Regeling van de Minister van Buitenlandse Zaken van 10 november 2010, nr. DJZ/BR/0824-10, betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (Sanctieregeling Iran 2010)

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Financiën, de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

Gelet op Resolutie 1737 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 23 december 2006;

Gelet op Verordening (EU) nr. 961/2010 van de Raad van de Europese Unie van 25 oktober 2010 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 423/2007 (Pb EU L 281);

Gelet op Besluit 2010/413/GBVB van de Raad van de Europese Unie van 26 juli 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2007/140/GBVB (Pb EU L 195);

Gelet op de artikelen 2, tweede lid, en 3 van de Sanctiewet 1977;

Besluit:

Artikel 1

  • 1. Het is verboden te handelen in strijd met de artikelen 2, 3, 4, 5, 8, 9, 11, 12, 15, 16, artikel 21 tot en met artikel 28 en artikel 31 van Verordening (EU) nr. 961/2010 van de Raad van de Europese Unie van 25 oktober 2010 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran (Pb EU L 281).

  • 2. Een verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet indien artikel 6, 7, 10, 13, 14, 17, 18, 19 of 20 van Verordening (EU) nr. 961/2010 van toepassing is.

Artikel 2

Het is verboden om militaire goederen, alsmede militaire technologie, aangewezen in de Uitvoeringsregeling strategische goederen dan wel bedoeld in artikel 2 van de Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 7 december 2006 houdende strafbaarstelling ongeoorloofde overdracht programmatuur en technologie van strategische goederen door middel van elektronische media, faxapparaten of telefoon, dan wel onderdelen daarvan, direct of indirect te verkopen, te leveren, over te dragen aan, dan wel door of uit te voeren naar entiteiten of personen in Iran, of voor gebruik in of ten behoeve van Iran, ongeacht het land van oorsprong. Dit verbod geldt niet voor voertuigen, niet zijnde gevechtsvoertuigen, die zijn gemaakt van of uitgerust met materiaal dat bescherming biedt tegen kogels en die uitsluitend bestemd zijn voor de bescherming van personeel van de Europese Unie en haar lidstaten in Iran.

Artikel 3

  • 1. Het is verboden om gespecialiseerde vorming of opleiding die kan bijdragen aan proliferatiegevoelige activiteiten van Iran en aan de ontwikkeling van systemen voor de overbrenging van kernwapens te verstrekken aan Iraanse onderdanen, die niet beschikken over een met het oog op deze verstrekking door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap verleende ontheffing of in afwijking van de aan deze ontheffing verleende beperkingen. Het verbod, bedoeld in de eerste volzin, strekt zich niet uit tot bacheloropleidingen, bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

  • 2. Een ontheffing wordt geweigerd, indien de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het risico dat het aanbieden van de bedoelde vorming of opleiding aan de Iraanse onderdaan voor wie de ontheffing is bestemd, zal bijdragen aan proliferatiegevoelige activiteiten van Iran of aan de ontwikkeling van systemen voor de overbrenging van kernwapens in Iran, onaanvaardbaar groot acht.

  • 3. Een ontheffing op grond van het eerste lid kan onder beperkingen worden verleend.

  • 4. In de bij deze regeling behorende bijlage wordt bepaald op welke gebieden van onderwijs en onderzoek het verbod, bedoeld in het eerste lid, in elk geval betrekking heeft.

Artikel 4

  • 1. De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 3, vijfde en zesde lid, artikel 5, tweede lid, aanhef en onder a, artikel 7, eerste lid, artikel 12, eerste en tweede lid, artikel 13 en artikel 28, derde lid, van Verordening (EU) nr. 961/2010 is de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

  • 2. De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 5, tweede lid, aanhef en onder b, artikel 21, eerste, derde en vierde lid, artikel 22 en artikel 27, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 961/2010 is de inspecteur, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, onder c, van de Algemene Douanewet.

  • 3. De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 17, artikel 18 en artikel 19, eerste en tweede lid, van Verordening (EU) nr. 961/2010 is, voor zover het betreft de vrijgave van economische middelen, de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

  • 4. De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 17, artikel 18 en artikel 19, eerste en tweede lid, van Verordening (EU) nr. 961/2010, voor zover het betreft de vrijgave van bevroren tegoeden, artikel 23, eerste lid, en artikel 31, eerste lid, is de Minister van Financiën.

  • 5. De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 10 van Verordening (EU) nr. 961/2010, wat betreft de transacties, bedoeld in artikel 8 en in artikel 9, onder a en in samenhang hiermee onder c, van de verordening, is de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 10, van Verordening (EU) nr. 961/2010 wat betreft de transacties, bedoeld in artikel 9, onder b en in samenhang hiermee onder c, van de verordening, is de inspecteur, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, onder c, van de Algemene Douanewet.

Artikel 5

De Sanctieregeling Iran 2007 wordt ingetrokken.

Artikel 5

Deze regeling wordt aangehaald als: Sanctieregeling Iran 2010.

Artikel 6

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst met dien verstande dat artikel 4 terugwerkt tot en met 27 oktober 2010.

Deze regeling zal met de toelichting en de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

U. Rosenthal

BIJLAGE BIJ ARTIKEL 3

Natuurwetenschappen

  • Chemie, specifiek gericht op de ontwikkeling van vaste en vloeibare raketbrandstoffen;

  • Materiaalkunde, specifiek gericht op de ontwikkeling en behandeling van corrosiebestendig staal en metaallegeringen met aluminium (metallurgie) en de ontwikkeling en fabricage van composietmaterialen (composiettechniek);

  • Natuurkunde, specifiek betrekking hebbend op (tweefasen-)stromingsleer in relatie tot de ontwikkeling van raketmotoren en kokend water reactoren;

  • Natuurkunde, specifiek gericht op lasertechnologie zoals toegepast in nucleaire technologie, m.n. laserverrijking.

Techniek

  • Werktuigbouwkunde, specifiek gericht op de ontwikkeling en productie van (onderdelen van) gasturbines en raketmotoren;

  • Luchtvaart- ruimtevaarttechniek, waarbij alle technieken toepasbaar in raketsystemen relevant zijn;

  • Productietechnologie, specifiek gericht op technologie relevant voor het ontwerpen en inrichten van productieprocessen voor raketsystemen;

  • Metaalbewerking, betrekking hebbend op CNC-machines met 3 of meer assen, specifiek betrekking hebbend op de productie van onderdelen bruikbaar in het (uranium) verrijkingsproces of raketsystemen;

  • Vacuümtechnologie, specifiek gericht op het ontwerpen en fabriceren van apparatuur voor het bereiken van vacuümtoestand voor zover specifiek toepasbaar in het (uranium)verrijkingsproces of raketsystemen.

TOELICHTING

Algemeen

Op 9 juni 2010 heeft de VN-Veiligheidsraad Resolutie 1929 (2010) vastgesteld ter verbreding van de bij de VNVR-Resoluties 1737 (2006), 1747 (2007) en 1803 (2008) opgelegde beperkende maatregelen en ter invoering van aanvullende beperkende maatregelen tegen Iran.

De Europese Raad heeft op 26 juli 2010 zijn goedkeuring gehecht aan Besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2007/140/GBVB. Dit besluit bevestigt de beperkende maatregelen die sinds 2007 waren genomen en introduceert tevens aanvullende beperkende maatregelen overeenkomstig VNVR-Resolutie 1929 (2010). De nadruk ligt daarbij op de handel in strategische goederen, de financiële sector, de Iraanse transportsector, sleutelsectoren van de aardolie- en aardgasindustrie, alsmede op het uitbreiden van de sanctielijst met een aantal personen en entiteiten, met name de Islamitische Revolutionaire Garde.

Aangezien de voornoemde maatregelen nadere uitwerking behoefden met het oog op een uniforme toepassing door de marktdeelnemers in alle lidstaten, is Verordening (EU) nr. 961/2010 van de Raad van de Europese Unie van 25 oktober 2010 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 423/2007 tot stand gekomen. Vanwege de tijd die gemoeid ging met de totstandkoming van Verordening (EU) nr. 961/2010, en gelet op het belang dat is gediend met een onverkorte uitvoering van het sanctiepakket - mede in het licht van de omvang van de handelsrelaties tussen Nederland en Iran – is ervoor gekozen om de daarvoor in aanmerking komende bepalingen van Besluit 2010/413/GBVB te verwerken in de Sanctieregeling Iran 2007.

Door de vaststelling van Besluit 2010/413/GBVB en Verordening (EU) nr. 961/2010 worden het gemeenschappelijk standpunt en de verordening dat respectievelijk die ten grondslag lagen aan Sanctieregeling Iran 2007, ingetrokken. Derhalve kan ook de Sanctieregeling Iran 2007 worden ingetrokken.

De beperkende maatregelen jegens Iran, zoals opgenomen in Verordening (EU) nr. 961/2010 zijn de volgende:

Uitvoer en invoer beperkingen

Beperkingen hebben betrekking op de in- en uitvoer, verkoop, levering of overdracht van goederen en technologie, bedoeld in bijlage I, II en III van Verordening (EU) nr. 961/2010, die een bijdrage kunnen leveren tot de activiteiten van Iran met betrekking tot de verrijking of opwerking van uranium of zwaar water, of tot de ontwikkeling van overbrengingssystemen voor nucleaire wapens of tot activiteiten in verband met andere punten waarover de IAEA haar bezorgdheid heeft uitgesproken of heeft verklaard dat er nog geen duidelijkheid bestaat, met inbegrip van de punten die zijn aangemerkt door de VN-Veiligheidsraad of het Sanctiecomité (artikelen 2 en 3 van de verordening), alsmede beperkingen op de verstrekking van daarmee verband houdende investeringen (artikel 11 van de verordening), technische bijstand, tussenhandeldiensten, financiering of financiële bijstand (artikel 5 van de verordening). Ook geldt een verbod op de aanschaf, in- en vervoer van deze goederen en technologie afkomstig uit Iran (artikel 4 van de verordening).

Voor het direct of indirect verkopen, leveren, overdragen of uitvoeren van voornoemde goederen en technologie, bedoeld in bijlagen I, II en III van Verordening (EU) nr. 961/2010, ten behoeve van een natuurlijke of rechtspersoon, entiteit of lichaam in Iran of bestemd voor gebruik in Iran, is een voorafgaande ontheffing nodig. De bevoegde autoriteiten kunnen op door hen passend geachte voorwaarden toestemming verlenen voor een transactie. Daarnaast verstrekken de exporteurs de bevoegde autoriteiten alle voor hun ontheffing vereiste relevante gegevens (artikel 7 van de verordening). Artikel 6 van de verordening bevat enkele uitzonderingsgronden op voornoemde invoerbeperkingen.

Voorts geldt een vergunningsvereiste voor de in- en uitvoer, verkoop, levering of overdracht van de in bijlage IV van Verordening (EU) nr. 961/2010 vermelde goederen en technologie, alsmede op de verstrekking van daarmee verband houdende technische bijstand en tussenhandeldiensten, investeringen en financiering of financiële bijstand.

Bijlage VI bevat een lijst van uitrusting en technologie voor sleutelsectoren van de aardolie- en aardgasindustrie in Iran (artikelen 8 en 9 van de verordening). De uitvoer, verkoop, levering of overdracht van deze goederen aan Iraanse personen of entiteiten, dan wel bestemd voor gebruik in Iran, is verboden. Het verstrekken van technische bijstand of tussenhandeldiensten, financiering of financiële bijstand met betrekking tot vorenbedoelde uitrusting en technologie (bedoeld in de bijlagen VI van Verordening (EG) nr. 961/2010) aan Iraanse personen of entiteiten, dan wel bestemd voor gebruik in Iran, is eveneens verboden. Investeringen in de exploratie of de productie van aardolie en aardgas, de raffinage van brandstoffen of de vloeibaarmaking van aardgas zijn eveneens verboden.

Investeringsbeperkingen

Ten aanzien van personen en entiteiten die betrokken zijn bij o.a. de goederen en technologie van de bijlagen I, II en III of betrokken zijn bij de exploitatie of productie van aardolie en aardgas, de raffinage van brandstoffen of de vloeibaarmaking van aardgas, geldt een verbod op het toekennen van leningen, kredieten, het verwerven of het vergroten van een deelneming, het oprichten van een joint venture, dan wel het opzetten van een samenwerkingsverband met Iraanse personen of entiteiten die betrokken zijn bij het transport van aardgas (artikel 11 van de verordening). Voor een investering is een voorafgaande vergunning nodig (artikel 12 van de verordening). Voorts geldt een verbod op het toekennen van leningen, kredieten, het verwerven of het vergroten van een deelneming, het oprichten van een joint venture, dan wel het opzetten van een samenwerkingsverband met Iraanse personen of entiteiten die betrokken zijn bij uraniumontginning, de verrijking en opwerking van uranium, of de fabricage van goederen en technologie in de lijsten van de Groep van Nucleaire Exportlanden en het Missile Technology Control Regime.

Bevriezing tegoeden en economische middelen

Alle tegoeden en economische middelen van personen, entiteiten en lichamen die vermeld zijn in bijlage VII en VIII van Verordening (EU) 961/2010 worden bevroren. Bijlage VII omvat personen en entiteiten die door de VN-Veiligheidsraad of het Sanctiecomité zijn aangewezen. Bijlage VIII vermeldt betrokkenen bij Iraanse proliferatiegevoelige nucleaire activiteiten of de ontwikkeling door Iran van systemen voor de overbrenging van kernwapens, leden en entiteiten van o.a. de Iraanse revolutionaire garde en de Islamic Republic of Iran Shipping Lines (IRISL) (artikel 16 van de verordening). De voorwaarden voor vrijgave van bepaalde bevroren tegoeden en economische middelen zijn opgenomen in de artikelen 17 tot en met 20 van de verordening.

Beperkingen van overdracht van kapitaal en op financiële diensten

In de artikelen 21 t/m 26 zijn de bepalingen opgenomen die moeten worden nageleefd bij de overdracht van financiële middelen van en naar een Iraanse persoon of entiteit. De verplichte voorafgaande toestemming wordt onthouden in geval redelijke gronden bestaan om aan te nemen dat de overdracht van kapitaal zou bijdragen aan de eerder genoemde verboden activiteiten (verrijking en opwerking van uranium, overbrengingssystemen nucleaire wapens etc.) dan wel in geval er tegoeden direct of indirect ter beschikking worden gesteld aan een in de bijlagen bij hoofdstuk IV genoemde natuurlijke of rechtspersoon, entiteit of lichaam. Team POSS (Douane) is met name belast met het toezicht van de naleving hiervan door niet-financiële instellingen.

Beperkingen van vervoer

Voor alle goederen die van en naar Iran het douanegebied van de Europese Unie worden binnengebracht of het douanegebied verlaten, geldt een informatieplicht op grond van artikel 27 van de verordening.

De verlening van bunker- of leveringsdiensten of van andere diensten aan vaartuigen die eigendom zijn of onder zeggenschap staan van een Iraanse persoon of entiteit, is verboden in geval het vermoeden bestaat dat deze vaartuigen voorwerpen vervoeren die vallen onder de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen of goederen waarvan de levering krachtens de verordening verboden is. Hetzelfde verbod geldt voor de verlening van technische en onderhoudsdiensten aan vrachtvliegtuigen die eigendom zijn of onder zeggenschap staan van een Iraanse persoon of entiteit (artikel 28).

Voor meer informatie over de beperkende maatregelen zij verwezen naar de website van het ministerie van Economische Zaken.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In dit artikel is de overtreding van de daarvoor in aanmerking komende bepalingen van Verordening (EU) nr. 961/2010 strafbaar gesteld. Voor een nadere uitleg zij verwezen naar het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel 2

Dit artikel geeft uitvoering aan het reeds eerder ingestelde wapenembargo jegens Iran, dat thans is neergelegd in het Besluit 2010/413/GBVB van de Raad van de Europese Unie van 26 juli 2010, betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2007/140/GBVB.

Artikel 3

Dit artikel bevat het kennisembargo zoals opgenomen in artikel 2a van Sanctieregeling Iran 2007. Artikel 3 strekt tot uitvoering van de bepalingen, neergelegd in paragraaf 17 van resolutie 1737 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties en in artikel 21 van het Besluit 2010/413/GBVB. Het oogmerk van het kennisembargo is te voorkomen dat Iran door de tussenkomst van zijn onderdanen in het buitenland kennis verwerft die bijdraagt aan proliferatiegevoelige activiteiten van dat land en aan de ontwikkeling van systemen voor de overbrenging van kernwapens. Daarvan kan sprake zijn, indien Iraanse studenten en wetenschappelijke onderzoekers gespecialiseerde opleidingen volgen of onderzoek verrichten aan Nederlandse kennisinstellingen. Het overdragen van dergelijke kennis wordt met deze regeling verboden. Overtreding van het verbod levert een strafbaar feit op; het is een delict in de zin van de Wet op de economische delicten.

Artikel 4

In deze bepaling worden de instanties vermeld die als bevoegde autoriteit in de zin van Verordening (EU) nr. 961/2010 zullen optreden. De Centrale Dienst voor In- en Uitvoer wordt door de inspecteur, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, onder c, van de Algemene Douanewet aangewezen om de taken uit te oefenen in het kader van artikel 5, tweede lid, aanhef en onder b, artikel 10 wat betreft de transacties, bedoeld in artikel 9, onder b en in samenhang hiermee onder c, artikel 21, eerste, derde en vierde lid, artikel 22 en artikel 27, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 961/2010. Voor nadere gegevens zij verwezen naar www.minbuza.nl/sancties.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

U. Rosenthal.

Naar boven