TOELICHTING
1. Algemeen
De Regeling diplomatieke en internationale vrijstellingen eilandbelastingen is gebaseerd op artikel 78 van de Wet financiën
openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: de wet). Dat artikel geeft de ministers van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties en van Financiën de bevoegdheid om nadere regels te stellen over vrijstelling van eilandbelastingen
wanneer het volkenrecht of het internationale gebruik naar hun oordeel tot zo’n vrijstelling noodzaakt. In artikel 243 van
de Gemeentewet is eenzelfde bepaling opgenomen ter zake van de gemeentelijke belastingen. Op basis daarvan is de Regeling
diplomatieke en internationale vrijstellingen gemeentelijke belastingen 1997 tot stand gekomen.
Voor de diplomatieke vrijstellingen is met name het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer van belang. De vrijstellingen
die gelden voor consulaire vertegenwoordigingen en hun leden, vinden hun grondslag in het Verdrag van Wenen inzake consulaire
betrekkingen. Beide verdragen van Wenen geven een minimumniveau van fiscale privileges. Begrippen die in de regeling gebruikt
worden, komen overeen met de terminologie van de Weense verdragen.
In rechtstreeks werkende internationale overeenkomsten komen bepalingen inzake belastingvrijstellingen voor die eveneens op
lokale belastingen van toepassing zijn. Het gaat hier om verdragen waarbij Nederland partij is, met name betreffende internationale
organisaties, oorlogsbegraafplaatsen, culturele betrekkingen en handelsbetrekkingen. Die bepalingen kunnen ‘naar haar inhoud
een ieder verbinden’ en hebben dus krachtens artikel 93 Grondwet verbindende kracht na bekendmaking. Dit betekent dat de openbare
lichamen zonder nadere regelgeving deze bepalingen moeten toepassen. Daarom zijn deze vrijstellingen niet in de regeling opgenomen.
De bovengenoemde regeling voor gemeentelijke belastingen kent ook een vrijstelling van Onroerende-zaakbelastingen voor enkele
in die regeling met name genoemde internationale organisaties die in Nederland zijn gevestigd. Dergelijke vestigingen van
internationale organisaties zijn er niet in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Het opnemen van een dergelijke
bepaling in de thans voorliggende regeling is daarom nu niet aan de orde. Daar kan uiteraard verandering in komen indien overeenstemming
wordt bereikt over het zich vestigen in een van de openbare lichamen van een internationale organisatie. In dat geval kan
deze regeling desgewenst worden aangepast.
Een vrijstellingsregeling voor personen in verband met het NAVO statusverdrag zoals die in artikel 5 van de gemeentelijke
regeling is opgenomen is hier ook niet nodig. Het NAVO statusverdrag is niet van toepassing in de openbare lichamen. Voor
een verblijf van buitenlandse militairen in de openbare lichamen is een regeling bij verdrag nodig. Bij die gelegenheid kunnen
dan, indien nodig, ook vrijstellingen van eilandbelastingen worden afgesproken.
2. Artikelsgewijs
Artikel 1
Dit artikel geeft in het eerste lid een opsomming van de eilandbelastingen waarvan in de volgende artikelen van de regeling
vrijstelling wordt verleend. Heffingen wegens bepaalde verleende diensten komen niet voor vrijstelling in aanmerking. Daarom
komen bijvoorbeeld de retributies niet in artikel 1, eerste lid, voor.
In artikel 1, tweede lid, is bepaald dat de vrijstelling voor de grondbelasting niet geldt voor zover de onroerende of roerende
zaak, bedoeld in artikel 43 van de wet, ter beschikking is gesteld aan een derde die niet zelf is vrijgesteld. Wanneer een
vertegenwoordiging, een vrijgesteld persoon of een vrijgestelde organisatie of vreemde mogendheid een onroerende (of roerende)
zaak of een deel daarvan ter beschikking stelt aan een niet-vrijgestelde derde, dan wordt de omvang van de vrijstellingen
begrensd tot de noodzakelijke omvang. Zo wordt een te ruime toepassing van de vrijstellingen voorkomen. Het onderling gebruiken
en uitwisselen van deze zaken door vrijgestelden brengt de vrijstelling niet in gevaar.
Opgemerkt wordt dat geen vrijstelling van opcenten op de vastgoedbelasting verleend wordt. De vastgoedbelasting, geregeld
in Hoofdstuk IV van de Belastingwet BES, wordt namelijk geheven van tweede woningen (met een waarde hoger dan USD 50.000)
en tot het bedrijfsvermogen behorende onroerende zaken. Deze onroerende zaken vallen niet onder de diplomatieke vrijstelling.
Artikel 2
In het eerste lid van dit artikel wordt een algemene voorwaarde aan de vrijstellingen voor vertegenwoordigingen gesteld. De
eis is dat het moet gaan om belastbare feiten die zich voordoen in het kader van de ‘officiële werkzaamheden’ van de vertegenwoordiging.
In het tweede lid wordt de inhoud van het begrip ‘officiële werkzaamheden’ uitgebreid. Hierin staat namelijk dat ook het huisvesten
van leden van de vertegenwoordiging tot de officiële werkzaamheden van de vertegenwoordiging behoort. Hierdoor wordt bewerkstelligd
dat vertegenwoordigingen ook vrijstelling genieten van belastingen in verband met de eigendom van woningen waarin zij hun
leden hebben gehuisvest.
Het derde lid bepaalt dat wordt aangenomen dat er wederkerigheid bestaat, tenzij uit een verklaring van de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties het tegendeel is gebleken. Een dergelijke verklaring kan bestaan uit een eenvoudige schriftelijke
mededeling van de genoemde bewindspersoon die ter kennis is gebracht van de belanghebbende gemeentebesturen.
Artikel 3
In het eerste lid is bepaald dat vertegenwoordigingen van andere mogendheden zijn vrijgesteld van grondbelasting, reclamebelasting,
precariobelasting, motorrijtuigenbelasting en hondenbelasting. Voor de eerste drie genoemde belastingen vloeit dat voort uit
artikel 23 van het verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer (Trb. 1961, 101 en Trb. 1962, 159). Daarin staat dat de zendstaat en het hoofd van de zending zijn vrijgesteld van alle landelijke, gewestelijke en gemeentelijke
belastingen ten aanzien van gebouwen van de zending, ongeacht of deze eigendom zijn van de zending of gehuurd door de zending,
met uitzondering van belastingen en rechten die gelden als betaling voor bepaalde verleende diensten.
De vrijstelling voor motorrijtuigenbelasting is overeenkomstig de vrijstelling die in het Europese deel van het Koninkrijk
wordt verleend voor de daar door de landelijke overheid geheven motorrijtuigenbelasting (Uitvoeringsregeling Algemene wet
inzake rijksbelastingen 1994, artikelen 33 en 35). Voor zover deze vrijstellingen worden verleend aan diplomatieke en consulaire
vertegenwoordigingen geldt natuurlijk de beperking in artikel 2, eerste lid, dat de vrijstelling alleen wordt verleend voor
zover de belasting betrekking heeft op belastbare feiten die zich voordoen in het kader van de officiële werkzaamheden van
die diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen.
De vrijstellingen gelden ook voor consulaire vertegenwoordigingen met aan het hoofd een honoraire consul. Ook hoofden van
diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen van andere mogendheden genieten deze vrijstellingen, behalve honoraire consuls.
Het tweede lid bepaalt dat de leden van vertegenwoordigingen van andere mogendheden zijn vrijgesteld van motorrijtuigenbelasting,
hondenbelasting, reclamebelasting en precariobelasting. Deze personen krijgen derhalve geen vrijstelling van de grondbelasting.
Zij mogen voor de toepassing van de vrijstelling geen Nederlander zijn en geen duurzaam verblijf houden in het Koninkrijk.
Volledigheidshalve: onder het begrip ‘Nederlander’ vallen alle onderdanen van het Koninkrijk, dus niet alleen van het land
Nederland. Onder ‘leden van vertegenwoordigingen’ vallen, in overeenstemming met de verdragen van Wenen: de hoofden en de
leden van het diplomatieke, administratieve en technische personeel en van het bedienend personeel van de vertegenwoordigingen.
Honoraire consulaire ambtenaren zijn van alle vrijstellingen uitgezonderd.
De inwonende gezinsleden en de particuliere bedienden van de leden van een vertegenwoordiging van een andere mogendheid vallen
op grond van het derde lid onder het bereik van de vrijstelling van het tweede lid. Voor de vrijstelling voor de inwonende
gezinsleden en voor de particuliere bedienden is het een noodzakelijke voorwaarde dat het lid van de vertegenwoordiging is
vrijgesteld. Vrijstelling voor de inwonende gezinsleden en voor de particuliere bedienden is dus gekoppeld aan vrijstelling
voor de leden. Het doet niet ter zake of de inwonende gezinsleden en de particuliere bedienden Nederlander zijn dan wel duurzaam
verblijf houden in het Koninkrijk.
Het vierde lid bepaalt dat een vrijstelling niet wordt verleend indien het gaat om belastbare feiten die zich voordoen in
het kader van de uitoefening van een bedrijf of beroep. Dit geldt zowel voor de leden van de vertegenwoordiging als voor hun
inwonende gezinsleden en hun particuliere bedienden.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J.P.H. Donner.
De staatssecretaris van Financiën,
F.H.H. Weekers.