TOELICHTING
N.B.
In deze regeling en de toelichting wordt, waar de functionaris gegevensbescherming wordt genoemd, over het algemeen de meervoudsvorm
gebruikt. Dit betekent niet dat de functionarissen telkenmale gezamenlijk dienen op te treden bij de uitoefening van de onderhavige
bevoegdheden.
Algemeen
Onderhavige regeling geeft uitvoering aan het derde lid van artikel 64 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en strekt
ter vervanging van de Regeling taken en bevoegdheden functionaris gegevensbescherming OCW (Stcrt. 2004, 150) en de Regeling taken en bevoegdheden van de functionaris voor de gegevensbescherming Informatie Beheer Groep (Uitleg Gele
Katern 2003, 15). Dit artikel verplicht een werkgever die een functionaris voor de gegevensbescherming heeft aangesteld, er
zorg voor te dragen dat de functionaris ter vervulling van zijn taak over bevoegdheden beschikt die gelijkwaardig zijn aan
de bevoegdheden zoals deze zijn vastgelegd in afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht. Het zijn de algemene toezichtsbevoegdheden,
zoals het vorderen van inlichtingen, het inzage mogen hebben en het mogen betreden van allerlei plaatsen.
De functionarissen voor de gegevensbescherming van het Ministerie van OCW zijn geen toezichthouders in de zin van artikel
5:11 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze functionarissen zijn namelijk niet bij of krachtens een wettelijk voorschrift
belast met het toezicht op de naleving van de Wbp, maar ‘zien toe op de verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig het
bij of krachtens de wet bepaalde’ binnen het ministerie op grond van een ambtelijke aanstelling.
Deze regeling is geen algemeen verbindend voorschrift, maar een interne regeling die tot doel heeft het toezicht van de functionarissen
binnen het departement daadwerkelijk te kunnen effectueren.
De regeling richt zich dan ook in eerste instantie tot alle ambtenaren van OCW, en in tweede instantie tot anderen of derden
die onder het gezag van de minister of op grond van een overeenkomst of een andere rechtshandeling persoonsgegevens ten behoeve
van het ministerie verwerken en zich verplicht hebben de functionarissen voor de gegevensbescherming toezicht te laten uitoefenen.
Bij het Ministerie van OCW vinden talloze verwerkingen van persoonsgegevens plaats. Deze verwerkingen zijn gebaseerd op de
uitvoering van publiekrechtelijke taken door of namens de minister, op het nakomen van wettelijke verplichtingen dan wel op
de uitvoering van overeenkomsten. De minister is hiervoor de verantwoordelijke in de zin van de Wbp, omdat de minister het
bestuursorgaan is dat, alleen of tezamen met anderen, het doel van en de middelen voor de verwerkingen vaststelt. Daarnaast
vinden er bij het Ministerie van OCW nog andere verwerkingen van persoonsgegevens plaats waarvoor de minister niet de verantwoordelijke
is in de zin van de Wbp. Het betreft bijvoorbeeld, de door de Minister van WWI aan de DG/DUO gemandateerde bevoegdheden op
grond van de wet- en regelgeving op het terrein van de inburgering. Hieronder vallen onder meer verwerkingen ten behoeve van
de financiering van inburgeraars en de organisatie van inburgeringsexamens.
De minister kan zijn verplichtingen en taken op grond van de Wbp mandateren aan een beheerder. De beheerder is de directeur
generaal van de Dienst Uitvoering Onderwijs dan wel de directeur of het hoofd van een organisatieonderdeel aan wie krachtens
de geldende organisatie- en mandaatregeling de taken en bevoegdheden zijn gemandateerd. De beheerder is dus hiërarchisch ondergeschikt
aan de minister. De beheerder zal namens de minister vaak het beheer hebben over die verwerkingen van persoonsgegevens waarvoor
hij/zij als directeur of hoofd van een organisatieonderdeel de verantwoordelijkheid draagt.
Daarnaast zijn bij OCW zogenaamde privacy officers aangesteld. Zij adviseren over de toepassing van privacywetgeving bij het
uitvoeren van de taken van de desbetreffende organisatie-eenheid. De functionarissen voor de gegevensbescherming en de privacy
officers informeren elkaar over ontwikkelingen en werkzaamheden ten behoeve van de goede uitoefening van hun functies. De
functionarissen voor de gegevensbescherming overleggen elk op regelmatige basis, doch in ieder geval twee keer per jaar met
de onder hun toezichtsgebied vallende privacy officers. Daarnaast overleggen de functionarissen voor de gegevensbescherming
en de privacy officers van het gehele departement minimaal één maal per jaar.
Bovendien onderhouden de functionarissen contact met de landelijk toezichthouder, het College bescherming persoonsgegevens
(Cbp) De functionarissen voor de gegevensbescherming van OCW zijn verantwoordelijk voor het onderhouden van contacten met
het Cbp, en zijn voor het Cbp het eerste aanspreekpunt van het Ministerie van OCW.
De onderhavige regeling hangt samen met de oprichting per 1 januari 2010 van de Dienst Uitvoering onderwijs. Tot 1 januari
jl. beschikte het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) over twee uitvoeringsorganisaties voor het onderwijs:
Centrale Financiën Instellingen (CFI) en de Informatie Beheer Groep (IB-Groep). Beide organisaties hielden zich in overwegende
mate bezig met het verwerken van gegevens van onderwijsinstellingen- en deelnemers. CFI en de IB-Groep hadden elk een eigen
uitvoeringsproces, terwijl die twee processen in feite tot dezelfde keten behoorden. Gevolg hiervan was dat binnen de uitvoering
van het onderwijs sprake was van versnippering van de informatiehuishouding; er vond meervoudige bevraging van onderwijsinstellingen
en -deelnemers plaats, alsmede meervoudige registratie. Met het oog op de verbetering van doelmatigheid, dienstverlening en
aansturing zijn deze organisaties samengevoegd en onder de ministeriële verantwoordelijkheid geplaatst. Daarbij is de status
van zelfstandig bestuursorgaan (zbo) van de Informatie Beheer Groep komen te vervallen. De Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank
(WVI), waarin de zbo-status was verankerd, is daartoe ingetrokken.
Met de Wet van 15 oktober 2009 tot intrekking van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank en wijziging van diverse wetten
in verband met de oprichting van de Dienst Uitvoering Onderwijs (Stb. 2009, 492), is de Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO) opgericht. Daarbij zijn de taken en bevoegdheden van de IB-Groep overgegaan
naar de Minister van OCW. Deze heeft onder meer het beheer gekregen over het basisregister onderwijs, dat voordien bij de
IB-Groep berustte. Daartoe zijn de bepalingen over het basisregister van de WVI overgeheveld naar de Wet op het onderwijstoezicht
(WOT). Ook het voorschrift in de WVI dat de IB-Groep een functionaris voor de gegevensbescherming aanstelt, is overgeheveld
naar de WOT, met dien verstande dat het thans de minister is die deze functionaris aanstelt (zie artikel 24g, tweede lid,
WOT). Aan dit voorschrift is gevolg gegeven door de voormalige functionaris voor de gegevensbescherming van de IB-Groep aan
te stellen als functionaris voor de gegevensbescherming DUO. Dit betekent in de eerste plaats een uitbreiding van het werkterrein
van deze functionaris, omdat de functionaris voor de gegevensbescherming DUO tevens toezicht houdt op de verwerkingen van
persoonsgegevens van CFI (zoals eerder aangegeven zijn CFI en de IB-Groep samen opgegaan in DUO). Voorheen werd het toezicht
op deze verwerkingen van het agentschap CFI uitgeoefend door de FG van OCW. In de tweede plaats heeft de aanstelling van de
functionaris voor de gegevensbescherming DUO tot gevolg dat er thans twee functionarissen voor de gegevensbescherming werkzaam
zijn bij OCW waarvoor de minister de verantwoordelijke is in de zin van de Wbp. Het handhaven van twee functionarissen voor
de gegevensbescherming is een logische keuze in het licht van de hierboven beschreven oprichting van DUO, mede gezien de geografische
afstand tot het bestuursdepartement en gezien het belang van een goed beheer van het basisregister onderwijs.
Artikelsgewijs
Artikel 2
De Minister van OCW is de verantwoordelijke in de zin van de Wbp voor de verwerkingen van persoonsgegevens van het bestuursdepartementen
de onder het Ministerie van OCW ressorterende diensten en agentschappen, te weten: Dienst Uitvoering Onderwijs, Instituut
Collectie Nederland, Nationaal Archief, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, de Inspecties (Inspectie van het onderwijs
en de Erfgoedinspectie) en drie adviesraden (Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid, de Onderwijsraad en de
Raad voor Cultuur).
Artikel 3
Om adequaat toezicht te kunnen houden dienen de functionarissen voor de gegevensbescherming toegang te hebben tot alle ruimten
en plaatsen binnen het departement waar persoonsgegevens worden verwerkt. Betreden is geen doorzoeken in die zin dat kasten,
laden etc. eigenstandig door de functionarissen voor de gegevensbescherming kunnen worden geopend. Dit laatste kan alleen
met instemming van de betrokken medewerker van OCW of met instemming van de minister.
Soms zal het nodig zijn om bepaalde bestanden elders te kunnen laten onderzoeken of om bestanden te kopiëren, om die reden
is de functionaris voor de gegevensbescherming bevoegd om apparatuur bij zich te hebben.
De bevoegdheid van de functionarissen voor de gegevensbescherming om zich te laten vergezellen door derden heeft met name
betrekking op het meenemen van deskundigen, bijvoorbeeld ICT-deskundigen als het toezicht wordt uitgeoefend op elektronische
bestanden of elektronische verwerkingen van persoonsgegevens. Deze deskundigen worden slechts meegenomen als de functionarissen
voor de gegevensbescherming dit nodig achten voor een goede taakvervulling.
Artikel 4
De functionarissen voor de gegevensbescherming hebben de bevoegdheid inlichtingen te vorderen. Alle medewerkers van OCW en
anderen, die persoonsgegevens verwerken waarvoor de minister de verantwoordelijke is, hebben op grond van artikel 9 van de
regeling een medewerkingsplicht. Het vorderen van inlichtingen gaat verder dan een mondeling of anderszins gedaan vrijblijvend
verzoek om inlichtingen. Het evenredigheidsbeginsel brengt met zich mee dat deze bevoegdheid niet onder alle omstandigheden
kan worden uitgeoefend.
Om te bewerkstelligen dat de functionarissen voor de gegevensbescherming ook toezicht zullen kunnen uitoefenen op verwerkingen
van persoonsgegevens die door bewerkers worden verricht, zal te dien einde in de betreffende bewerkersovereenkomsten een bepaling
worden opgenomen.
Artikel 5
De bevoegdheid om inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden is uiteraard beperkt tot die informatiedragers waarin
persoonsgegevens worden verwerkt, ofwel die bij die verwerking een rol spelen. Een voorbeeld daarvan is de harde schijf van
een computer die niet is aangesloten op het netwerk van OCW, maar waarop bepaalde persoonsgegevens worden verwerkt.
Het ‘meenemen’ waar het derde lid op doelt is niet een ‘inbeslagneming’, maar uitsluitend het voor een zo kort mogelijke tijd
ter beschikking hebben om de gewenste kopieën te kunnen vervaardigen.
Artikel 6
Het onderzoeken van zaken door de functionarissen voor de gegevensbescherming is met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel
alleen mogelijk indien dergelijke zaken verband houden met het verwerken van persoonsgegevens.
Het openen van verpakkingen door de functionarissen voor de gegevensbescherming is alleen mogelijk in het verlengde van een
onderzoek van een zaak, als bedoeld in het eerste lid. Het is dus niet een op zichzelf staande bevoegdheid, maar een afgeleide
van de bevoegdheid in het eerste lid. Het zorgvuldigheidsbeginsel brengt met zich mee dat de functionarissen voor de gegevensbescherming
onmiddellijk nadat de uitkomst van een onderzoek bekend is, dit meedelen aan degenen bij wie de zaak berust. De beheerder
is tenslotte degene, die in feite maatregelen zal moeten treffen als het onderzoek aantoont dat een of meerdere wettelijke
verplichtingen niet of niet volledig worden nageleefd. Een en ander laat onverlet dat in juridische zin de minister de verantwoordelijke
blijft voor de naleving van de Wbp.
Artikel 7
Dit artikel bevat het ‘evenredigheidsbeginsel’, één van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Dit beginsel impliceert
onder meer dat het toezicht op naleving van de wettelijke voorschriften op de minst belastende manier moet worden uitgevoerd.
Het toezicht zal in het algemeen slechts kunnen worden uitgeoefend op die personen die bij bepaalde verwerkingen van persoonsgegevens
betrokken zijn, en op bescheiden of andere zaken met betrekking tot de verwerking van die persoonsgegevens.
Inherent aan het evenredigheidsbeginsel is het zorgvuldigheidsbeginsel: de functionarissen voor de gegevensbescherming dienen
bij de uitoefening van zijn taak de reden mee te delen waarom zij van een of meerdere van hun bevoegdheden gebruik willen
maken. Als vrijwillige medewerking aan het toezicht wordt verleend, is gebruikmaking van de toezichtbevoegdheden in de regel
niet noodzakelijk.
Artikel 8
De functionarissen voor de gegevensbescherming dienen zich te allen tijde te kunnen legitimeren als daarom wordt gevraagd.
Dit speelt uiteraard met name als het toezicht wordt uitgeoefend op bijzondere gegevens of bestanden, waarvoor op grond van
andere wettelijke regelingen of op grond van de risicoklasse van die gegevens een specifieke geheimhoudingsplicht geldt.
Artikel 9
Om het toezicht daadwerkelijk te effectueren is de verplichting opgenomen om medewerking te kunnen vorderen. Deze verplichting
strekt zich uiteraard niet verder uit dan tot eenieder die onder het gezag van de minister persoonsgegevens verwerkt, dan
wel persoonsgegevens waarvoor de minister de verantwoordelijke is verwerkt op grond van een overeenkomst en op grond van die
overeenkomst tot medewerking is verplicht.
Artikel 10
De functionarissen voor de gegevensbescherming brengen hun bevindingen ten aanzien van geconstateerde onregelmatigheden uit
aan de verantwoordelijke, nadat zij eerst de betreffende beheerder tijdig daaromtrent hebben geïnformeerd. Indien de functionarissen,
na onderling overleg, tot een gelijkluidend standpunt zijn gekomen, zal de functionaris van het betreffende toezichtsgebied
zijn bevindingen uitbrengen aan de verantwoordelijke. De aanbiedende functionaris zal zijn rapport van bevindingen doen vergezellen
van de zienswijze van de beheerder. Indien de standpunten van de functionarissen niet met elkaar overeenkomen, zal de aanbiedende
functionaris zijn rapport van bevindingen tevens doen vergezellen van het standpunt van de andere functionaris.
Artikel 11
Dit is het verslag, bedoeld in artikel 63, vijfde lid, van de Wbp. De functionarissen brengen ieder een jaarverslag uit aan
resp. de Secretaris-generaal van OCW en de Directeur-generaal van DUO met wie zij hun verslag voorbespreken. Vervolgens wordt
het verslag besproken in de desbetreffende Management Teams (MT’s). Hierna stellen de functionarissen een gezamenlijk verslag
op, met de reactie (afspraken etc.) van de MT's eraan toegevoegd. Het gezamenlijke verslag inclusief besluitenlijst wordt
vervolgens vóór 1 mei aangeboden aan de Minister van OCW.
Omdat de functionarissen voor de gegevensbescherming tevens toezicht houden op de verwerkingen van gegevens van het interne
personeel is toezending van het verslag aan de betreffende Ondernemingsraad wenselijk. Hoewel verzending aan het Cbp niet
verplicht is, wordt toezending door het Cbp op prijs gesteld om aldus op de hoogte te blijven van de ontwikkelingen op het
gebied van de Wbp bij het ministerie.
Artikel 12
De functionarissen voor de gegevensbescherming maken gebruik van de diensten van de interne accountantsdienst dan wel waar
nodig van externe auditors. Hiermee wordt het voor de FG’s mogelijk een onafhankelijk oordeel te vellen over de kwaliteit
van de persoonsgegevensverwerkingen.
Artikel 13
Door middel van het register hebben de functionarissen voor de gegevensbescherming inzicht in de persoonsgegevensverwerkingen
die plaatsvinden binnen het ministerie. Tevens vormt het register een middel om te voldoen aan de informatieplicht, bedoeld
in de artikelen 33 en 34 Wbp.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.