Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 10 november 2010, nr. 159349, houdende wijziging van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

Gelet op Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (PbEU L 30);

Gelet op Verordening (EG) nr. 1120/2009 van de Commissie van 29 oktober 2009 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin is voorzien bij titel III van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (PbEU L 316);

Gelet op Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector (PbEU L 316);

Gelet op de artikelen 15 en 19 van de Landbouwwet;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling GLB-inkomenssteun 2006 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel m komt als volgt te luiden:

m. Verordening (EG) nr. 765/2008:

Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93, (PbEU L 218);

2. Onderdeel y komt als volgt te luiden:

y. minister:

minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel zi door een puntkomma wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

zj. sloot:

sloot, met inbegrip van het talud.

B

Na artikel 5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6

Met ingang van 1 januari 2011 komen niet voor verstrekking van steun ingevolge deze regeling in aanmerking:

  • a. rechtspersonen, bedoeld in artikel 2:1, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek,

  • b. bestuursorganen, bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, en

  • c. al dan niet als belastingplichtige aangemerkte lichamen, bedoeld in artikel 2, zevende lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

C

In artikel 17, tweede lid, wordt ‘€ 4.000.000’ vervangen door: € 8.500.000.

D

Aan artikel 21a wordt een vierde lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Indien naar het oordeel van de minister blijkt dat een perceel waarvoor steun is aangevraagd geheel of ten dele kennelijk niet voor de uitvoering van de landbouw wordt gebruikt of beschikbaar gehouden, dan komt de desbetreffende oppervlakte niet in aanmerking als subsidiabele landbouwgrond, bedoeld in artikel 34, eerste lid, van verordening 73/2009.

E

In artikel 24, tweede lid, wordt ‘€ 13.000.000’ vervangen door: € 16.800.000.

F

In artikel 25, eerste lid, onderdeel b, wordt ‘verzekeringsvoorwaarden’ vervangen door: verzekeringspolis.

G

In artikel 29, vierde lid, wordt ‘€ 400.000’ vervangen door: € 250.000.

H

Het derde lid van artikel 34 komt te luiden:

  • 3. De minister beslist binnen vier maanden na de uiterste datum waarop aanvragen tot steunverlening kunnen worden ingediend als bedoeld in artikel 30, eerste lid.

I

In artikel 38b, derde lid, wordt ‘omgemerkt’ vervangen door: elektronisch gemerkt.

J

Artikel 38d komt te luiden:

Artikel 38d

De steun, bedoeld in artikel 38c, kan in enig jaar alleen worden aangevraagd door landbouwers die in het desbetreffende jaar op 15 mei eigenaar of huurder zijn van een landbouwonderneming waaraan een UBN is toegekend en ter zake waarvan in het desbetreffende jaar het bedrag, bedoeld in artikel 43i, tweede lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren verschuldigd is.

K

Na artikel 38h worden vier nieuwe paragrafen ingevoegd, luidende:

Paragraaf 7. diervriendelijk produceren

Artikel 38i

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

1. diervriendelijke producten:

dierlijke producten die zijn geproduceerd volgens bovenwettelijke dierenwelzijnsstandaarden die op meerdere onderdelen zoals: ruimte, daglicht, afleidingsmateriaal of voorkomen van ingrepen, een duidelijke verbetering van het dierenwelzijn betekenen ten opzichte van de wettelijke normen;

2. certificeringssysteem:

voor certificatie geldend stelsel van privaatrechtelijke afspraken dat ertoe leidt dat de deelnemende partijen diervriendelijk gaan produceren volgens specifieke normen, voorschriften en procedures, geaccrediteerd door een accreditatie-instantie, bedoeld in artikel 2, punt 11, van verordening 765/2008;

3. accreditatie:

verklaring, bedoeld in artikel 2, punt 10, van verordening 765/2008;

4. certificaat:

bewijs dat een landbouwer voldoet aan de voorwaarden om deel te nemen aan een door de minister goedgekeurd certificeringssysteem.

Artikel 38j
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag steun als tegemoetkoming voor de meerkosten van diervriendelijk produceren aan veehouders die blijkens een certificaat deelnemen aan een goedgekeurd certificeringssysteem in de sector vleeskuikens, leghennen, vleeskalveren, vleesrunderen of varkens.

  • 2. Landbouwers kunnen de steun slechts éénmalig aanvragen tenzij, in vergelijking met hun vorige aanvraag voor steun op grond van deze paragraaf, de nieuwe steunaanvraag wordt gedaan voor het produceren van diervriendelijke producten volgens hogere dierenwelzijnsstandaarden.

  • 3. De steun wordt niet verstrekt aan landbouwers die uit anderen hoofde een andere bijdrage van de overheid ontvangen voor het verrichten van de activiteiten bedoeld in het eerste lid, of die producten produceren overeenkomstig de voorschriften van Verordening (EG) nr. 843/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PbEU L 189).

  • 4. Het steunplafond bedraagt:

    • a. € 200.000 voor de sector vleeskuikens,

    • b. € 200.000 voor de sector leghennen,

    • c. € 200.000 voor de sector vleeskalveren,

    • d. € 200.000 voor de sector vleesrunderen, en

    • e. € 200.000 voor de sector varkens.

  • 5. De steun bedraagt maximaal 60% van de naar het oordeel van de minister in aanmerking komende forfaitaire steunbedragen voor diervriendelijk produceren, bedoeld in bijlage 6.

  • 6. De steun, bedoeld in het vijfde lid, wordt evenredig verlaagd voor alle voor steun in aanmerking te nemen aanvragen indien het totaal van de goedgekeurde aanvragen het steunplafond voor de desbetreffende sector overstijgt.

Artikel 38k
  • 1. De minister keurt een certificeringssysteem goed op aanvraag van de verantwoordelijke voor het systeem.

  • 2. De minister keurt een certificeringssysteem uitsluitend goed indien dit naar zijn oordeel:

    • a. significant bijdraagt aan de realisering van het produceren van diervriendelijke producten,

    • b. aannemelijk maakt dat de op grond daarvan verrichte activiteiten daadwerkelijk worden verricht,

    • c. ervoor zorgt dat deelnemende landbouwers jaarlijks, administratief en ter plaatse, worden gecontroleerd op de naleving van de voorschriften van het certificeringssysteem, en

    • d. in overeenstemming is met de beheers- en controlevoorschriften, bedoeld in verordening 73/2009 en verordening 1122/2009.

Artikel 38l
  • 1. De aanvraag, bedoeld in artikel 38k, eerste lid, kan jaarlijks worden ingediend in de periode van 1 november tot en met 31 december en gaat vergezeld van:

    • a. een onderbouwing van de wijze waarop het certificeringssysteem bijdraagt aan de productie van diervriendelijke producten,

    • b. de voorwaarden voor het toekennen van certificaten en het daaraan gerelateerde controlesysteem,

    • c. de standaardvoorwaarden voor toekenning van een certificaat, en

    • d. overige documenten waarin ten genoegen van de minister wordt aangetoond dat het certificeringssysteem in overeenstemming is met deze regeling.

  • 2. De minister besluit over aanvragen, bedoeld in artikel 38k, eerste lid, in de periode van 1 tot en met 15 februari in het kalenderjaar volgend op de in het eerste lid bedoelde periode.

  • 3. De minister kan een certificeringssysteem voor meerdere jaren goedkeuren.

Artikel 38m
  • 1. De landbouwer die steun op grond van deze paragraaf heeft aangevraagd, dient zijn certificaat of een afschrift daarvan uiterlijk bij de minister in voor 1 augustus van het jaar waarvoor de steun is aangevraagd.

  • 2. De landbouwer is van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, vrijgesteld indien de verantwoordelijke voor het certificeringssysteem de in het eerste lid bedoelde gegevens uiterlijk bij de minister indient voor 1 augustus van het jaar waarvoor de steun door de landbouwer is aangevraagd.

  • 3. De verantwoordelijke voor het certificeringssysteem informeert de minister jaarlijks, voor 15 januari van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarvoor de landbouwer de steun aanvraagt, over de resultaten van de controle bij de landbouwer indien:

    • a. voorschriften van het certificeringssysteem niet zijn nageleefd en het het certificaat om die reden is of zal worden ontnomen, of,

    • b. voorschriften, bedoeld in artikel 5 en 6 van Verordening 73/2009, niet zijn nageleefd.

Artikel 38n

Landbouwers komen niet in aanmerking voor steun op grond van artikel 38j, eerste lid, indien zij:

  • a. tevens steun aanvragen op grond van artikel 38p, eerste lid, of artikel 38r, eerste lid, of

  • b. op enig moment in het kalenderjaar de voorschriften als bedoeld in artikel 38m, derde lid, onderdeel a, niet naleven.

Paragraaf 8. Verbetering van het welzijn van varkens

Artikel 38o

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. managementmaatregelen:

besluiten, werkzaamheden en activiteiten die een varkenshouder structureel uitvoert om de productieprocessen en bedrijfsvoering aan te passen waardoor varkens met behulp van meer afleidingsmateriaal minder in elkaars lichaamsdelen bijten, uitgezonderd ten behoeve daarvan verrichte investeringen;

b. stal:

ruimte als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van het Varkensbesluit;

c. varken:

varken als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van het Varkensbesluit.

d. vloervoederingssysteem:

elektronisch of handmatig doseeringssysteem voor het verstrekken van voer op de grond van de stal ter afleiding van varkens, waarbij het voer niet wordt verstrekt in een trog.

Artikel 38p
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag steun in de vorm van een tegemoetkoming voor het verrichten van één of meerdere van de in bijlage 7 omschreven managementmaatregelen.

  • 2. De steun bedraagt maximaal 60% van de forfaitaire kosten, omschreven in bijlage 7.

  • 3. Het steunplafond bedraagt € 500.000.

  • 4. De steun, bedoeld in het eerste lid, wordt evenredig verlaagd voor alle voor steun in aanmerking te nemen aanvragen indien het totaal van de goedgekeurde aanvragen het steunplafond overstijgt.

  • 5. Landbouwers verrichten de maatregelen waarvoor de tegemoetkoming wordt aangevraagd, bedoeld in het eerste lid, gedurende het hele kalenderjaar van het jaar waarin zij de steun aanvragen.

  • 6. De steun wordt verstrekt per dierplaats, waarbij het aantal dierplaatsen waarvoor de steun wordt verstrekt niet hoger is dan het aantal varkens dat ingevolge artikel 4 en 4a van het Varkensbesluit mag worden gehouden.

Paragraaf 9. Verbetering van het welzijn van vleeskuikens

Artikel 38q

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. managementmaatregelen:

besluiten, werkzaamheden en activiteiten die een vleeskuikenhouder structureel uitvoert om het ontstaan van contactdermatitis, zoals hakdermatitis en voetzoollaesies bij vleeskuikens te verminderen door het aanpassen van de productieprocessen en de bedrijfsvoering, uitgezonderd ten behoeve daarvan verrichte investeringen;

b. koppel:

groep vleeskuikens als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van het Vleeskuikenbesluit 2010;

c. stal:

gebouw als bedoeld in artikel 1, onderdeel k, van het Vleeskuikenbesluit 2010.

d. vleeskuiken:

dier als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van het Vleeskuikenbesluit 2010.

Artikel 38r
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag steun in de vorm van een tegemoetkoming voor het verrichten van in bijlage 8 omschreven managementmaatregelen.

  • 2. De steun bedraagt maximaal 60% van de respectievelijke forfaitaire kosten, omschreven in bijlage 8.

  • 3. Het steunplafond bedraagt € 500.000.

  • 4. Steun als bedoeld in het eerste lid, wordt evenredig verlaagd voor alle voor steun in aanmerking te nemen aanvragen indien het totaal van de goedgekeurde aanvragen het steunplafond overstijgt.

  • 5. Landbouwers verrichten één van de in de punten 1 tot en met 6 van bijlage 8 omschreven maatregelen.

  • 6. Landbouwers verrichten de maatregelen, bedoeld in punt 4 en 5 van bijlage 8 gedurende het hele kalenderjaar van het jaar waarin zij de steun aanvragen.

  • 7. Landbouwers met een stal als bedoeld in punt E 5.6 of E 5.10, van de bijlage bij de Regeling ammoniak en veehouderij, komen niet in aanmerking voor steun voor managementmaatregelen, bedoeld in de onderdelen 4 en 5, van punt 1, van bijlage 8.

  • 8. De steun wordt verstrekt per dierplaats, waarbij bij aanvang van de ronde minimaal 17 dieren per m2 worden uitgezet in de vleeskuikenstal en waarbij de normen van het Besluit welzijn productiedieren en het Vleeskuikenbesluit 2010 in acht worden genomen.

Paragraaf 10. Aanpassing steunplafonds

Artikel 38s

De volgende steunplafonds worden, voor zover van toepassing, naar rato verhoogd:

  • a. de steunplafonds, bedoeld in artikel 38j, vierde lid, met het bedrag of de bedragen die zijn overgebleven door het niet bereiken van een of meerdere van deze subsidieplafonds;

  • b. de steunplafonds, bedoeld in artikel 38p, derde lid, en 38r, derde lid, met het bedrag of de bedragen die na het toepassen van onderdeel a zijn overgebleven door het niet bereiken van een steunplafond, bedoeld in artikel 38j, vierde lid;.

  • c. het steunplafond, bedoeld in artikel 38p, derde lid, met het bedrag overgebleven door het niet bereiken van het steunplafond, bedoeld in artikel 38r, derde lid;

  • d. het steunplafond, bedoeld in artikel 38r, derde lid, met het bedrag overgebleven door het niet bereiken van het steunplafond, bedoeld in artikel 38p, derde lid;

  • e. de steunplafonds, bedoeld in artikel 38j, vierde lid, met het bedrag of de bedragen die na het toepassen van de onderdelen c en d zijn overgebleven door het niet bereiken van de steunplafonds, bedoeld in de artikelen 38r, derde lid, en 38p, derde lid.

L

Artikel 55 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De landbouwer die aanspraak maakt op steun in het kader van een van de in artikel 2, eerste lid, onder 2, onderdelen a, b en c, bedoelde steunregelingen, maakt gebruik van de verzamelaanvraag, tenzij deze regeling een specifieke aanvraagprocedure voorschrijft.

2. In het achtste lid wordt de zinsnede: ‘artikelen 38a, eerste lid, 38d, eerste lid, of 38f, eerste lid’ vervangen door: artikelen 38a, eerste lid, 38d, eerste lid, 38f, eerste lid of 38j, eerste lid.

3. Na het negende lid worden vier leden toegevoegd, luidende:

  • 10. Landbouwers die steun aanvragen, bedoeld in artikel 38j, eerste lid, vermelden op de verzamelaanvraag:

    • a. het door de minister toegewezen uniek bedrijfsnummer als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren, waarop het certificaat betrekking heeft,

    • b. een verklaring dat ze zullen voldoen aan het bepaalde in artikel 38m, eerste lid,

    • c. het aantal dierplaatsen, dat voldoet aan de voorwaarden van het certificeringssysteem,

    • d. de sector waarin zij produceren overeenkomstig de voorwaarden van het certificeringssysteem,

    • e. de dierenwelzijnsstandaard, bedoeld in bijlage 6, waaraan zij zullen voldoen,

    • f. dat zij zich bewust zijn van de voorwaarden voor het verkrijgen van deze steun,

    • g. dat zij toestemming verlenen om de relevante gegevens, persoonsgegevens daaronder begrepen, uit te wisselen tussen de minister en de verantwoordelijke voor het certificeringssysteem ten behoeve van de controle op de naleving van de steunvoorwaarden.

  • 11. Varkenshouders die steun aanvragen op grond van artikel 38p, eerste lid, vermelden op de verzamelaanvraag:

    • a. het UBN waar de managementmaatregel plaatsvindt,

    • b. de maatregel of maatregelen, omschreven in bijlage 7, die zij genomen hebben,

    • c. het aantal dierplaatsen waarvoor de managementmaatregelen worden genomen,

    • d. dat zij zich bewust zijn van de voorwaarden voor het verkrijgen van deze steun, en

    • e. de hoeveelheid varkens die zij per dierplaats houden, indien dit aantal jaarlijks minder dan drie varkens per dierplaats per stal bedraagt.

  • 12. Vleeskuikenhouders die steun aanvragen op grond van artikel 38r, eerste lid, vermelden op de verzamelaanvraag:

    • a. het UBN waar de managementmaatregel plaatsvindt,

    • b. de maatregel of maatregelen, omschreven in bijlage 8, die zij genomen hebben,

    • c. het aantal dierplaatsen waarvoor de managementmaatregelen worden genomen,

    • d. dat zij zich bewust zijn van de voorwaarden voor het verkrijgen van deze steun, en

    • e. dat zij toestemming verlenen om de relevante gegevens, persoonsgegevens daaronder begrepen, over aanwezigheid en behaalde resultaten, uit te wisselen tussen de minister, het PPE, of de aanbieder van de cursus, bedoeld in punt 6 van bijlage 8.

    • f. de hoeveelheid koppels die zij houden, indien dit aantal jaarlijks minder dan zeven koppels per stal bedraagt.

  • 13. De landbouwer die het in aanmerking komende oppervlak van een perceel landbouwgrond wil uitbreiden met sloten als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van verordening 1122/2009, identificeert deze op de verzamelaanvraag.

M

Na artikel 65 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 66

  • 1. Bij de constatering van de oppervlakte van percelen landbouwgrond worden voor sloten die zijn gelegen tussen percelen landbouwgrond en die niet breder zijn dan 4 meter overeenkomstig door de Europese Commissie aanvaarde meetmethoden gerekend tot de volledig gebruikte oppervlakte van de desbetreffende percelen, waarbij de breedte van de sloot voor de helft aan elk van de aan weerskanten van de sloot gelegen percelen wordt toegerekend.

  • 2. Bij de constatering van de oppervlakte van percelen landbouwgrond worden sloten die zijn gelegen in een perceel landbouwgrond en die niet breder zijn dan 2 meter overeenkomstig door de Europese Commissie aanvaarde meetmethoden gerekend tot de volledig gebruikte oppervlakte van het desbetreffende perceel.

  • 3. De minimumoppervlakte, bedoeld in artikel 13, negende lid, van verordening 1122/2009 van sloten, bedraagt 0,01 ha.

N

In artikel 69 wordt de zinsnede ‘Deel II, Titel IV, hoofdstuk I’ vervangen door: Deel II, Titel IV, hoofdstuk II.

O

Artikel 70a wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De steun, bedoeld in Hoofdstuk 2a, paragraaf 7, wordt verlaagd overeenkomstig artikel 23 van verordening 1122/2009, indien het in artikel 38m, eerste lid, bedoelde certificaat of afschrift daarvan worden verstrekt na de in dat lid gestelde termijn.

P

Na artikel 70c worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 70d

  • 1. Indien komt vast te staan dat de aanvrager het bewijs van betaling, bedoeld in artikel 25, eerste lid, onderdeel c, heeft vervalst of valselijk heeft opgemaakt, waardoor de door aanvrager opgegeven kosten hoger zijn dan de werkelijke kosten, stelt de minister de steun vast op nihil.

  • 2. Indien in het geval, bedoeld in het eerste lid, de door aanvrager opgegeven kosten meer dan 20% hoger zijn dan de werkelijk gemaakte kosten, wordt de aanvrager voor het kalenderjaar volgend op het jaar waarvoor de steun is verleend, uitgesloten van verlening van steun als bedoeld in artikel 24, eerste lid.

Artikel 70e

  • 1. Behoudens wijzigingen in de beschikking tot steunverlening als bedoeld in artikel 35 stelt de minister de steun, bedoeld in artikel 29, eerste lid, vast op nihil als de aanvrager afwijkt van het investeringsplan voor de realisatie waarvan de minister aan de aanvrager steun heeft verleend.

  • 2. Indien komt vast te staan dat de aanvrager in de documenten, bedoeld in artikel 37, derde lid, opzettelijk een foutieve weergave heeft gegeven van de werkelijk gemaakte kosten en de door aanvrager opgegeven kosten hoger zijn dan de werkelijke kosten, stelt de minister de steun vast op nihil.

  • 3. Indien artikel 34, vierde lid, onderdeel c, van toepassing is, en de in het tweede lid bedoelde feiten betrekking hebben op de vaststelling van de steun voor het jaar waarin de steun is verleend, stelt de minister de steun voor het jaar volgend op het jaar waarin steun is verleend eveneens op nihil vast.

  • 4. Indien artikel 34, vierde lid, onderdeel c, van toepassing is, en de in het tweede lid bedoelde feiten betrekking hebben op de vaststelling van de steun voor het jaar volgend op het jaar waarin steun is verleend, trekt de minister tevens de beschikking tot steunvaststelling voor het jaar waarin steun is verleend in en stelt de steun voor dat jaar alsnog vast op nihil.

  • 5. Indien in het geval, bedoeld in het tweede lid, de door aanvrager opgegeven kosten meer dan 20% hoger zijn dan de werkelijk gemaakte kosten, wordt de aanvrager voor het kalenderjaar volgend op het laatste jaar waarvoor de steun is verleend, uitgesloten van verlening van steun als bedoeld in artikel 29, eerste lid.

Artikel 70f

  • 1. Indien komt vast te staan dat de aanvrager de aangegeven activiteit, bedoeld in artikelen 38j, eerste lid, 38p, eerste lid, of 38r, eerste lid, niet heeft verricht, stelt de minister de steun vast op nihil.

  • 2. Indien komt vast te staan dat de aanvrager het certificaat, bedoeld in artikel 38j, eerste lid, heeft vervalst, valselijk heeft opgemaakt, of de door aanvrager opgegeven kosten meer dan 20% hoger zijn dan de werkelijk gemaakte kosten, wordt de aanvrager voor het kalenderjaar volgend op het jaar waarvoor de steun is verleend, uitgesloten van verlening van steun als bedoeld in de artikelen 38j, eerste lid, 38p, eerste lid, of 38r, eerste lid.

Q

Na bijlage 5 worden de volgende bijlagen toegevoegd, luidende:

Bijlage 6: diervriendelijk produceren

 

Sector

Dierenwelzijnsstandaard

Maximaal in aanmerking komende kosten

1.

Vleeskuikenhouderij

Bovenwettelijk

€ 5.000

2.

Vleeskuikenhouderij

uitgebreid bovenwettelijk

€ 10.000

3.

Leghennenhouderij

Bovenwettelijk

€ 5.000

4.

Leghennenhouderij

uitgebreid bovenwettelijk

€ 10.000

5.

Leghennenhouderij

zeer omvangrijke uitbreiding bovenwettelijk

€ 20.000

6.

Vleeskalveren voor witvlees

Bovenwettelijk

€ 5.000

7.

Vleeskalveren voor witvlees

uitgebreid bovenwettelijk

€ 10.000

8.

Vleeskalveren voor rosèvlees

Bovenwettelijk

€ 5.000

9.

Vleeskalveren voor rosèvlees

uitgebreid bovenwettelijk

€ 10.000

10.

Overige volwassen runderen

Bovenwettelijk

€ 5.000

11.

Vleesvarkenshouderij

Bovenwettelijk

€ 5.000

12.

Vleesvarkenshouderij

uitgebreid bovenwettelijk

€ 2.000

Bijlage 7: verbetering van het welzijn van varkens

 

Managementmaatregel

Eenheden en hoeveelheden (tenminste)

Ten hoogste in aanmerking komende kosten per dierplaats

 

Het strooien van substraat op de vloer van de stal

  

1.

Substraat bestaand uit stro:

40 gram per dierplaats per dag

€ 4,91

2.

Substraat bestaand uit maïs:

100 gram per dierplaats per dag

€ 4,58

3.

Het verstrekken van voer op het dichte deel van de vloer in een stal waarin de reguliere voedering van varkens niet geschiedt door een vloervoederingssyteem:

50 gram per dierplaats per dag

€ 3,56

 

Het strooien van substraat in een houder

  

4.

Het vullen van een wroetbak die ten hoogste door 40 varkens kan worden gebruikt met substraat met stro, zaagsel, voer, etc.

Het vullen van de helft van de wroetbak.

€ 0,14

5.

Het vullen van een wroetautomaat die ten hoogste door 40 varkens kan worden gebruikt met stro, zaagsel, voer, etc.

Het vullen van de helft van de wroetautomaat

€ 0,46

6.

Het vullen van een strobak met stro:

25 gram per dierplaats per dag

€ 1,93

7.

Het vullen van een stroruif met stro:

25 gram per dierplaats per dag

€ 1,17

8.

Het vullen van een wroezelaar die ten hoogste door 12 varkens kan worden gebruikt met hooi, stro, etc:

0,5 kilo per wroezelaar per week

€ 4,76

9.

Het aanbrengen van een anti stressblok in de stal op het moment dat een afzonderlijke groep varkens of één varken de stal betreedt en het verwijderen daarvan op het moment dat die afzonderlijke groep varkens of het varken de stal verlaat:

3 blokken per jaar

€ 2,29

 

Het verstrekken van afbreekbaar materiaal

  

10.

Het aanbrengen van 2 antibijtrubbers in de stal op het moment dat een afzonderlijke groep varkens of één varken de stal betreedt en het verwijderen daarvan op het moment dat die afzonderlijke groep varkens of het varken de stal verlaat ten behoeve van de slacht:

6 stuks per jaar, per hok waarin de afzonderlijke groep varkens of het varken wordt gehouden.

€ 2,41

11.

Het aanbrengen van een stuk zachthout aan een ketting in de stal op het moment dat een afzonderlijke groep varkens of één varken de stal betreedt en het verwijderen daarvan op het moment dat die afzonderlijke groep varkens of het varken de stal verlaat:

3 stuks per jaar, per hok waarin de afzonderlijke groep varkens of het varken wordt gehouden.

€ 1,78

12.

Het voortdurend verstrekken van ongeknoopt touw zoals scheepstouw in de stal op het moment dat een afzonderlijke groep varkens of één varken de stal betreedt en het verwijderen daarvan op het moment dat die afzonderlijke groep varkens of het varken de stal verlaat:

6 stuks per jaar, per hok waarin de afzonderlijke groep varkens of het varken wordt gehouden.

€ 7,43

Bijlage 8: verbetering van het welzijn van vleeskuikens

 

Managementmaatregel

Ten hoogste in aanmerking komende kosten

1.

het strooien van tenminste 1 kg turf per m² in de stal, per koppel, gedurende de maanden januari, februari, maart, oktober, november en december van het jaar van aanvraag van de steun:

€ 0,04 per dierplaats

2.

het strooien van tenminste 0,5 kg turf per m², aangevuld met het strooien van tenminste 0,5 kg houtkrullen of stro per m², in de stal, per koppel, gedurende de maanden januari, februari, maart, oktober, november en december van het jaar van aanvraag van de steun:

€ 0,02 per dierplaats

3.

het handhaven van de volgende staltemperatuur op de hoogte van de dieren, waarbij de stal tevens voorzien is van een automatisch temperatuurregistratiesysteem met temperatuursensoren die de temperatuur op de hoogte van de dieren meten:

€ 0,158 per dierplaats

 

tijdstip:

temperatuur in ºC:

 
 

van de vijfde tot en met de vierde dag voor aankomst van de vleeskuikens in de stal:

25

 
 

van de derde tot en met de tweede dag voor aankomst van de vleeskuikens in de stal:

30

 
 

van de eerste dag voor aankomst van de vleeskuikens in de stal, tot en met de zesde dag na aankomst van het vleeskuiken in de stal:

33

 
 

van de zevende dag tot en met de dertiende dag na aankomst van de vleeskuikens in de stal:

30

 
 

van de veertiende dag tot en met de twintigste dag na aankomst van de vleeskuikens in de stal:

28

 
 

van de eenentwintigste dag tot en met de zevenentwintigste dag na aankomst van de vleeskuikens in de stal:

25

 
 

Van de achtentwintigste dag na aankomst van de vleeskuikens in stal, tot en met de vierendertigste dag na aankomst van de vleeskuikens in de stal:

22

 
 

van de vijfendertigste dag na aankomst van de vleeskuikens in stal, tot en met de eenenveertigste dag na aankomst van de vleeskuikens in de stal:

20

 
 

Vanaf de tweeënveertigste dag na aankomst van de vleeskuikens in de stal:

19

 

4.

het voorkomen van watervermorsing door het controleren en aanbrengen van nieuwe drinksystemen:

€ 0,10 per dierplaats

5.

Het aanbrengen en schoonmaken van opvangbakjes onder bestaande drinksystemen:

€ 0,03 per dierplaats

6.

Het succesvol voltooien van de cursus ‘welzijn voor vleeskuikens’, aangeboden door het Cursuscentrum Dierverzorging in Barneveld.

€ 200 per vleeskuikenhouder

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2011, met dien verstande dat de onderdelen C, D, F, I, J, M en N van Artikel I terugwerken tot en met 1 januari 2010.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker.

TOELICHTING

Inleiding

Met deze regeling wordt een aantal wijzigingen doorgevoerd in de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. Met deze wijzigingen wordt gevolg gegeven aan de keuzes die zijn gemaakt omtrent de wijze waarop Nederland uitvoering geeft aan de zogenoemde Health Check van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid. Het betreft hier de uitsluiting van bepaalde ondernemingen van directe steunverlening alsmede de verlening van specifieke steun als bedoeld in artikel 68 van Verordening (EG) nr. 73/2009 voor bepaalde diervriendelijke productiemethoden. Daarnaast zijn wijzigingen noodzakelijk die samenhangen met de lopende herziening van het zogenoemde perceelsregister als vervolg op een door de Europese Commissie in 2009 uitgevoerde audit. De verschillende wijzigingen worden in de navolgende paragrafen toegelicht.

1. Wijzigingen die samenhangen met de uitvoering van de Health Check

1.1 Uitsluiting van bepaalde ondernemingen

Op grond van artikel 28, tweede lid, van Verordening 73/2009, kunnen natuurlijke of rechtspersonen worden uitgesloten van rechtstreekse betalingen. Deze uitsluiting is mogelijk indien de ontvanger van rechtstreekse betalingen:

  • a. slechts marginale landbouwactiviteiten verricht in verhouding met zijn totale economische activiteiten, of

  • b. niet de uitoefening van de landbouwactiviteit als belangrijkste bedrijfs- of ondernemingsdoel heeft.

Door invoeging van het nieuwe artikel 6 wordt van deze bevoegdheden gebruik gemaakt. Met de voorgestelde wijziging wordt een klein aantal ontvangers uitgesloten van rechtstreekse betalingen. Deze ontvangers zijn slechts ten dele als landbouwers aan te merken omdat zij zich niet hoofdzakelijk wijden aan het verrichten van landbouwactiviteiten. Daarnaast is de productie van landbouwproducten niet het belangrijkste doel van de hier relevante ontvangers. Daarbij gaat het om openbare lichamen dan wel organen daarvan die zijn belast met de uitoefening van bestuurlijke of wettelijke taken, alsmede een aantal sterk daaraan gelieerde specifieke entiteiten waarvan reeds uit de hun toebedeelde taken onmiskenbaar en a priori vaststaat dat de uitoefening van de landbouw niet hun primaire doelstelling is. Deze ontvangers zullen veelal zijn opgenomen in het register, bedoeld in artikel 40 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, of bij de Belastingdienst bekend zijn ten aanzien van hun fiscale rechtspositie (Artikel I, onderdeel B).

1.2 Specifieke steun

Artikel 68 van Verordening (EG) nr. 73/2009 biedt als resultaat van de hervormingen van het GLB in het kader van de Health Check mogelijkheden voor het reserveren van een deel van de budgetten voor de directe steunverlening voor specifieke steunmaatregelen. In Nederland is hier gebruik van gemaakt door middel van de steunregelingen die in hoofdstuk 2a van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 zijn opgenomen. Hieraan worden drie steunmogelijkheden toegevoegd in de nieuwe paragrafen 7, 8 en 9. Deze worden toegelicht in de volgende onderdelen.

1.2.1 Diervriendelijk produceren

Op basis van de in te voegen paragraaf 7 in hoofdstuk 2a, verleent de minister steun voor certificeringssystemen die beogen dat deelnemers op diervriendelijke wijze produceren dan volgens bestaande wettelijke normen gangbaar of vereist is. Hiermee wordt bijgedragen aan het realiseren van de doelstelling van het Convenant Marktontwikkeling Verduurzaming Dierlijke Producten, verhoging van de omzet van diervriendelijk geproduceerde dierlijke producten met 15% per jaar. De steun bestaat uit een eenmalige tegemoetkoming voor landbouwers voor de kosten van het voldoen aan de normen van het certificeringssysteem.

Ondergetekende hecht eraan dat landbouwers en andere belanghebbenden vrijwillig samenwerken en medeverantwoordelijkheid willen dragen bij het realiseren van een certificeringssysteem dat bijdraagt aan het behalen van de doelstelling van deze steunmaatregel. Hierdoor verbetert het draagvlak van de steunmaatregel en kan er optimaal gebruik worden gemaakt van de in de sector aanwezige kennis. Landbouwers voldoen aan de doelstelling van de regeling als zij vrijwillig dierlijke producten produceren met behulp van productiemethoden die ervoor zorgen dat het dierenwelzijn op het landbouwbedrijf voldoet aan hogere standaarden dan de wettelijke norm. De regeling werkt in dit verband met een voorafgaande goedkeuring door de minister van certificeringssystemen die het bereiken van dergelijke hogere standaarden garanderen.

Een privaatrechtelijke rechtspersoon die een dergelijk certificeringssysteem beheert kan de minister vragen om zijn certificeringssysteem goed te keuren. De minister zal beoordelen of het geheel van te verrichten activiteiten op grond van het certificeringssysteem significant bijdraagt aan het behalen van de doelstelling van deze steunmaatregel, de productie van diervriendelijke producten. Het certificeringssysteem bevat daartoe duidelijk omschreven voorschriften. Afgegeven certificaten kunnen economische transacties tussen landbouwers en afnemers van deze producten faciliteren. Hierdoor vergroot het certificatiesysteem de transparantie van de voedselketen voor alle betrokken ondernemers en consumenten. Het certificeringssysteem bestaan daarom uit verschillende beoordelingsactiviteiten die al dan niet eenmalig worden uitgevoerd (zoals administratieve controles en controles ter plaatse) en het verbinden van rechtsgevolgen aan geconstateerde feitelijke omstandigheden.

De onderbouwde aanvraag moet aantonen dat er op grond van een adequaat en geaccrediteerd systeem van jaarlijkse administratieve controles en controles ter plaatse blijkt dat de landbouwer aan het certificeringssysteem voldoet door het produceren van diervriendelijke producten. Uit het geaccrediteerde certificeringssysteem moet een stevige impuls worden gegeven aan de realisatie van de doelstelling van deze steunmaatregel1. Het certificeringssysteem dient overeen te stemmen met de beheers- en controlevoorschriften, bedoeld in Verordening 1122/20092 en tenminste borgen dat landbouwers de subsidiabiliteitsvoorwaarden voor deze regeling in acht nemen. De certificerende instelling (CI) is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor administratieve controles en de controles ter plaatse van aanvragen van landbouwers. De Algemene Inspectiedienst (AID3) is echter als coördinerende controleautoriteit gehouden om te controleren of de op grond van het certificeringssysteem verrichte activiteiten en de op grond daarvan verleende steun in overeenstemming is met de bovenstaande Europeesrechtelijke voorschriften. Om effectief te kunnen controleren op essentiële voorschriften voor betaling van specifieke steun, is het noodzakelijk dat de CI de AID informeert in het geval dat een landbouwer de voorschriften van het certificeringssysteem niet naleeft en als gevolg daarvan niet meer aan het systeem mee mag doen. In dat laatste geval wordt de steun van de landbouwer vastgesteld op nihil. Ook door de CI geconstateerde niet-nalevingen van de beheerseisen en eisen over de goede- en landbouwconditie van de landbouwgrond, bedoeld in de artikelen 5 en 6 van Verordening 73/2009, door de landbouwer moeten aan de AID worden doorgemeld.

Landbouwers die in het bezit zijn van een certificaat dat is toegekend op grond van een goedgekeurd certificeringssysteem, kunnen door middel van de verzamelaanvraag kenbaar maken dat ze in aanmerking willen komen voor steun op grond van deze regeling. Daartoe verstrekt de landbouwer voor uiterlijk voor 1 augustus van het jaar waarvoor de steun wordt aangevraagd (een afschrift van) zijn certificaat, of een document met een vergelijkbare bewijskracht in het kalenderjaar waarop de aanvraag van de steun betrekking heeft. Ter vereenvoudiging is de landbouwer van die verantwoordelijkheid vrijgesteld als een afschrift van het certificaat tijdig door de verantwoordelijke van het certificeringssysteem aan de minister is verstrekt. In artikel 70a is bepaald dat bij termijnoverschrijdingen de omvang van steunaanspraken geleidelijk wordt verlaagd en uiteindelijk tot nihil wordt gereduceerd.

De steun bestaat uit een forfaitaire vergoeding van ten hoogste 60% van de kosten van ondersteunde activiteiten. Er wordt geen steun verstrekt voor investeringskosten. Het steunplafond bedraagt jaarlijks € 200.000 per sector. De steunintensiteit is op grond van bijlage 6 van deze regeling afhankelijk aan de concrete activiteiten die op grond van het certificeringssysteem worden verricht. Daarom wordt de steunintensiteit voor subsidiabele activiteiten vastgesteld bij de goedkeuring van een certificeringssyteem op grond van artikel 38k, eerste lid (Artikel I, onderdelen A, punt 1, K, L, O, P en Q).

1.2.2 Verbetering van het welzijn van varkens

Ook deze steunmaatregel is gebaseerd op artikel 68 van Verordening (EG) nr. 73/2009, zoals toegelicht in punt 1.2.1. Op basis van de ingevoegde paragraaf 8 in hoofdstuk 2a, worden om varkenshouders gestimuleerd om ervoor te zorgen dat varkens niet meer in elkaars staarten, oren en flanken bijten. Varkenshouders worden daarom gestimuleerd om voldoende wroet-, speel-, onderzoeks- of fourageermateriaal ter beschikking te stellen aan varkens. In dat geval neemt het bijtgedrag van varkens af en kan zelfs worden voorkomen.

Varkenshouders ontvangen een tegemoetkoming voor het verstrekken van wroet-, speel-, onderzoeks- en fourageermateriaal aan varkens. In bijlage 7 van de Regeling zijn de activiteiten opgenomen die voor steun in aanmerking komen. De effectiviteit van deze maatregelen is aangetoond door het onderzoeksinstituut ‘Livestock Research/animal sciences group’ van Wageningen UR. De kosten van deze activiteiten zijn forfaitair vastgesteld per dierplaats. Daarbij is ervan uitgegaan van drie rondes per jaar, hetgeen betekent dat er jaarlijks drie afzondelijke varkens per dierplaats worden gehouden. Er wordt geen steun verstrekt voor investeringskosten. Landbouwers die minder rondes per jaar houden, stellen DR bij de verzamelaanvraag op de hoogte van de juiste hoeveelheid rondes voor hun bedrijf, zodat zij niet overgecompenseerd worden. De varkenshouder dient gedurende het kalenderjaar één van de omschreven activiteiten uit te voeren.

De varkenshouder vraagt de tegemoetkoming door middel van de verzamelaanvraag aan. Daarbij vermeldt hij de activiteiten die hij zal nemen. Indien een varkenshouder over meerdere stallen beschikt, geeft hij aan in welke stal de activiteiten plaatsvinden. Daarnaast geeft de varkenshouder aan hoeveel varkens zullen profiteren van de activiteiten (Artikel I, onderdelen K, L, P en Q).

1.2.3 Verbetering van het welzijn van vleeskuikens

Deze steunmaatregel moet het ontstaan van contactdermatitis (hakdermatitis en voetzoollaesies) bij vleeskuikens verminderen.

Vleeskuikenhouders ontvangen een tegemoetkoming voor aanpassingen in de leefomstandigheden van vleeskuikens. De kosten van deze activiteiten zijn forfaitair vastgesteld per dierplaats. Om overcompensatie te voorkomen zetten de aan deze regeling deelneemende vleeskuikenhouders minimaal 17 dieren per vierkante meter, per ronde, in de vleeskuikenstal uit. De naleving van deze norm kan gecontroleerd worden aan de hand van de Verordening Identificatie en Registratie van Pluimveebedrijven, Broedeieren en Levend Pluimvee (PPE) van de Productschappen Vee, Vlees en Eieren.

Dierplaatsen in te volle stallen komen niet voor steun in aanmerking. Vooralsnog zijn normen hieromtrent vastgesteld in het Besluit welzijn productiedieren. Na inwerkingtreding van het Vleeskuikenbesluit 2010 zijn de bezettingsnormen in het laatsgenoemde besluit bepalend.

In bijlage 8 zijn de bovenwettelijke activiteiten opgenomen die voor steun in aanmerking komen. Houders van vleeskuikens moeten één van de activiteiten, bedoeld in bijlage 8, verrichten. Aan de hand van facturen kan aannemelijk worden gemaakt dat het strooisel ter beschikking van de dieren is gesteld. Op grond van punt 3 wordt steun verstrekt voor het hanteren van het zogenaamde ‘Deense temperatuurschema’. Dit in de sector bekende temperatuurschema houdt in dat de vleeskuikenhouder een hogere temperatuur in de stal aanhoudt dan bij reguliere productiemethoden gebruikelijk is. Door de hogere temperatuur wordt het strooisel in de stal droger, hetgeen leidt tot minder pootproblemen bij de vleeskuikens. De naleving van deze voorwaarde kan blijken uit een uitdraai uit het elektronische temperatuurregistratiesysteem. De cursus, bedoeld in punt 6 van bijlage 8 gaat met name in op het voorkomen van contactdermatitis. Vooralsnog is er slechts één instelling die de cursus aanbiedt.

De vleeskuikenhouder vraagt de tegemoetkoming door middel van de verzamelaanvraag aan. Daarbij vermeldt hij de activiteiten die hij zal nemen. Indien een varkenshouder over meerdere stallen beschikt, geeft hij aan in welke stal de activiteiten plaatsvinden. Daarnaast geeft de vleeskuikenhouder aan hoeveel vleeskuikens zullen profiteren van de activiteiten. In bijlage 8 van de Regeling zijn de activiteiten opgenomen die voor steun in aanmerking komen. De effectiviteit van deze maatregelen is aangetoond door het onderzoeksinstituut ‘Livestock Research/animal sciences group’ van Wageningen UR. De kosten van deze activiteiten zijn forfaitair vastgesteld per dierplaats. Er wordt geen steun verstrekt voor investeringskosten. Daarbij is ervan uitgegaan van zeven koppels per jaar, hetgeen betekent dat er jaarlijks zeven koppels in een stal worden gehouden. Landbouwers die minder koppels per jaar houden, stellen DR bij de verzamelaanvraag op de hoogte van de juiste hoeveelheid koppels voor hun bedrijf, zodat zij niet overgecompenseerd worden (Artikel I, onderdelen K, L, P en Q).

1.2.4 Overige bepalingen

Er is een gedeeltelijke overlap tussen subsidiabele activiteiten voor steunbetalingen op grond van de paragrafen 7, 8 en 9 van hoofdstuk 2a. Om te voorkomen dat landbouwers twee maal steun voor dezelfde activiteit ontvangen, worden aanvragen voor steun op grond van paragraaf 7 niet in aanmerking genomen, indien de landbouwer bij die aanvraag ook steun op grond van de paragrafen 8 of 9 aanvraagt. In dat geval komt alleen de aanvraag voor steun op grond van de paragrafen 8 of 9 voor steun in aanmerking (artikel 38n).

Het kan in enig jaar blijken dat het voor dat jaar beschikbare steunplafond voor steun op grond van de paragrafen 7, 8 en 9 niet volledig kan worden toegewezen. In dat geval bepaalt artikel 38s dat de resterende middelen worden toegewezen aan steunmogelijkheden waarvoor in eerste instantie onvoldoende steun is om alle toegekende aanvragen te honoreren.

Daartoe wordt onbenut budget op grond van paragraaf 7 toegewezen aan andere sectoren waarvoor onvoldoende middelen beschikbaar blijken te zijn om alle aanvragen te honoreren. Indien vervolgens blijkt dat er nog steeds middelen over zijn, wordt dit bedrag toegewezen aan steunaanvragen op grond van de paragrafen 8 respectievelijk 9, waarvoor onvoldoende steun beschikbaar is om alle aanvragen te honoreren.

Onbenutte budgetten op grond van paragraaf 8, respectievelijk 9, wordt in eerste instantie toegewezen aan paragraaf 9, respectievelijk 8, waarvoor onvoldoende middelen beschikbaar zijn om alle aanvragen te honoreren. Indien na toepassing van deze maatregel blijkt dat de beschikbare middelen nog steeds niet kunnen worden uitgeput, wordt het onbenutte deel van het steunplafond beschikbaar gesteld voor steunaanvragen op grond van paragraaf 7.

1.3 Controles ter plaatse

Op grond van artikel 30 van Verordening 1122/2009 controleert de AID 5% van de landbouwers die aanvragen indienen voor onder andere specifieke steun4. In aanvulling hierop controleert de AID:

  • 5% van de landbouwers die een aanvraag hebben ingediend op grond van Hoofdstuk 2a, paragraaf 3 en 45;

  • 10% van de landbouwers die een aanvraag hebben ingediend op grond van Hoofdstuk 2a, paragraaf 2, 5, 7, 8 en 9;

  • 10% van de verzekeringsmaatschappijen, verantwoordelijken voor een certificeringssysteem of controle-instanties die bewijsmateriaal leveren op basis waarvan controles plaatsvinden van aanvragen op grond van Hoofdstuk 2a, paragraaf 1 en 7.

In aanvulling op de bovenstaande controles kan de verantwoordelijke voor het certificeringssysteem voor steunverlening op grond van Hoofdstuk 2a, paragraaf 7, landbouwers controleren. De bij deze controle gegenereerde gegevens worden verstrekt aan de AID indien deze betrekking hebben op de in artikel 38m van de regeling omschreven gegevens.

1.4 Toepassing van sancties ter zake van aanvragen voor specifieke steun

Volgens artikel 69 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 dienen de lidstaten voor de specifieke steunmaatregelen die uit hoofde van artikel 68 van Verordening (EG) nr. 73/2009 worden vastgesteld, te voorzien in voorschriften voor verlagingen en uitsluitingen die inhoudelijk gelijkwaardig zijn aan de kortingen en uitsluitingen waarin titel IV van genoemde verordening voorziet. Voor oppervlaktegebonden specifieke steun is genoemde titel bovendien van overeenkomstige toepassing. Ten aanzien van de in de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 vastgestelde specifieke steunmaatregelen geldt dit laatste ten aanzien van de zogenoemde vaarvergoeding, bedoeld in paragraaf 5 van hoofdstuk 2a van de regeling.

Ten aanzien van de overige specifieke steunmaatregelen waarin de regeling voorziet is nagegaan of ten aanzien daarvan bijzondere voorzieningen getroffen dienen te worden. De kortingen en uitsluitingen waarin titel IV van Verordening (EG) nr. 1122/2009 voorziet hangen samen met het doen van onjuiste opgaven en aanvragen. In het geval van de steun voor elektronisch merken van schapen of geiten (paragraaf 3 van hoofdstuk 2a van de regeling) en de tegemoetkoming voor de schapen- en geitensector, bedoeld in paragraaf 4 van hoofdstuk 2a, is van door de landbouwer te verrichten opgaven geen sprake.

Daarmee blijft over dat voorzieningen voor korting en uitsluiting dienen te worden getroffen in relatie tot de steun voor verzekeringspremies (paragraaf 1 van hoofdstuk 2a), voor investeringen in integraal duurzame stallen en stalsystemen (paragraaf 2), voor diervriendelijk produceren (paragraaf 7), voor verbetering van het welzijn van varkens (paragraaf 8) of voor verbetering van het welzijn van vleeskuikens (paragraaf 9).

Op de eerste plaats bepaalt het ingevoegde tweede lid in artikel 70a dat landbouwers die steun aanvragen voor diervriendelijk produceren, tijdig hun certificaat of afschrift daarvan verstrekken aan de minister. Termijnoverschrijdingen leiden ertoe dat steunaanspraken geleidelijk verkleinen en uiteindelijk gereduceerd worden tot nihil. Deze bepaling is gelijkluidend met een soortgelijke verplichting voor aanvragers voor premiesteun voor een brede weersverzekering (Artikel I, onderdeel O).

Daarnaast voorziet artikel I, onderdeel P, in de implementatie van de in de eerste alinea aangehaalde verplichtingen door invoeging van drie nieuwe artikelen.

Gelet op de aard van de in dit verband door de steunontvanger aan te leveren gegevens bestaand uit een bewijs van betaling van verzekeringspremies, een verantwoording van gemaakte kosten voor bouw of inrichting van stallen en stalsystemen of een bewijs van deelname aan het certificeringssysteem, gaat het hier om informatie die, waar zij niet overeenstemt met de werkelijke kosten of activiteiten, opzettelijk foutief wordt gegeven. De definities van ‘vervalsen’ en ‘valselijk opmaken’ zijn vastgesteld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht. Zo kan vervalsen van een geschrift geschieden door: een gedeelte van de tekst te verwijderen, door iets in de tekst te wijzigen of door iets aan de tekst toe te voegen. Kenmerkend voor vervalsen is dat de vervalser inbreuk maakt op de originaliteit van het geschrevene zoals hij het heeft ontvangen. Met valselijk opmaken wordt gedoeld op: het opmaken van een geschrift dat niet de waarheid bevat of het onbevoegd opmaken van een geschrift, voorwendende dat men de bevoegde is. Voorbeelden van het valselijk opmaken van documenten zijn het zetten van een valse handtekening of het bewust niet invullen van verplichte gegevens. Naar analogie met artikel 60 van Verordening (EG) 1122/2009 bedraagt de korting 100%. Indien de opgaven meer dan 20% te hoog zijn volgt bovendien een uitsluitingssanctie voor het navolgende steunjaar. De marge van 0.5% afwijking, die genoemd verordeningsartikel kent, is in de nieuwe artikelen 70d, 70e en 70f niet opgenomen. Deze marge hangt samen met het feit dat de verordeningstekst is geschreven voor afwijkingen in de geconstateerde oppervlakte van een perceel in relatie tot de opgave van betrokkene en de inherente onnauwkeurigheid waarmee bij oppervlaktemetingen van percelen rekening zou moeten worden gehouden; dit is een aspect dat bij de onderhavige opgaven van kosten in het geheel niet speelt.

Voor de volledigheid zij vermeld dat de steun voor investeringen in stallen over twee steunjaren kan worden uitgesmeerd. Artikel 70e, derde en vierde lid, houden hiermee rekening doordat onregelmatigheden die in het eerste jaar worden geconstateerd ook leiden tot korting voor het tweede jaar, terwijl omgekeerd ook de vaststelling van een korting ten aanzien van het tweede jaar betekent dat ook de steun voor het eerste jaar alsnog nog nihil wordt gesteld. Er worden in beginsel geen kortingen of uitsluitingen opgelegd indien aanvragen voor betaling van steun op grond van art. 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onvoldoende gegevens bevatten. In dat geval wordt de landbouwer alsnog in de gelegenheid gesteld om de aanvragen binnen een bepaalde termijn aan te vullen. Vervolgens stelt de minister de steun ambtshalve vast (art. 37, vierde lid).

2. Wijzigingen samenhangend met de herziening van de perceelsregistratie

2.1 Slootmarge

Aan de Tweede Kamer heeft de toenmalige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) toegezegd dat bij de bepaling van de subsidiabele oppervlakte van landbouwpercelen gebruik zou worden gemaakt van de mogelijkheid die de Europese regelgeving biedt om onder omstandigheden de oppervlakte van sloten, gelegen tussen landbouwpercelen, mee te kunnen rekenen. Het nieuwe artikel 66, dat in de regeling wordt ingevoegd is van deze toezegging de neerslag. Deze bepaling is een uitwerking van artikel 34, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009.

Voor de bepaling of een sloot mee mag tellen in de subsidiabele oppervlakte zijn door het Joint Research Centre van de Europese Commissie gedetailleerde richtsnoeren opgesteld. De belangrijkste elementen van die richtsnoeren zijn in de artikeltekst terug te vinden. Het betreft hier de breedte en de ligging van de desbetreffende sloten. Uit genoemd artikel 34, tweede lid, volgt al dat bij de oppervlakte van het land van een perceel ten hoogste twee meter slootbreedte mag worden opgeteld. In de genoemde richtsnoeren wordt daarbij een onderscheid gemaakt tussen sloten die in een perceel zijn gelegen en sloten die tussen twee percelen liggen. Een door het perceel ingesloten sloot mag een breedte hebben van ten hoogste twee meter. Betreft het een sloot tussen twee percelen landbouwgrond dan gaat het om een breedte van ten hoogste twee meter aan elk van beide zijden, derhalve om een sloot van ten hoogste vier meter breed. Is de sloot breder, dan is het niet zo dat een strook ter breedte van twee meter aan weerszijden mag worden meegerekend, maar dan valt deze sloot geheel buiten de toepassing van het artikel. Bij de bepaling van de breedte van sloten, zo volgt ook uit de genoemde richtsnoeren, moet de sloot worden gemeten vanaf de insteek van het talud van de sloot, dus daar waar de beteelbare landbouwgrond overgaat in het talud.

Sloten die niet zijn ingesloten door een perceel, maar die tussen percelen zijn gelegen, kunnen ook uitsluitend voor deze voorziening in aanmerking worden gebracht voorzover zij aan beide zijden rechtstreeks grenzen aan de gewaspercelen. Delen van sloten die aan een van de beide zijden niet door landbouwpercelen worden begrensd, maar door wegen, kavelpaden, spoorwegen, bebouwing of welke andere functie dan ook, tellen voor de toepassing van deze voorziening niet mee.

Over de wijze waarop sloten worden gemeten en hun breedte wordt bepaald, alsmede over de wel en niet voor deze faciliteit in aanmerking komende sloten, zijn de landbouwers reeds geïnformeerd door middel van een brochure waarin de meergenoemde richtsnoeren, met toelichtingen door middel van tekst en illustraties, zijn weergegeven.

De landbouwer die het in aanmerking komende oppervlak van een perceel landbouwgrond wil uitbreiden met sloten als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van verordening 1122/2009, identificeert deze op de verzamelaanvraag (art. 55, dertiende lid). Tussen het perceel landbouwgrond en de sloot mag een talud aanwezig zijn, in dat geval wordt het oppervlak van het talud meegeteld bij de bepaling van de breedte van de sloot. (Artikel I, onderdeel A, punt 2, onderdeel L, punt 3, onderdeel M). Omwille van landbouwers die in het huidige kalenderjaar al kenbaar hebben gemaakt dat zij voor deze voorziening in aanmerking willen komen, is bepaald dat deze voorziening voor die landbouwers terugwerkt tot en met 1 januari 2010 (Artikel II).

2.2 Kennelijk niet voor de landbouw gebruikte percelen

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van verordening 1122/2009 kunnen lidstaten aanvullende criteria vaststellen voor een verdere afbakening van een perceel landbouwgrond, dat de landbouwer kan gebruiken als subsidiabele hectare voor het activeren van een toeslagrecht. In het kader van de door de Europese Commissie uitgevoerde audit die aanleiding is voor de herziening van het perceelsregister is ook naar voren gekomen dat bij fysieke controles van voor steunverlening opgegeven percelen landbouwgrond kan blijken dat deze percelen geheel of ten dele feitelijk niet voor de landbouw worden gebruikt. Artikel 21a, vierde lid, introduceert met het oog daarop een bepaling die buiten twijfel stelt dat dergelijke percelen of perceelsgedeeltes niet als subsidiabele oppervlakte in aanmerking worden genomen. Door het vaststellen van deze bepaling wordt aangesloten bij soortgelijk beleid in andere lidstaten. Vooralsnog volstaat het nieuwe artikellid met de eis dat wordt vastgesteld dat een (deel van een) perceel ‘kennelijk’ niet voor de landbouw wordt gebruikt of beschikbaar gehouden. Een (deel van) een perceel wordt niet kennelijk voor de landbouw gebruikt of beschikbaar gehouden indien het specifieke gebruik voor landbouwactiviteiten slechts onaanzienlijk is in verhouding tot de overige activitetiten die daarop plaatsvinden. Voorbeelden hiervan zijn onder andere percelen die weliswaar gemaaid worden, maar:

  • grotendeels een recreatieve functie kennen zoals parken, onverharde landingsbanen voor vliegverkeer, hobbyweides, tuinen, gazons, erven, onverharde permanente paden, sportvelden, of

  • grotendeels een verkeerskundige, infrastructurele of industriële functie kennen zoals wegbermen, stroken grasland tussen verharde landingsbanen voor vliegverkeer, stroken grasland rond bedrijfsterreinen zoals tuinbouwkassen, bedrijfsterreinen, etc.

Ook kan hierbij gedacht worden aan delen van percelen landbouwgrond die door de waterhuishouding onbeteelbaar of onbeweidbaar zijn in de periode tussen 31 mei en 31 augustus, zoals slikken, schorren en kwelders.

In de toekomst zullen DR en de AID een inventarisatie aanleggen van de situaties die zij in de praktijk tegenkomen, die overigens naar verwachting niet al te talrijk zullen zijn gelet op het ruime landbouwbegrip dat Verordening (EG) nr. 73/2009 hanteert. Aan de hand van deze praktijkervaringen ligt het in de bedoeling de toepassing van deze bepaling nader in te kaderen door de vaststelling van beleidsregels terzake. Bij beoordelingen op grond van dit artikel stelt DR landbouwers in de gelegenheid om aan de hand van concrete feiten en omstandigheden aan te tonen of een perceel terecht is uitgesloten als subsidiabele hectare. Ten behoeve daarvan kan de AID een controle ter plaatse uitvoeren. Omdat deze conclusie van toepassing is op aanvragen voor directe betalingen voor dit hele kalenderjaar, werkt deze bepaling terug tot en met 1 januari 2010 (Artikel I, onderdeel D en Artikel II).

3. Overige wijzigingen

Met deze regeling worden tenslotte enkele technische veranderingen of correcties aangebracht die tot dusver nog niet zijn toegelicht.

In artikel 17, tweede lid, wordt het steunplafond verhoogd tot € 8.500.000 voor het honoreren van aanvragen voor toewijzing van toeslagrechten uit de nationale reserve ingevolge artikel 16, eerste lid, van deze regeling. Omdat deze conclusie van toepassing is op aanvragen voor directe betalingen voor dit hele kalenderjaar, werkt deze bepaling terug tot en met 1 januari 2010 (Artikel I, onderdeel C en Artikel II).

Door de aanpassing van artikel 24, tweede lid, wordt het steunplafond voor premiesteun voor brede weersverzekeringen voor het jaar 2011 verhoogd tot € 16.800.000 (Artikel I, onderdeel E).

De wijziging in artikel 25, eerste lid, onderdeel b, heeft betrekking op de bescheiden die een aanvrager van steun ter zake van verzekeringspremies dient te overleggen. In overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1120/2009 gaat het daarbij onder meer om de verzekeringspolis, zodat de hoogte van de verschuldigde premie door het betaalorgaan kan worden bezien. Abusievelijk staat in de huidige tekst van de regeling ‘verzekeringsvoorwaarden’ in plaats van verzekeringspolis. Met de nu aan te brengen wijziging wordt dit hersteld voor aanvragen die zijn ingediend in het huidige kalenderjaar. Om die reden is terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2010 noodzakelijk. Overigens is dit in praktische zin van minder belang aangezien ten algemene bij de toepassing van deze regeling de verzekerde geen gegevens hoeft over te leggen omdat de verzekeringsmaatschappijen DR van de benodigde gegevens voorzien (Artikel I, onderdeel F en Artikel II).

De wijziging in artikel 29, vierde lid, verlaagt de steun die ten hoogste per aanvraag kan worden verstrekt. Op die wijze kunnen er meer aanvragers worden gestimuleerd, terwijl de steun toch haar significant effect behoudt (Artikel I, onderdeel G).

De wijziging in artikel 34, derde lid, heeft betrekking op de beslistermijn op aanvragen voor de steun voor duurzame stallen. Thans is bepaald dat de datum van ontvangst van een individuele aanvraag het begin van de beslistermijn bepaalt. Aangezien er echter een openstellingsperiode is voor het indienen van de steunaanvragen, gevolgd door het rangschikken van de aanvragen, is het logischer om de beslistermijn te koppelen aan de uiterste datum waarop aanvragen kunnen ingediend (Artikel I, onderdeel H).

De wijziging in artikel 38b, derde lid, is van zuiver redactionele aard. Omdat de wijziging betrekking heeft op aanvragen die in het huidige kalenderjaar zijn ingediend, is terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2010 noodzakelijk (Artikel I, onderdeel I en artikel II).

Artikel 38d wordt om wetstechnische redenen opnieuw vastgesteld. Het recht op de in dit artikel bedoelde steun was voor het jaar 2010 gerelateerd aan de vraag of ten name van het UBN van het desbetreffende landbouwbedrijf tenminste 100 schapen of geiten waren geteld in het kader van de zogenoemde novembertelling over 2009. De novembertelling is echter komen te vervallen en vervangen door een permanent elektronisch register. Het gewijzigde artikel stelt daarom als eis dat voor enig jaar de heffing als bedoeld in artikel 43i, tweede lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren verschuldigd is. Inhoudelijk leiden de oude en de huidige bepaling tot identificatie van dezelfde groep landbouwers, aangezien de heffingsplicht uitsluitend geldt voor bedrijven met een UBN waarop op 1 november van het voorafgaande jaar tenminste 100 schapen of geiten waren geregistreerd. Omdat de wijziging betrekking heeft op aanvragen die in het huidige kalenderjaar zijn ingediend, is terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2010 noodzakelijk (Artikel I, onderdeel J en Artikel II).

De nog niet toegelichte wijzigingen in artikel 55 verduidelijken dat landbouwers die steun op grond van deze regeling aanvragen gebruik moeten maken van de verzamelaanvraag. Bij uitzondering is een alternatieve aanvraagprocedure voorgeschreven. Artikel 37, tweede lid, bepaalt dat steunaanvragen voor investeringen in integraal duurzame stallen en houderijsystemen worden aangevraagd door middel van een alternatieve aanvraagprocedure. Overige aanvragen voor specifieke steun of het toevoegen van het oppervlak van bepaalde sloten aan het perceelsoppervlak geschieden wel met de verzamelaanvraag (Artikel I, onderdeel L).

De wijziging van Artikel I, onderdeel N, corrigeert een verkeerde verwijzing naar de hoofdstukindeling van Verordening (EG) nr. 1122/2009. Omdat de wijziging betrekking heeft op aanvragen die in het huidige kalenderjaar zijn ingediend, is terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2010 noodzakelijk.

4. Administratieve lasten

4.1 Uitsluiting van bepaalde ondernemingen

Aan deze maatregel zijn geen administratieve lasten verbonden. Door deze bepaling kunnen ongeveer 30 ontvangers geen aanvragen indienen voor directe betalingen. Tot 2009 ontvingen deze aanvragers ongeveer € 600.000 aan directe betalingen. In totaal werd in 2009 een bedrag van ongeveer 850 miljoen euro uitbetaald aan 90.000 ontvangers.

4.2 Diervriendelijk produceren

Met de keuze voor een systeem van subsidiëring van certificering wordt recht gedaan aan het vermogen van landbouwers en andere betrokkenen om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor het ontwikkelen en vastleggen van afspraken omtrent diervriendelijk produceren. Door zelfcertificering te faciliteren moedigt de overheid gewenste ontwikkelingen aan, zonder dat daarvoor wettelijke regelingen met gedetailleerde eisen en normen in het leven worden geroepen. Omdat sprake is van vrijwillige certificering ontstaan hier geen administratieve lasten. De administratieve lasten die samenhangen met het aanvragen van een subsidie voor de certificering zijn beperkt doordat de informatie-uitwisseling onderdeel is van de verzamelaanvraag, waarmee jaarlijks in de maand mei op geïntegreerde wijze informatie-uitwisseling plaatsvindt tussen LNV en landbouwers. De verwachting is dat jaarlijks ongeveer 200 landbouwers een subsidie aan zullen vragen. Voor het lezen van de steunvoorwaarden en het doen van een aanvraag hebben zij gemiddeld drie kwartier nodig. Conform de standaardtarieven die worden gebruikt in de interdepartementale handleiding voor de berekening van administratieve lasten is het uurtarief € 37,00. De administratieve lasten bedragen derhalve € 5.500. Vervolgens moet de aanvraag worden onderbouwd met het certificaat dat is toegekend op grond van een goedgekeurd certificeringssysteem. Hierbij is gekozen voor een variant waarbij zo min mogelijk administratieve lasten ontstaan. Indien namelijk door de verantwoordelijke van het certificeringssysteem een afschrift van het certificaat aan de minister is verstrekt, dan is de aanvrager van deze verplichting vrijgesteld. Voor naar schatting 5% van de aanvragers (10 aanvragers) zal gelden dat zij zelf een certificaat opsturen. Hiervoor hebben zij gemiddeld een kwartier nodig. Voor dit onderdeel bedragen de administratieve lasten derhalve € 92,50. Bezwaar zal naar schatting door 2% van de aanvragers worden ingediend (4 bezwaren). Zij zullen hier gemiddeld 4 uren voor nodig hebben. De administratieve lasten voor bezwaar worden derhalve ingeschat op € 592. Tenslotte zal aan 10% van de aanvragers (20 aanvragers) een controlebezoek worden gebracht. Hieraan besteedt de boer gemiddeld 6 uren. De administratieve lasten van controle bedragen derhalve € 4.400.

 

aantal

frequentie

tijdbesteding

uurtarief

totaal

lezen en aanvragen

200

1

0,75 uren

€ 37,00

€ 5.550

certificaten overleggen (5%)

10

1

0,25 uren

€ 37,00

€ 92

bezwaar (2%)

4

1

4,00 uren

€ 37,00

€ 592

controle (10%)

20

1

6,00 uren

€ 37,00

€ 4.440

totaal

    

€ 10.674

Op grond van bovenstaande gegevens bedragen de totale administratieve lasten van deze regeling € 10.674. Het gemiddelde bedrag per aanvraag is € 5.000. Gerelateerd aan het verplichtingenbudget van € 1,0 mln bedragen administratieve lasten 1,06%. Dit is lager dan de Actal-norm van 5%. Zoals uiteen is gezet, zijn op drie punten keuzes gemaakt die de administratieve lasten zoveel mogelijk minimaliseren.

4.3 Verbetering van het welzijn van varkens en vleeskuikens

De administratieve lasten van deze steunregelingen volgen in belangrijke mate het stramien van de hiervoor beschreven regeling. Afwijkend is dat de onderbouwing plaatsvindt door middel van het opsturen van foto’s en facturen en dat deze onderbouwing door elke aanvrager dient te worden verzonden. De verwachting is dat 100 varkenshouders en 100 vleeskuikenhouders een aanvraag zullen doen.

 

aantal

frequentie

tijdbesteding

uurtarief

totaal

lezen en aanvragen

200

1

0,75 uren

€ 37,00

€ 5.550

foto’s en facturen

200

1

0,50 uren

€ 37,00

€ 3.700

bezwaar (2%)

4

1

4,00 uren

€ 37,00

€ 592

controle (10%)

20

1

6,00 uren

€ 37,00

€ 4.440

totaal

    

€ 14.282

Op grond van bovenstaande gegevens bedragen de totale administratieve lasten van deze regeling € 14.282. Het gemiddelde bedrag per aanvraag is € 5.000. Gerelateerd aan het verplichtingenbudget van € 1,0 mln bedragen de administratieve lasten 1,43%. Dit is lager dan de Actal-norm van 5%. Door subsidiëring van zelfverplichting in plaats van het wettelijk voorschrijven, en door koppeling aan de verzamelaanvraag zijn de administratieve lasten zoveel mogelijk beperkt.

4.4 Wijzigingen samenhangend met de herziening van de perceelsregistratie

Met betrekking tot de perceelsregistratie zijn er, in vergelijking met eerdere jaren, in 2010 een drietal extra momenten geweest waarop landbouwers in voorkomende gevallen extra handelingen hebben moeten verrichten die hebben geleid tot extra lasten. Opgemerkt zij dat het hier gaat om een eenmalige extra inspanning, die in volgende jaren kunnen worden geïntegreerd in de reguliere gecombineerde data-inwinning (GDI). Bovendien geldt dat de navolgende cijfers inschattingen betreffen van de gemiddelde lasten per onderdeel, die in individuele gevallen zowel lager als ook hoger uit kunnen vallen.

In totaal hebben ca 5.700 landbouwers gebruik gemaakt van de mogelijkheid om door middel van de zogenoemde slootmarge sloten tot de subsidiabele oppervlakte te laten rekenen. Per landbouwer wordt de benodigde tijd voor het bepalen van de oppervlakte en het invullen van de desbetreffende onderdelen in de verzamelaanvraag ingeschat op 1,5 uur, hetgeen dus in totaal neerkomt op 8.550 uur. Bij een uurtarief van € 30,36 is dit een extra last van € 259.578.

In het kader van de GDI maar ook in de daarvoorafgaande periode via de eBRP hebben in totaal 45.000 landbouwers door middel van het zetten van (in totaal 245.000) stippen aangegeven dat zij kanttekeningen hadden bij de wijze waarop hun percelen in het register waren verwerkt. Insteek van deze faciliteit was dat deze eenvoudig was door te voeren. De relatie hoefde alleen maar een stip van zijn perceel te verplaatsen en een reden aan te geven. Tijdens de GDI maakte dit bovendien onderdeel uit van de reguliere opgave van de gewaspercelen. De extra last als gevolg van deze faciliteit is berekend op 45.000 maal 0,5 uur, dat wil zeggen 22.500 uur. Dit komt neer op € 683.100.

Door middel van de zogenoemde eBOP applicatie worden alle landbouwers met grond (ca 73.000) in de gelegenheid gesteld hun uiteindelijke perceelsgegevens te raadplegen en naar aanleiding daarvan een aanvraag om EU-steun geheel of ten dele in te trekken. Tot nu toe is gebleken dat ca 40% (ca. 29.200) van de landbouwers gebruik maakt van de eBOP (raadplegen) en uiteindelijk ca 5% (dus ongeveer 3.650) ook daadwerkelijk een bijstelling van de aanvraag doet. De benodigde tijd wordt geraamd op 0.5 uur. De extra last bedraagt derhalve 3.650+29.200=32.850 maal 0,5 uur maal € 30,36, oftewel € 498.663.

4.5 Vaste verandermomenten

De inwerkingtredingstermijnen van artikel II van de onderhavige regeling wijken op enkele onderdelen af van het beleid van ondergetekende inzake de vaste verandermomenten. In punt 2.2. is toegelicht dat dit noodzakelijk is ter implementatie van Europeesrechtelijke verplichtingen.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker.


XNoot
1

Kamerstukken II, 2003/04, 29 304, nr. 1.

XNoot
2

Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector (PbEU L 316 van 2.12.2009, blz. 65).

XNoot
3

Art. 48 en 54, derde lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009.

XNoot
4

Artikel 30, eerste lid, van Verordening 11222/2009.

XNoot
5

Artikel 30, tweede lid, onderdeel c, van Verordening 11222/2009.

Naar boven