Besluit van *****, tot vaststelling van de bedragen voor vergoeding voor het door naasten geleden nadeel dat niet in vermogensschade bestaat en tot wijziging van het Besluit schadefonds geweldsmisdrijven

Ontwerpbesluit

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 4 december 2009, nr. 5631184/09/6;

Gelet op artikel 107, eerste lid, onderdeel b, en artikel 108, derde lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek;

De Raad van State gehoord (advies van ***);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van ******, nr. ********;

Hebben goedgevonden en verstaan:

A

Artikel 1
  • 1. De vergoeding voor het door naasten geleden nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, bedraagt voor de in artikel 107, tweede lid, onderdelen a, b, c en d, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek genoemde naasten € 15 000.

  • 2. De vergoeding voor het door naasten geleden nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, bedraagt voor de in artikel 107, tweede lid, onderdelen e, f en g, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek genoemde naasten € 12 500.

  • 3. Indien een naaste een pleegkind, als bedoeld in artikel 1 van de Pleegkinderenwet, of een persoon die de verzorging en opvoeding van een dergelijk pleegkind op zich heeft genomen is, bedraagt de vergoeding voor deze in artikel 107, tweede lid, onderdelen e en f, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek genoemde naasten in afwijking van het tweede lid € 15 000.

Artikel 2
  • 1. De vergoeding voor het door naasten geleden nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, bedraagt voor de in artikel 108, vierde lid, onderdelen a, b, c en d, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek genoemde naasten € 17 500.

  • 2. De vergoeding voor het door naasten geleden nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, bedraagt voor de in artikel 108, vierde lid, onderdelen e, f en g, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek genoemde naasten € 15 000.

  • 3. Indien een naaste een pleegkind, als bedoeld in artikel 1 van de Pleegkinderenwet, of een persoon die de verzorging en opvoeding van een dergelijk pleegkind op zich heeft genomen is, bedraagt de vergoeding voor deze in artikel 108, vierde lid, onderdelen e en f, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek genoemde naasten in afwijking van het tweede lid € 17 500.

B

Artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit schadefonds geweldsmisdrijven komt te luiden:

  • b. Indien de uitkering aan het slachtoffer, onderscheidenlijk diens naasten, betrekking heeft op andere dan vermogensschade: € 9 100.

C

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister van Justitie,

NOTA VAN TOELICHTING

Dit besluit strekt tot vaststelling van de bedragen voor vergoeding van het immateriële nadeel dat naasten lijden indien een verwant overlijdt of ernstig gewond raakt. Ingevolge de artikelen 107 en 108 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW), maakt een in die artikelen omschreven groep van personen aanspraak op een dergelijke vergoeding. Het bedrag of de bedragen voor de vergoeding waarop aanspraak kan worden gemaakt, worden ingevolge de artikelen 6:107, eerste lid, onderdeel b, en 108, derde lid, BW, bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld.

A

Mede naar aanleiding van een toezegging die ik heb gedaan tijdens de plenaire behandeling op 9 juni 2009 van het wetsvoorstel affectieschade, worden in dit besluit meer bedragen vastgesteld. Hierbij is zoveel mogelijk acht geslagen op de resultaten van het op 9 februari 2009 aan de Eerste Kamer aangeboden tweede deel van het rapport ‘Slachtoffers en aansprakelijkheid’1, waarin onderzoek is gedaan naar de behoeften van naasten. Daaruit blijkt, in het kort, het volgende. Enerzijds hebben naasten een duidelijke voorkeur voor een wijze van vaststelling van het bedrag die rekening houdt met hun individuele omstandigheden. Anderzijds blijkt echter ook dat naasten van mening zijn dat lastige discussie over de hoogte van het bedrag hun verwerking van het gebeuren in de weg zal staan.

Tijdens het plenaire debat op 9 juni 2009 over het wetsvoorstel affectieschade (28 781) in de Eerste Kamer is voor beide lastig te verenigen voorkeuren door de verschillende fracties indringend aandacht gevraagd. Door een aantal fracties is aangedrongen op een stelsel met meer bedragen waarbij rekening kan worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van naasten. De omvang en intensiteit van het leed kan immers per geval uiteenlopen. In het debat is er echter ook voor gewaarschuwd dat naasten betrokken worden in een lang en pijnlijk onderhandelingsproces over de omvang van de schade. Een spoedige afhandeling van schade kan immers bijdragen aan de verwerking van de emotionele gevolgen van de gebeurtenis. Ik heb in het debat vervolgens toegezegd om meer bedragen vast te stellen, zodanig dat individuele omstandigheden tot uitdrukking komen in de hoogte van het bedrag. In dit besluit worden vier categorieën onderscheiden waarbij ter zake van de omvang van de vergoeding telkens rekening wordt gehouden met de meest van belang zijnde individuele omstandigheden, doch welke ook zodanig gedefinieerd zijn dat er geen discussie mogelijk is over de vraag binnen welke categorie een naaste valt. Dit is als volgt uitgewerkt.

In de eerste plaats wordt er met de artikelen 1 en 2 een onderscheid gemaakt tussen de situaties waarbij een verwant ernstig en blijvend gewond raakt, en die waarbij hij overlijdt. Uit het hierboven genoemde onderzoek blijkt dat dit een onderscheid is waarvan te verdedigen is dat dit in de hoogte van de vergoeding tot uitdrukking moet komen. De in dit besluit vastgestelde bedragen zijn daarom bij overlijden gemiddeld € 2 500 hoger dan bij ernstig en blijvend letsel.

In de tweede plaats ligt het in de rede om bij de vaststelling van de omvang van de bedragen ook betekenis toe te kennen aan de aard van de relatie. Aangesloten is bij de in de artikelen 6:107, tweede lid, en artikel 108, vierde lid, BW genoemde categorieën naasten. De categorieën a en b zien op de situatie waarbij het slachtoffer en de naaste partners zijn. De categorieën c en d betreffen de relatie tussen ouders, adoptiefouders en hun minderjarige kinderen, alsmede de tot hun gezin behorende meerderjarige kinderen. In deze gevallen mag een zodanig hechte band worden aangenomen dat voor deze naasten een hoger bedrag op zijn plaats is in vergelijking met de andere tot de kring van gerechtigden behorende naasten. De in dit besluit vastgestelde bedragen zijn daarom, zowel bij overlijden, als bij ernstig en blijvend letsel, voor partners, ouders en kinderen gemiddeld € 2 500 hoger dan voor de overige gerechtigden. Voor de in de onderdelen e en f genoemde gerechtigden kent dit besluit eveneens een dergelijke hogere vergoeding indien het pleegkinderen betreft en personen die de verzorging en opvoeding van een pleegkind op zich hebben genomen. Daarover zij opgemerkt dat deze onderdelen e en f voor een vergoeding verlangen dat deze zorgrelatie een duurzaam karakter heeft. Voor de invulling daarvan zij verwezen naar Kamerstukken II, 2002/03, 28 781, nr. 3, p. 13. Voor andere factoren dan de aard van de relatie, zoals de leeftijd van het slachtoffer en de mate van verwijtbaarheid, biedt het zojuist genoemde onderzoek geen steun voor de veronderstelling dat ook die factoren van invloed moeten zijn op de hoogte van de vergoeding.

In genoemd rapport ‘Slachtoffers en aansprakelijkheid’ wordt ten aanzien van de hoogte van de vergoeding de conclusie getrokken dat de oorspronkelijk voorgenomen hoogte van € 10 000 door een meerderheid van de naasten niet als ongepast zal worden opgevat. Wel blijken de voorkeuren gemiddeld wat hoger te liggen en blijken deze voorkeuren bij nabestaanden weer hoger te liggen dan bij de andere naasten. Met het oog hierop zijn de vastgestelde bedragen over de gehele linie wat hoger dan het eerder voorgenomen bedrag van € 10 000. Bij overlijden zijn de bedragen € 17 500 respectievelijk € 15 000. Bij ernstig en blijvend letsel zijn de bedragen € 15 000 respectievelijk € 12 500.

Over het voorgestelde besluit heb ik advies gevraagd aan het Verbond van Verzekeraars en Slachtofferhulp Nederland. Beide organisaties geven een positief advies over het voorliggende besluit. Het Verbond van Verzekeraars geeft aan blij te zijn dat het voorgestelde besluit uitgaat van genormeerde bedragen. Gevreesd wordt dat zonder genormeerde bedragen veel discussies zouden ontstaan die slachtoffers zouden schaden. Het Verbond acht het feit dat het voorgestelde besluit een gedifferentieerd stelsel bevat niet zo bezwaarlijk omdat het per categorie om een vast genormeerd bedrag gaat. Daarbij wordt wel de redelijkheid van het voorgestelde stelsel met gedifferentieerde bedragen gezien. Het Verbond kan goed leven met de voorgestelde (hogere) bedragen, ervan uitgaande dat deze bedragen een aantal jaren zullen blijven gelden. Het Verbond meent voorts dat een wettelijke regeling met genormeerde bedragen het gevaar van een claimcultuur vermindert. Het Verbond stelt dat nu is gebleken dat er duidelijk behoefte bestaat aan vergoeding van affectieschade, het ontbreken van een wettelijke basis daarvoor voor de rechter aanleiding zou kunnen zijn een ruimhartige invulling te geven aan het begrip shockschade. Dit zou zowel ten aanzien van de kring van gerechtigden als de omvang van de vergoeding tot onvoorspelbare en mogelijk ongewenste uitkomsten kunnen leiden. Tot slot spreekt het Verbond de wens uit dat de regeling voor de affectieschade op korte termijn wordt ingevoerd omdat verwacht wordt dat daarvan een gunstig effect kan uitgaan op het schaderegelingstraject en het voorkomen van secundaire victimisatie.

Slachtofferhulp Nederland geeft aan dat de voorgestelde bedragen passen bij de Nederlandse rechtspraktijk voor immateriële schadevergoeding. Aangegeven wordt dat met de vier voorgestelde categorieën wordt tegemoet gekomen aan de wens van naasten en nabestaanden dat rekening wordt gehouden met hun individuele omstandigheden. Slachtofferhulp Nederland acht een verdergaande indeling in categorieën of geheel individuele vaststelling van de vergoeding van affectieschade minder wenselijk. Dat zou in veel gevallen trage en lange procedures met zich mee brengen. Verwacht wordt dat met de voorgestelde regeling de vergoeding van affectieschade snel kan verlopen en zo kan bijdragen aan het (geestelijk) herstel van naasten en nabestaanden.

B

De Wet schadefonds geweldsmisdrijven kent een regeling die ertoe strekt slachtoffers van opzettelijk gepleegde geweldsmisdrijven die daardoor ernstig letsel oplopen, aanspraak te geven op een naar redelijkheid en billijkheid te bepalen uitkering. Deze uitkering kent een dubbel plafond: zij bedraagt ten hoogste het bedrag van de geleden schade naar burgerlijk recht, met een in het Besluit schadefonds geweldsmisdrijven bepaald maximum per geval. Krachtens artikel 2, eerste lid, van het Besluit bedraagt de uitkering voor andere dan vermogensschade ten hoogste € 9 100 per geval. Door wijziging van artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven kunnen ook naasten in geval van het overlijden of ernstige en blijvende verwonding van een verwant, aanspraak maken op een naar redelijkheid en billijkheid te bepalen uitkering. Het zojuist genoemde Besluit dient daarop te worden aangepast omdat ingevolge dit Besluit alleen het slachtoffer van een geweldsmisdrijf uit het fonds aanspraak kan maken op een tegemoetkoming in de vergoeding van immateriële schade.

De Minister van Justitie,

Advies Raad van State

No. W03.09.0517/II

’s-Gravenhage, 16 december 2009

Aan de Koningin

Bij Kabinetsmissive van 9 december 2009, no. 09.003478, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot vaststelling van de bedragen voor vergoeding voor het door naasten geleden nadeel dat niet in vermogensschade bestaat en tot wijziging van het Besluit schadefonds geweldsmisdrijven, met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit geeft de Raad van State geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen.

Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.

De Raad geeft U in overweging dienovereenkomstig te besluiten.

Gelet op artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, is het college van oordeel dat openbaarmaking van dit advies achterwege dient te blijven.

De Vice-President van de Raad van State,

H.D. Tjeenk Willink.

Bijlage bij het advies van de Raad van State betreffende no. W03.09.0517/II met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

  • In het opschrift de woorden ‘en tot wijziging van het Besluit schadefonds geweldsmisdrijven’ laten vervallen, aangezien het een nieuwe regeling betreft en niet primair een 'wijzigingsregeling'.

  • In het ontwerpbesluit de letter ‘A’ voor artikel 1 laten vervallen.

  • In het ontwerpbesluit de letters ‘B’ en ‘C’ vervangen door Arabische nummers (zie ook aanwijzing 234, tweede lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving).

Nader Rapport

6 oktober 2010

No. 5671116/10/6

Directie Wetgeving/sector privaatrecht

Aan de Koningin

Nader rapport inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur affectieschade Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken Directie Wetgeving sector privaatrecht

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 9 december 2009, nr. 09.003478, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 16 december 2009, nr. W03.09.0517/II, bied ik U hierbij aan.

Het ontwerp geeft de Raad van State geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen.

De grondslag voor het ontwerp ligt in het voorstel van wet tot aanpassing van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven in verband met de vergoedbaarheid van schade als gevolg van het overlijden of ernstig en blijvend letsel van naasten (affectieschade) (28 781). De Eerste Kamer der Staten Generaal heeft op 23 maart 2010 het wetsvoorstel affectieschade verworpen. Ik moge U daarom verzoeken goed te vinden dat het advies van de Raad van State buiten verdere behandeling wordt gelaten en dat het onderhavige nader rapport tezamen met het advies van de Raad van State en het ontwerp-besluit en de daarbij behorende toelichting, zoals deze aan de Raad van State zijn voorgelegd, openbaar wordt gemaakt.

De Minister van Justitie,

E.M.H. Hirsch Ballin.


XNoot
1

Kamerstukken I 2008/09, 28 781, G.

Naar boven