TOELICHTING
Algemeen
Bijlage I bij het Besluit beheer sociale-sector geeft een overzicht van de prospectieve informatie (dPi) die door de toegelaten
instellingen jaarlijks moet worden opgegeven. Regelmatig wordt deze prognose- en verantwoordingsinformatie in meer of mindere
mate aangepast. Dit jaar zijn de wijzigingen beperkt en wordt een eerste aanzet gegeven om inzicht te krijgen in de gescheiden
kasstromen.
Dit inzicht in de gescheiden kasstromen is in de eerste plaats gewenst ter voorbereiding van de uitvoering van het besluit
van de Europese Commissie van 15 december 20091. Op basis hiervan moeten de activiteiten van de toegelaten instellingen worden gesplitst in activiteiten ter uitvoering van
de opgedragen diensten van algemeen economisch belang (hierna: DAEB) en activiteiten die worden uitgevoerd maar niet als DAEB
(hierna: niet DAEB) zijn opgedragen. Pas bij de volgende wijziging zal het DAEB-aspect ten volle in de prognose- en verantwoordingsinformatie
doorwerken. Daarnaast heeft het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (hierna: WSW) deze gegevens nodig in het kader van borging,
omdat het zich bij de borgingsactiviteiten met name baseert op deze kasstromen. Bovendien is dit inzicht in de gescheiden
kasstromen ook wenselijk in het kader van het toezicht op de toegelaten instellingen.Om de risico's voor de toegelaten instelling
te beperken is het immers van belang om toe te zien op de kasstromen van de niet DAEB-activiteiten.
De eerstvolgende opvraag, die voor 1 februari 2011 moet worden aangeleverd, zal vergelijkbaar zijn met die van het afgelopen
jaar, waarbij een minimaal aantal noodzakelijke wijzigingen worden aangebracht. Op deze wijze wordt in grote lijnen een voorlopig
inzicht gekregen in het onderscheid tussen DAEB-activiteiten en niet DAEB-activiteiten. De door te voeren wijzigingen en de
administratieve lasten voor de toegelaten instellingen zijn beperkt.
Bij de aan te geven splitsing van operationele kasstromen kan voor het komende jaar indicatief volstaan worden door een splitsingspercentage
op basis van de huur aan te geven per (prognose)jaar. Dit percentage wordt in grote lijnen bepaald door bij de woongelegenheden
uit te gaan van de liberalisatiegrens en bij de niet-woongelegenheden uit te gaan van het maatschappelijk vastgoed. Het gevraagde
percentage geeft het aandeel van de DAEB-activiteiten aan ten opzichte van de totaal opgegeven operationele kasstromen. Er
is een extra keuzemogelijkheid toegevoegd met betrekking tot de splitsing van de operationele kasstromen. Voor zover toegelaten
instellingen zich niet kunnen vinden in een algemene verdeelsleutel op basis van de huur, kan via die keuzemogelijkheid alsnog
per regel uit de operationele kasstromen het percentage van de verdeling tussen DAEB-activiteiten en niet DAEB-activiteiten
worden aangegeven.
Aan de projectgegevens is een vraag toegevoegd met betrekking tot de huurprijsstelling van de DAEB-activiteiten en niet DAEB-activiteiten.
De huurprijs is een belangrijke indicator in de scheiding van DAEB-activiteiten en niet DAEB-activiteiten. Voor risicobeoordeling
is het van belang dat er een scherper zicht ontstaat op de activiteiten die als niet DAEB-activiteiten ongeborgd zijn.
Bij de projectgegevens van niet-woongelegenheden moet daarom naast de categorie maatschappelijk vastgoed, een categorie van
wel te borgen overige niet-woongelegenheden worden toegevoegd.
Vanwege een nieuwe set parameters voor de berekening van de bedrijfswaarde heeft dit effect op het eerder verstrekte cijfer
van de rentabiliteitswaardecorrectie. Voor een goede beoordeling is het daarom noodzakelijk over een gecorrigeerde rentabiliteitswaarde
te beschikken. Daarom zal eenmalig (één getal voor 2010) een herrekening hiervan worden gevraagd.
Administratieve lasten
In essentie gaat het om vier wijzigingen. De eerste wijziging betreft een niet structurele, maar eenmalige aanvulling van
de berekening van de rentabiliteitswaardecorrectie (één getal eenmalig voor dPi 2010). Dit getal is opgegeven in de verantwoordingsinformatie
(dVi) 2009 en wordt geautomatiseerd berekend. Dezelfde berekening moet worden uitgevoerd met gewijzigde parameters. Dit zal
nauwelijks tot een noemenswaardige eenmalige verzwaring van de administratieve lasten leiden.
Bij de tweede aanvulling moet een inschatting worden gegeven van de splitsing in operationele kasstromen tussen DAEB- en niet
DAEB-activiteiten. Hier zal de toegelaten instelling moeten nagaan hoe deze vastgesteld en berekend wordt. In beginsel kan
dit grofmazig op basis van de huursom. Op verzoek van de toegelaten instelling kan dit uitgebreider. In dat geval is er al
over nagedacht en zal er geen sprake zijn van een extra verzwaring van de administratieve lasten. Pas als de toegelaten instelling
daadwerkelijk een administratieve scheiding tussen DAEB- en niet DEAB-activiteiten dient door te voeren, zal dit leiden tot
een administratieve lastenverzwaring.
De derde wijziging betreft het aangeven van een verdergaande splitsing van reeds beschikbare informatie. Omdat de informatie
hierover beschikbaar is, kan hier nauwelijks gesproken worden over een verzwaring van de administratieve lasten.
Bij de vierde wijziging gaat het om een gegeven dat reeds ten behoeve van het WSW wordt gevraagd. Dit leidt daarom niet tot
een verzwaring van de administratieve lasten.
In totaal zal het gemiddeld circa 2 tot 3 uur meerwerk per toegelaten instelling inhouden ten opzichte van de bestaande opgave,
hetgeen een eenmalige verzwaring van € 42.000,– tot € 63.000,– voor de gehele sector betekent.
Aangezien de opgave al gebeurt via een ICT-toepassing, waarin deze wijzigingen verwerkt zullen worden, is gekozen voor het
minst belastende alternatief. Op basis van deze wijziging verandert er niets met betrekking tot de uitvoering en het toezicht.
Een afweging van de lasten voor uitvoering en toezicht is dan ook niet aan de orde.
Afwijking vaste verandermomenten
Aangezien de toegelaten instellingen de prospectieve informatie voor 1 februari 2011 bij het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting
en het WSW moeten aanleveren en ze zich op de wijziging nog moeten voorbereiden, dient deze wijziging zo spoedig mogelijk
in werking te treden.
Daarom wordt afgeweken van de vaste verandermomenten. Dit levert voor de sector geen grote problemen op omdat het slechts
een beperkte aanpassing betreft.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J.P.H. Donner.