Regeling van 17 december 2009 inzake de wijziging van de regeling van 16 oktober 2002, nr. PBTW 2002/61, houdende nadere regels voor de toepassing van het BTW-compensatiefonds

De Minister van Financiën,

Gelet op de artikelen 2, vierde, zesde, tiende en elfde lid, 8 en 9, negende lid, van de Wet op het BTW-compensatiefonds;

Besluit:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsregeling BTW-compensatiefonds wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en vierde lid wordt: ‘kalenderkwartaal’ vervangen door: kalenderjaar.

2. In het eerste en tweede lid wordt ‘gebezigd’ vervangen door: gebruikt.

3. In het tweede lid wordt ‘bezigt’ vervangen door: gebruikt.

4. In het vierde lid wordt ‘bezigen’ vervangen door: gebruiken.

5. In het vierde lid wordt ‘herrekening’ vervangen door: herziening.

6. Lid vijf vervalt.

B

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede en derde lid wordt ‘bezigen’ vervangen door: gebruiken.

2. In het tweede en derde lid wordt: ‘het laatste kalenderkwartaal van dat jaar’ vervangen door: dat kalenderjaar.

3. In het vierde lid wordt na ‘het goed’ ingevoegd: of het deel daarvan, waarvan het gebruik is gewijzigd.

C

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Indien een goed als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, in het kalenderjaar van aanschaf, of ingebruikneming, dan wel binnen de in artikel 8, tweede lid, bedoelde herzieningsperiode, al dan niet als ondernemer wordt geleverd, wordt het publiekrechtelijk lichaam of regionaal openbaar lichaam geacht dat goed vanaf het tijdstip van levering tot aan het einde van de vorenbedoelde herzieningsperiode te gebruiken voor activiteiten waarvoor geen recht op compensatie bestaat.

2. Onder vernummering van het tweede lid tot vierde lid worden na het eerste lid twee leden toegevoegd, luidende:

  • 2. Indien een goed als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, in het kalenderjaar van aanschaf, dan wel van ingebruikneming, al dan niet als ondernemer wordt geleverd, wordt het publiekrechtelijk lichaam of regionaal openbaar lichaam geacht dat goed vanaf het tijdstip van levering tot aan het einde van dat jaar te gebruiken voor activiteiten waarvoor geen recht op compensatie bestaat.

3. De herziening bedoeld in het eerste en tweede lid blijft achterwege als het goed wordt overgedragen aan een lichaam als bedoeld in artikel 1, eerste lid, letters c en d, van de Wet op het BTW-compensatiefonds en dat lichaam het goed blijft gebruiken voor handelingen waarvoor recht op compensatie bestaat. In dat geval wordt het overnemende lichaam geacht in de plaats te treden van het overdragende lichaam wat betreft de herziening van het recht op bijdrage voor dat goed.

4. In het vierde lid wordt: ‘kalenderkwartaal’ vervangen door: kalenderjaar.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal (met toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Financiën,

W.J. Bos.

TOELICHTING

Algemeen

Met de huidige wijzigingen wordt de tekst van de artikelen zeven en acht van de Uitvoeringsregeling BTW-compensatiefonds in overeenstemming gebracht met de tekst van de Wet op de Omzetbelasting 1968.

De wijziging en aanvullingen in artikel negen hangen samen met recente jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie inzake de BTW1, waarin het Hof heeft vastgesteld dat een gemeente zich niet per definitie als ondernemer kwalificeert als deze een onroerende zaak verkoopt.

Artikelsgewijs

Artikel 7

In dit artikel is de benaming ‘herrekening’ geschrapt. Tevens is in dit artikel de uitdrukking ‘bezigen’ gewijzigd in ‘gebruik’.

Daarnaast noopte ook de wijziging van het tijdvak waarover opgave wordt gedaan, van kalenderkwartaal naar een kalenderjaar, tot aanpassingen.

Door het vervallen van de terminologie herrekening is er geen reden meer om het oude lid 5 van artikel 7 te handhaven.

Artikel 8

Ook in dit artikel zijn aanpassingen nodig om de tekst in overeenstemming te brengen met de Wet op de Omzetbelasting 1968.

In het vierde lid is een zinsnede toegevoegd ‘of het deel daarvan, waarvan het gebruik is gewijzigd’. De achterliggende gedachte van deze bepaling is het voorkomen dat per saldo méér aftrek/compensatie zou plaatsvinden dan er in totaal aan voorbelasting is betaald. Deze bepaling wordt aangepast om mogelijke misverstanden te voorkomen in situaties dat een pand zowel voor (aftrekgerechtigde) ondernemersactiviteiten wordt gebruik als voor niet-ondernemersactiviteiten die slechts gedeeltelijk recht op compensatie geven en er alleen een wijziging optreedt in het gebruik voor laatstgenoemde activiteiten.

Artikel 9

De aanpassing in het eerste lid van artikel 9 is nu nodig omdat lichamen die (on)roerende zaken leveren die zij volledig hebben gebruikt voor niet-ondernemersactiviteiten, ter zake van die leveringen niet kwalificeren als ondernemer.

Verder is duidelijker verwoord dat levering in het jaar van aanschaf/ingebruikneming ook herziening tot gevolg heeft. Voor een onroerende zaak betekent dit dat herziening dient plaats te vinden over de resterende periode van dat kalenderjaar en de herzieningsperiode van 9 jaar.

In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat voor roerende zaken alleen herziening plaatsvindt over het resterende deel van het kalenderjaar van aanschaf dan wel ingebruikneming. Herziening is dus niet aan de orde in geval van een levering van een roerende zaak ná het jaar van aanschaf/ingebruikneming.

Voorbeelden

Onroerende zaak wordt aangeschaft en in gebruik genomen op 1 januari. Volledig gebruik voor compensabele doeleinden. Op 1 juli wordt het pand verkocht aan een derde. Voor deze levering kwalificeert de gemeente niet als ondernemer. Op de jaaropgave kan de gemeente 6/12 × 1/10 × de Omzetbelasting als bijdrage claimen.

Bovengenoemd voorbeeld in geval van een roerende zaak:

Gemeente claimt 6/12 × de Omzetbelasting.

In het derde lid wordt herziening uitgesloten als (on)roerende zaken worden geleverd aan andere compensatie gerechtigde lichamen en het overnemende lichaam het gebruik voor compensabele doeleinden voortzet. Een voorbeeld hiervan is dat Gemeente A een pand verkoopt aan gemeente B. Gemeente B blijft het pand gebruiken voor compensabele doeleinden. Herziening hoeft dan niet plaats te vinden. Gemeente B treedt in de plaats van gemeente A wat betreft de herziening. Daarvoor moet gemeente B dus op de hoogte zijn van het bedrag dat gemeente A als compensatie heeft geclaimd. Als gemeente B binnen de (resterende) herzieningsperiode het pand voor bijvoorbeeld ondernemersdoeleinden gaat gebruiken dient gemeente B het toerekenbare deel van de Omzetbelasting in het BTW-compensatiefonds te herzien.

De Minister van Financiën,

W.J. Bos.


XNoot
1

Hof van Justitie, 12 februari 2009, nr. C-515/05 (VNLTO).

Naar boven