Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 1 december 2010, nr. 166918, houdende wijziging van de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten en het Besluit houdende beleidsregels toekenning tegemoetkoming aan melkgeiten- of melkschapenbedrijven in verband met opheffing van het levenslange fokverbod voor vrouwelijke lammeren geboren op of na 1 juli 2009

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

Handelende in overeenstemming met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op de artikelen 17, 29, 81, 91 en 107 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 5.1.3, eerste lid, wordt ‘Iedere maand’ vervangen door: Iedere veertien dagen.

B

Artikel 5.1.12 komt als volgt te luiden:

  • 1. Onverminderd artikel 5.1.5b is het verboden geiten of schapen te insemineren of te laten bevruchten of op zodanige wijze te houden dat bevruchting van geiten of schapen kan plaatsvinden:

    • a. die tussen het tijdstip waarop op het bedrijf een besmetting met Q-koorts op grond van artikel 22, eerste lid, onderdeel d, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is geconstateerd en 1 juni 2010 aanwezig zijn geweest op dat bedrijf, indien de besmetting is geconstateerd voor 1 juni 2010;

    • b. die tussen het tijdstip waarop op het bedrijf een besmetting met Q-koorts op grond van artikel 22, eerste lid, onderdeel d, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is geconstateerd en het moment dat alle geiten of schapen op het bedrijf zijn gevaccineerd overeenkomstig artikel 5.2.4, tweede lid, en § 5.2.1, aanwezig zijn geweest op dat bedrijf, indien die besmetting op of na 1 juni 2010 is geconstateerd en op dat moment nog niet alle geiten of schapen op het bedrijf waren gevaccineerd overeenkomstig artikel 5.2.4, tweede lid en § 5.2.1.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op vrouwelijke geiten of vrouwelijke schapen geboren op of na 1 juli 2009, indien wordt voldaan aan de artikelen 5.1.12a tot en met 5.1.12g.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing op geiten of schapen wanneer zich in een groep als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, waarvan zij deel uit maken bij één of meer dieren een abortus voordoet waarvan is vastgesteld dat deze is veroorzaakt door Coxiella burnetii.

  • 4. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, en het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op geiten of schapen geboren uit geiten of schapen, bedoeld in het derde lid.

C

Na artikel 5.1.12 worden de volgende artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 5.1.12a

  • 1. De houder heeft een melding aan de VWA gedaan van de identificatiecode van de geiten of schapen.

  • 2. De VWA heeft bevestigd dat aannemelijk is dat de geiten of schapen geboren zijn op of na 1 juli 2009 respectievelijk uit de dieren, bedoeld in artikel 5.1.12, derde lid.

  • 3. De houder heeft voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 44c, twaalfde lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren.

Artikel 5.1.12b

De geiten of schapen worden in een aparte ruimte binnen de stal gehouden, waarbij direct contact tussen deze dieren en andere geiten of schapen die worden gehouden ten behoeve van de melkproductie, niet mogelijk is.

Artikel 5.1.12c

  • 1. De geiten of schapen worden, indien zij van het bedrijf worden afgevoerd, slechts rechtstreeks naar een slachthuis vervoerd.

  • 2. Artikel 5.1.13, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.1.12d

De artikelen 5.1.8 en 5.1.9, tweede tot en met vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.1.12e

  • 1. Artikel 5.1.10 is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Geboortemateriaal van de geiten of schapen wordt voorverzameld in afgesloten lekdichte bakken in de ruimte waarin de dieren lammeren en daarin verplaatst naar de bakken, bedoeld in artikel 5.1.10, onderdeel b.

Artikel 5.1.12f

1. De stal waarin de geiten of schapen worden gehouden is afgesloten voor het publiek vanaf het moment waarop voor die dieren vier maanden van de dracht is verstreken tot twee weken na het lammeren.

Artikel 5.1.12g

  • 1. De houder laat de geiten of schapen, vanaf het moment waarop voor die dieren vier maanden van de dracht is verstreken, eens per twee weken door een dierenarts bezoeken, teneinde vast te stellen of zich abortussen voordoen.

  • 2. De houder doet onmiddellijk melding aan de VWA van het optreden van een abortus bij één of meer geiten of schapen.

  • 3. De houder van de geiten of schapen houdt een administratie bij van de datum van het bezoek, bedoeld in het eerste lid, alsmede de bevindingen naar aanleiding van dat bezoek, ondertekend door de houder en de dierenarts.

D

Artikel 5.1.13, derde lid, vervalt.

E

In artikel 5.1.16, eerste lid, vervallen de woorden ‘ten minste’.

ARTIKEL II

Het Besluit houdende beleidsregels toekenning tegemoetkoming aan melkgeiten- of melkschapenbedrijven in verband met oplegging levenslang fokverbod wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, eerste lid, artikel 3, tweede lid, artikel 5, eerste lid, en artikel 6 wordt ‘artikel 5.1.5b, vierde lid, van de Regeling tijdelijke maatregelen’ telkens vervangen door: artikel 5.1.12, eerste lid, van de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten.

B

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De tegemoetkoming per geit of schaap wordt berekend volgens de formule:

    In deze formule wordt verstaan onder:

    • X: Het aantal 4 november 2010 op het bedrijf aanwezige vrouwelijke geiten of schapen, geboren op of na 1 juli 2009;

    • Y. Het aantal op het bedrijf aanwezige geiten of schapen bij aanvang van de eerste ruiming.

2. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde tot en met vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. De tegemoetkoming per geit of schaap, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten minste € 190.

ARTIKEL III

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel II, onderdeel A, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 4 november 2010.

  • 3. In afwijking van het eerste lid treedt artikel II, onderdeel B, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 21 september 2010.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker.

TOELICHTING

Met de onderhavige wijzigingsregeling worden de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten (hierna de regeling) en het Besluit houdende beleidsregels toekenning tegemoetkoming aan melkgeiten- of melkschapenbedrijven in verband met oplegging levenslang fokverbod gewijzigd (hierna de beleidsregels). Belangrijkste wijziging is de opheffing van het levenslange fokverbod voor de lammeren die zijn geboren in het lammerseizoen 2009/2010.

Opheffing levenslang fokverbod

Met ingang van 15 juli 2010 is het algemene fokverbod opgeheven. Op bedrijven waar is voldaan aan de vaccinatieplicht, mag sindsdien weer gefokt worden met de geiten en schapen. Voor de achtergebleven dieren op besmette bedrijven geldt op grond van artikel 5.1.12 een levenslang fokverbod. Met de onderhavige wijzigingsregeling wordt met artikel 5.1.12, tweede lid, een uitzondering op het levenslange fokverbod gemaakt voor de schapen en geiten die zijn geboren op of na 1 juli 2009. Artikel 5.1.12 geldt onverminderd artikel 5.1.5b van de regeling, wat inhoudt dat het fokverbod van toepassing is tenzij is voldaan aan de vaccinatieplicht.

Met deze wijziging wordt het levenslange fokverbod opgeheven voor de lammeren geboren in het lammerseizoen 2009/2010. De meeste lammeren in die periode worden geboren vanaf december 2009. Hiermee wordt gedeeltelijk uitvoering gegeven aan de wens van een meerderheid in de Tweede Kamer die de regering heeft verzocht om de jonge dieren die nog niet gelammerd hebben uit te zonderen van het levenslange fokverbod. Door het levenslange fokverbod voor lammeren op te heffen bestaat er mogelijk een verhoogd risico op het ontstaan van nieuwe bronnen voor besmetting. In de Kamerbrief van 22 november 2010 is gemeld dat dit risico naar aanleiding van de motivering van de Tweede Kamer is gewogen en geconcludeerd dat het risico voor de volksgezondheid zeer beperkt is. De uitzondering op het levenslange fokverbod geldt niet voor jonge bokken die een levenslang fokverbod hebben gekregen. Dit betreft dieren die positief getest zijn op Q-koorts. De overige bokken zijn geruimd, hebben geen levenslang fokverbod omdat de test negatief was, of zijn afgevoerd naar een afmestbedrijf.

Om handhavingtechnische redenen wordt 1 juli 2009 als beginpunt voor deze periode gehanteerd. Bij onzekerheid over de geboortedatum kan de VWA het aantal gewisselde snijtanden als uitgangspunt nemen. Het wisselen van de snijtanden begint bij een leeftijd van ongeveer 1 tot 1,5 jaar. Wanneer de dieren bij het bezoek door de VWA nog geen snijtanden hebben gewisseld, kan gesteld worden dat de dieren maximaal 1 tot 1,5 jaar oud zijn en is het aannemelijk dat de dieren na 1 juli 2009 geboren zijn. De risico’s voor de volksgezondheid zijn zeer beperkt, omdat in de periode tussen 1 juli 2009 en 1 december 2009 weinig lammeren geboren worden.

Om het risico verder te beperken is de uitzondering op het levenslange fokverbod alleen van toepassing indien aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Deze voorwaarden zijn noodzakelijk om het risico bij eventuele uitscheiding van de Q-koortsbacterie te beperken. Het gaat om de volgende voorwaarden.

  • Het gaat om vrouwelijke geiten of vrouwelijke schapen die zijn geboren op of na 1 juli 2009. De houder moet aan de VWA melding doen van de identificatiecodes van de betreffende dieren (artikel 5.1.12a, eerste lid). Besmette bedrijven krijgen hiertoe binnenkort een brief van de VWA. Nadat de veehouder de codes aan de VWA heeft gemeld, zal de VWA het bedrijf bezoeken. De VWA zal vervolgens vaststellen of het aannemelijk is dat de dieren op of na 1 juli 2009 zijn geboren (artikel 5.1.12a, tweede lid). Hiervoor kan in veel gevallen worden uitgegaan van de geboortedatum van de lammeren die is opgenomen in het I&R-systeem. Bij onzekerheid over de geboortedatum kan de VWA, zoals hierboven beschreven, het aantal gewisselde snijtanden als uitgangspunt nemen.

  • De houder dient, overeenkomstig artikel 44c, twaalfde lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren, voor 15 juli 2010 melding in het I&R systeem te hebben gedaan van de door hem gehouden geiten of schapen (artikel 5.1.12a, derde lid).

  • De geiten of schapen worden in een aparte ruimte binnen de stal gehouden. Deze ruimte moet zodanig zijn afgeschermd dat direct contact tussen de dieren en andere melkgeiten of melkschapen wordt voorkomen (artikel 5.1.12b).

  • De schapen en geiten mogen in beginsel niet van het bedrijf worden afgevoerd. Wel is er een uitzondering gemaakt voor het rechtstreekse vervoer naar een slachthuis. Overigens is het wel toegestaan om de dieren overeenkomstig de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s eerst te verzamelen (artikel 5.1.12c).

  • Er moet worden voldaan aan de maatregelen die ten aanzien van mest gelden voor besmette bedrijven. Dit betreft de maatregelen opgenomen in de artikelen 5.1.8 en 5.1.9, tweede lid, van de regeling. Dit betekent dat het verboden is om mest te verwijderen uit de stal waar de dieren worden gehouden vanaf het begin van de lammerperiode tot en met 30 dagen na afloop daarvan. Als de mest uit de stal mag worden verwijderd, wordt deze tenminste 150 dagen afgedekt opgeslagen op de locatie waar de mest is geproduceerd. De houder houdt een administratie bij van de lammerperiode, de datum dat de mest uit de stal wordt verwijderd, de begin- en einddatum van de periode en (indien van toepassing) de datum van uitrijden van mest op het eigen bedrijf. De administratie wordt in elk geval twee jaar bewaard (artikel 5.1.12d).

  • Er moet ook worden voldaan aan de hygiënemaatregelen die gelden voor besmette bedrijven. Dit betekent dat de houder ongedierte op het bedrijf adequaat moet bestrijden. Geboortemateriaal van de geiten of schapen moet daarnaast worden voorverzameld in lekdichte bakken in de ruimte waarin de dieren lammeren. Het materiaal wordt in deze bakken verplaatst naar de destructiebakken. Er moeten voldoende van deze bakken beschikbaar zijn om categorie 1-materiaal en categorie 2-materiaal te verzamelen (artikel 5.1.12e).

  • De stal waarin de dieren worden gehouden moet voor het publiek zijn afgesloten vanaf één maand voor het lammeren tot twee weken na afloop daarvan. Alleen personen die met het oog op de uitoefening van beroep of bedrijf de stal moeten betreden, hebben in deze periode toegang tot de stal. Bij het betreden van de stal moeten zij gebruik maken van beschermingsmiddelen zoals beschermende kleding en mondkapjes die door de houder verstrekt worden (artikel 5.1.12f).

  • Vanaf een maand voor aanvang van de lammerperiode laat de houder de dieren eens per twee weken door de eigen dierenarts van het bedrijf bezoeken. Dit om de dieren goed te monitoren op het optreden van abortussen. Indien een abortus optreedt wordt dit direct aan de VWA gemeld. De VWA zal het bedrijf vervolgens bezoeken en onderzoeken of de abortus door de Q-koortsbacterie is veroorzaakt. De houder van de dieren houdt een administratie bij van de datum van het bezoek van de dierenarts en de bevindingen met betrekking tot Q-koorts naar aanleiding daarvan, ondertekend door de houder en de dierenarts (artikel 5.1.12g).

Als één of meer van de dieren die onder de uitzondering vallen een abortus krijgt of krijgen, waarvan is aangetoond dat deze is veroorzaakt door de Q-koortsbacterie, herleeft het levenslange fokverbod voor de hele groep dieren op het bedrijf die oorspronkelijk van het verbod was uitgezonderd. Op deze groep dieren blijft het levenslange fokverbod dan van toepassing. Zij kunnen dus niet meer onder de uitzondering worden gebracht. Dit is opgenomen in het derde lid van artikel 5.1.12.

Met het vierde lid van artikel 5.1.12 wordt voor de lammeren (zowel mannelijk als vrouwelijk) die uit de drachtige dieren uit deze groep zijn geboren, ook een uitzondering op het levenslange fokverbod gemaakt. Voor deze dieren gelden voornoemde voorwaarden met dien verstande dat het dus gaat om dieren die zijn geboren uit de groep dieren die niet langer onder de uitzondering valt en door de VWA is bevestigd dat het aannemelijk is dat deze lammeren uit deze dieren zijn geboren. De overige drachtige dieren in dit koppel zullen worden geruimd, omdat het aannemelijk is dat het vaccin in het koppel lammeren verminderd werkzaam is vanwege niet tijdige vaccinatie. Door de overige drachtige dieren te ruimen, worden meer abortussen en de daarmee gepaard gaande uitscheiding van de bacterie voorkomen.

Verhoging frequentie tankmelkmonitoring

Met ingang van 15 juli 2010 is de frequentie van de tankmelkmonitoring op vrije bedrijven teruggebracht tot eens per maand. Thans wordt de frequentie van de tankmelkmonitoring weer verhoogd tot eens per twee weken met de wijziging van artikel 5.1.3, eerste lid. De reden hiervoor is dat het lammerseizoen weer is aangebroken. Dit betekent dat het risico dat schapen en geiten de Q-koortsbacterie uitscheiden toeneemt. Om goed te kunnen monitoren of zich nieuwe Q-koortsbesmettingen voordoen en in geval van een besmetting adequaat en snel op te kunnen treden en daarmee het risico voor de volksgezondheid zo veel mogelijk te beperken, wordt de frequentie van de tankmelkmonitoring verhoogd.

Nadeelcompensatieregeling

Besmette bedrijven waar tijdens de ruiming weinig drachtige dieren aanwezig waren, lijden onevenredig veel schade in vergelijking met de besmette bedrijven waar relatief veel drachtige dieren zijn geruimd. Deze bedrijven hebben namelijk een veel lager bedrag aan ruimingsvergoedingen ontvangen. Omdat deze onevenredig nadelige gevolgen van het ruimingsbeleid op grond van het gelijkheidsbeginsel niet voor de betreffende bedrijven behoren te blijven, is besloten om voor deze bedrijven een tegemoetkoming in de schade uit te keren. Het kader voor deze tegemoetkoming is neergelegd in de beleidsregels.

De tegemoetkoming die wordt uitgekeerd per volwassen melkgeit of –schaap was in de beleidsregels vastgesteld op € 283. In dit bedrag zijn ook de kosten voor vervanging van de vrouwelijke lammeren meegenomen. Door het Landbouw Economisch Instituut (LEI) is berekend dat het schadebedrag bij uitzondering van die lammeren van het levenslange fokverbod afneemt tot € 190,–. Dit geldt niet voor bedrijven die voor de aankondiging van de opheffing van het levenslange fokverbod op 3 november 2010 alle lammeren hebben afgevoerd, omdat voor deze dieren geen gebruik kan worden gemaakt van de opheffing van het levenslange fokverbod. Voor deze bedrijven blijft het normbedrag van € 283 per volwassen melkgeit in stand. Er kunnen zich daarnaast ook gevallen voordoen waarbij voor 4 november 2010 slechts een gedeelte van de lammeren van het bedrijf is afgevoerd. De berekening van de compensatie is in een formule vastgelegd. Deze is opgenomen in artikel 4, eerste lid, van de beleidsregels. Het uitgangspunt van de tegemoetkoming is € 190. Uit de berekeningen van het LEI volgt dat het aantal lammeren op een bedrijf gemiddeld 36,7% van het totaal aantal aanwezige geiten of schapen bedraagt. Het aantal lammeren, geboren op of na 1 juli 2009, dat op 4 november 2010 op het bedrijf aanwezig was, is eenvoudiger te bepalen dan het aantal afgevoerde lammeren. De berekening van de verhouding van de afgevoerde lammeren ten opzichte van het normaantal lammeren op het bedrijf is daarom 1, verminderd met het aantal aanwezige lammeren gedeeld door 0,367 vermenigvuldigd met het totaal aantal aanwezige geiten of schapen dat op de dag van ruiming als aanwezig op het bedrijf is genoteerd. Dit getal wordt, vermenigvuldigd met 93 (het verschil tussen € 190 en € 283), opgeteld bij € 190. In het tweede lid is vastgelegd dat de vergoeding ten minste € 90 per geit of schaap bedraagt.

Administratieve lasten

De meldplicht van de identificatiecodes van de geiten of schapen geboren na 30 juni 2009 waarop het levenslange fokverbod niet van toepassing is, gaat gepaard met een toename van de administratieve lasten van (30 minuten x € 37 per uur x 82 bedrijven met dieren met een levenslang fokverbod) € 1517. Het bijhouden van de administratie van de bedrijfsbezoeken door de dierenarts gaat gepaard met een toename van de administratieve lasten van (50 minuten x 82 bedrijven x € 37 per uur) € 2528,33.

Vaste verandermomenten en inwerkingtreding

Het beleid van vaste verandermomenten voor regelgeving houdt in dat nieuwe regelingen slechts op 1 januari of 1 juli in werking treden en publicatie minimaal twee maanden voorafgaand aan inwerkingtreding van de regeling plaatsvindt. Dit beleid is neergelegd in de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 28 april 2008 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2007/08, 29 515, nr. 309 en 31 201, nr. 243).

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. De reden hiervoor is dat deze wijziging noodzakelijk onderdeel is van de bestrijdingsstrategie Q-koorts. Hiermee wordt voldaan aan de uitzonderingsmogelijkheden die gelden voor afwijking van de vaste verandermomenten voor regelgeving.

Met artikel II, onderdeel A, wordt een onjuiste verwijzing in de beleidsregels naar artikel 5.1.5b, vierde lid, hersteld. Op 4 november 2010 is de inhoud van artikel 5.1.5b, vierde lid, opgenomen in artikel 5.1.12, maar zijn de verwijzingen in de beleidsregels naar deze bepaling niet aangepast. Daarom is aan deze bepaling terugwerkende kracht toegekend, tot 4 november 2010. Deze wijziging betreft geen belastende regeling.

Aan de aanpassing van het schadebedrag per volwassen melkgeit met artikel II, onderdeel B, is eveneens terugwerkende kracht toegekend. De tegemoetkoming wordt namelijk toegekend binnen de strikte kaders van het leerstuk van nadeelcompensatie. Door de opheffing van het levenslange fokverbod voor de lammeren neemt het schadebedrag af. Om te voorkomen dat sprake is van overcompensatie wordt het schadebedrag voor de bedrijven die al dieren hebben afgevoerd met terugwerkende kracht aangepast.

Artikelsgewijs

Onderdeel D

De inhoud van artikel 5.1.13, derde lid, is met de onderhavige wijziging opgenomen in artikel 5.1.12c. Artikel 5.1.13, derde lid, kan daarom vervallen.

Onderdeel E

In artikel 5.1.16 is de quarantaineverplichting voor bedrijven met een publieksfunctie opgenomen. Het eerste lid bepaalde dat de dieren gedurende de periode waarop voor die dieren ten minste vier maanden van de dracht is verstreken tot twee weken na het lammeren volledig afgezonderd van het publiek moeten worden gehouden. Omdat deze dieren vanaf het moment dat vier maanden van de dracht zijn verstreken in ieder geval afgezonderd moeten worden gehouden, kunnen de woorden ‘ten minste’ vervallen.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker.

Naar boven