Regeling van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 7 december 2010, nr. WJZ/10164638, tot wijziging van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit ter implementatie van richtlijn 2009/28/EG en in verband met wijzigingen van biomassaverklaringen

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

Gelet op de artikelen 15 en 17 van richtlijn nr. 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PbEU L 140) en de artikelen 31, negende lid, en 77c van de Elektriciteitswet 1998;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel n, komt te luiden:

  • n. richtlijn hernieuwbare energie: richtlijn nr. 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PbEU L 140);.

2. In het tweede lid, wordt ‘drie massaprocent’ vervangen door: 3,00 massaprocent.

B

Artikel 1b wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt ‘hij subsidie op grond van artikel 72m van de wet of artikel 2 van het Besluit stimulering duurzame energieproductie aanvraagt’ vervangen door: subsidie op grond van artikel 72m van de wet of artikel 2 van het Besluit stimulering duurzame energieproductie is verleend.

2. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘een meetprotocol opgesteld wordt’ vervangen door: iedere vijf jaar een meetprotocol opgesteld wordt.

3. In het eerste lid, onderdeel b, wordt ‘, goedkeuren door een toegelaten meetbedrijf’ vervangen door: en indien op grond van onderdeel a een nieuw meetprotocol wordt opgesteld, goedkeuren door een toegelaten meetbedrijf.

4. In het tweede lid, onderdeel a, wordt ‘een meetprotocol opgesteld wordt’ vervangen door: iedere vijf jaar een meetprotocol opgesteld wordt.

5. In het tweede lid, onderdeel b, wordt ‘, goedkeuren door een toegelaten meetbedrijf’ vervangen door: bedoeld in artikel 2, eerste lid en indien op grond van onderdeel a een nieuw meetprotocol wordt opgesteld, goedkeuren door een toegelaten meetbedrijf.

6. Na het tweede lid worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 3. De producent die een productie-installatie in stand houdt waarin naar zijn aard zuiver biogas wordt verwerkt en waarvan het nominaal elektrisch vermogen kleiner is dan of gelijk is aan 2 MW:

    • a. draagt er zorg voor dat ten aanzien van zijn installatie iedere vijf jaar een meetprotocol opgesteld wordt dat voldoet aan de meetvoorwaarden, opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 4, en

    • b. laat het meetprotocol voor de eerste dag van de kalendermaand waarin het verzoek, bedoeld in artikel 2, eerste lid, indient en indien op grond van onderdeel a een nieuw meetprotocol wordt opgesteld, goedkeuren door een toegelaten meetbedrijf.

    • 4. Indien de producent, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, voornemens is een aanpassing door te voeren die een wijziging van het meetprotocol tot gevolg heeft, draagt hij er zorg voor dat alvorens hij die aanpassing daadwerkelijk doorvoert, een nieuw meetprotocol wordt opgesteld en wordt goedgekeurd door een toegelaten meetbedrijf. De termijn van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder a, het tweede lid, onder a en het derde lid, onder a, wordt geacht aan te vangen op het moment van goedkeuring van het nieuwe meetprotocol.

C

In artikel 2, eerste lid, wordt ‘Een producent, bedoeld in artikel 1b, eerste of tweede lid’ vervangen door: Een producent, bedoeld in artikel 1b, eerste lid.

D

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vijfde lid wordt vernummerd tot zesde lid.

2. Na het vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 5. Op een garantie van oorsprong wordt in ieder geval vermeld:

    • a. de hernieuwbare energiebron waarmee de elektriciteit is geproduceerd;

    • b. de begindatum en einddatum van de productie;

    • c. een aanduiding van de productie-installatie, waaronder de locatie, het type en de capaciteit van de productie-installatie;

    • d. de datum waarop de productie-installatie in gebruik is genomen;

    • e. of en in welke mate voor de productie-installatie subsidie is verstrekt en op welke grondslag;

    • f. dat de garantie van oorsprong betrekking heeft op elektriciteit;

    • g. een uniek identificatienummer;

    • h. de datum en het land van afgifte.

E

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘de eindafnemer’ vervangen door ‘een in Nederland gevestigde eindafnemer’ en wordt ‘van zijn rekening af’ vervangen door: van zijn Nederlandse rekening af.

2. Het derde tot en met zesde lid worden vernummerd tot vierde tot en met zevende lid.

3. Na het tweede lid wordt een lid ingevoegd luidende:

  • 3. Een garantie van oorsprong kan slechts worden gebruikt binnen twaalf maanden na de einddatum van de productie van de duurzame elektriciteit waarvoor de garantie van oorsprong is geboekt.

4. In het zevende lid (nieuw) wordt ‘vijfde lid’ vervangen door: zesde lid.

F

Artikel 7 vervalt.

G

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot het derde en vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. In afwijking van het eerste lid, hanteert de producent, indien in de productie-installatie getorreficeerde biomassa wordt verwerkt , een daartoe geëigende methode om vast te stellen dat de biomassa vóór torrefactie is aan te merken als zuivere biomassa.

2. Aan het derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Het biologisch afbreekbare gedeelte dient te worden bepaald op grond van de energiebasis met twee decimalen nauwkeurigheid.

H

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9

Indien in de productie-installatie niet naar zijn aard zuiver biogas of niet-zuiver biogas wordt verwerkt, hanteert de producent ten aanzien van de grondstof die bij het ontstaan van dit biogas gebruikt een daartoe geëigende methode om aan de hand van bemonstering per partij vast te stellen dat het materiaal waaruit de duurzame elektriciteit is opgewekt, is aan te merken als zuivere of als niet-zuivere biomassa.

I

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. In de aanhef van het eerste lid (nieuw) wordt ‘de artikelen 8, eerste en tweede lid’ vervangen door: de artikelen 8, eerste en derde lid.

3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 2. De methode van vaststelling, bedoeld in artikel 8, tweede lid, is geëigend als de producent beschikt over:

    • a. een certificaat behorend bij de getorreficeerde biomassa, afgegeven door een certificeringsinstantie, waaruit blijkt dat de oorsprong van de biomassa van die partijen volledig is aan te merken als zuivere biomassa, en

    • b. het certificaat voldoet aan de eis dat dit per partij wordt aangebracht en gevolgd en gereproduceerd kan worden.

  • 3. De certificeringinstantie is onafhankelijk en werkt volgens kwaliteitsstandaarden die zijn gecertificeerd door een organisatie is geaccrediteerd door accreditatie-instantie die is aangesloten bij de European co-operation for Accredition of het International Accreditation Forum.

J

Het opschrift van paragraaf vijf komt te luiden: Garanties van oorsprong en assurancerapport of meetrapport voor biomassa.

K

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, wordt ‘welk gewogen percentage’ vervangen door: in twee decimalen nauwkeurig, welk gewogen percentage.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. De producent kan gelijktijdig met de overlegging van de meetgegevens de garantiebeheerinstantie verzoeken om op garanties van oorsprong, geboekt ten behoeve van duurzame elektriciteit door middel van biomassa, te vermelden welke certificaten met betrekking tot de gebruikte biomassa zijn afgegeven. Bij het verzoek overlegt de producent een verklaring waaruit de norm blijkt conform welke de ingezette biomassa is gecertificeerd en welke certificeerder het certificaat heeft verstrekt.

L

Artikel 12 komt te luiden:

Artikel 12

  • 1. Een producent als bedoeld in artikel 1b, derde lid, draagt er zorg voor dat alle energiestromen die zijn omschreven in de meetvoorwaarden, opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 4, en die de systeemgrens passeren, gemeten worden volgens het meetprotocol.

  • 2. Een producent als bedoeld in artikel 1b, derde lid, draagt er zorg voor dat per kalenderjaar, uitgesplitst naar kalendermaanden, onder toepassing van het meetprotocol een meetrapport wordt opgesteld dat:

    • a. voldoet aan de meetvoorwaarden die zijn opgesteld voor dat type installatie;

    • b. de wijze van totstandkoming van de meetgegevens beschrijft;

    • c. geverifieerd wordt door een toegelaten meetbedrijf.

  • 3. Een producent als bedoeld in artikel 1b, derde lid, legt het meetrapport uiterlijk vier maanden na afloop van het kalenderjaar waarop het meetrapport betrekking heeft over aan de garantiebeheerinstanstie.

M

Na artikel 12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 12a

  • 1. Uiterlijk vier maanden na afloop van het kalenderjaar legt de producent, niet zijnde een producent als bedoeld in artikel 1b, derde lid, een assurancerapport over aan de garantiebeheerinstantie dat betrekking heeft op dat kalenderjaar en dat is opgesteld met inachtneming van het onderzoeksprotocol assurancerapport biomassa, opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 5.

  • 2. Uit het assurancerapport blijkt eenduidig:

    • a. per kalendermaand wat de aard en de verhouding van de in de productie-installatie verwerkte brandstoffen is in honderdste van procenten nauwkeurig;

    • b. of de door de producent op grond van artikel 11, eerste lid, meegedeelde percentages overeenstemmen met de verhouding van de onder a bedoelde brandstoffen;

    • c. of uit de administratie van de producent of uit andere de accountant ter beschikking staande gegevens volgt dat er gedurende het afgelopen jaar in overeenstemming is gehandeld met de overgelegde verklaring, bedoeld in artikel 11, derde lid.

  • 3. Ten behoeve van het bepalen van de gegevens, bedoeld in het tweede lid, gaat de accountant na of een juiste toepassing is gegeven aan de geëigende methode, bedoeld in de artikelen 8 tot en met 10.

N

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede ‘de accountantsverklaring’ wordt telkens gewijzigd in: het meetrapport of het assurancerapport.

2. In het tweede lid wordt de zinsnede ‘artikel 12, eerste lid’ wordt vervangen door: artikel 12, derde lid of artikel 12a, eerste lid.

3. In het derde lid wordt de zinsnede ‘artikel 12, tweede en derde lid’ vervangen door: artikel 12, eerste en tweede lid of artikel 12 a, tweede en derde lid.

4. Het vierde lid vervalt.

O

De bijlagen wordt als volgt gewijzigd:

1. Bijlage 2 behorende bij artikel 2, eerste lid, wordt vervangen door bijlage 1 behorende bij deze regeling.

2. Bijlage 3 vervalt.

3. Bijlage 4 behorende artikel 1b, tweede lid, onderdeel a, wordt vervangen door bijlage 2 behorende bij deze regeling.

4. Bijlage 3 behorende bij deze regeling wordt als bijlage 5 toegevoegd.

ARTIKEL II

Een producent als bedoeld in artikel 1b, derde lid, van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit beschikt uiterlijk 1 januari 2012 over een meetprotocol, dat voldoet aan de meetvoorwaarden, opgenomen in de bij die regeling behorende bijlage 4, en dat is goedgekeurd door een toegelaten meetbedrijf.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2011.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 7 december 2010

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M.J.M. Verhagen.

BIJLAGE 1 BEHORENDE BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL O

Bijlage 2 behorende bij artikel 2, eerste lid, van de regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit

VERZOEK TOT VASTSTELLING VAN EEN PRODUCTIE-INSTALLATIE VOOR DE OPWEKKING VAN DUURZAME ELEKTRICITEIT EN MEDEDELING VAN MEETGEGEVENS OMTRENT DUURZAME ELEKTRICITEIT

Bijlage 2 bij artikel 2, eerste lid, van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit

Met dit formulier verklaart u duurzame elektriciteit te produceren en verzoekt u de netbeheerder vast te stellen of uw productie-installatie geschikt is voor de opwekking van duurzame elektriciteit en of uw meetinrichting geschikt is voor de meting van duurzame elektriciteit en verzoekt u de netbeheerder de meetgegevens met betrekking tot de door u geproduceerde duurzame elektriciteit als zodanig mede te delen aan de garantiebeheerinstantie.

Dit formulier dient te allen tijde volledig, juist, in origineel, ondertekend en – voor zover van toepassing – voorzien van de noodzakelijke bijlage(n) te worden ingediend bij de garantiebeheerinstantie.

Indien zich meerdere productie-installaties achter één aansluiting bevinden waarvoor u garanties van oorsprong en/of WKK-certificaten heeft aangevraagd, dient u tevens een systeemgrens van de productie-installaties te bepalen. Deze systeemgrens kan meerdere productie-eenheden omvatten.

1. Gegevens producent.
  • a. Naam:

  • b. Adres:

  • c. Postcode:

  • d. Woonplaats:

  • e. Land:

  • f. Telefoonnummer:

  • g. Faxnummer:

  • h. E-mail adres:

  • i. Inschrijfnummer Kamer van Koophandel, te ............:

  • j. BSN-nummer:

  • k. SBI-code *niet verplicht*:

2. Locatiegegevens productie-installatie.
  • a. Adres:

  • b. Postcode:

  • c. Plaats:

  • d. EAN-code van de aansluiting op het net (18-cijferig):

  • e. EAN-code van de netbeheerder van het net waarop de productie-installatie is aangesloten, dan wel van de netbeheerder in wiens geografische gebied de productie-installatie staat:

  • f. Datum waarop de inschrijving van deze installatie moet ingaan:

  • g. Zijn er meerdere productie-installaties waarvoor garanties van oorsprong en/of WKK-certificaten zijn aangevraagd aangesloten via dezelfde netaansluiting?

    • 0 Ja

    • 0 Nee

    Indien u deze vraag heeft beantwoord met ‘Ja’ dient u ook vraag 2h in te vullen en een tekening met de systeemgrenzen van de productie-installatie bij te voegen.

  • h. EAN-code van de productie-installatie waarop dit verzoek tot vaststelling betrekking heeft:

3. Typegegevens productie-installatie.

Kruis aan om wat voor soort installatie het gaat bij deze aanvraag. Er is slechts één antwoord mogelijk.

  • a. De aanvraag betreft een productie-installatie voor opwekking van duurzame elektriciteit door middel van:

    • 0 windenergie op land

    • 0 windenergie op zee

    • 0 zonne-energie

    • 0 waterkracht

    • 0 getijdenenergie

    • 0 golfenergie

    • 0 afvalverbranding

    • 0 verwerking van biomassa

    Indien uw aanvraag een productie-installatie voor de opwekking van duurzame elektriciteit door middel van biomassa betreft, welke soort brandstof wordt ingezet?

    • 0 uitsluitend biogas uit vergisting

    • 0 uitsluitend stortgas

    • 0 uitsluitend rioolwaterzuiveringsgas of afvalwaterzuiveringsgas (uit slibvergisting)

    • 0 uitsluitend naar haar aard zuivere vloeibare of vaste biomassa (subsidiebeschikking MEP of SDE 2008)

    • 0 uitsluitend naar haar aard zuivere vloeibare of vaste biomassa (geen subsidiebeschikking of SDE vanaf 2009)

    • 0 huishoudelijk en vergelijkbaar bedrijfsafval

    • 0 overig (bijvoorbeeld combinaties van bovenstaande brandstoffen, combinaties met fossiele brandstoffen etc.)

    Indien uw aanvraag een afvalverbrandingsinstallatie betreft, wenst u voor deze afvalverbrandingsinstallatie MEP-subsidie of subsidie op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie te ontvangen?

    • 0 Ja

    • 0 Nee

    Indien u hierboven ‘Ja’ heeft ingevuld, dient u tevens een meetprotocol over te leggen, dat voldoet aan de AVI-meetvoorwaarden (bijlage 1 bij de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit).

    Indien uw aanvraag een productie-installatie voor de opwekking van duurzame elektriciteit door middel van verwerking van biomassa betreft, wenst u voor deze productie-installatie registratie van nuttige aangewende warmte te laten plaatsvinden?

    • 0 Ja

    • 0 Nee

    Indien u hierboven ‘Ja’ heeft ingevuld, dient u tevens een meetprotocol over te leggen, dat voldoet aan de meetvoorwaarden nuttige aanwending van warmte (bijlage 4 bij de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit).

    Indien in de productie installatie naar zijn aard zuiver biogas wordt verwerkt dient u tevens een meetprotocol over te leggen, dat voldoet aan de meetvoorwaarden (bijlage 4 bij de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit).

  • b. Datum waarop de installatie in gebruik is genomen:

  • c. Elektrisch vermogen installatie (MW):

4. Gegevens met betrekking tot de ingevoede elektriciteit

Indien u de eerdere vraag 2g (zijn er meerdere installaties achter dezelfde netaansluiting waarvoor u garanties van oorsprong en/of WKK-certificaten aanvraagt) met ‘Ja’ heeft beantwoord bent u, op grond van artikel 5, derde lid, van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit, verplicht om vraag 4a met ‘Nee’ en vraag 4b met ‘Ja’ te beantwoorden.

  • a. Voedt u alle door uw productie-installatie opgewekte elektriciteit in op een net?

    • 0 Ja

    • 0 Nee

  • b. Wilt u ook garanties van oorsprong ontvangen voor de elektriciteit die niet op een net, maar op een installatie is ingevoed?

    • 0 Ja

    • 0 Nee

    Indien u een installatie heeft met een aansluitwaarde gelijk aan of kleiner dan 3X80 A is het niet verplicht om uw netto-netlevering te meten. U kunt volstaan met het installeren van een bruto-productiemeter, waardoor u de kosten voor een nieuwe meter voor het bepalen van de netto-netlevering bespaart indien uw huidige meter daarvoor niet geschikt is. De netbeheerder zal in dat geval voor de netlevering een 0-waarde insturen (deze wordt immers niet gemeten) en u ontvangt voor de volledige productie van uw installatie garanties van oorsprong voor elektriciteit die op een installatie is ingevoed. Deze elektriciteit wordt geacht door uzelf te zijn gebruikt en is niet verhandelbaar. Dit heeft geen invloed op uw eventuele recht op subsidie. Ook in dit geval beantwoord u vraag 4a met ‘Nee’ en vraag 4b met ‘Ja’

    Indien u toch onderscheid wilt laten maken tussen hetgeen u aan het net levert en hetgeen u zelf verbruikt kunt u dit aangeven door in het opmerkingenveld bij punt 6 te vermelden: ‘Uitsplitsen netlevering en niet-netlevering’

    Uiteraard dient de meter dan geschikt te zijn (of worden gemaakt) om de teruglevering te meten. Dit zal uw netbeheerder beoordelen.

  • c. EAN-code van de rekeninghouder (‘handelaar’) op wiens rekening de Garanties van Oorsprong worden dienen te bijgeschreven:

5. Algemene verklaring

U verklaart door het invullen en ondertekenen van dit formulier:

  • a. Dat de in dit formulier bedoelde installatie zodanig op een net of op een (andere) installatie is aangesloten en voorzien is van (een) meter(s) die voldoe(t)(n) aan de criteria gesteld in de Meetcode Elektriciteit, dat door de netbeheerder dan wel door het toegelaten meetbedrijf de op een net of een installatie ingevoede elektriciteit eenduidig kan worden gemeten, dan wel uit een combinatie van metingen eenduidig kan worden berekend;

  • b. Dat u te allen tijde zult meewerken aan door de netbeheerder uit te voeren controles van de in dit formulier bedoelde installatie en de bijbehorende meter(s), voor zover deze controles betrekking hebben op dit verzoek tot vaststelling van een productie-installatie voor de opwekking van duurzame elektriciteit en mededeling van meetgegevens omtrent duurzame elektriciteit;

  • c. Dat u, indien in de productie-installatie niet naar haar aard zuivere biomassa of niet zuivere biomassa wordt verwerkt, door middel van een daartoe geëigende methode aan de hand van bemonstering per partij vaststelt of laat vaststellen of de biomassa als zuiver kan worden aangemerkt c.q. welk gedeelte van de verwerkte niet zuivere biomassa biologisch afbreekbaar is;

  • d. Dat u, indien in de productie-installatie niet naar zijn aard zuiver biogas of niet zuiver biogas wordt verwerkt, ten aanzien van de grondstof die bij het ontstaan van dit biogas gebruikt wordt, door middel van een daartoe geëigende methode aan de hand van bemonstering per partij vaststelt of laat vaststellen dat het materiaal waaruit de duurzame elektriciteit is opgewekt, is aan te merken als zuivere of niet-zuivere biomassa;

  • e. Dat u, in het geval dat één van de zaken zoals door u aangegeven bij de vragen 2, 3, 4 of 5 verandert, hiervan vooraf melding maakt door dit formulier opnieuw in te vullen en te doen toekomen aan de netbeheerder;

  • f. Dat u deze verklaring naar waarheid heeft ingevuld.

6. Ondertekening

Plaats:

Datum:

Handtekening aanvrager:

Bijlage(n):

Let op! Maak een kopie van dit ingevulde aanvraagformulier voor eigen gebruik.

Ruimte voor opmerkingen producent:

 
 
 

Plaats:

Datum:

Naam netbeheerder:

Handtekening netbeheerder:

Ruimte voor opmerkingen netbeheerder:

 
 
 

BIJLAGE 2 BEHORENDE BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL O

Bijlage 4 behorende bij artikel 1b, tweede lid, onderdeel a en derde lid, onderdeel a, van de regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit

Meetvoorwaarden voor productie-installaties met registratie van nuttig aangewende warmte (artikel 1b, tweede lid) en productie-installaties met verwerking van ‘naar zijn aard zuiver biogas’ met een nominaal elektrisch vermogen van 2 MW of minder (artikel 1b, derde lid)

1. Definities
  • 1.1. Meten: het vaststellen en registreren van de hoeveelheid energie die over een kalendermaand de systeemgrens van de productie-installatie is gepasseerd.

  • 1.2. Meetgegeven: het resultaat van het meten van energie. Indien een energievorm op meer dan één punt op de systeemgrens wordt gemeten, zullen er ook meer meetgegevens voor die energievorm zijn.

  • 1.3. Bemetering: het geheel van alle meetinrichtingen en systemen voor dataopslag en datatransmissie dat nodig is om de energie die de systeemgrens van de productie-installatie passeert, te meten en te waarborgen.

  • 1.4. Meetinrichting: het totaal van onderling samenhangende meters en meetmiddelen die nodig zijn om een hoeveelheid energie te meten.

  • 1.5. Meter: een toestel dat één parameter meet, nodig voor het vaststellen van de hoeveelheid energie.

  • 1.6. Meetmiddel: een onderdeel van de meetinrichting, nodig voor het meten, anders dan een meter.

2. Algemene eisen
Meetprotocol
  • 2.1. Het meetprotocol van de productie-installatie bevat ten minste de volgende elementen:

    • a. beschrijving van de verschillende componenten van de productie-installatie, inclusief de verschillende hulpinstallaties;

    • b. beschrijving en schets van de systeemgrenzen van de productie-installatie zoals uitgewerkt in hoofdstuk 3;

    • c. beschrijving en schets van de bemetering van de productie-installatie;

    • d. beschrijving van de meters en meetmiddelen van elk van de meetinrichtingen;

    • e. beschrijving van het onderhoud van elk van de meetinrichtingen;

    • f. beschrijving van de apparatuur voor de opslag en de verwerking van de gegevens afkomstig van de meetinrichtingen;

    • g. beschrijving van de onnauwkeurigheid van elk van de meetinrichtingen;

    • h. beschrijving van de borging van de kwaliteit van de metingen;

    • i. beschrijving van de wijze van reparatie van meetgegevens en alternatieve meetmethoden in geval van storing van de meetinrichting;

    • j. beschrijving van de borging van de kwaliteit van de verwerking van de gegevens afkomstig van de meetinrichtingen;

    • k. beschrijving van de frequentie van ijking van elk van de meetinrichtingen;

    • l. indien het een installatie betreft als bedoeld in artikel 1b, tweede lid: beschrijving van de toepassing en de bepaling van de geaggregeerde hoeveelheid nuttig aangewende warmte;

    • m. indien het een installatie betreft als bedoeld in artikel 1b, derde lid: beschrijving van de berekening van het gewogen percentage als bedoeld in artikel 11.

Administratie
  • 2.2. Bij het meetprotocol behoort een administratie waarin per meetinrichting de volgende gegevens worden geregistreerd:

    • a. fabricaat, type, fabrieksnummer en bouwjaar van de geïnstalleerde meetinrichtingen, meters en meetmiddelen;

    • b. kalibratiecertificaten van de meetinrichting en de meters en meetmiddelen daarvan;

    • c. het jaar waarin de meetinrichting is geïnstalleerd dan wel voor het laatst is gereviseerd;

    • d. het soort zegel waarmee de meetinrichting is verzegeld, dan wel de wijze van borging die voor de meetinrichting is aangebracht;

    • e. het jaar en de maand, waarin de meetinrichting voor het laatst is gecontroleerd;

    • f. het jaar en de maand, waarin de meetinrichting voor het laatst is geijkt;

    • g. de resultaten van de aan de meetinrichting uitgevoerde controles en ijkingen;

    • h. een overzicht van de functionarissen die bevoegd zijn metingen uit te voeren en meetinrichtingen te onderhouden respectievelijk te beheren. Aanvullend geldt voor warmte norm EN 1434-sectie 2. De producent is verantwoordelijk voor het actueel houden van deze administratie.

Onzekerheid
  • 2.3. De onzekerheid van een meetgegeven wordt berekend uit de onnauwkeurigheden van de afzonderlijke meetinrichtingen op de wijze als beschreven in de ‘Guide to the expression of uncertainty in measurement’ (ISO/IEC Guide 98-3:2008).

Meetrapport
  • 2.4. Een meetrapport als bedoeld in artikel 2b, tweede lid, bevat voor de productie-installatie tenminste de en de totale hoeveelheid netto nuttig aangewende warmte.

  • 2.5 Een meetrapport als bedoeld in artikel 12, tweede lid, bevat:

    • a. een overzicht per maand van de gewogen percentages van de in de productie installatie ingezette brandstoffenen;

    • b. indien niet uitsluitend één soort naar zijn aard zuiver biogas wordt verwerkt de totale hoeveelheid toegevoerde energie uitgesplitst naar brandstofsoort.

  • 2.6. In het meetrapport wordt tevens vermeld, voor zover van toepassing:

    • a. storingen van meetinrichtingen en daarmee samenhangende reparatie van meetgegevens;

    • b. storingen in andere onderdelen van de bemetering en de gevolgen daarvan voor de betrouwbaarheid van de meetgegevens,

    • c. dat meetgegevens door middel van alternatieve meting zijn bepaald;

    • d. correctie van meetgegevens, en

    • e. wijzigingen in installatie, bemetering en andere omstandigheden die van belang kunnen zijn voor het bepalen van de hoeveelheid garanties van oorsprong.

  • 2.7. Het meetrapport bevat voorts een verklaring dat de meetgegevens tot stand zijn gekomen door onverkorte toepassing van het meetprotocol.

Storingen
  • 2.8. De meetgegevens van een meetinrichting, die door een storing niet langer functioneert of niet langer voldoet aan de gestelde meeteisen, mogen voor een periode van maximaal vier werkdagen nadat de storing is opgemerkt worden berekend uit controlemetingen.

  • 2.9. Indien de storing niet binnen vier werkdagen verholpen is, kan de producent meten volgens de in hoofdstuk 5 beschreven methode en procedure.

  • 2.10. Indien een storing is opgetreden, wordt dit vermeld in het meetrapport over de desbetreffende kalendermaand. Hierbij wordt aangegeven welke meetgegevens het betreft en op welke wijze de reparatie is aangebracht.

Eisen aan meetinrichtingen en meters
  • 2.11. Het meten van de hoeveelheden energie geschiedt volgens algemeen geaccepteerde comptabele meetinrichtingen.

  • 2.12. Voor zover een meetinrichting of meter onder de IJkwet valt, zijn deze meetvoorwaarden niet van toepassing ten aanzien van het (de) onderwerp(en) dat (die) voor die meetinrichting of meter in de IJkwet word(t)(en) geregeld.

  • 2.13. De meters en meetmiddelen voldoen aan de typekeuringseisen van de voor die meters en meetmiddelen van toepassing zijnde EN-normen of daarmee vergelijkbare nationale normen. Het bewijs van typegoedkeuring is verstrekt conform de IJkwet of door een organisatie die gecertificeerd is conform NEN-ISO 17025.

  • 2.14. De capaciteit, het ontwerp en de aanleg van de meetinrichtingen is in overeenstemming met de maximale hoeveelheden warmte die de productie-installatie kan consumeren respectievelijk produceren.

  • 2.15. Plaatsing van de meters voldoet aan de plaatsingsvoorschriften die onderdeel uitmaken van de genoemde normen en aangevuld met de plaatsingsvoorschriften van de fabrikant van de meter of meetmiddel.

  • 2.16. Elk van de meters en de meetmiddelen is geborgd dan wel verzegeld. De borging is zodanig dat een meting niet kan worden beïnvloed, zonder dat dit duidelijk gesignaleerd wordt. De verzegeling is zodanig dat een meting niet kan worden beïnvloed zonder de verzegeling zichtbaar te verbreken.

  • 2.17. De meetinrichting wordt zodanig onderhouden dat deze voortdurend aan deze meetvoorwaarden voldoet.

3. Systeemgrens
  • 3.1. De systeemgrens omsluit één productie-installatie.

  • 3.2. Voor producenten als bedoeld in artikel 1b, tweede lid worden op de systeemgrens van de productie-installatie alle vormen van warmte-input en warmte-output gemeten.

  • 3.3. Voor producenten als bedoeld in artikel 1b, derde lid die niet uitsluitend één soort biogas inzetten wordt op de systeemgrens van de productie-installatie alle toegevoerde energie gemeten.

  • 3.4. Alle onderdelen van de productie-installatie bevinden zich binnen de systeemgrens.

  • 3.5. Niet aan de productie-installatie gerelateerde systemen die elektriciteit of warmte opwekken vallen buiten de systeemgrens.

  • 3.6. De consumptie van energie van systemen die zich binnen de systeemgrens bevinden, wordt niet gemeten.

  • 3.7. Voor de productie-installatie wordt een schema opgesteld met daarop aangegeven de systeemgrens, de energiestromen die de systeemgrens passeren en de meetinrichtingen die zich op de systeemgrens van de productie-installatie bevinden.

4. Nauwkeurigheidseisen aan meetinrichtingen en meters

Warmte (voor producenten zoals bedoeld in artikel 1b, tweede lid)

  • 4.1. De hoeveelheid warmte, getransporteerd als warm water of thermische olie, wordt gemeten met een meetinrichting die voldoet aan EN 1434 sectie 1, klasse 1, dan wel een vergelijkbare norm.

  • 4.2. De hoeveelheid warmte, getransporteerd als stoom en eventueel verminderd met retourcondensaat,wordt gemeten met een meetinrichting die voldoet aan norm ISO 5167-1 of aan een vergelijkbare norm. Voor een stoomdebiet van 50% tot 100% van het meetbereik van de meetinrichting bedraagt de maximaal toelaatbare afwijking van de meting 2% van de volle schaal van de meetinrichting. Voor een stoomdebiet van minder dan 50% van het meetbereik van de meetinrichting bedraagt de maximaal toelaatbare afwijking van de meting 4% van de meetwaarde. De temperatuur wordt gemeten met een weerstandsthermometer die voldoet aan norm IEC-751, nauwkeurigheidsklasse B, een thermokoppel die voldoet aan norm IEC-584, nauwkeurigheidsklasse 2, of een meter die voldoet aan een vergelijkbare norm.

Brandstof (voor producenten als bedoeld in artikel 1b, derde lid die niet uitsluitend één soort biogas inzetten)
  • 4.3. Elke fossiele brandstof die in de productie-installatie wordt verbruikt, wordt afzonderlijk gemeten.

  • 4.4. Het volume aardgas of een ander gas wordt gemeten en naar normaalcondities herleid met een meetinrichting die voldoet aan de IJkregeling gasmeters, waarbij voor balgengasmeters de eisen voor nauwkeurigheidsklasse I gelden.

  • 4.5. De hoeveelheid vloeibare brandstof wordt gemeten door middel van een meetinrichting die voldoet aan de IJkregeling vloeistofmeters en vloeistofmeetinstallaties, waarbij de eisen voor klasse 1.0 gelden.

  • 4.6. De hoeveelheid andere brandstof wordt bepaald volgens een algemeen geaccepteerde comptabele meting, met een maximaal toelaatbare afwijking van 1,0%.

Bagatelbepaling
  • 4.7. Voor ten hoogste 2,5% van de in totaal gemeten hoeveelheid warmte, kunnen de maximaal toelaatbare afwijkingen ten hoogste tweemaal zoveel bedragen als de volgens de voorgaande bepalingen van dit hoofdstuk voorgeschreven maximaal toelaatbare afwijkingen.

5. Alternatieve meting
  • 5.1. De producent kan een meetgegeven via een alternatieve meting bepalen, indien meten met meetinrichtingen als bedoeld in hoofdstuk 4 niet mogelijk is omdat:

    • a. geen goede meting mogelijk is van de energiehoeveelheid,

    • b. het plaatsen van een meetinrichting tot aantasting van de veiligheid van de installatie zou leiden;

    • c. het plaatsen of verbeteren van een meetinrichting tot onevenredig hoge kosten zou leiden, of

    • d. een meetinrichting in storing is geraakt als bedoeld onder 2.8 tot en met 2.10.

  • 5.2. De alternatieve meting voldoet aan de hieronder genoemde voorwaarden.

  • 5.3. De producent verstrekt in het meetprotocol een uitvoerige motivatie voor het afwijken van hoofdstuk 4, waarin tenminste wordt opgenomen:

    • a. een beschrijving van de technische onmogelijkheid om hoofdstuk 4 toe te passen, of

    • b. de overwegingen omtrent de veiligheid van de installatie op grond waarvan hoofdstuk 4 niet toegepast kan worden, of

    • c. een onderbouwde raming van de kosten die het aanpassen van de betrokken meetinrichting aan het toepassen van hoofdstuk 4 zouden vergen, en

    • d. de onnauwkeurigheid die bij toepassing van hoofdstuk 4 bereikt zou zijn, en

    • e. de onnauwkeurigheid die bij toepassing van de alternatieve meting bereikt zal worden.

  • 5.4. De wijze van het bepalen van de meetgegevens door middel van alternatieve meting wordt nauwkeurig vastgelegd in het meetprotocol voor de productie-installatie en wordt voorafgaand aan de toepassing daarvan goedgekeurd door een gecertificeerd meetbedrijf.

  • 5.5. De alternatieve meting gebruikt geen kentallen of andere gegevens die het meten van de daadwerkelijke hoeveelheid energie beïnvloeden.

  • 5.6. De onnauwkeurigheid van een meetgegeven, vastgesteld op grond van alternatieve meting, is in beginsel gelijk aan of lager dan de onnauwkeurigheid die hoofdstuk 4 ten aanzien van de desbetreffende meting vereist.

  • 5.7. Indien de onnauwkeurigheid van een meetgegeven, vastgesteld op grond van alternatieve meting, hoger is dan de onnauwkeurigheid die hoofdstuk 4 ten aanzien van de desbetreffende meting vereist, wordt het opgegeven meetgegeven als volgt gecorrigeerd:

    • a. voor warmte die aan de productie-installatie wordt toegevoerd: de meetwaarde wordt vermeerderd met het verschil tussen de feitelijke onnauwkeurigheid en de vereiste onnauwkeurigheid en

    • b. voor warmte die de productie- installatie produceert: de meetwaarde wordt verminderd met het verschil tussen de feitelijke onnauwkeurigheid en de vereiste onnauwkeurigheid.

  • 5.8. De wijze waarop de correctie volgens 5.7 wordt aangebracht, wordt beschreven in het meetprotocol.

  • 5.9. Zowel het oorspronkelijke meetgegeven als het meetgegeven na de correctie volgens 5.7 wordt in het meetrapport opgenomen.

BIJLAGE 3 BEHORENDE BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL O

Bijlage 5 behorende bij artikel 12a, eerste lid, van de regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit

Controle op biomassa: Een inleiding

Dit document geeft een toelichting op de controle die moet worden uitgevoerd op elektriciteit opgewekt met biomassa op grond van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit (verder: de regeling). Afhankelijk van het type biomassa installatie dient een assurancerapport of een meetrapport te worden ingediend.

Na afloop van ieder kalenderjaar dienen biomassa elektriciteitsproducenten een controle te laten uitvoeren op de groenpercentages die in het betreffende kalenderjaar hebben geleid tot uitgifte van Garanties van Oorsprong. Producenten die uitsluitend één soort naar zijn aard zuiver biogas verwerken met een nominaal elektrisch vermogen van ten hoogste 2 MW dienen daartoe een meetrapport in te dienen dat is goedgekeurd door een toegelaten meetbedrijf (artikel 12). De betreffende producenten dienen eenmaal in de vijf jaar voorafgaand aan de periode waarover dient te worden gemeten een meetprotocol te laten goedkeuren door een toegelaten meetbedrijf en in te dienen bij CertiQ.

De overige producenten dienen na afloop van ieder kalenderjaar een assurancerapport in te dienen dat is goedgekeurd door een accountant.

Dit document is met name bedoeld als een onderzoeksprotocol voor de uit te voeren werkzaamheden door de accountant om bij deze opgave tot een assurancerapport te komen, conform artikel 12a van de regeling voor duurzame elektriciteit.

Voor de groep van producenten die geen assurancerapport maar een meetrapport dienen te overleggen zijn de vereisten weergegeven in bijlage 4 van de regeling.

In de praktijk blijkt de regeling met betrekking tot ‘biomassa’ complexe materie. Dit document bevat een toelichting bij het format van de jaarlijks op te stellen opgave en de daarbij te hanteren biomassa indeling, type installaties en de vereisten waaraan het assurancerapport moet voldoen. Verder bevat dit document enkele instructies voor stortgas- en vergistingsinstallaties.

Naast de inleiding is een onderzoeksprotocol opgenomen dat de accountant conform artikel 12a van de regeling dient te hanteren bij de onderzoekswerkzaamheden ten behoeve van het af te geven assurancerapport. Het is de bedoeling dat de accountant het protocol toepast en in het assurancerapport verwijst naar het stramien voor Assurance-opdrachten en de nadere voorschriften zoals opgenomen in de controle- en overige standaard (NV COS richtlijn 3000), zoals vermeld op de website van het NIVRA1, en naar de aanvullende specifieke punten van aandacht zoals vermeld in het betreffende protocol.

Daarnaast is een voorbeeld van het assurancerapport opgenomen. Tenslotte bevat dit document ook een voorbeeld meetrapport. Dit voorbeeld is ook afzonderlijk te downloaden vanaf de website van de garantiebeheerinstantie (verder CertiQ) op www.certiq.nl.

Biomassa: ‘Zuiver’, ‘naar haar/zijn aard zuiver’, ‘niet zuiver’

Op basis van de regeling is biomassa ingedeeld in ‘zuiver’ en ‘niet zuiver’. Zuivere biomassa bevat niet meer dan drie massaprocent onvermijdbare kunststoffen.

Zuivere biomassa: Een nadere indeling

Zuivere biomassa kan worden verdeeld in twee groepen: 1) ‘Naar haar aard zuiver’ en 2) ‘niet naar haar aard zuiver’. Voor biogassen wordt gesproken over resp. ‘naar zijn aard zuiver’ en ‘niet naar zijn aard zuiver’. De definitie van naar haar aard zuivere biomassa is opgenomen in artikel 1, eerste lid, onder j, van de regeling.

Niet zuivere biomassa

‘Niet zuivere biomassa’ wordt in de regeling ook wel aangeduid als ‘mengstromen’. Het dient bemonsterd te worden (volgens BRL-K10016). Bepaald dient te worden in welke mate het biogene gedeelte bijdraagt in de elektriciteitsopwek. Dat betekent dat het calorische aandeel van het biogene deel dient te worden bepaald in verhouding tot de totale calorische waarde.

Biogassen

De volgende soorten biogassen worden beschouwd ‘als naar zijn aard zuiver’: Stortgas, rioolwaterzuiveringsgas, afvalwaterzuiveringsgas en biogas dat ontstaat door middel van vergisting.

Voor overige soorten biogas dient te worden aangetoond of het gaat om zuiver biogas. Hiertoe dient het basismateriaal waaruit het biogas ontstaat te worden bemonsterd.

Afvalverbrandingsinstallaties

De elektriciteit die wordt opgewekt in afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s), wordt deels beschouwd als duurzaam. Hoewel het dus niet-zuivere biomassa betreft, hoeven AVI’s niet maandelijks een groenpercentage te bepalen. Het groenpercentage wordt jaarlijks vanuit de overheid vastgesteld en bedraagt voor bijvoorbeeld 2010 49%. AVI’s hoeven dan ook geen assurancerapport of meetrapport in te dienen om de groenpercentages te onderbouwen.

Schematische weergave biomassa

Schematische weergave biomassa

Achtergrond groenpercentages

Voor iedere elektriciteitsproducent worden maandelijks meetgegevens door de regionale netbeheerder naar CertiQ gestuurd. Vervolgens stuurt de producent de groenpercentages naar CertiQ. De groenpercentages volgen uit berekeningen van de elektriciteitsproducent. Daarna maakt CertiQ garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit aan en kan AgentschapNL vervolgens eventueel subsidie uitbetalen. Voor installaties die 100% duurzame elektriciteit opwekken worden de garanties van oorsprong automatisch aangemaakt.

Bij de definitieve jaarlijkse vaststelling van de groenpercentages baseert CertiQ zich op een assurancerapport van een accountant of een meetrapport van een toegelaten meetbedrijf. Eventuele verschillen tussen het assurance-rapport en de eerder ingediende percentages dienen gecorrigeerd te worden door CertiQ.

Termijn voor het indienen

Na afloop van een kalenderjaar hebben biomassa elektriciteitsproducenten uiterlijk vier maanden de tijd (artikel 12, derde lid, van de regeling) om een meetrapport of een assurancerapport te overleggen. Voor productie over jaar t dient dus uiterlijk 30 april van jaar t+1 een assurancerapport of een meetrapport bij CertiQ te worden ingediend. Bij te laat indienen dient CertiQ (op grond van artikel 13 van de regeling) een deel van de uitgegeven garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit af te boeken: indien de opgave met assurancerapport of meetrapport binnen een maand na het verstrijken van de deadline wordt ingediend, wordt een hoeveelheid garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit afgeboekt ter grootte van de gemiddelde hoeveelheid opgewekte duurzame elektriciteit in één kalendermaand in jaar t. Indien de opgave met assurancerapport of meetrapport tussen één en twee maanden te laat wordt ingeleverd, wordt de hoeveelheid garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit van twee kalendermaanden afgeboekt, enz. Als de installatie in aanmerking komt voor subsidie, dan zal het afboeken van garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit ook leiden tot verrekeningen bij de betalingen.

Assurance-werkzaamheden accountant

In het geval van een assurancerapport dient de accountant te onderzoeken welke brandstoffen zijn ingezet en in welke (calorische) verhouding dat heeft plaatsgevonden. De accountant dient deze verhoudingen te vergelijken met de groenpercentages zoals die in de loop van het kalenderjaar naar CertiQ zijn gestuurd en te constateren of er verschillen zijn. Het is de bedoeling dat de producent de groenpercentages bepaalt op maandniveau en dat de accountant hierbij redelijke mate van zekerheid verschaft over de conformiteit van deze opgave conform artikel 12a, tweede lid, van de regeling. Om CertiQ een goede consistentiecheck te kunnen laten uitvoeren, kan CertiQ om onderliggende gegevens vragen. Daarbij moet worden gedacht aan hoeveelheden ingezette biomassa (tonnen) en bijbehorende calorische waarden.

Onderzoeksprotocol assurancerapport biomassa

Inleiding

In artikel 12a, derde lid, van de regeling, is bepaald dat de producent, niet zijnde een producent als bedoeld in artikel 1b, derde lid, uiterlijk binnen vier maanden na afloop van ieder kalenderjaar aan de garantiebeheerinstantie (TenneT2)een assurancerapport (conform NV COS richtlijn 30003) overlegt inzake, onder meer, de aard en de verhouding van de in de installatie verwerkte brandstoffen.

In artikel 13, tweede lid, van de regeling is bepaald dat wanneer deze termijn wordt overschreden, een hoeveelheid garanties van oorsprong wordt afgeboekt, afhankelijk van de overschrijdingstijd.

Dit onderzoeksprotocol beoogt in aanvulling op (het stramien voor Assurance-opdrachten en) de nadere voorschriften Controle- en overige standaarden richtlijn 3000 (zie website NIVRA.nl) een handreiking aan de controlerend accountant te geven met specifieke aandachtspunten bij de inrichting van zijn onderzoek.

Het doel van het assurancerapport is om – met redelijke mate van zekerheid – een oordeel te verstrekken aan CertiQ over de juistheid van de door de producent (of zijn gemachtigde) opgegeven verhouding van de in de installatie verwerkte brandstoffen. In geval de opgewekte elektriciteit wordt aangemerkt als duurzame energie zullen er door CertiQ garanties van oorsprong worden aangemaakt overeenkomstig het aantal MWh duurzaam

opgewekte elektriciteit. Deze vertegenwoordigen een waarde en zijn verhandelbaar.

Daarnaast kan de Minister van Economische Zaken op basis van de aangemaakte garanties van oorsprong subsidie verstrekken, waarvan de hoogte afhankelijk is van het type installatie en de aard en de verhouding van de in de installatie verwerkte brandstoffen. De accountant dient derhalve rekening te houden met een tendentie in de opgegeven verhouding.

Procedure

Na afloop van een maand wordt door de netbeheerder een meetbericht verzonden aan CertiQ waarin gerapporteerd wordt over de totale elektriciteitsproductie van die maand. Dit meetbericht bevat in ieder geval de hoeveelheid op het net geleverde elektriciteit, maar indien de producent hierom verzoekt, bevat het ook de totale opgewekte elektriciteit. Daarnaast geeft de producent de aard en de verhouding van de in de installatie verwerkte brandstoffen (de ‘groenpercentages’) door aan CertiQ. Na afloop van het kalenderjaar voert de producent een controleberekening uit en bepaalt hij definitief de verhouding van de in de installatie verwerkte brandstoffen.

Rol van de accountant

Als sluitstuk onderzoekt de accountant de definitieve opgave van de producent met toelichtingen op conformiteit met artikel 12a van de regeling (zie NV COS 3000 nr. 33). Dit ter onderbouwing van zijn assurance-rapport.

Hiertoe onderzoekt de accountant de door de producent verantwoorde definitieve uitkomsten van de verhouding voor wat betreft aard en verhouding van de in de productie-installatie verwerkte brandstoffen.

De accountant:

  • stelt vast of deze verhouding gelijk is of afwijkt van de verhouding zoals die destijds is doorgegeven aan CertiQ

  • stelt de naleving van de artikelen 8 tot en met 10 van de regeling vast.

De accountant rapporteert in zijn assurancerapport over de uitkomsten van zijn werkzaamheden.

Reviewbeleid Ministerie van Economische Zaken

De Auditdienst van het ministerie van Economische Zaken kan een review uitvoeren op de uitgevoerde accountantscontrole inzake deze subsidie. De accountant, die de controle heeft uitgevoerd, verstrekt de Auditdienst desgevraagd alle inlichtingen en bescheiden4. De eventuele extra kosten van deze accountant in verband met de review zijn niet voor rekening van het ministerie.

Onderzoekstolerantie en gewenste zekerheid

De aan de individuele regels van de rapportage toegerekende onderzoekstolerantie bedraagt maximaal éénhonderdste deel van het verantwoorde percentage. Het onderzoek van de accountant dient er op gericht te zijn om redelijke mate van zekerheid te verkrijgen dat deze tolerantie niet wordt overschreden.

Minimaal uit te voeren onderzoekswerkzaamheden
  • 1. Het beoordelen van de inrichting van de administratie teneinde vast te stellen dat deze als basis kan dienen voor de opstelling van de jaaropgave. Daarbij stelt de accountant vast dat er bij de producent een stelsel van al dan niet geautomatiseerde interne controlemaatregelen aanwezig is, in opzet, bestaan en in werking, waaraan een redelijke mate van zekerheid is te ontlenen dat de opgegeven verhouding geen fouten van materieel belang bevat.

  • 2. Het beoordelen van de opzet van de methode van bemonsteren door de producent (door middel van het inwinnen van inlichtingen van de producent c.q. beoordelen van de relevante AO-beschrijving van de producent) en het vaststellen van bestaan en werking daarvan (door middel van deelwaarnemingen.

  • 3. Het vaststellen (door middel van deelwaarnemingen) van correcte verwerking in de administratie, van de resultaten van de bemonsteringen, waaruit de aard en de verhouding van de verwerkte brandstoffen blijkt.

  • 4. Het uitvoeren van een cijfervergelijking tussen de definitieve opgave van de producent en de eerder door de producent gedane maandelijkse opgaven en beoordelen van de toelichting door de producent bij de definitieve opgave op verschillen.

  • 5. Aansluiten van de verantwoorde brandstoffen met de administratie, uitgesplitst naar maand en soort biomassa, waarbij eventuele gecertificeerde stromen als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de regeling dienen te worden onderscheiden van niet gecertificeerde stromen. In het verlengde hiervan stelt de accountant vast in welke verhouding deze brandstoffen zijn verwerkt en of deze verhouding inderdaad heeft geleid tot de percentages opgewekte duurzame elektriciteit zoals deze door de producent of zijn gemachtigde zijn opgegeven. Indien een geëigende methode dient te worden toegepast, stelt de accountant vast of een juiste toepassing is gegeven aan de geëigende methode.

  • 6. Vaststellen dat de definitieve opgave van de producent en de daarin opgenomen verhouding van de verwerkte brandstoffen in honderdste van procenten nauwkeurig is.

Voorbeeld assurancerapport

Naam accountantskantoor

Aan: Opdrachtgever/producent

Assurancerapport
Opdracht

Ingevolge uw opdracht hebben wij het bijgevoegde, door ons gewaarmerkte meetrapport betreffende de aard en de verhouding van de in de installatie, bekend onder EAN-code <123456789012345678>, verwerkte brandstoffen met betrekking tot de periode van <datum> t/m <datum> onderzocht op conformiteit met artikel 12a van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit (hierna aangeduid als de regeling),

Dit meetrapport is opgesteld onder verantwoordelijkheid van <het bestuur van de vennootschap/de leiding van de huishouding>. Het is onze verantwoordelijkheid om een assurancerapport inzake dit meetrapport te verstrekken.

Werkzaamheden

Wij hebben ons onderzoek verricht in overeenstemming met het Nederlands recht, waaronder Standaard 3000 assurance-opdrachten anders dan opdrachten tot controle en beoordeling van historische financiële informatie’ en het onderzoeksprotocol dat als bijlage bij de regeling is gepubliceerd.

Dienovereenkomstig dient het onderzoek zodanig te worden gepland en uitgevoerd dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat het meetrapport geen afwijkingen van materieel belang bevat.

Wij zijn van mening dat de door ons verkregen assurance-informatie voldoende en geschikt is voor onze conclusie.

Conclusie

Op grond van onze werkzaamheden concluderen wij dat bovengenoemde het meetrapport de aard en de verhouding van de in de installatie verwerkte brandstoffen per maand juist weergeeft, in overeenstemming met de wettelijke bepalingen zoals opgenomen in de artikelen 8 tot en met 12a van de regeling.

Tevens concluderen wij dat de door de <producent/gemachtigde van de producent> op grond van artikel 11, eerste lid, van de regeling meegedeelde percentages <niet> overeenstemmen met de in bovengenoemde rapportage weergegeven verhouding van de brandstoffen ............

{Ingeval van zuivere en ‘niet naar haar aard zuivere’ biomassa}

<en dat de geëigende methode voor de vaststelling of het in de installatie verwerkte materiaal als zuivere biomassa kan worden aangemerkt ten behoeve van de berekening van de verhouding, op een juiste wijze is toegepast.>

{Ingeval van niet zuivere biomassa}

<en dat de geëigende methode voor de vaststelling van het gedeelte van de in de installatie verwerkte niet-zuivere biomassa dat biologisch afbreekbaar is, ten behoeve van de berekening van de verhouding, op een juiste wijze is toegepast>

Overige informatie

De accountant kan hier overige informatie en uiteenzettingen opnemen die niet als doel hebben afbreuk te doen aan zijn conclusie.

Beperking in gebruik (en verspreidingskring)

Dit assurancerapport is uitsluitend bedoeld ter onderbouwing van het jaarlijks door de directie van de onderneming te verstrekken meetrapport aan de garantiebeheerinstantie (artikel 12a van de regeling) en kan derhalve niet voor andere doeleinden worden gebruikt.

Plaats en datum

Ondertekening

Jaarlijkse opgave Biomassa(Opgave in de zin van artikel 12a van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit )

Jaar

 

2010

               

Naam producent:

                

Adres:

                 

PC/Woonplaats:

                

EAN-code:

1234567890123645678

(18 cijferige EAN-code)

            

Type installatie:

                
                  

A

B

C

D

NTA 8003

Vergassing

           
      

Jan

Feb

Mrt

Apr

Mei

Jun

Jul

Aug

Sep

Okt

Nov

Dec

                  

Biomassa

Zuiver

Naar haar aard zuiver

 

 

ja/nee

            
     

ja/nee

            
     

ja/nee

            
     

ja/nee

            
     

ja/nee

            
     

ja/nee

            
                  
 

Zuiver

Niet naar haar aard zuiver

 

ja/nee

            
 

Niet zuiver

Biologisch afbreekbaar

               
  

Niet biologisch afbreekbaar

              
                  

Biogas

Zuiver

Naar zijn aard zuiver

Stortgas

              
 

Zuiver

Naar zijn aard zuiver

RWZI-gas (uit slibvergisting)

            
 

Zuiver

Naar zijn aard zuiver

AWZI gas (uit slibvergisting)

            
 

Zuiver

Naar zijn aard zuiver

Uit vergisting

            
 

Zuiver

Niet naar zijn aard zuiver

               
 

Niet zuiver

                
                  

Overige (fossiel)

                
                  
   

Totaal

  

0,00%

0,00%

0,00%

0,00%

0,00%

0,00%

0,00%

0,00%

0,00%

0,00%

0,00%

0,00%

Datum rapportage:

Firmastempel

TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Doel en aanleiding

De regeling wordt aangepast om richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (hierna: de richtlijn) te implementeren. Naast de implementatie van de richtlijn wordt de regeling aangepast om de procedures die nodig zijn voor het verkrijgen van een GvO voor elektriciteit uit biomassa te verduidelijken en te vereenvoudigen.

2. Implementatie richtlijn 2009/28/EG

Op 27 september 2009 is de richtlijn aangenomen. De implementatiedatum is 5 december 2010. De richtlijn heeft gevolgen voor de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit (hierna: GvO-regeling). Deze wijziging van de GvO-regeling dient ter implementatie van de richtlijn. De richtlijn wordt dusdanig geïmplementeerd dat de daaraan verbonden verplichtingen minimaal zijn. De bepalingen omtrent garanties van oorsprong die in de richtlijn staan zijn voor een groot deel al opgenomen en uitgewerkt in de GvO-regeling. Op een aantal punten moet de regeling echter gewijzigd of aangevuld worden. Een deel daarvan gebeurt al in de praktijk, maar wordt naar aanleiding van de richtlijn verankerd in de GvO-regeling. De GvO’s en de processen om deze te verkrijgen zullen slechts op kleine punten wijzigen.

Aan de GvO-regeling wordt toegevoegd een lijst met informatie die een garantie van oorsprong moet bevatten (artikel I, onderdeel D). In de praktijk werd het grootste deel van deze informatie al vermeld op de GvO. Dat geldt alleen niet voor de datum waarop de productie-installatie in gebruik is genomen.

Op grond van de richtlijn kunnen GvO’s tot uiterlijk een jaar na de productie van de betreffende duurzame elektriciteit worden gebruikt. Deze eis wordt door middel van artikel I, onderdeel E aan artikel 6 van de GvO-regeling toegevoegd. De bepaling dat een GvO een jaar na boeking vervalt is daarmee alleen relevant voor de GvO’s die niet worden gebruikt.

De geldigheidsduur van een GvO heeft geen betekenis voor het gebruik van een GvO als bewijs van duurzame productie in het kader van de subsidiëring op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie (SDE). In het kader van die subsidieverstrekking is alleen relevant of er GvO’s zijn afgegeven voor de productie in een betreffend jaar en niet of die GvO’s nog geldig zijn.

Ten slotte wordt de mogelijkheid gecreëerd voor de aanvrager om op de garantie van oorsprong te laten vermelden welke certificaten zijn afgegeven met betrekking tot de gebruikte biomassa (artikel I, onderdeel K). Dit is naar aanleiding van de bindende duurzaamheidscriteria voor vloeibare biomassa die tevens in de richtlijn zijn opgenomen. De richtlijn verplicht niet om deze informatie te vermelden op de GvO’s, maar het is wel verplicht voor lidstaten om de duurzaamheidseisen na te leven bij stimuleringsmaatregelen met betrekking tot vloeibare biomassa. Om bij eventuele stimulering van vloeibare biomassa vast te stellen of de betreffende partij voldoet aan de duurzaamheidscriteria, kan gebruik worden gemaakt van certificeringsschema’s. Aangezien daarnaast ook een GvO vereist is, is het efficiënt om de GvO te gebruiken als informatiedrager. Zodoende kan de informatie met betrekking tot de certificering op verzoek van de producent op de GvO worden vermeld. Producenten moeten daarbij aantonen dat ze in het bezit zijn van het betreffende certificaat om hierover informatie te laten opnemen op de GvO. Op grond van artikel 12a, tweede lid, onderdeel c, van de GvO-regeling zal een accountant toezien op de juistheid van de verklaring van de producent. Het is aan de overheidsinstantie die duurzaamheidseisen stelt bij de stimuleringsmaatregelen of aan de afnemer van GvO’s om te beoordelen of de verstrekte informatie aantoont dat aan de vereiste of gewenste duurzaamheidscriteria is voldaan.

In de richtlijn worden er geen duurzaamheidscriteria gesteld voor vaste biomassa. Op termijn is het echter waarschijnlijk dat ook voor vaste biomassa duurzaamheidscriteria worden gesteld in Europese of Nederlandse context. Bovendien neemt de behoefte bij afnemers van duurzame energie aan informatie over de duurzaamheid van biomassa toe.

3. GvO voor biomassa

Getracht is de administratieve lasten van de procedures die nodig zijn voor het verkrijgen van een GvO voor elektriciteit uit biomassa zoveel mogelijk te verlagen. Ook de eisen die gesteld worden aan voorbewerkte biomassa stromen zijn geëxpliciteerd.

De gevraagde accountantsverklaring is gewijzigd in een assuranceverklaring omdat deze benaming in de beroepspraktijk van accountants is gewijzigd. Bij deze wijziging wordt aangesloten.

In de praktijk bleek dat de gevraagde accountantsverklaring zeer verschillend was voor verschillende installaties en niet altijd de benodigde informatie bevatte. Dit was aanleiding om de vereisten van een assurancerapport te verduidelijken en een protocol op te stellen voor het maken van een assurancerapport.

De biomassaverklaring wordt in deze regeling afgeschaft. De garantiebeheerinstantie krijgt maandelijks informatie over de ingezette biomassa in de voorafgaande maand. Deze informatie wordt vervolgens gecontroleerd door een onafhankelijk accountant die jaarlijks een assuranceverklaring dient af te geven. Het daarnaast vooraf opgeven van een lijst met potentieel in te zetten stoffen voegt aan deze controle niets toe.

4. Vaste verandermomenten

De inwerkingtredingsbepaling wijkt af van het in het Kabinetsstandpunt inzake Vaste Verandermomenten neergelegde uitgangspunt. Deze regeling betreft de implementatie van een Europese richtlijn, waarvoor afwijking van het kabinetsstandpunt is toegestaan (uitzonderingsgrond 4).

5. Administratieve lasten

Uit de wijzigingen ter implementatie van de richtlijn vloeien geen administratieve lasten voort.

Ten eerste wordt informatie toegevoegd aan de GvO. Ten opzichte van de heersende praktijk betreft het alleen de datum van in gebruik name van de installatie. Omdat dit voor de producent bekende informatie is en het wordt opgenomen in bestaande formulieren, is de toename in administratieve lasten op dit punt verwaarloosbaar.

Ten tweede kunnen GvO’s tot maximaal een jaar na de productie van duurzame energie worden gebruikt. Hiervoor hoeven geen aanvullende handelingen te worden gepleegd door producenten. Dit heeft dus geen invloed op de administratieve lasten.

Ten slotte betreft het ontsluiten van informatie over duurzaamheid op de GvO’s een dienst waarvan de producent gebruik kan maken, maar is het geen verplichting. Zodoende veranderen ook hier de administratieve lasten niet.

Uit de wijzigingen met betrekking tot biomassa vloeien administratieve lasten voort voor producenten die met een biogasinstallatie met een nominaal elektrisch vermogen van kleiner dan 2 MW duurzame elektriciteit opwekken. Dit betreft deels nieuwe lasten en deels het verlichten van bestaande lasten. Daarnaast worden de lasten voor alle producenten die uit biomassa elektriciteit opwekken verlaagd.

Er zijn iedere vijf jaar administratieve lasten gekoppeld aan het opstellen van het meetprotocol voor installaties die elektriciteit opwekken middels naar zijn aard zuiver biogas. De inschatting is dat dit de producent gedurende de subsidieperiode drie maal 16 uur zal kosten. Voor de jaarlijks terugkerende lasten is het belangrijk te weten dat de meeste toegelaten meetbedrijven zowel elektriciteit als warmte meten. Een producent die de relevante energiestromen moet laten meten en een jaarlijks meetrapport, uitgesplitst per kalendermaand, dient op te stellen op grond van artikel 12 heeft niet veel extra werk ten opzichte van het werk dat gedaan moet worden voor het meten van de elektriciteit die deze producent opwekt. Het betreft immers alleen relatief kleinschalige en dus over het algemeen weinig complexe installaties. Daarnaast vervalt de tot op heden bestaande verplichting een accountantsverklaring te overleggen. Geschat wordt dat de producent maandelijks één uur zal besteden aan de bepaling en verificatie van de overige energiestromen. Met de jaarlijkse rapportage aan de garantiebeheerinstantie zijn naar schatting vier werkuren gemoeid, wat het totaal brengt op zestien uur per jaar. Er wordt gerekend met een uurloon van € 60. De eenmalige administratieve lasten per productie-installatie zijn 16 * € 60 = € 960. De jaarlijks terugkerende administratieve lasten zijn 16 *€ 60 = € 960 per productie-installatie. De kosten voor de oude methode van verificatie (accountantsverklaring) bedroegen voor deze categorie ongeveer € 2000 op jaarbasis. Dit betekent de facto een verlaging van de jaarlijks terugkerende administratieve lasten van ongeveer € 1040 per productie-installatie.

Er zijn tot op heden vanuit de verschillende subsidieregelingen ongeveer 135 biogasinstallaties gerealiseerd en bij de garantiebeheerinstantie geregistreerd. Het is te verwachten dat binnen enkele jaren nog ongeveer 55 vergistingsinstallaties zullen worden gerealiseerd. Dit betreft nieuwe vergistingsinstallaties waarvoor inmiddels een subsidiebeschikking is verstrekt. Van de nog niet gerealiseerde productie-installaties wordt verwacht, dat hiervan jaarlijks zo’n 20 tal zich bij de garantiebeheerinstantie zullen aanmelden. Voor de reeds gerealiseerde vergistingsinstallaties betekent deze regeling een jaarlijkse verlaging van administratieve lasten van 135 x € 1040= € 140.400,–.

Het vervallen van de biomassaverklaring levert een lastenverlichting op voor alle producenten die uit biomassa duurzame elektriciteit opwekken en hier garanties van oorsprong voor aanvragen. De mate van lastenverlichting verschilt per categorie producent. Producenten die uitsluitend één soort naar zijn aard zuiver biogas verwerken, dienden iedere drie jaar een biomassaverklaring in te dienen bij de garantiebeheerinstantie. Producenten die andere biomassa verwerkten moesten jaarlijks een biomassaverklaring indienen. Tot slot kan de lastenverlichting ook per producent verschillen. Op grond van het nu ingetrokken artikel 7 diende een producent een nieuwe biomassaverklaring in te dienen als hij een andere stroom biomassa zou inzetten. Of en hoe vaak een producent gebruik maakte van wisselende stromen biomassa, was afhankelijk van keuzes van de producent.

II. ARTIKELEN

Artikel I, onderdeel A (artikel 1)

In het tweede lid van artikel 1 is bepaald dat biomassa als zuivere biomassa wordt beschouwd als ten hoogste drie massaprocent per partij uit onvermijdbare kunststoffen en andere materialen van langcyclisch organische oorsprong bestaat. In de onderhavige regeling wordt toegestaan dat bij het bepalen van het percentage biomassa in een partij met maximaal twee cijfers achter de komma gerekend mag worden. Dit wordt ook toegepast bij het tweede lid. Daar kan nu naar beneden worden afgerond en dat wordt in de praktijk ook gedaan. Om die reden wordt thans opgenomen dat het aandeel in een partij biomassa dat uit langcyclisch organische oorsprong bestaat ten hoogste 3,00 massaprocent mag bedragen. Hiermee wordt aangesloten op de gegroeide praktijk.

Artikel I, onderdeel B (artikel 1b)

Artikel 1b van de regeling verplicht producenten die een afvalverbrandingsinstallatie in stand houden waarvoor SDE of MEP subsidie wordt verstrekt of een productie-installatie waarin biomassa wordt verwerkt en waarvoor de nuttig aangewende warmte dient te worden geregistreerd dient een meetprotocol op te stellen dat voldoet aan de meetvoorwaarden in de bijlage (2 en 4) bij de regeling. Nieuw is dat producenten die een productie-installatie in stand houden waar één soort naar zijn aard zuiver biogas wordt omgezet in elektriciteit ook worden verplicht volgens een meetprotocol een meetrapport op te stellen. Tevens is de verplichting opgenomen voor alle hierboven genoemde producenten om het meetprotocol iedere vijf jaar opnieuw op te stellen. Indien de producent binnen de termijn van vijf jaar het voornemen heeft een wijziging ten aanzien van zijn productie-installatie door te voeren die leidt tot een wijziging van het meetprotocol, dient hij eerst een nieuw meetprotocol op te laten stellen voordat hij de wijziging daadwerkelijk doorvoert.

Artikel I, onderdeel F (artikel 7)

Artikel 7 komt te vervallen. In dit artikel was bepaald dat de producent die uit biomassa duurzame elektriciteit opwekken jaarlijks dan wel driejaarlijks een biomassaverklaring moesten indienen bij de garantiebeheerinstantie. Bij wijziging van de aan te wenden stroom biomassa moest vervolgens een nieuwe verklaring worden ingediend. Deze verplichting komt te vervallen. Het doel van de biomassaverklaring was het verstrekken van voldoende informatie aan de garantiebeheerinstantie om deze tijdig op de af te geven garantie van oorsprong te kunnen ontsluiten. Uit de maandelijkse opgave van biomassapercentages is echter voor de garantiebeheerinstantie ook af te leiden welke stroom biomassa de producent heeft ingezet. Door artikel 7 te laten vervallen worden de administratieve lasten en de kans op fouten verkleind.

Artikel I, onderdeel G en I (artikelen 8 en 10)

Materialen die worden getorreficeerd veranderen van vorm en eigenschap. Het oorspronkelijke materiaal is dan niet meer herkenbaar. Daarom wordt geëist dat via een geëigende methode wordt aangetoond dat enkel zuivere biomassa is getorreficeerd. De producent moet per gebruikte partij een dergelijk certificaat kunnen overleggen. Om zekerheid te hebben van de oorsprong van iedere partij wordt tevens de eis gesteld dat iedere partij biomassa die is getorreficeerd door middel van een systeem van ‘track and trace’ gevolgd moet kunnen worden. Dat betekent dat deze partijen gedurende het gehele logistieke traject (vanaf de voorbewerking tot bij de elektriciteitscentrale) controleerbaar en gescheiden dienen te worden bewerkt, opgeslagen en vervoerd zonder dat vermenging optreedt met niet gecontroleerde partijen of partijen van andere oorsprong. Indien een partij getorreficeerde biomassa niet voorzien is van een certificaat waar de oorsprong van de biomassa uit blijkt of het certificaat niet voldoet aan de eis van ‘track and trace’, dan wordt deze partij niet als biomassa aangemerkt. De certificerende instantie dient onafhankelijk te zijn van de producent die getorreficeerde biomassa gebruikt en van de partijen die de biomassa torreficeren. Tevens dient de certificerende instantie volgens kwaliteitsstandaarden te werken. De kwaliteitsstandaarden zelf worden niet in deze regeling opgenomen; er wordt slechts geëist dat zij standaarden hanteren van een instantie die op haar beurt is geaccrediteerd door een accreditatie-organisatie die is aangesloten bij een (van de twee grootste) overkoepelende organisatie. Dit zijn de European co-operation for Accredition (www. european-accreditation.org) of het International Accreditation Forum (www.iaf.nu). Certificerende instanties hoeven dus niet zelf aangesloten te zijn bij een overkoepelende organisatie.

Artikel I, onderdeel H (artikel 9)

Het huidige artikel 9 gaat er vanuit dat indien in een productie-installatie niet naar zijn aard zuiver biogas of niet-zuiver biogas wordt omgezet in duurzame elektriciteit, dat biogas door de producent zelf is opgewekt. Inmiddels zijn de technologische ontwikkelingen verder gegaan en blijkt het mogelijk dat een producent dit biogas elders koopt. Het blijft van belang om te weten of de biomassa waaruit het biogas is gewonnen, zuivere biomassa of niet-zuivere biomassa is. Daarom zal de producent per partij door middel van een daartoe geëigende methode aan de hand van bemonstering per partij moeten vaststellen of laten vaststellen of het gaat om zuiver of niet-zuivere biomassa. De producent verklaart eenmalig in de productieverklaring (bijlage 2 bij de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit) dat hij via een geëigende methode werkt.

Artikel I, onderdeel K (artikel 11)

Zoals in de toelichting bij onderdeel A al is aangegeven, mag het biologisch afbreekbare gedeelte tot maximaal twee decimalen achter de komma worden aangegeven. Het gewogen percentage wordt normaliter bepaald door het quotiënt van de hoeveelheid energie van de ingezette brandstof en de som van de hoeveelheid energie van alle toegevoerde brandstoffen. In sommige specifieke situaties zal het gewogen percentage via een andere methode worden berekend.

Artikel I, onderdeel L en N (artikelen 12 en 13)

In de artikelen 12 en 13 wordt het begrip accountantsverklaring telkens vervangen door assurancerapport. Hiermee wordt aangesloten bij de veranderde terminologie in de accountancy. De termijn waarbinnen het assurancerapport moet worden ingediend wordt verruimd van drie naar vier maanden. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan een wens uit de sector. Om het opstellen van een assurancerapport te vergemakkelijken en om de inhoud van de assurancerapporten te stroomlijnen, is een controleprotocol opgesteld. Dit protocol is als bijlage 5 bij deze regeling bijgevoegd. Een assurancerapport moet voldoen aan de eisen van dit controloprotocol.

Artikel I, onderdeel M (artikel 12a)

In het nieuwe artikel 12a worden verplichtingen opgelegd aan producenten die uit biomassa duurzame elektriciteit opwekken, uitgezonderd producenten die een afvalverbrandingsinstallatie in stand houden, die betrekking hebben op de frequentie en inhoud van het assurancerapport. Dit rapport dient uiterlijk vier maanden na afloop van het kalenderjaar bij de garantiebeheerinstantie te worden ingediend. Bij het opstellen van het assurancerapport moet de accountant het onderzoeksprotocol assurancerapport biomassa in acht nemen. Dit onderzoeksprotocol geeft de accountant een leidraad aan welke aspecten hij aandacht moet besteden bij het opstellen van het assurancerapport. Tevens ontvangt de garantiebeheerinstantie assurancerapporten die inhoudelijk beter met elkaar vergelijkbaar zijn.

Artikel II

Producenten die een productie-installatie in stand houden waarin naar zijn aard zuiver biogas wordt verwerkt en waarvan het nominaal elektrisch vermogen kleiner is dan of gelijk is aan 2 MW moeten op grond van de onderhavige regeling een meetprotocol opstellen dat voldoet aan de meetvoorwaarden zoals opgenomen in bijlage 4 bij de regeling en dienen dit meetprotocol te laten goedkeuren door een toegelaten meetbedrijf. Hiermee vervalt de verplichting tot het indienen van een accountantsverklaring. Deze systematiek werkt alleen indien de producent gedurende het gehele kalenderjaar werkt volgens het meetprotocol. Het binnen een kalenderjaar op twee verschillende wijze rapporteren betekent dat een producent gedurende een kalenderjaar met twee soorten administratieve lasten te maken heeft. Dat is niet wenselijk. Niet iedere producent zal in staat zijn nog voor 5 december 2010 te beschikken over een goedgekeurd meetprotocol. Om deze reden geldt de verplichting voor producenten om met een meetprotocol te gaan werken vanaf 1 januari 2012.

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M.J.M. Verhagen.


XNoot
1

www.Nivra.nl

XNoot
2

Tennet heeft deze taak belegd bij CERTIQ B.V., een specifiek voor de uitvoering van deze taak opgerichte rechtspersoon.

XNoot
3

3000 assurance-opdrachten anders dan opdrachten tot controle of beoordeling van historische financiële informatie.

XNoot
4

Krachtens de Comptabiliteitswet 2001 (artikelen 43, 43a) heeft de Minister – bij commanditaire vennootschappen, vennootschappen onder firma en natuurlijke personen die een beroep of bedrijf uitoefenen aan wie door de Staat of een derde voor rekening of risico van de Staat rechtstreeks of middellijk een subsidie, een lening of garantie wordt verstrekt – het recht nadere inlichtingen in te winnen n.a.v. terzake ontvangen bescheiden.

Ook zijn onze Ministers bevoegd inzage te vorderen in de controledossiers van de accountant die de betreffende bescheiden heeft gecontroleerd om te bepalen of bij de vaststelling kan worden gesteund op de door deze accountant uitgevoerde controle. Met betrekking tot het verlenen van inzage in het controledossier kan de accountant zich niet beroepen op de omstandigheid dat hij op grond van andere bij of krachtens de wet opgelegde verplichtingen tot geheimhouding is verplicht van in dit dossier opgenomen vertrouwelijke gegevens. Onze Ministers zijn bevoegd van stukken inzake de betreffende controle uit de controledossiers kopieën te maken.

Naar boven