zorg voor dragen dat bij het vervoer van goederen het bewijs van vakbekwaamheid ten kantore van de eigenaar of exploitant van het binnenschip of aan de hand van de gegevens uit het handelsregister kan worden gecontroleerd

€ 625,–

BVW 5.1.001 R

43 lid 2 BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.08 lid 4 RosR 1995

Als gezagvoerder de verklaring afgifte vaartijdenboek niet aan boord bewaren dan wel niet op verzoek tonen

€ 75,–

BVW 5.1.002 R

43 lid 2 BVW jo. 1.6 BVR jo. 23.08 lid 4 RosR 1995

Als werkgever de verklaring afgifte vaartijdenboek niet aan boord bewaren dan wel niet op verzoek tonen

€ 150,–

BVW 5.1.003 R

43 lid 2 BVW jo. 1.8 BVR jo. Bijlage H onderdeel B. 7 RosR 1995

Als gezagvoerder bij wekelijkse vaartijdverlenging in de A1 en bij het varen in de bloktijd A1 en A2 de gebruiksaanwijzing van de tachograaf niet aan boord bewaren

€ 250,–

BVW 5.1.004 R

43 lid 2 BVW jo. 1.8 BVR jo. Bijlage H onderdeel B. 7 RosR 1995

Als werkgever bij wekelijkse vaartijdverlenging in de A1 en bij het varen in de bloktijd A1 en A2 de gebruiksaanwijzing van de tachograaf niet aan boord bewaren

€ 500,–

BVW 5.1.005 R

43 lid 2 BVW jo. 1.21 BVR

Er geen zorg voor dragen dat bij het bedrijfsmatig vervoer van goederen of personen met een binnenschip de Rijnvaartverklaring aan boord van het schip waarvoor deze is afgegeven aanwezig is

€ 150,–

BVW 5.1.006 R

Art. 46 lid 2 BVW jo. 46 lid 1 BVW

Als houder niet op eerste vordering behoorlijk ter inzage afgeven van de bij of krachtens de Binnenvaartwet vereiste document(en):

1 document

€ 60,–

BVW 5.1.010 R

2 documenten

€ 120,–

BVW 5.1.011 R

3 documenten

€ 180,–

BVW 5.1.012 R

4 documenten

€ 240,–

BVW 5.1.013 R

5 documenten

€ 300,–

BVW 5.1.014 R

6 documenten

€ 360,–

BVW 5.1.015 R

Bijlage 11.1 Tabel 1B. Overige wateren (niet-aktewateren)

Artikelen in: Binnenvaartwet (BVW) Binnenvaartbesluit (BVB) Binnenvaartregeling (BVR) Reglement onderzoek schepen op de Rijn 1995 (RosR 1995) Patentenreglement Rijn (PR)

Overtreding

Bestuurlijke boete

Feitcode

 

Hoofdstuk 2 BVW: Toegang tot de markt

  

5 lid 1 BVW jo. 2 lid 2 onder a BVB en 5 BVB jo. 8.1 BVR

Als eigenaar bedrijfsmatig vervoer van goederen of personen verrichten zonder dat het schip voorzien is van een (geldige) Rijnvaartverklaring.

€ 1250,–

BVW 2.0.001 O

5 lid 1 BVW jo. 2 lid 2 onder a BVB en 5 BVB jo. 8.1 BVR

Als exploitant bedrijfsmatig vervoer van goederen of personen verrichten zonder dat het schip voorzien is van een (geldige) Rijnvaartverklaring.

€ 1250,–

BVW 2.0.002 O

5 lid 1 BVW jo. 2 lid 2 onder b BVB en 5 BVB jo. 8.3 BVR

Als vervoersondernemer bedrijfsmatig vervoer van goederen of personen verrichten zonder dat het schip voorzien is van een (geldig) bewijs van toelating.

€ 1250,–

BVW 2.0.003 O

5 lid 1 BVW jo. 2 lid 2 onder c BVB jo. 8.4 BVR

Als vervoerder bedrijfsmatig vervoer van goederen of personen verrichten zonder dat het schip voorzien is van een geëigend document.

€ 625,–

BVW 2.0.004 O

6 lid 1 BVW jo. 2.2 BVR

Aan de onderneming die bedrijfsmatig goederenvervoer verricht (geen eigen vervoer) is geen persoon verbonden aan wie een bewijs van vakbekwaamheid is afgegeven.

€ 1250,–

BVW 2.0.005 O

6 lid 1 BVW

De aan de onderneming verbonden vakbekwame persoon geeft niet daadwerkelijk en bij voortduring leiding aan de vervoersactiviteit van die onderneming.

€ 1250,–

BVW 2.0.006 O

6 lid 6 BVW jo. 6 lid 2 BVW

Als onderneming handelen in strijd met de aan de vrijstelling verbonden voorschriften betreffende de vakbekwaamheid

€ 525,–

BVW 2.0.007 O

6 lid 6 BVW jo. 6 lid 5 BVW

Als onderneming handelen in strijd met de aan de ontheffing verbonden voorschriften betreffende de vakbekwaamheid

€ 525,–

BVW 2.0.008 O

 

Overige wateren

Hoofdstuk 3 paragraaf 1 BVW: Certificaat van Onderzoek

  

7 lid 1 BVW jo. 7 lid 2 BVW jo. 6 BVB

Een bij categorie aangewezen binnenschip gebruiken zonder het vereiste geldig certificaat van onderzoek.

€ 1250,–

BVW 3.1.001 O

7 lid 1 BVW jo. 7 lid 2 BVW jo. 6 BVB

Een bij categorie aangewezen binnenschip doen gebruiken zonder het vereiste geldig certificaat van onderzoek.

€ 1250,–

BVW 3.1.002 O

Richtlijn 2006/87/EG

Technische eisen voor binnenschepen op de zone 2, 3 en 4 gelet op bijlage II van de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen en tot intrekking van Richtlijn 82/714/EEG van de Raad.

(let op bij het vaststellen van een beboetbaar feit op de NVO bepalingen genoemd in hoofdstuk 24a van deze Richtlijn)

8 lid 3 BVW jo. 3.2 lid 1 BVR jo. Bijlage II van Richtlijn 2006/87/EG

Een binnenvaartschip gebruiken in strijd met de technische voorschriften genoemd in Bijlage II van Richtlijn 2006/87/EG.

Max. € 500,–

BVW 3.1.003 O

8 lid 3 BVW jo. 3.2 lid 1 BVR jo. Bijlage II van Richtlijn 2006/87/EG

Een binnenvaartschip doen gebruiken in strijd met de technische voorschriften genoemd in Bijlage II van Richtlijn 2006/87/EG.

Max. € 1.000,–

BVW 3.1.004 O

Bijlage 3.1 Binnenvaartregeling

Aanvullende voorschriften voor passagiersschepen op de zone 2 als bedoeld in artikel 3.3 van de Binnenvaartregeling.

8 lid 3 BVW jo. 3.3 BVR jo. bijlage 3.1 BVR

Een passagiersschip gebruiken op de zone 2 in strijd met de technische voorschriften genoemd in bijlage 3.1 BVR.

Max. € 500,–

BVW 3.1.005 O

8 lid 3 BVW jo. 3.3 BVR jo. bijlage 3.1 BVR

Een passagiersschip doen gebruiken op de zone 2 in strijd met de technische voorschriften genoemd in bijlage 3.1 BVR.

Max. € 1.000,–

BVW 3.1.006 O

Bijlage 3.2 Binnenvaartregeling

Technische eisen voor Amsterdamse dekschuiten als bedoeld in artikel 3.4, onderdeel a van de Binnenvaartregeling.

8 lid 3 BVW jo. 3.4 onderdeel a BVR jo. bijlage 3.2 BVR

Een Amsterdamse dekschuit gebruiken in strijd met de technische voorschriften genoemd in bijlage 3.2 BVR.

Max. € 250,–

BVW 3.1.007 O

8 lid 3 BVW jo. 3.4 onderdeel a BVR jo. bijlage 3.2 BVR

Een Amsterdamse dekschuit doen gebruiken in strijd met de technische voorschriften genoemd in bijlage 3.2 BVR.

Max. € 500,–

BVW 3.1.008 O

Bijlage 3.3 Binnenvaartregeling

Technische eisen voor rondvaartboten van het Amsterdamse grachtentype als bedoeld in artikel 3.4, onderdeel b van de Binnenvaartregeling.

8 lid 3 BVW jo. 3.4 onderdeel b BVR jo. bijlage 3.3 BVR

Een rondvaartboot van het Amsterdamse grachtentype gebruiken in strijd met de technische voorschriften genoemd in bijlage 3.3 BVR.

Max. € 500,–

BVW 3.1.009 O

8 lid 3 BVW jo. 3.4 onderdeel b BVR jo. bijlage 3.3 BVR

Een rondvaartboot van het Amsterdamse grachtentype doen gebruiken in strijd met de technische voorschriften genoemd in bijlage 3.3 BVR.

Max. € 1000,–

BVW 3.1.010 O

Bijlage 3.4 Binnenvaartregeling

Technische eisen voor open rondvaartboten als bedoeld in artikel 3.4, onderdeel c van de Binnenvaartregeling.

8 lid 3 BVW jo. 3.4 onderdeel c BVR jo. bijlage 3.4 BVR

Een open rondvaartboot gebruiken in strijd met de technische voorschriften genoemd in bijlage 3.4 BVR.

Max. € 500,–

BVW 3.1.011 O

8 lid 3 BVW jo. 3.4 onderdeel c BVR jo. bijlage 3.4 BVR

Een open rondvaartboot doen gebruiken in strijd met de technische voorschriften genoemd in bijlage 3.4 BVR.

Max. € 1000,–

BVW 3.1.012 O

Bijlage 3.5 Binnenvaartregeling

Technische eisen voor skûtsjes als bedoeld in artikel 3.4, onderdeel d van de Binnenvaartregeling.

8 lid 3 BVW jo. 3.4 onderdeel d BVR jo. bijlage 3.5 BVR

Een skûtsjegebruiken in strijd met de technische voorschriften genoemd in bijlage 3.5 BVR.

Max. € 500,–

BVW 3.1.013 O

8 lid 3 BVW jo. 3.4 onderdeel d BVR jo. bijlage 3.5 BVR

Een skûtsje doen gebruiken in strijd met de technische voorschriften genoemd in bijlage 3.5 BVR.

Max. € 1000,–

BVW 3.1.014 O

Bijlage 3.6 Binnenvaartregeling

Technische eisen voor veerponten als bedoeld in artikel 3.4, onderdeel e van de Binnenvaartregeling.

8 lid 3 BVW jo. 3.4 onderdeel e BVR jo. bijlage 3.6 BVR

Een veerpont gebruiken in strijd met de technische voorschriften genoemd in bijlage 3.6 BVR.

Max. € 500,–

BVW 3.1.015 O

8 lid 3 BVW jo. 3.4 onderdeel e BVR jo. bijlage 3.6 BVR

Een veerpont doen gebruiken in strijd met de technische voorschriften genoemd in bijlage 3.6 BVR.

Max. € 1000,–

BVW 3.1.016 O

Bijlage 3.7 Binnenvaartregeling

Technische eisen voor veerboten als bedoeld in artikel 3.4, onderdeel f van de Binnenvaartregeling.

8 lid 3 BVW jo. 3.4 onderdeel f BVR jo. bijlage 3.7 BVR

Een veerboot gebruiken in strijd met de technische voorschriften genoemd in bijlage 3.7 BVR.

Max. € 500,–

BVW 3.1.017 O

8 lid 3 BVW jo. 3.4 onderdeel f BVR jo. bijlage 3.7 BVR

Een veeboot doen gebruiken in strijd met de technische voorschriften genoemd in bijlage 3.7 BVR.

Max. € 1000,–

BVW 3.1.018 O

Bijlage 3.8 Binnenvaartregeling

Technische eisen voor bunkerstations als bedoeld in artikel 3.4, onderdeel g van de Binnenvaartregeling.

8 lid 3 BVW jo. 3.4 onderdeel g BVR jo. bijlage 3.8 BVR

Een bunkerstation gebruiken in strijd met de technische voorschriften genoemd in bijlage 3.8 BVR.

Max. € 500,–

BVW 3.1.019 O

8 lid 3 BVW jo. 3.4 onderdeel g BVR jo. bijlage 3.8 BVR

Een bunkerstation doen gebruiken in strijd met de technische voorschriften genoemd in bijlage 3.8 BVR.

Max. € 1000,–

BVW 3.1.020 O

Bijlage 3.9 Binnenvaartregeling

Technische eisen voor patrouillevaartuigen als bedoeld in artikel 3.4, onderdeel h van de Binnenvaartregeling.

8 lid 3 BVW jo. 3.4 onderdeel h BVR jo. bijlage 3.9 BVR

Een patrouillevaartuig gebruiken in strijd met de technische voorschriften genoemd in bijlage 3.9 BVR.

Max. € 500,–

BVW 3.1.021 O

8 lid 3 BVW jo. 3.4 onderdeel h BVR jo. bijlage 3.9 BVR

Een patrouillevaartuig doen gebruiken in strijd met de technische voorschriften genoemd in bijlage 3.9 BVR.

Max. € 1000,–

BVW 3.1.022 O

Richtlijn 2006/87/EG

Technische eisen voor binnenschepen op de zone R gelet op bijlage II van de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen en tot intrekking van Richtlijn 82/714/EEG van de Raad.

(let op bij het vaststellen van een beboetbaar feit op de NVO bepalingen genoemd in hoofdstuk 24 van deze Richtlijn)

8 lid 3 BVW jo. 3.5 lid 1 BVR jo. Bijlage II van Richtlijn 2006/87/EG

Een binnenvaartschip gebruiken in strijd met de technische voorschriften genoemd in Bijlage II van Richtlijn 2006/87/EG.

Max. € 500,–

BVW 3.1.023 O

8 lid 3 BVW jo. 3.5 lid 1 BVR jo. Bijlage II van Richtlijn 2006/87/EG

Een binnenvaartschip doen gebruiken in strijd met de technische voorschriften genoemd in Bijlage II van Richtlijn 2006/87/EG.

Max. € 1.000,–

BVW 3.1.024 O

10 lid 2 BVW

Binnenschip gebruiken in strijd met de voorschriften opgenomen in het certificaat van onderzoek.

Max. € 500,–

BVW 3.1.025 O

10 lid 2 BVW

Binnenschip doen gebruiken in strijd met de voorschriften opgenomen in het certificaat van onderzoek.

Max. € 1000,–

BVW 3.1.026 O

Artikel 11 BVW

Als eigenaar een binnenschip gebruiken zonder dat Onze Minister of de bevoegde autoriteit onverwijld in kennis is gesteld van een belangrijke schade en herstel daarvan of verbouwing en andere ingrijpende wijzigingen of overgang van eigendom.

€ 250,–

BVW 3.1.027 O

Artikel 11 BVW

Als gezagvoerder een binnenschip gebruiken zonder dat Onze Minister of de bevoegde autoriteit onverwijld in kennis is gesteld van een belangrijke schade en herstel daarvan of verbouwing en andere ingrijpende wijzigingen of overgang van eigendom.

€ 250,–

BVW 3.1.028 O

Artikel 12 BVW

Een binnenschip gebruiken waarvan de toestand, het gebruik en de uitrusting niet in overeenstemming zijn met hetgeen is vastgelegd in het certificaat van onderzoek.

Max. € 500,–

BVW 3.1.029 O

Artikel 12 BVW

Een binnenschip doen gebruiken waarvan de toestand, het gebruik en de uitrusting niet in overeenstemming zijn met hetgeen is vastgelegd in het certificaat van onderzoek.

Max. € 1000,–

BVW 3.1.030 O

Artikel 13 lid 4 BVW

Een binnenschip gebruiken in strijd met de voorschriften die aan een vrijstelling of ontheffing m.b.t. de technische eisen zijn verbonden.

€ 500,–

BVW 3.1.031 O

Artikel 13 lid 4 BVW

Een binnenschip doen gebruiken in strijd met de voorschriften die aan een vrijstelling of ontheffing m.b.t. de technische eisen zijn verbonden.

€ 1000,–

BVW 3.1.032 O

 

Overige wateren

Hoofdstuk 3 paragraaf 2 BVW: Scheepsmeting

  

21 lid 1 BVW jo. 4.16 BVR

Een binnenschip gebruiken zonder geldige meetbrief.

€ 500,–

BVW 3.2.001 O

21 lid 1 BVW jo. 4.16 BVR

Een binnenschip doen gebruiken zonder geldige meetbrief.

€ 1000,–

BVW 3.2.002 O

 

Overige wateren

Hoofdstuk 3 paragraaf 3 BVW: Bemanning

  

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.4 lid 1 BVR jo. 23.05 lid 2 RosR 1995

Als gezagvoerder bij de exploitatiewijze A1 de vaartijd meer dan één maal per week verlengen tot 16 uur.

€ 500,–

BVW 3.3.001 O

22 lid 9 BVW jo 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.4 lid 1 BVR jo. 23.05 lid 2 RosR 1995

Als werkgever bij de exploitatiewijze A1 de vaartijd meer dan één maal per week verlengen tot 16 uur.

€ 1000,–

BVW 3.3.002 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder b BVW jo. 5.4 lid 1 BVR jo. 23.05 lid 3 RosR 1995

Als gezagvoerder nalaten dat in de exploitatiewijze A1 de vaart tussen 22.00 uur en 06.00 uur wordt onderbroken zonder dat een goedgekeurde tachograaf aanwezig is die in bedrijf is vanaf het begin van de laatste ononderbroken rusttijd van 8 uur:

  

Bij een periode van 1 tot 2 uur.

€ 120,–

BVW 3.3.003 O

Bij een periode van 2 tot 3 uur.

€ 180,–

BVW 3.3.004 O

Bij een periode van 3 tot 4 uur.

€ 270,–

BVW 3.3.005 O

Bij een periode van 4 tot 5 uur.

€ 400,–

BVW 3.3.006 O

Bij een periode van 5 tot 6 uur.

€ 600,–

BVW 3.3.007 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder b BVW jo. 5.4 lid 1 BVR jo. 23.05 lid 3 RosR 1995

Als werkgever nalaten dat in de exploitatiewijze A1 de vaart tussen 22.00 uur en 06.00 uur wordt onderbroken zonder dat een goedgekeurde tachograaf aanwezig is die in bedrijf is vanaf het begin van de laatste ononderbroken rusttijd van 8 uur:

  

Bij een periode van 1 tot 2 uur.

€ 240,–

BVW 3.3.008 O

Bij een periode van 2 tot 3 uur.

€ 360,–

BVW 3.3.009 O

Bij een periode van 3 tot 4 uur.

€ 540,–

BVW 3.3.010 O

Bij een periode van 4 tot 5 uur.

€ 800,–

BVW 3.3.011 O

Bij een periode van 5 tot 6 uur.

€ 1200,–

BVW 3.3.012 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 8 onder a BVW jo. 5.4 lid 1 BVR jo. 23.05 lid 3 RosR 1995

Als bemanningslid nalaten dat in de exploitatiewijze A1 de vaart tussen 22.00 uur en 06.00 uur wordt onderbroken zonder dat een goedgekeurde tachograaf aanwezig is die in bedrijf is vanaf het begin van de laatste ononderbroken rusttijd van 8 uur:

  

Bij een periode van 1 tot 2 uur.

€ 60,–

BVW 3.3.013 O

Bij een periode van 2 tot 3 uur.

€ 90,–

BVW 3.3.014 O

Bij een periode van 3 tot 4 uur.

€ 135,–

BVW 3.3.015 O

Bij een periode van 4 tot 5 uur.

€ 200,–

BVW 3.3.016 O

Bij een periode van 5 tot 6 uur.

€ 300,–

BVW 3.3.017 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder b BVW jo. 5.4 lid 1 BVR jo. 23.05 lid 3 RosR 1995

Als gezagvoerder nalaten dat in de exploitatiewijze A2 de vaart tussen 23.00 uur en 05.00 uur wordt onderbroken zonder dat een goedgekeurde tachograaf aanwezig is die in bedrijf is vanaf het begin van de laatste ononderbroken rusttijd van 6 uur:

  

Bij een periode van 1 tot 2 uur.

€ 120,–

BVW 3.3.018 O

Bij een periode van 2 tot 3 uur.

€ 180,–

BVW 3.3.019 O

Bij een periode van 3 tot 4 uur.

€ 270,–

BVW 3.3.020 O

Bij een periode van 4 tot 5 uur.

€ 400,–

BVW 3.3.021 O

Bij een periode van 5 tot 6 uur.

€ 600,–

BVW 3.3.022 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder b BVW jo. 5.4 lid 1 BVR jo. 23.05 lid 3 RosR 1995

Als werkgever nalaten dat in de exploitatiewijze A2 de vaart tussen 23.00 uur en 05.00 uur wordt onderbroken zonder dat een goedgekeurde tachograaf aanwezig is die in bedrijf is vanaf het begin van de laatste ononderbroken rusttijd van 6 uur:

  

Bij een periode van 1 tot 2 uur.

€ 240,–

BVW 3.3.023 O

Bij een periode van 2 tot 3 uur.

€ 360,–

BVW 3.3.024 O

Bij een periode van 3 tot 4 uur.

€ 540,–

BVW 3.3.025 O

Bij een periode van 4 tot 5 uur.

€ 800,–

BVW 3.3.026 O

Bij een periode van 5 tot 6 uur.

€ 1200,–

BVW 3.3.027 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 8 onder a BVW jo. 5.4 lid 1 BVR jo. 23.05 lid 3 RosR 1995

Als bemanningslid nalaten dat in de exploitatiewijze A2 de vaart tussen 23.00 uur en 05.00 uur wordt onderbroken zonder dat een goedgekeurde tachograaf aanwezig is die in bedrijf is vanaf het begin van de laatste ononderbroken rusttijd van 6 uur:

  

Bij een periode van 1 tot 2 uur.

€ 60,–

BVW 3.3.028 O

Bij een periode van 2 tot 3 uur.

€ 90,–

BVW 3.3.029 O

Bij een periode van 3 tot 4 uur.

€ 135,–

BVW 3.3.030 O

Bij een periode van 4 tot 5 uur.

€ 200,–

BVW 3.3.031 O

Bij een periode van 5 tot 6 uur.

€ 300,–

BVW 3.3.032 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder b BVW jo. 5.5 BVR jo. 23.07 lid 2 onder b RosR 1995

Als gezagvoerder handelen in strijd met de wisseling van exploitatiewijze van A1 naar A2, waarbij niet direct voor de wisseling de voorgeschreven rusttijd van 8 uur, waarvan 6 uur buiten de vaartijd, in acht is genomen:

  

Bij een tekort van 1 tot 2 uur.

€ 120,–

BVW 3.3.033 O

Bij een tekort van 2 tot 3 uur.

€ 180,–

BVW 3.3.034 O

Bij een tekort van 3 tot 4 uur.

€ 270,–

BVW 3.3.035 O

Bij een tekort van 4 tot 5 uur.

€ 400,–

BVW 3.3.036 O

Bij een tekort van 5 tot 6 uur.

€ 600,–

BVW 3.3.037 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder b BVW jo. 5.5 BVR jo. 23.07 lid 2 onder b RosR 1995

Als werkgever handelen in strijd met de wisseling van exploitatiewijze van A1 naar A2, waarbij niet direct voor de wisseling de voorgeschreven rusttijd van 8 uur, waarvan 6 uur buiten de vaartijd, in acht is genomen:

  

Bij een tekort van 1 tot 2 uur.

€ 240,–

BVW 3.3.038 O

Bij een tekort van 2 tot 3 uur.

€ 360,–

BVW 3.3.039 O

Bij een tekort van 3 tot 4 uur.

€ 540,–

BVW 3.3.040 O

Bij een tekort van 4 tot 5 uur.

€ 800,–

BVW 3.3.041 O

Bij een tekort van 5 tot 6 uur.

€ 1200,–

BVW 3.3.042 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 8 onder a BVW jo. 5.5 BVR jo. 23.07 lid 2 onder b RosR 1995

Als bemanningslid handelen in strijd met de wisseling van exploitatiewijze van A1 naar A2, waarbij niet direct voor de wisseling de voorgeschreven rusttijd van 8 uur, waarvan 6 uur buiten de vaartijd, in acht is genomen:

  

Bij een tekort van 1 tot 2 uur.

€ 60,–

BVW 3.3.043 O

Bij een tekort van 2 tot 3 uur.

€ 90,–

BVW 3.3.044 O

Bij een tekort van 3 tot 4 uur.

€ 135,–

BVW 3.3.045 O

Bij een tekort van 4 tot 5 uur.

€ 200,–

BVW 3.3.046 O

Bij een tekort van 5 tot 6 uur.

€ 300,–

BVW 3.3.047 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder b BVW jo. 5.5 BVR jo. 23.07 lid 3 onder b RosR 1995

Als gezagvoerder handelen in strijd met de wisseling van exploitatiewijze van A2 naar A1, waarbij niet direct voor de wisseling de voorgeschreven ononderbroken rusttijd van 8 uur, buiten de vaartijd, in acht is genomen:

  

Bij een tekort van 1 tot 2 uur.

€ 120,–

BVW 3.3.048 O

Bij een tekort van 2 tot 3 uur.

€ 180,–

BVW 3.3.049 O

Bij een tekort van 3 tot 4 uur.

€ 270,–

BVW 3.3.050 O

Bij een tekort van 4 tot 5 uur.

€ 400,–

BVW 3.3.051 O

Bij een tekort van 5 tot 6 uur.

€ 600,–

BVW 3.3.052 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder b BVW jo. 5.5 BVR jo. 23.07 lid 3 onder b RosR 1995

Als werkgever handelen in strijd met de wisseling van exploitatiewijze van A2 naar A1, waarbij niet direct voor de wisseling de voorgeschreven ononderbroken rusttijd van 8 uur, buiten de vaartijd, in acht is genomen:

  

Bij een tekort van 1 tot 2 uur.

€ 240,–

BVW 3.3.053 O

Bij een tekort van 2 tot 3 uur.

€ 360,–

BVW 3.3.054 O

Bij een tekort van 3 tot 4 uur.

€ 540,–

BVW 3.3.055 O

Bij een tekort van 4 tot 5 uur.

€ 800,–

BVW 3.3.056 O

Bij een tekort van 5 tot 6 uur.

€ 1200,–

BVW 3.3.057 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 8 onder a BVW jo. 5.5 BVR jo. 23.07 lid 3 onder b RosR 1995

Als bemanningslid handelen in strijd met de wisseling van exploitatiewijze van A2 naar A1, waarbij niet direct voor de wisseling de voorgeschreven ononderbroken rusttijd van 8 uur, buiten de vaartijd, in acht is genomen:

  

Bij een tekort van 1 tot 2 uur.

€ 60,–

BVW 3.3.058 O

Bij een tekort van 2 tot 3 uur.

€ 90,–

BVW 3.3.059 O

Bij een tekort van 3 tot 4 uur.

€ 135,–

BVW 3.3.060 O

Bij een tekort van 4 tot 5 uur.

€ 200,–

BVW 3.3.061 O

Bij een tekort van 5 tot 6 uur.

€ 300,–

BVW 3.3.062 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder b BVW jo. 5.5 BVR jo. 23.07 lid 4 onder b RosR 1995

Als gezagvoerder handelen in strijd met de wisseling van exploitatiewijze van B naar A1 of A2, waarbij niet direct voor de wisseling de voorgeschreven rusttijd van 8 respectievelijk 6 uur, buiten de vaartijd, in acht is genomen:

  

Bij een tekort van 1 tot 2 uur.

€ 120,–

BVW 3.3.063 O

Bij een tekort van 2 tot 3 uur.

€ 180,–

BVW 3.3.064 O

Bij een tekort van 3 tot 4 uur.

€ 270,–

BVW 3.3.065 O

Bij een tekort van 4 tot 5 uur.

€ 400,–

BVW 3.3.066 O

Bij een tekort van 5 tot 6 uur.

€ 600,–

BVW 3.3.067 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder b BVW jo. 5.5 BVR jo. 23.07 lid 4 onder b RosR 1995

Als werkgever handelen in strijd met de wisseling van exploitatiewijze van B naar A1 of A2, waarbij niet direct voor de wisseling de voorgeschreven rusttijd van 8 respectievelijk 6 uur, buiten de vaartijd, in acht is genomen:

  

Bij een tekort van 1 tot 2 uur.

€ 240,–

BVW 3.3.068 O

Bij een tekort van 2 tot 3 uur.

€ 360,–

BVW 3.3.069 O

Bij een tekort van 3 tot 4 uur.

€ 540,–

BVW 3.3.070 O

Bij een tekort van 4 tot 5 uur.

€ 800,–

BVW 3.3.071 O

Bij een tekort van 5 tot 6 uur.

€ 1200,–

BVW 3.3.072 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 8 onder a BVW jo. 5.5 BVR jo. 23.07 lid 4 onder b RosR 1995

Als bemanningslid handelen in strijd met de wisseling van exploitatiewijze van B naar A1 of A2, waarbij niet direct voor de wisseling de voorgeschreven rusttijd van 8 respectievelijk 6 uur, buiten de vaartijd, in acht is genomen:

  

Bij een tekort van 1 tot 2 uur.

€ 60,–

BVW 3.3.073 O

Bij een tekort van 2 tot 3 uur.

€ 90,–

BVW 3.3.074 O

Bij een tekort van 3 tot 4 uur.

€ 135,–

BVW 3.3.075 O

Bij een tekort van 4 tot 5 uur.

€ 200,–

BVW 3.3.076 O

Bij een tekort van 5 tot 6 uur.

€ 300,–

BVW 3.3.077 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder b BVW jo. 5.5 BVR jo. 23.07 lid 5 onder b RosR 1995

Als gezagvoerder handelen in strijd met de wisseling van exploitatiewijze van A1 of A2 naar B, waarbij niet direct voor de wisseling de voorgeschreven rusttijd van 8 respectievelijk 6 uur, buiten de vaartijd, in acht is genomen:

  

Bij een tekort van 1 tot 2 uur.

€ 120,–

BVW 3.3.078 O

Bij een tekort van 2 tot 3 uur.

€ 180,–

BVW 3.3.0479 O

Bij een tekort van 3 tot 4 uur.

€ 270,–

BVW 3.3.080 O

Bij een tekort van 4 tot 5 uur.

€ 400,–

BVW 3.3.081 O

Bij een tekort van 5 tot 6 uur.

€ 600,–

BVW 3.3.082 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder b BVW jo. 5.5 BVR jo. 23.07 lid 5 onder b RosR 1995

Als werkgever handelen in strijd met de wisseling van exploitatiewijze van A1 of A2 naar B, waarbij niet direct voor de wisseling de voorgeschreven rusttijd van 8 respectievelijk 6 uur, buiten de vaartijd, in acht is genomen:

  

Bij een tekort van 1 tot 2 uur.

€ 240,–

BVW 3.3.083 O

Bij een tekort van 2 tot 3 uur.

€ 360,–

BVW 3.3.084 O

Bij een tekort van 3 tot 4 uur.

€ 540,–

BVW 3.3.085 O

Bij een tekort van 4 tot 5 uur.

€ 800,–

BVW 3.3.086 O

Bij een tekort van 5 tot 6 uur.

€ 1200,–

BVW 3.3.087 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 8 onder a BVW jo. 5.5 BVR jo. 23.07 lid 5 onder b RosR 1995

Als bemanningslid handelen in strijd met de wisseling van exploitatiewijze van A1 of A2 naar B, waarbij niet direct voor de wisseling de voorgeschreven rusttijd van 8 respectievelijk 6 uur, buiten de vaartijd, in acht is genomen:

  

Bij een tekort van 1 tot 2 uur.

€ 60,–

BVW 3.3.088 O

Bij een tekort van 2 tot 3 uur.

€ 90,–

BVW 3.3.089 O

Bij een tekort van 3 tot 4 uur.

€ 135,–

BVW 3.3.090 O

Bij een tekort van 4 tot 5 uur.

€ 200,–

BVW 3.3.091 O

Bij een tekort van 5 tot 6 uur.

€ 300,–

BVW 3.3.092 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.5 BVR jo. 23.07 lid 2 onder b RosR 1995

Als gezagvoerder handelen in strijd met de wisseling van exploitatiewijze van A1 naar A2, waarbij niet de voorgeschreven A2 versterking zich aan boord bevindt.

€ 500,–

BVW 3.3.093 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.5 BVR jo. 23.07 lid 2 onder b RosR 1995

Als werkgever handelen in strijd met de wisseling van exploitatiewijze van A1 naar A2, waarbij niet de voorgeschreven A2 versterking zich aan boord bevindt.

€ 1000,–

BVW 3.3.094 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.5 BVR jo. 23.07 lid 5 onder b RosR 1995

As gezagvoerder handelen in strijd met de wisseling van exploitatiewijze van A1 of A2 naar B, waarbij niet de voorgeschreven B versterking zich aan boord bevindt.

€ 500,–

BVW 3.3.095 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.5 BVR jo. 23.07 lid 5 onder b RosR 1995

As werkgever handelen in strijd met de wisseling van exploitatiewijze van A1 of A2 naar B, waarbij niet de voorgeschreven B versterking zich aan boord bevindt.

€ 1000,–

BVW 3.3.0696 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.8 en 5.6 lid 1 BVR jo. 23.10 lid 1 RosR 1995.

Als gezagvoerder nalaten om tijdens de vaart voortdurend de minimum bemanning aan boord te hebben op de in artikel 5.6 lid 1 BVR genoemde categorieën van schepen:

  

Bij een tekort van 1 schipper

€ 500,–

BVW 3.3.097 O

Bij een tekort van 2 schippers

€ 1000,–

BVW 3.3.098 O

Bij een tekort van 1 stuurman

€ 400,–

BVW 3.3.099 O

Bij een tekort van 1 stuurman met kwalificatie van schipper

€ 450,–

BVW 3.3.100 O

Bij een tekort van 1 matroos

€ 300,–

BVW 3.3.101 O

Bij een tekort van 2 matrozen

€ 600,–

BVW 3.3.102 O

Bij een tekort van 1 lichtmatroos/deksman

€ 250,–

BVW 3.3.103 O

Bij een tekort van 2 lichtmatrozen/deksmannen

€ 500,–

BVW 3.3.104 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.8 en 5.6 lid 1 BVR jo. 23.10 lid 1 RosR 1995.

Als werkgever nalaten om tijdens de vaart voortdurend de minimum bemanning aan boord te hebben op de in artikel 5.6 lid 1 BVR genoemde categorieën van schepen:

  

Bij een tekort van 1 schipper

€ 1000,–

BVW 3.3.105 O

Bij een tekort van 2 schippers

€ 2000,–

BVW 3.3.106 O

Bij een tekort van 1 stuurman

€ 800,–

BVW 3.3.107 O

Bij een tekort van 1 stuurman met kwalificatie van schipper

€ 900,–

BVW 3.3.108 O

Bij een tekort van 1 matroos

€ 600,–

BVW 3.3.109 O

Bij een tekort van 2 matrozen

€ 1200,–

BVW 3.3.110 O

Bij een tekort van 1 lichtmatroos/deksman

€ 500,–

BVW 3.3.111 O

Bij een tekort van 2 lichtmatrozen/deksmannen

€ 1000,–

BVW 3.3.112 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.8 en 5.6 lid 4 BVR jo. bijlage 5.1 BVR.

Als gezagvoerder nalaten om tijdens de vaart voortdurend de minimum bemanning aan boord te hebben op hechte samenstellen:

  

Bij een tekort van 1 schipper

€ 500,–

BVW 3.3.113 O

Bij een tekort van 2 schippers

€ 1000,–

BVW 3.3.114 O

Bij een tekort van 1 stuurman

€ 400,–

BVW 3.3.115 O

Bij een tekort van 1 stuurman met kwalificatie van schipper

€ 450,–

BVW 3.3.116 O

Bij een tekort van 1 machinist of 1 matroos motordrijver

€ 400,–

BVW 3.3.117 O

Bij een tekort van 1 volmatroos

€ 350,–

BVW 3.3.118 O

Bij een tekort van 1 matroos

€ 300,–

BVW 3.3.119 O

Bij een tekort van 2 matrozen

€ 600,–

BVW 3.3.120 O

Bij een tekort van 3 matrozen

€ 900,–

BVW 3.3.121 O

Bij een tekort van 1 lichtmatroos/deksman

€ 250,–

BVW 3.3.122 O

Bij een tekort van 2 lichtmatrozen/deksmannen

€ 500,–

BVW 3.3.123 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.8 en 5.6 lid 4 BVR jo. bijlage 5.1 BVR.

Als werkgever nalaten om tijdens de vaart voortdurend de minimum bemanning aan boord te hebben op hechte samenstellen:

  

Bij een tekort van 1 schipper

€ 1000,–

BVW 3.3.124 O

Bij een tekort van 2 schippers

€ 2000,–

BVW 3.3.125 O

Bij een tekort van 1 stuurman

€ 800,–

BVW 3.3.126 O

Bij een tekort van 1 stuurman met kwalificatie van schipper

€ 900,–

BVW 3.3.127 O

Bij een tekort van 1 machinist of 1 matroos motordrijver

€ 800,–

BVW 3.3.128 O

Bij een tekort van 1 volmatroos

€ 700,–

BVW 3.3.129 O

Bij een tekort van 1 matroos

€ 600,–

BVW 3.3.130 O

Bij een tekort van 2 matrozen

€ 1200,–

BVW 3.3.131 O

Bij een tekort van 3 matrozen

€ 1800,–

BVW 3.3.132 O

Bij een tekort van 1 lichtmatroos/deksman

€ 500,–

BVW 3.3.133 O

Bij een tekort van 2 lichtmatrozen/deksmannen

€ 1000,–

BVW 3.3.134 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.8 en 5.6 lid 4 BVR jo. bijlage 5.2 BVR.

Als gezagvoerder nalaten om tijdens de vaart voortdurend de minimum bemanning aan boord te hebben op schepen voor dagtochten:

  

Bij een tekort van 1 schipper

€ 500,–

BVW 3.3.135 O

Bij een tekort van 2 schippers

€ 1000,–

BVW 3.3.136 O

Bij een tekort van 3 schippers

€ 1500,–

BVW 3.3.137 O

Bij een tekort van 1 stuurman

€ 400,–

BVW 3.3.138 O

Bij een tekort van 1 machinist of 1 matroos motordrijver

€ 400,–

BVW 3.3.139 O

Bij een tekort van 1 volmatroos

€ 350,–

BVW 3.3.140 O

Bij een tekort van 1 matroos

€ 300,–

BVW 3.3.141 O

Bij een tekort van 2 matrozen

€ 600,–

BVW 3.3.142 O

Bij een tekort van 3 matrozen

€ 900,–

BVW 3.3.143 O

Bij een tekort van 4 matrozen

€ 1200,–

BVW 3.3.144 O

Bij een tekort van 1 lichtmatroos/deksman

€ 250,–

BVW 3.3.145 O

Bij een tekort van 2 lichtmatrozen/deksmannen

€ 500,–

BVW 3.3.146 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.8 en 5.6 lid 4 BVR jo. bijlage 5.2 BVR.

Als werkgever nalaten om tijdens de vaart voortdurend de minimum bemanning aan boord te hebben op schepen voor dagtochten:

  

Bij een tekort van 1 schipper

€ 1000,–

BVW 3.3.147 O

Bij een tekort van 2 schippers

€ 2000,–

BVW 3.3.148 O

Bij een tekort van 3 schippers

€ 3000,–

BVW 3.3.149 O

Bij een tekort van 1 stuurman

€ 800,–

BVW 3.3.150 O

Bij een tekort van 1 machinist of 1 matroos motordrijver

€ 800,–

BVW 3.3.151 O

Bij een tekort van 1 volmatroos

€ 700,–

BVW 3.3.152 O

Bij een tekort van 1 matroos

€ 600,–

BVW 3.3.153 O

Bij een tekort van 2 matrozen

€ 1200,–

BVW 3.3.154 O

Bij een tekort van 3 matrozen

€ 1800,–

BVW 3.3.155 O

Bij een tekort van 4 matrozen

€ 2400,–

BVW 3.3.156 O

Bij een tekort van 1 lichtmatroos/deksman

€ 500,–

BVW 3.3.157 O

Bij een tekort van 2 lichtmatrozen/deksmannen

€ 1000,–

BVW 3.3.158 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.8 en 5.6 lid 4 BVR jo. bijlage 5.3 BVR.

Als gezagvoerder nalaten om tijdens de vaart voortdurend de minimum bemanning aan boord te hebben op stoomschepen voor dagtochten:

  

Bij een tekort van 1 schipper

€ 500,–

BVW 3.3.159 O

Bij een tekort van 2 schippers

€ 1000,–

BVW 3.3.160 O

Bij een tekort van 3 schippers

€ 1500,–

BVW 3.3.161 O

Bij een tekort van 1 stuurman

€ 400,–

BVW 3.3.162 O

Bij een tekort van 1 machinist of 1 matroos motordrijver

€ 400,–

BVW 3.3.163 O

Bij een tekort van 2 machinisten of 2 matrozen motordrijver

€ 800,–

BVW 3.3.164 O

Bij een tekort van 3 machinisten of 3 matrozen motordrijver

€ 1200,–

BVW 3.3.165 O

Bij een tekort van 1 matroos

€ 300,–

BVW 3.3.166 O

Bij een tekort van 2 matrozen

€ 600,–

BVW 3.3.167 O

Bij een tekort van 3 matrozen

€ 900,–

BVW 3.3.168 O

Bij een tekort van 1 lichtmatroos/deksman

€ 250,–

BVW 3.3.169 O

Bij een tekort van 2 lichtmatrozen/deksmannen

€ 500,–

BVW 3.3.170 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.8 en 5.6 lid 4 BVR jo. bijlage 5.3 BVR.

Als werkgever nalaten om tijdens de vaart voortdurend de minimum bemanning aan boord te hebben op stoomschepen voor dagtochten:

  

Bij een tekort van 1 schipper

€ 1000,–

BVW 3.3.171 O

Bij een tekort van 2 schippers

€ 2000,–

BVW 3.3.172 O

Bij een tekort van 3 schippers

€ 3000,–

BVW 3.3.173 O

Bij een tekort van 1 stuurman

€ 800,–

BVW 3.3.174 O

Bij een tekort van 1 machinist of 1 matroos motordrijver

€ 800,–

BVW 3.3.175 O

Bij een tekort van 2 machinisten of 2 matrozen motordrijver

€ 1600,–

BVW 3.3.176 O

Bij een tekort van 3 machinisten of 3 matrozen motordrijver

€ 2400,–

BVW 3.3.177 O

Bij een tekort van 1 matroos

€ 600,–

BVW 3.3.178 O

Bij een tekort van 2 matrozen

€ 1200,–

BVW 3.3.179 O

Bij een tekort van 3 matrozen

€ 1800,–

BVW 3.3.180 O

Bij een tekort van 1 lichtmatroos/deksman

€ 500,–

BVW 3.3.181 O

Bij een tekort van 2 lichtmatrozen/deksmannen

€ 1000,–

BVW 3.3.182 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.8 en 5.6 lid 4 BVR jo. bijlage 5.4 BVR.

Als gezagvoerder nalaten om tijdens de vaart voortdurend de minimum bemanning aan boord te hebben op hotelschepen:

  

Bij een tekort van 1 schipper

€ 500,–

BVW 3.3.183 O

Bij een tekort van 2 schippers

€ 1000,–

BVW 3.3.184 O

Bij een tekort van 3 schippers

€ 1500,–

BVW 3.3.185 O

Bij een tekort van 1 stuurman

€ 400,–

BVW 3.3.186 O

Bij een tekort van 1 machinist of 1 matroos motordrijver

€ 400,–

BVW 3.3.187 O

Bij een tekort van 1 matroos

€ 300,–

BVW 3.3.188 O

Bij een tekort van 2 matrozen

€ 600,–

BVW 3.3.189 O

Bij een tekort van 3 matrozen

€ 900,–

BVW 3.3.190 O

Bij een tekort van 1 lichtmatroos/deksman

€ 250,–

BVW 3.3.191 O

Bij een tekort van 2 lichtmatrozen/deksmannen

€ 500,–

BVW 3.3.192 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.8 en 5.6 lid 4 BVR jo. bijlage 5.4 BVR.

Als werkgever nalaten om tijdens de vaart voortdurend de minimum bemanning aan boord te hebben op hotelschepen:

  

Bij een tekort van 1 schipper

€ 1000,–

BVW 3.3.193 O

Bij een tekort van 2 schippers

€ 2000,–

BVW 3.3.194 O

Bij een tekort van 3 schippers

€ 3000,–

BVW 3.3.195 O

Bij een tekort van 1 stuurman

€ 800,–

BVW 3.3.196 O

Bij een tekort van 1 machinist of 1 matroos motordrijver

€ 800,–

BVW 3.3.197 O

Bij een tekort van 1 matroos

€ 600,–

BVW 3.3.198 O

Bij een tekort van 2 matrozen

€ 1200,–

BVW 3.3.199 O

Bij een tekort van 3 matrozen

€ 1800,–

BVW 3.3.200 O

Bij een tekort van 1 lichtmatroos/deksman

€ 500,–

BVW 3.3.201 O

Bij een tekort van 2 lichtmatrozen/deksmannen

€ 1000,–

BVW 3.3.202 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.8 en 5.6 lid 4 BVR jo. bijlage 5.5 BVR.

Als gezagvoerder nalaten om tijdens de vaart voortdurend de minimum bemanning aan boord te hebben op veerboten:

  

Bij een tekort van 1 schipper

€ 500,–

BVW 3.3.203 O

Bij een tekort van 1 stuurman

€ 400,–

BVW 3.3.204 O

Bij een tekort van 1 eerste machinist

€ 400,–

BVW 3.3.205 O

Bij een tekort van 1 tweede machinist

€ 400,–

BVW 3.3.206 O

Bij een tekort van 1 matroos

€ 300,–

BVW 3.3.207 O

Bij een tekort van 1 lichtmatroos

€ 250,–

BVW 3.3.208 O

Bij een tekort van 2 lichtmatrozen

€ 500,–

BVW 3.3.209 O

Bij een tekort van 3 lichtmatrozen

€ 750,–

BVW 3.3.210 O

Bij een tekort van 4 lichtmatrozen

€ 1000,–

BVW 3.3.211 O

Bij een tekort van 5 lichtmatrozen

€ 1250,–

BVW 3.3.212 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.8 en 5.6 lid 4 BVR jo. bijlage 5.5 BVR.

Als werkgever nalaten om tijdens de vaart voortdurend de minimum bemanning aan boord te hebben op veerboten:

  

Bij een tekort van 1 schipper

€ 1000,–

BVW 3.3.213 O

Bij een tekort van 1 stuurman

€ 800,–

BVW 3.3.214 O

Bij een tekort van 1 eerste machinist

€ 800,–

BVW 3.3.215 O

Bij een tekort van 1 tweede machinist

€ 800,–

BVW 3.3.216 O

Bij een tekort van 1 matroos

€ 600,–

BVW 3.3.217 O

Bij een tekort van 1 lichtmatroos

€ 500,–

BVW 3.3.218 O

Bij een tekort van 2 lichtmatrozen

€ 1000,–

BVW 3.3.219 O

Bij een tekort van 3 lichtmatrozen

€ 1500,–

BVW 3.3.220 O

Bij een tekort van 4 lichtmatrozen

€ 2000,–

BVW 3.3.221 O

Bij een tekort van 5 lichtmatrozen

€ 2500,–

BVW 3.3.222 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.8 en 5.6 lid 4 BVR jo. bijlage 5.6 BVR.

Als gezagvoerder nalaten om tijdens de vaart voortdurend de minimum bemanning aan boord te hebben op sleepschepen:

  

Bij een tekort van 1 schipper

€ 500,–

BVW 3.3.223 O

Bij een tekort van 2 schippers

€ 1000,–

BVW 3.3.224 O

Bij een tekort van 1 volmatroos

€ 350,–

BVW 3.3.225 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.8 en 5.6 lid 4 BVR jo. bijlage 5.6 BVR.

Als werkgever nalaten om tijdens de vaart voortdurend de minimum bemanning aan boord te hebben op sleepschepen:

  

Bij een tekort van 1 schipper

€ 1000,–

BVW 3.3.226 O

Bij een tekort van 2 schippers

€ 2000,–

BVW 3.3.227 O

Bij een tekort van 1 volmatroos

€ 700,–

BVW 3.3.228 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.8 en 5.6 lid 5 BVR jo. bijlage 5.7 BVR.

Als gezagvoerder nalaten om tijdens de vaart voortdurend de minimum bemanning aan boord te hebben op sleepboten:

  

Bij een tekort van 1 schipper

€ 500,–

BVW 3.3.229 O

Bij een tekort van 2 schippers

€ 1000,–

BVW 3.3.230 O

Bij een tekort van 1 matroos motordrijver

€ 400,–

BVW 3.3.231 O

Bij een tekort van 1 matroos

€ 300,–

BVW 3.3.232 O

Bij een tekort van 2 matrozen

€ 600,–

BVW 3.3.233 O

Bij een tekort van de overeenkomstig de Minister van Verkeer en Waterstaat vastgestelde minimumbemanning bij een paaltrek van P > 3750

€ zie hier boven

BVW 3.3.234 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.8 en 5.6 lid 5 BVR jo. bijlage 5.7 BVR.

Als werkgever nalaten om tijdens de vaart voortdurend de minimum bemanning aan boord te hebben op sleepboten:

  

Bij een tekort van 1 schipper

€ 1000,–

BVW 3.3.235 O

Bij een tekort van 2 schippers

€ 2000,–

BVW 3.3.236 O

Bij een tekort van 1 matroos motordrijver

€ 800,–

BVW 3.3.237 O

Bij een tekort van 1 matroos

€ 600,–

BVW 3.3.238 O

Bij een tekort van 2 matrozen

€ 1200,–

BVW 3.3.239 O

Bij een tekort van de overeenkomstig de Minister van Verkeer en Waterstaat vastgestelde minimumbemanning bij een paaltrek van P > 3750

€ zie hier boven

BVW 3.3.240 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.8 en 5.6 lid 5 BVR jo. bijlage 5.7 BVR.

Als gezagvoerder nalaten om tijdens de vaart voortdurend de minimum bemanning aan boord te hebben op sleepboten die havendiensten verrichten:

  

Bij een tekort van 1 schipper

€ 500,–

BVW 3.3.241 O

Bij een tekort van 1 matroos motordrijver

€ 1000,–

BVW 3.3.242 O

Bij een tekort van 1 matroos

€ 300,–

BVW 3.3.243 O

Bij een tekort van 2 matrozen

€ 600,–

BVW 3.3.244 O

Bij een tekort van de overeenkomstig de Minister van Verkeer en Waterstaat vastgestelde minimumbemanning bij een paaltrek van F > 75 ton

€ zie hier boven

BVW 3.3.245 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.8 en 5.6 lid 5 BVR jo. bijlage 5.7 BVR.

Als werkgever nalaten om tijdens de vaart voortdurend de minimum bemanning aan boord te hebben op sleepboten die havendiensten verrichten:

  

Bij een tekort van 1 schipper

€ 1000,–

BVW 3.3.246 O

Bij een tekort van 1 matroos motordrijver

€ 800,–

BVW 3.3.247 O

Bij een tekort van 1 matroos

€ 600,–

BVW 3.3.248 O

Bij een tekort van 2 matrozen

€ 1200,–

BVW 3.3.249 O

Bij een tekort van de overeenkomstig de Minister van Verkeer en Waterstaat vastgestelde minimumbemanning bij een paaltrek van F > 75 ton

€ zie hier boven

BVW 3.3.250 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.8 en 5.6 lid 6 BVR jo. bijlage 5.8 BVR.

Als gezagvoerder nalaten om tijdens de vaart voortdurend de minimum bemanning aan boord te hebben op snelle veerponten (> 30 < 40 Km/u):

  

Bij een tekort van 1 schipper

€ 500,–

BVW 3.3.251 O

Bij een tekort van 2 schippers

€ 1000,–

BVW 3.3.252 O

Bij een tekort van 3 schippers

€ 1500,–

BVW 3.3.253 O

Bij een tekort van 1 matroos motordrijver

€ 400,–

BVW 3.3.254 O

Bij een tekort van 2 matrozen motordrijver

€ 800,–

BVW 3.3.255 O

Bij een tekort van 1 volmatroos

€ 350,–

BVW 3.3.256 O

Bij een tekort van 1 matroos

€ 300,–

BVW 3.3.257 O

Bij een tekort van 2 matrozen

€ 600,–

BVW 3.3.258 O

Bij een tekort van 1 lichtmatroos

€ 250,–

BVW 3.3.259 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.8 en 5.6 lid 6 BVR jo. bijlage 5.8 BVR.

Als werkgever nalaten om tijdens de vaart voortdurend de minimum bemanning aan boord te hebben op snelle veerponten (> 30 < 40 Km/u):

  

Bij een tekort van 1 schipper

€ 1000,–

BVW 3.3.260 O

Bij een tekort van 2 schippers

€ 2000,–

BVW 3.3.261 O

Bij een tekort van 3 schippers

€ 3000,–

BVW 3.3.262 O

Bij een tekort van 1 matroos motordrijver

€ 800,–

BVW 3.3.263 O

Bij een tekort van 2 matrozen motordrijver

€ 1600,–

BVW 3.3.264 O

Bij een tekort van 1 volmatroos

€ 700,–

BVW 3.3.265 O

Bij een tekort van 1 matroos

€ 600,–

BVW 3.3.266 O

Bij een tekort van 2 matrozen

€ 1200,–

BVW 3.3.267 O

Bij een tekort van 1 lichtmatroos

€ 500,–

BVW 3.3.268 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.8 en 5.6 lid 6 BVR jo. bijlage 5.8 BVR.

Als gezagvoerder nalaten om tijdens de vaart voortdurend de minimum bemanning aan boord te hebben op snelle veerponten (> 40 Km/u):

  

Bij een tekort van 1 schipper

€ 500,–

BVW 3.3.269 O

Bij een tekort van 2 schippers

€ 1000,–

BVW 3.3.270 O

Bij een tekort van 3 schippers

€ 1500,–

BVW 3.3.271 O

Bij een tekort van 4 schippers

€ 2000,–

BVW 3.3.272 O

Bij een tekort van 1 matroos motordrijver

€ 400,–

BVW 3.3.273 O

Bij een tekort van 1 volmatroos

€ 350,–

BVW 3.3.274 O

Bij een tekort van 1 lichtmatroos

€ 250,–

BVW 3.3.275 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.8 en 5.6 lid 6 BVR jo. bijlage 5.8 BVR.

Als werkgever nalaten om tijdens de vaart voortdurend de minimum bemanning aan boord te hebben op snelle veerponten (> 40 Km/u):

  

Bij een tekort van 1 schipper

€ 1000,–

BVW 3.3.276 O

Bij een tekort van 2 schippers

€ 2000,–

BVW 3.3.277 O

Bij een tekort van 3 schippers

€ 3000,–

BVW 3.3.278 O

Bij een tekort van 4 schippers

€ 4000,–

BVW 3.3.279 O

Bij een tekort van 1 matroos motordrijver

€ 800,–

BVW 3.3.280 O

Bij een tekort van 1 volmatroos

€ 700,–

BVW 3.3.281 O

Bij een tekort van 1 lichtmatroos

€ 500,–

BVW 3.3.282 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.8 en 5.7 BVR jo. 23.13 lid 1 RosR 1995.

Als gezagvoerder nalaten – bij het niet voldoen aan de standaard S1, als bedoeld in artikel 23.09 RosR 1995 – de voorgeschreven minimum bemanningssterkte op een motorschip, duwboot, duwstel en passagiersschip te verhogen:

  

In de exploitatiewijze A1 en A2 met 1 matroos

€ 300,–

BVW 3.3.283 O

In de exploitatiewijze B met 2 matrozen

€ 600,–

BVW 3.3.284 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.8 en 5.7 BVR jo. 23.13 lid 1 RosR 1995.

Als werkgever nalaten – bij het niet voldoen aan de standaard S1, als bedoeld in artikel 23.09 RosR 1995 – de voorgeschreven minimum bemanningssterkte op een motorschip, duwboot, duwstel en passagiersschip te verhogen:

  

In de exploitatiewijze A1 en A2 met 1 matroos

€ 600,–

BVW 3.3.285 O

In de exploitatiewijze B met 2 matrozen

€ 1200,–

BVW 3.3.286 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.8 en 5.7 BVR jo. 23.13 lid 1 RosR 1995.

Als gezagvoerder nalaten – bij het niet voldoen aan de standaard S1 onderdeel i en/of l, als bedoeld in artikel 23.09 RosR 1995 – de voorgeschreven minimum bemanningssterkte op een motorschip, duwboot, duwstel en passagiersschip te verhogen:

  

In de exploitatiewijze B met 1 matroos

€ 300,–

BVW 3.3.287 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.8 en 5.7 BVR jo. 23.13 lid 1 RosR 1995.

Als werkgever nalaten – bij het niet voldoen aan de standaard S1 onderdeel i en/of l, als bedoeld in artikel 23.09 RosR 1995 – de voorgeschreven minimum bemanningssterkte op een motorschip, duwboot, duwstel en passagiersschip te verhogen:

  

In de exploitatiewijze B met 1 matroos

€ 600,–

BVW 3.3.288 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.8 en 5.7 BVR jo. 23.13 lid 2 RosR 1995.

Als gezagvoerder nalaten – bij het niet voldoen aan de standaard S1 onderdeel a t/m c van artikel 23.09 lid 1 onder 1.1 RosR 1995 – de desbetreffende bemanningsleden op een motorschip, duwboot, duwstel en passagiersschip te vervangen:

  

In de exploitatiewijze A1 en A2 de matroos door een matroos motordrijver

€ 400,–

BVW 3.3.289 O

In de exploitatiewijze B de 2 matrozen door 2 matrozen motordrijver

€ 800,–

BVW 3.3.290 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.8 en 5.7 BVR jo. 23.13 lid 2 RosR 1995.

Als werkgever nalaten – bij het niet voldoen aan de standaard S1 onderdeel a t/m c van artikel 23.09 lid 1 onder 1.1 RosR 1995 – de desbetreffende bemanningsleden op een motorschip, duwboot, duwstel en passagiersschip te vervangen:

  

In de exploitatiewijze A1 en A2 de matroos door een matroos motordrijver

€ 800,–

BVW 3.3.291 O

In de exploitatiewijze B de 2 matrozen door 2 matrozen motordrijver

€ 1.600,–

BVW 3.3.292 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.6 BVR.

6. Schipper

7. Stuurman / Machinist

8. Volmatr / Matr motordr

9. Matroos

10. Lichtmatroos / Deksman

Als gezagvoerder nalaten dat het/de bemanningslid / leden niet over de vereiste bekwaamheid beschikken:

(onder gekwalificeerd varen)

1 niveau

€ 150,–

BVW 3.3.293 O

2 niveaus

€ 350,–

BVW 3.3.294 O

3 niveaus

€ 550,–

BVW 3.3.295 O

4 niveaus

€ 700,–

BVW 3.3.296 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. artikel 5.6 BVR.

1. Schipper

2. Stuurman / Machinist

3. Volmatr / Matr motordr

4. Matroos

5. Lichtmatroos / Deksman

Als werkgever nalaten dat het/de bemanningslid / leden niet over de vereiste bekwaamheid beschikken:

(onder gekwalificeerd varen)

1 niveau

€ 300,–

BVW 3.3.297 O

2 niveaus

€ 700,–

BVW 3.3.298 O

3 niveaus

€ 1100,–

BVW 3.3.299 O

4 niveaus

€ 1400,–

BVW 3.3.300 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.9 BVR.

Als gezagvoerder een vrouw, die krachtens arbeidsovereenkomst dan wel publiekrechtelijke aanstelling gedurende 14 weken rondom de vermoedelijke datum van haar bevalling deel uit laten maken van de minimumbemanning.

€ 100,–

BVW 3.3.301 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.9 BVR.

Als werkgever een vrouw, die krachtens arbeidsovereenkomst dan wel publiekrechtelijke aanstelling gedurende 14 weken rondom de vermoedelijke datum van haar bevalling deel uit laten maken van de minimumbemanning.

€ 200,–

BVW 3.3.302 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.10 BVR jo. 20.02 RosR 1995.

Als gezagvoerder een zeeschip laten varen op de binnenwateren zonder:

  

Dat er zich aan boord een persoon bevindt die in het bezit is van een groot vaarbewijs

€ 500,–

BVW 3.3.303 O

Dat na een vaartijd van ten hoogste 14 uren per tijdvak van 24 uren de houder van het groot vaarbewijs is vervangen door een ander persoon die in het bezit is van een groot vaarbewijs

€ 750,–

BVW 3.3.304 O

Dat de voorgeschreven minimumbemanning volgens exploitatiewijze B aan boord is

€ 500,–

BVW 3.3.305 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.10 BVR jo. 20.02 RosR 1995.

Als werkgever een zeeschip laten varen op de binnenwateren zonder:

  

Dat er zich aan boord een persoon bevindt die in het bezit is van een groot vaarbewijs

€ 1000,–

BVW 3.3.306 O

Dat na een vaartijd van ten hoogste 14 uren per tijdvak van 24 uren de houder van het groot vaarbewijs is vervangen door een ander persoon die in het bezit is van een groot vaarbewijs

€ 1500,–

BVW 3.3.307 O

Dat de voorgeschreven minimumbemanning volgens exploitatiewijze B aan boord is

€ 1000,–

BVW 3.3.308 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.11 BVR jo. 23.04 lid 2 RosR 1995.

Als gezagvoerder niet vaststellen dat elk lid van de bemanning in het bezit is van een persoonlijk dienstboekje (deskundigheid bemanning controleren)

€ 360,–

BVW 3.3.309 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder a BVW jo. 5.11 BVR jo. 23.04 lid 2 RosR 1995.

Als werkgever niet vaststellen dat elk lid van de bemanning in het bezit is van een persoonlijk dienstboekje (deskundigheid bemanning controleren)

€ 720,–

BVW 3.3.310 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder c BVW jo. 22 lid 4 BVW jo. paragraaf 5 van hoofdstuk 5 BVR

Als gezagvoerder de in de vrijstelling opgenomen voorschriften of beperkingen niet naleven

€ 500,–

BVW 3.3.311 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder c BVW jo. 22 lid 4 BVW jo. paragraaf 5 van hoofdstuk 5 BVR

Als werkgever de in de vrijstelling opgenomen voorschriften of beperkingen niet naleven

€ 1000,–

BVW 3.3.312 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 8 onder b BVW jo. 22 lid 4 BVW jo. paragraaf 5 van hoofdstuk 5 BVR

Als bemanningslid de in de vrijstelling opgenomen voorschriften of beperkingen niet naleven

€ 250,–

BVW 3.3.313 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder c BVW jo. 22 lid 5 BVW

Als gezagvoerder de in de ontheffing opgenomen voorschriften of beperkingen niet naleven

€ 500,–

BVW 3.3.314 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 7 onder c BVW jo. 22 lid 5 BVW

Als werkgever de in de ontheffing opgenomen voorschriften of beperkingen niet naleven

€ 1000,–

BVW 3.3.315 O

22 lid 9 BVW jo. 22 lid 8 onder b BVW jo. 22 lid 5 BVW

Als bemanningslid de in de ontheffing opgenomen voorschriften of beperkingen niet naleven

€ 250,–

BVW 3.3.316 O

23 lid 1 BVW jo. 27 lid 2 BVB jo. 28 BVB

Als gezagvoerder een binnenschip gebruiken zonder dat een bemanningslid over een geldige geneeskundige verklaring beschikt:

  

Iedere 5 jaar (plus 13 weken) vanaf het bereiken van de leeftijd van 50 jaar tot de leeftijd van 65 jaar.

€ 250,–

BVW 3.3.317 O

Ieder jaar vanaf het bereiken van de leeftijd van 65 jaar.

€ 250,–

BVW 3.3.318 O

23 lid 1 BVW jo. 27 lid 2 BVB jo. 28 BVB

Als werkgever een binnenschip gebruiken zonder dat een bemanningslid over een geldige geneeskundige verklaring beschikt:

  

Iedere 5 jaar (plus 13 weken) vanaf het bereiken van de leeftijd van 50 jaar tot de leeftijd van 65 jaar.

€ 500,–

BVW 3.3.319 O

Ieder jaar vanaf het bereiken van de leeftijd van 65 jaar.

€ 500,–

BVW 3.3.320 O

 

Overige wateren

Hoofdstuk 4 paragraaf 1 BVW: Scheepsnummer

  

36 lid 4 BVW jo. 36 lid 2 onder a BVW

Als eigenaar van een binnenschip niet binnen twee weken na de toekenning en kennisgeving van het scheepsnummer dit scheepsnummer op het binnenschip aanbrengen

€ 150,–

BVW 4.1.001 O

36 lid 4 BVW jo. 36 lid 2 onder b BVW

Als eigenaar van een binnenschip niet binnen twee weken kennis geven aan de minister van zodanige wijzigingen in omstandigheden van een binnenschip, die aanleiding geven tot wijziging van het scheepsnummer

€ 1250,–

BVW 4.1.002 O

36 lid 4 BVW jo 30 lid 2 BVB jo. 9.1 BVR

Als eigenaar van een binnenschip het registratienummer niet op het binnenschip aanbrengen overeenkomstig het gestelde in artikel 9.1 BVR

€ 150,–

BVW 4.1.003 O

 

Overige wateren

Hoofdstuk 4 paragraaf 2 BVW: Gegevensverstrekking

  

37 lid 2 BVW jo. 31 BVB jo. 2.9 en 2.11 onder a BVR

Als schipper zijn bekwaamheid aan boord op een schip als bedoeld in artikel 12 van het BVB niet kunnen aantonen d.m.v. het vaarbewijs.

€ 300,–

BVW 4.2.001 O

37 lid 2 BVW jo. 31 BVB jo. 2.9 en 2.11 onder b BVR jo. 5.11 BVR jo. 23.04 lid 5 onder b RosR 1995

Als bemanningslid zijn bekwaamheid aan boord op een schip als bedoeld in artikel 12 van het BVB niet kunnen aantonen door middel van het dienstboekje.

€ 150,–

BVW 4.2.003 O

37 lid 2 BVW jo. 31 BVB jo. 2.10 en 2.11 onder a BVR

Als schipper zijn bekwaamheid aan boord op een veerboot niet kunnen aantonen d.m.v. het vaarbewijs.

€ 300,–

BVW 4.2.004 O

37 lid 2 BVW jo. 31 BVB jo. 2.10 en 2.11 onder b BVR jo. 5.11 BVR jo. 23.04 lid 5 onder b RosR 1995

Als bemanningslid zijn bekwaamheid aan boord op een veerboot niet kunnen aantonen door middel van het dienstboekje.

€ 150,–

BVW 4.2.005 O

37 lid 2 BVW jo. artikel 31 BVB jo. 5.3 lid 2 BVR.

Een binnenschip gebruiken in de periode van 48 uur voorafgaand aan het binnenvaren van de in artikel 1.2. BVR bedoelde binnenwateren de rusttijden van elk van de bemanningsleden alsmede de vaartijden van het schip niet hebben ingevuld in het vaartijdenboek dan wel in een ander document.

€ 400,–

BVW 4.2.006 O

37 lid 2 BVW jo. artikel 31 BVB jo. 5.3 lid 2 BVR.

Een binnenschip doen gebruiken in de periode van 48 uur voorafgaand aan het binnenvaren van de in artikel 1.2. BVR bedoelde binnenwateren de rusttijden van elk van de bemanningsleden alsmede de vaartijden van het schip niet hebben ingevuld in het vaartijdenboek dan wel in een ander document.

€ 800,–

BVW 4.2.007 O

37 lid 2 BVW jo. 31 BVB jo. 5.4 lid 1 BVR jo. 23.05 lid 2 RosR 1995

Een binnenschip gebruiken tijdens de wekelijkse verlenging van de vaartijd tot ten hoogste 16 uur in de exploitatiewijze A1, zonder dat deze verlenging kan worden aangetoond met de registraties van een goed functionerende tachograaf.

€ 400,–

BVW 4.2.008 O

37 lid 2 BVW jo. 31 BVB jo. 5.4 lid 1 BVR jo. 23.05 lid 2 RosR 1995

Een binnenschip doen gebruiken tijdens de wekelijkse verlenging van de vaartijd tot ten hoogste 16 uur in de exploitatiewijze A1, zonder dat deze verlenging kan worden aangetoond met de registraties van een goed functionerende tachograaf.

€ 800,–

BVW 4.2.009 O

37 lid 2 BVW jo. 31 BVB jo. 5.5 BVR jo. 23.07 lid 7 RosR 1995

Een binnenschip gebruiken zonder dat bij wisseling van exploitatiewijze de rusttijd van 8, onderscheidenlijk 6 uren kan worden aangetoond met een verklaring als bedoeld in bijlage K van het RosR 1995 of met een kopie van de pagina met aantekeningen van de vaar-, onderscheidenlijk rusttijden uit het vaartijdenboek van het schip, waarop de laatste reis van het bemanningslid heeft plaatsgevonden.

€ 625,–

BVW 4.2.010 O

37 lid 2 BVW jo. 31 BVB jo. 5.5 BVR jo. 23.07 lid 7 RosR 1995

Een binnenschip doen gebruiken zonder dat bij wisseling van exploitatiewijze de rusttijd van 8, onderscheidenlijk 6 uren kan worden aangetoond met een verklaring als bedoeld in bijlage K van het RosR 1995 of met een kopie van de pagina met aantekeningen van de vaar-, onderscheidenlijk rusttijden uit het vaartijdenboek van het schip, waarop de laatste reis van het bemanningslid heeft plaatsgevonden.

€ 1250,–

BVW 4.2.011 O

37 lid 2 BVW jo. 31 BVB jo. 5.11 BVR jo. 23.04 lid 2 onder a en b RosR 1995

Als houder het persoonlijke dienstboekje niet bij de eerste indiensttreding overhandigen aan de schipper

€ 150,–

BVW 4.2.012 O

Als houder niet telkens binnen een periode van 12 maanden het persoonlijke dienstboekje overleggen aan en niet laten afstempelen door een plaatselijke bevoegde autoriteit

€ 125,–

BVW 4.2.013 O

37 lid 2 BVW jo. 31 BVB jo. 5.11 BVR jo. 23.04 lid 3 RosR 1995

Als schipper het dienstboekje niet regelmatig invullen

€ 125,–

BVW 4.2.014 O

Als schipper het dienstboekje niet in het stuurhuis bewaren

€ 60,–

BVW 4.2.015 O

Als schipper het dienstboekje niet op verzoek onverwijld teruggeven aan de houder

€ 150,–

BVW 4.2.016 O

37 lid 2 BVW jo. 31 BVB jo. 5.12 BVR jo. 23.08 lid 1 RosR 1995

Als gezagvoerder het vaartijdenboek niet aanwezig hebben in de stuurhut.

€ 450,–

BVW 4.2.020 O

Als gezagvoerder de exploitatiewijze niet op iedere bladzijde van het vaartijdenboek hebben aangetekend

€ 100,–

BVW 4.2.021 O

Als gezagvoerder, zodra de vaart begint, dan wel de vaart wordt voortgezet, de gegevens van kolom 1, 2, 3 en 4 in het vaartijdenboek niet hebben aangetekend

Over een periode van 1 dag

€ 270,–

BVW 4.2.022 O

Over een periode van 2 dagen

€ 400,–

BVW 4.2.023 O

Over een periode van 3 dagen

€ 600,–

BVW 4.2.024 O

Over een periode van 4 dagen of meer

€ 800,–

BVW 4.2.025 O

Als gezagvoerder, zodra de vaart wordt onderbroken, dan wel wordt beëindigd, de gegevens van kolom 1, 5, 6 en 7 in het vaartijdenboek niet hebben aangetekend

Over een periode van 1 dag

€ 270,–

BVW 4.2.026 O

Over een periode van 2 dagen

€ 400,–

BVW 4.2.027 O

Over een periode van 3 dagen

€ 600,–

BVW 4.2.028O

Over een periode van 4 dagen of meer

€ 800,–

BVW

4.2.029 O

Als gezagvoerder bij het voor de eerste keer aan boord komen van de bemanning en bij verandering van samenstelling van de bemanning kolom 8 van het vaartijdenboek niet hebben ingevuld

€ 200,–

BVW 4.2.030 O

Als gezagvoerder voor 08.00 uur de volgende dag de rusttijden in kolom 9 t/m 11 van het vaartijdenboek niet hebben ingevuld (exploitatiewijze B schema voldoende)

Over een periode van 1 dag

€ 270,–

BVW 4.2.031 O

Over een periode van 2 dagen

€ 400,–

BVW 4.2.032 O

Over een periode van 3 dagen

€ 600,–

BVW 4.2.033 O

Over een periode van 4 dagen of meer

€ 800,–

BVW 4.2.034 O

37 lid 2 BVW jo. 31 BVB jo. 5.12 BVR jo. 23.08 lid 1 RosR 1995 (vervolg)

Als gezagvoerder bij wisseling van bemanning telkens het tijdstip van aan en van boord gaan niet vermelden in kolom 12 en 13 van het vaartijdenboek

€ 100,–

BVW 4.2.035 O

Als gezagvoerder na wisseling van exploitatiewijze de noodzakelijke aantekeningen in het vaartijdenboek niet op een nieuwe bladzijde hebben aangebracht

€ 50,–

BVW 4.2.036 O

37 lid 2 BVW jo. 31 BVB jo. 5.12 BVR jo. 23.08 lid 2 RosR 1995

Als exploitant het vaartijdenboek niet binnen 30 dagen ongeldig laten verklaren na afgifte van een nieuw vaartijdenboek

€ 50,–

BVW 4.2.054 O

37 lid 2 BVW jo. 31 BVB 5.12 BVR jo. 23.08 lid 3 RosR 1995

Een binnenschip gebruiken zonder dat het ongeldig verklaarde vaartijdenboek gedurende zes maanden na de laatste aantekening aan boord is bewaard

€ 270,–

BVW 4.2.055 O

37 lid 2 BVW jo. 31 BVB 5.12 BVR jo. 23.08 lid 3 RosR 1995

Een binnenschip doen gebruiken zonder dat het ongeldig verklaarde vaartijdenboek gedurende zes maanden na de laatste aantekening aan boord is bewaard

€ 540,–

BVW 4.2.056 O

37 lid 2 BVW jo. 31 BVB 5.12 BVR jo. 23.08 lid 6 RosR 1995

Een binnenschip gebruiken zonder dat bij aflossing of versterking van bemanning voor ieder nieuw bemanningslid een verklaring als bedoeld in bijlage K van het RosR 1995 of een kopie van de pagina met aantekeningen van de vaar-, onderscheidenlijk rusttijden uit het vaartijdenboek van het schip, waarop de laatste reis van het bemanningslid heeft plaatsgevonden, voorhanden is.

€ 500,–

BVW 4.2.057 O

37 lid 2 BVW jo. 31 BVB 5.12 BVR jo. 23.08 lid 6 RosR 1995

Een binnenschip doen gebruiken zonder dat bij aflossing of versterking van bemanning voor ieder nieuw bemanningslid een verklaring als bedoeld in bijlage K van het RosR 1995 of een kopie van de pagina met aantekeningen van de vaar-, onderscheidenlijk rusttijden uit het vaartijdenboek van het schip, waarop de laatste reis van het bemanningslid heeft plaatsgevonden, voorhanden is.

€ 1000,–

BVW 4.2.058 O

37 lid 2 BVW jo. 31 BVB jo. 5.13 lid 2 BVR

Als gezagvoerder op een veerboot of veerpont er geen zorg voor hebben gedragen dat er een scheepsjournaal aan boord aanwezig is

€ 450,–

BVW 4.2.059 O

Als gezagvoerder de naam van het schip niet vermelden in het scheepsjournaal

€ 150,–

BVW 4.2.060 O

Als gezagvoerder het begin en het einde van de veerdienst van het schip niet vermelden in het scheepsjournaal

Over een periode van 1 dag

€ 270,–

BVW 4.2.061 O

Over een periode van 2 dagen

€ 400,–

BVW 4.2.062 O

Over een periode van 3 dagen

€ 600,–

BVW 4.2.063 O

Over een periode van 4 dagen of meer

€ 800,–

BVW 4.2.064 O

Als gezagvoerder het merk van teboekstelling of het officiële scheepsnummer niet in het scheepsjournaal vermelden

€ 150,–

BVW 4.2.065 O

Als gezagvoerder niet de leden van de bemanning bij het begin van de dagelijkse veerdienst met naam en functie in het scheepsjournaal vermelden

€ 200,–

BVW 4.2.066 O

37 lid 2 BVW jo artikel 31 BVB jo. 5.14 BVR jo. bijlage H onderdeel B punt 6 van het RosR 1995

Een binnenschip gebruiken zonder dat de voorgeschreven tachograaf (A1 en A2) is voorzien van een (geldige) verklaring (attest). (Geldigheidsduur attest 5 jaar)

€ 500,–

BVW 4.2.067 O

37 lid 2 BVW jo artikel 31 BVB jo. 5.14 BVR jo. bijlage H onderdeel B punt 6 van het RosR 1995

Een binnenschip doen gebruiken zonder dat de voorgeschreven tachograaf (A1 en A2) is voorzien van een (geldige) verklaring (attest). (Geldigheidsduur attest 5 jaar)

€ 1000,–

BVW 4.2.068 O

37 lid 2 BVW jo. 31 BVB jo. 5.14 lid 2 BVR

Als gezagvoerder de registraties van de tachograaf niet gedurende ten minste zes maanden na laatste aantekening daarop in chronologische volgorde aan boord bewaren

€ 270,–

BVW 4.2.069 O

 

Overige wateren

Hoofdstuk 5 paragraaf 1 BVW: Handhaving

  

43 lid 2 BVW jo. 2.7 BVR

Als houder er geen zorg voor dragen dat bij het vervoer van goederen het bewijs van vakbekwaamheid ten kantore van de eigenaar of exploitant van het binnenschip of aan de hand van de gegevens uit het handelsregister kan worden gecontroleerd.

€ 625,–

BVW 5.1.001 O

43 lid 2 BVW jo. 5.12 BVR 23.08 lid 4 RosR 1995

Een binnenschip gebruiken zonder dat de verklaring afgifte vaartijdenboek aan boord wordt bewaard dan wel deze verklaring niet op verzoek kan worden getoond.

€ 75,–

BVW 5.1.002 O

43 lid 2 BVW jo. 5.12 BVR 23.08 lid 4 RosR 1995

Een binnenschip doen gebruiken zonder dat de verklaring afgifte vaartijdenboek aan boord wordt bewaard dan wel deze verklaring niet op verzoek kan worden getoond.

€ 150,–

BVW 5.1.003 O

43 lid 2 BVW jo. 5.14 BVR gelet op bijlage H onderdeel B punt 7 van het RosR 1995

Een binnenschip gebruiken bij de wekelijkse verlenging van de vaartijd in de A1 of bij het varen in de bloktijd A1 (22.00–06.00 uur) of A2 (23.00–5.00 uur) zonder dat de gebruiksaanwijzing van de tachograaf aan boord wordt bewaard.

€ 250,–

BVW 5.1.004 O

43 lid 2 BVW jo. 5.14 BVR gelet op bijlage H onderdeel B punt 7 van het RosR 1995

Een binnenschip doen gebruiken bij de wekelijkse verlenging van de vaartijd in de A1 of bij het varen in de bloktijd A1 (22.00–06.00 uur) of A2 (23.00–5.00 uur) zonder dat de gebruiksaanwijzing van de tachograaf aan boord wordt bewaard.

€ 500,–

BVW 5.1.005 O

43 lid 2 BVW jo. 8.2 BVR jo. 8.5 BVR

Als eigenaar er geen zorg voor dragen dat bij het vervoer van goederen of personen met een binnenschip de Rijnvaartverklaring aan boord van het binnenschip dan wel ten kantore van de eigenaar of exploitant kan worden gecontroleerd.

€ 150,–

BVW 5.1.006 O

43 lid 2 BVW jo. 8.2 BVR jo. 8.5 BVR

Als exploitant er geen zorg voor dragen dat bij het vervoer van goederen of personen met een binnenschip de Rijnvaartverklaring aan boord van het binnenschip dan wel ten kantore van de eigenaar of exploitant kan worden gecontroleerd.

€ 150,–

BVW 5.1.007 O

43 lid 2 BVW jo. 8.3 BVR jo. 8.5 BVR

Als vervoersondernemer er geen zorg voor dragen dat bij het bedrijfsmatig vervoer van goederen of personen met een binnenschip het bewijs van toelating aan boord van het binnenschip dan wel ten kantore van de eigenaar of exploitant kan worden gecontroleerd.

€ 150,–

BVW 5.1.008 O

43 lid 2 BVW jo. 8.4 BVR jo. 8.5 BVR

Als vervoerder er geen zorg voor dragen dat bij het bedrijfsmatig vervoer van goederen of personen met een binnenschip het geëigend document aan boord van het binnenschip dan wel ten kantore van de eigenaar of exploitant kan worden gecontroleerd.

€ 150,–

BVW 5.1.009 O

46 lid 2 BVW jo. 46 lid 1 BVW

Als houder niet op eerste vordering behoorlijk ter inzage afgeven van de bij of krachtens de BVW vereiste document (en):

1 document

€ 60,–

BVW 5.1.010 O

2 documenten

€ 120,–

BVW 5.1.011 O

3 documenten

€ 180,–

BVW 5.1.012 O

4 documenten

€ 240,–

BVW 5.1.013 O

5 documenten

€ 300,–

BVW 5.1.014 O

6 documenten

€ 360,–

BVW 5.1.015 O

TOELICHTING

Algemeen

Deze wijzigingsregeling heeft een overwegend wetgevingstechnisch karakter. Zij ziet enerzijds op de reparatie van een aantal onvolkomenheden in de Binnenvaartregeling en anderzijds op de implementatie in die regeling van resolutie 2009-II-20 van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart van 3 december 2009. Deze resolutie betreft de intrekking van Reglement voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rijn (ADNR) en de vervanging daarvan door het in de bijlagen bij het Europees verdrag inzake het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren vermelde reglement ADN.

De hierboven genoemde onvolkomenheden zijn uiteenlopend van aard. Het betreft redactionele zaken, het terugzetten van een aantal technische voorschriften voor veerponten en veerboten (bijlagen 1 en 2), de vervanging van de tabel met bestuurlijke boetebedragen (bijlage 3), die deels ook op nieuwe inzichten berust, en de invoering van een aantal nieuwe vrijstellingen.

De technische voorschriften voor veerponten en veerboten waren bij de overgang van het voormalige Binnenschepenbesluit naar de Binnenvaartregeling aanvankelijk vervangen door de nieuwe technische eisen van de Europese Commissie, te weten richtlijn 2006/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen en tot intrekking van Richtlijn nr. 82/714/EEG van de Raad (PbEU L 389, hierna te noemen: richtlijn 2006/87/EG). Deze bleken in de praktijk lastiger te hanteren dan de oude voorschriften. Aangezien veerponten en veerboten niet onder de richtlijn vallen is het mogelijk om daarvoor nationale eisen te stellen. Derhalve zijn de oude voorschriften opnieuw van toepassing verklaard.

In de nieuwe tabel met bestuurlijke boetebedragen wordt nu onderscheid gemaakt tussen overtredingen begaan op de zogenoemde aktewateren (Rijn, Waal en Lek) en de niet-akte wateren (de overige wateren). Bij het bepalen van de hoogte van de boetebedragen is aangesloten bij de bedragen zoals die in de vervangen boetecatalogus golden voor de schipper. Daarnaast zijn verfijningen in de hoogte van de boetebedragen aangebracht, uitgaande van de invloed die de overtreder heeft op het voorkómen van de overtreding.

Tot slot worden op verzoek van het bedrijfsleven een aantal nieuwe vrijstellingen ingevoerd. Deze betreffen de bemanningssterkte van kleine schepen en de dispensatie van bepaalde examenvakken voor het klein en het groot vaarbewijs.

Versoepeling bemanningssterkte

De minister heeft met de branchepartijen Koninklijke Schuttevaer, Kantoor Binnenvaart, Centraal Bureau voor de Rijn- en Binnenvaart en de Vereniging van sleep- en duwbooteigenaren in november 2006 een convenant gesloten. De branchepartijen hebben zich daarin bereid verklaard een onderzoek te zullen uitvoeren naar de kansen en bedreigingen van het kleinere schip in de binnenvaart. Het oogmerk daarbij is de diversiteit van de hele vloot te behouden en een tekort van kleinere schepen in de binnenvaartvloot te voorkomen. Dit heeft in 2008 geresulteerd in het rapport ‘Toekomst klein schip in de binnenvaart: visie en actieplan’. Een van de daaruit voortvloeiende acties is een verkenning voor de vervanging van de matroos door een lichtmatroos/deksman op kleinere binnenvaartschepen (schepen met een lengte van 86 meter of minder). Zo kunnen de exploitatiekosten van kleinere schepen, waarvan de personeelskosten steeds een substantieel onderdeel uitmaken, worden verminderd. Het ondernemersklimaat van het kleinere schip wordt hierdoor verbeterd, waarmee betere randvoorwaarden worden gecreëerd om kleinere schepen te behouden, te innoveren en nieuw te bouwen. Dit is ook een van de aanbevelingen uit het rapport van de binnenvaartambassadeur ‘Advies Binnenvaartambassadeur’ van 29 september 2010, over de binnenvaartsector. Dit alles met de veiligheid als randvoorwaarde.

Op basis hiervan wordt de bemanningsregeling voor kleinere binnenschepen versoepeld. Hierover is overeenstemming bereikt tussen het Kantoor Binnenvaart het Centraal Bureau voor de Rijn- en Binnenvaart, de vakbonden Nautilus International en het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV Vakmensen) en de Minister. Deze versoepeling heeft alleen gelding binnen Nederland en is op de Rijn, de Waal en de Lek slechts van toepassing voor het zogenaamde Rijnkruisende scheepvaartverkeer. Dit is het scheepvaartverkeer beneden het Spijksche Veer (km 857,40), dat de grens tussen Nederland en Duitsland, in de ene of de andere richting, niet overschrijdt. Artikel I, onderdeel B van het artikelsgewijze deel van deze toelichting gaat hierop nader in.

Vaste verandermomenten

De onderhavige regeling treedt op 1 januari 2011 in werking, omdat uitvoering moet worden gegeven aan de implementatietermijn van 1 januari 2011 van resolutie 2009-II-20 van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart. Gezien dit implementatiekarakter zijn op deze regeling de kabinetsafspraken van december 2009 over de jaarlijkse vaste verandermomenten voor ministeriële regelingen (Kamerstukken II 2009/10, 29515, nr. 309) niet van toepassing. Tegelijkertijd is spoedige aanpassing van de boetetabel wenselijk.

Administratieve lasten

Gezien het overwegend wetgevingstechnische en ook inhoudelijk technische karakter van de wijzigingen hebben deze geen gevolgen voor de administratieve lasten die voor burgers en bedrijven voortvloeien uit de Binnenvaartregeling voor burgers en bedrijven. Er worden hiermee geen nieuwe informatieverplichtingen of andere procedurele lasten in het leven geroepen. Derhalve is deze regeling niet voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Dit betreft enkele technische wijzigingen in de begripsbepalingen van open rondvaartboten en rondvaartboten van het Amsterdamse grachtentype. In beide definities wordt de negatieve eis dat deze scheepstypen niet bestemd zijn voor het gebruik op binnenwater van de zones 1 en 2, vervangen door de positieve eis voor welke wateren deze scheepstypen wel geschikt zijn. Dit geeft meer duidelijkheid aan zowel de scheepsbouwers als de handhavingsinstanties. Voorts is het lengtecriterium voor rondvaartboten van het Amsterdamse grachtentype teruggebracht tot 25 meter. In de praktijk komen er geen langere schepen van dit type voor.

Onderdeel B

In artikel 5.21 van de Binnenvaartregeling worden nieuwe leden ingevoegd, waarin voor motorschepen en hechte samenstellen die een lengte hebben van 86 meter of minder vrijstelling wordt gegeven van de in artikel 5.6 geregelde bemanningssterkte. Tot nu toe bevatte artikel 5.21 alleen vrijstellingen van de bemanningregeling uit artikel 5.6 voor motorschepen en hechte samenstellen met een lengte van meer dan 86 meter. Deze vrijstellingsregeling is voor de nieuwe regeling als uitgangspunt genomen.

Een voorwaarde voor de vrijstelling is dat een motorschip of hecht samenstel, blijkens een verklaring van de minister voldoet aan de eisen van de Standaard S2, zoals opgenomen in artikel 23.09 van het Reglement onderzoek schepen op de Rijn 1995. Ook een voorwaarde is dat het schip is voorzien van de optische hulpmiddelen om te kunnen voldoen aan artikel 1.09, derde lid, van het Binnenvaartpolitiereglement, wanneer slechts met twee bemanningsleden wordt gevaren. Verder is de eis dat het schip moet zijn uitgerust met een eenmansstuurstelling voor het varen op radar in zijn algemeenheid niet nodig voor schepen met een lengte van 86 meter of minder, en is voor deze schepen niet de nachtvaart (namelijk tussen 22.00 en 6.00 uur) verboden. Ook is het niet nodig dat dit type schip bij het begin van de vaart vaarklaar is, en dat er tijdens de vaart geen werkzaamheden worden verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het schip, mits met meer dan twee bemanningsleden wordt gevaren. Als er slechts twee bemanningsleden aan boord zijn, is niet voldoende gewaarborgd dat alle voor de veiligheid noodzakelijke handelingen kunnen worden verricht in de periode dat één van de bemanningsleden tijdens de vaart bezig is met het verder vaarklaar maken van het schip of handelingen verricht die betrekking hebben op het laad- of losklaar maken van het schip.

Specifiek is geregeld:

  • dat voor de vaart met motorschepen of hechte samenstellen met een lengte van 70 meter of minder, waarmee volgens de exploitatiewijze A2 wordt gevaren, voor wat de bemanning betreft kan worden volstaan met een schipper en een stuurman, in plaats van met twee schippers;

  • dat voor de vaart met motorschepen en hechte samenstellen met een lengte meer dan 70 maar ten hoogste 86 meter, waarmee volgens de exploitatiewijze A1 wordt gevaren, kan worden volstaan met een schipper en een matroos, in plaats van met een schipper en een volmatroos, of in plaats van met een schipper, een matroos, en een lichtmatroos;

  • dat voor de vaart met motorschepen en hechte samenstellen met een lengte meer dan 70 maar ten hoogste 86 meter, waarmee volgens de exploitatiewijze A2 wordt gevaren, kan worden volstaan met een schipper, een stuurman en een lichtmatroos, in plaats van met twee schippers.

Dit is het minimale aantal bemanningsleden met de geëigende kwalificaties om alle taken aan boord goed te kunnen verrichten en veilig te kunnen varen. Door het behoud van de lichtmatroos als bemanning voor de laatst genoemde categorie schepen, is de instroom in de binnenvaart van beginnende bemanningsleden veiliggesteld.

Onderdelen C, J, K en L

Dit betreft een redactionele correctie.

Onderdeel D

Dit betreft de omzetting van verwijzingen naar het Reglement voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rijn (ADNR) in verwijzingen naar het in de bijlagen bij het Europees verdrag inzake het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren vermelde reglement ADN. Dit in verband met de intrekking van het ADNR en de vervanging daarvan door het ADN.

Onderdeel E

In bijlage 3.1 werd voor de berekening van het ankergewicht bij passagiersschepen de frontale windoppervlakte niet meegenomen. Voor wateren van zone 2 in Nederland is deze aanvulling wel gewenst. Derhalve wordt dit element nu in de berekening toegevoegd, zoals ook in het voormalige Binnenschepenbesluit het geval was.

Onderdeel F

De eisen die aan skûtsjes worden gesteld zijn hiermee meer toegespitst op de voor skûtsjes relevante hoofdstukken van bijlage II van richtlijn 2006/87/EG.

Onderdelen G en H

De eisen die in bijlagen 3.6 en 3.7 van de Binnenvaartregeling aan veerponten en veerboten werden gesteld waren aanvankelijk volledig ontleend aan richtlijn 2006/87/EG. Deze eisen bleken, met name wat betreft de stabiliteitsberekening en de schottenindeling, lastiger te hanteren dan de voorheen geldende eisen. Aangezien veerponten en veerboten niet onder de werking van richtlijn 2006/87/EG vallen is besloten om weer terug te grijpen naar die oudere voorschriften. De technische eisen voor veerponten, respectievelijk veerboten, komen ten gevolge van deze wijziging weer grotendeels overeen met de voormalige Regeling veerponten, respectievelijk met bijlage V van het voormalige Binnenschepenbesluit.

Onderdeel I

De eisen die aan bunkerstations worden gesteld zijn hiermee meer toegespitst op de voor bunkerstations relevante hoofdstukken van bijlage II van richtlijn 2006/87/EG.

Onderdeel M

Deze wijziging betreft, naast redactionele correcties in de onderdelen a van het eerste en tweede lid, twee nieuwe vrijstellingen. In de eerste plaats wordt het mogelijk gemaakt voor houders van het diploma aspirant schipper, een onderdeel van het examen voor het groot vaarbewijs, om het klein vaarbewijs te verkrijgen indien zij 150 dagen vaartijd kunnen aantonen of met goed gevolg een verkort deelexamen klein vaarbewijs afleggen. Deze mogelijkheid is gecreëerd, omdat deze kandidaten, door hun opleiding al – op een enkel onderdeel na – ruimschoots over de vereiste theoretische kennis beschikken en eventuele lacunes kunnen compenseren door opgedane ervaring of door een beperkt aanvullend examen. Hiermee wordt – voor wat de vaartijd betreft – aangesloten bij een advies van de Domein Advies Commissie van de Vamex.

In de tweede plaats zijn aan de tabel van paragraaf 2 van bijlage 7.2 van de Binnenvaartregeling een drietal diploma’s toegevoegd, waarvan het bezit vrijstellingen geeft van onderdelen van het examen voor het groot vaarbewijs en het beperkt groot vaarbewijs.

Onderdeel N

Bijlage 11.1 van de Binnenvaartregeling, waarin de bedragen van de bestuurlijke boete op de overtredingen genoemd in artikel 11.1 van de Binnenvaartregeling zijn opgenomen, wordt vervangen door deze bijlage.

Vanwege de verschillende regimes en daarmee samenhangende verschillen in terminologie op de binnenwateren wordt in deze nieuwe bijlage onderscheid gemaakt tussen overtredingen begaan op de zogenoemde aktewateren (Rijn, Waal en Lek) en de niet-akte wateren (de overige wateren). De bijlage, die in de praktijk wordt aangeduid als boetecatalogus, bestaat derhalve uit twee delen. Dit maakt het mogelijk de rechtsgrondslag van de beboetbare feiten en de overtredingen voor de verschillende wateren nauwkeurig te omschrijven en de hoogte van de boetebedragen daarop af te stemmen.

Bij het bepalen van de hoogte van de boetebedragen is aangesloten bij de bedragen zoals die in de vervangen boetecatalogus gelden voor de schipper. Daarnaast zijn verfijningen in de hoogte van de boetebedragen aangebracht, uitgaande van de invloed die de overtreder heeft op het voorkómen van de overtreding. Zo is de aan een bemanningslid op te leggen boete lager dan de aan de gezagvoerder op te leggen boete en deze laatste boete is weer lager dan de aan de werkgever op te leggen boete.

Voorts betreffen de bedragen in bijlage 11.1 voor overtreding van technische eisen op grond van de artikelen 8, 10 en 12 van de Binnenvaartwet maximumbedragen. Het is nu niet mogelijk gebleken het omvangrijke pakket van eisen voor uiteenlopende situaties in de boetecatalogus te specificeren. In het handhavingsbeleid zal dit nader worden uitgewerkt. De minister heeft de bevoegdheid om het feitelijke boetebedrag in individuele gevallen lager vast te stellen dan dit maximum, afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

Ten slotte is de feitcodering als gevolg van het bovenstaande uitgebreid en vernieuwd. Met de wijze van codering is zoveel mogelijk aangesloten bij de praktijk en wordt onderscheid gemaakt tussen aktewateren en niet-aktewateren. Eventuele toekomstige aanpassingen kunnen op eenvoudige wijze worden aangebracht.

De kolommen zijn als volgt ingedeeld.

Kolom 1 bevat de rechtsgrondslag van het beboetbare feit. Verwezen wordt naar de Binnenvaartwet (BVW), het Binnenvaartbesluit (BVB), de Binnenvaartregeling (BVR), het Reglement onderzoek schepen op de Rijn 1995 (RosR 1995) en het Patentreglement Rijn (PR).

Kolom 2 bevat de materiële omschrijving van de overtreding.

Kolom 3 bevat de hoogte onderscheidenlijk de maximale hoogte van de bestuurlijke boete.

Kolom 4 bevat de feitcode, bestaande uit de letters BVW, het cijfer van het hoofdstuk en paragraaf waarin de overtreding in de Binnenvaartwet staat, gevolgd door een volgnummer onder toevoeging van de letter R voor de aktewateren en de letter O voor de niet-aktewateren.

Artikel II

Dit betreft een noodzakelijke reparatie van de desbetreffende subsidieregeling, omdat in de praktijk gebleken is dat de termijn van 1 juli 2011 voor afronding van de projecten te kort is. Deze datum is derhalve met een jaar verlengd.

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.


XNoot
1

Indien niet van toepassing doorhalen of niet printen.

Naar boven