Regeling van 14 oktober 2010, nr. 157109, tot wijziging van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden in verband met onder andere de toelating van middelen voor niet-professioneel gebruik

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

In overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op artikel 28, derde lid, aanhef en onderdeel a, en vijfde lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

Gelet op de artikelen 8 en 17 van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 2.3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.3a Niet toe te laten gebruik van gewasbeschermingsmiddelen

  • 1. Het college verleent geen toelating voor niet-professioneel gebruik van een gewasbeschermingsmiddel dat overeenkomstig richtlijn nr. 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (PbEU, L 200) is ingedeeld als zeer vergiftig, vergiftig, kankerverwekkend, mutageen categorie 1 of 2 of als vergiftig voor de voortplanting categorie 1 of 2.

  • 2. Dit artikel vervalt met ingang van 1 september 2011.

B

In artikel 6.6 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Onderdeel h wordt geletterd onderdeel i.

2. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • h. de industriële toepassing van een biocide in hout in verband met de conservering ervan tegen schimmels of dierplagen;

C

De artikelen 9.2, 9.3 en 9.5 vervallen.

D

Bijlage XV wordt als volgt gewijzigd:

1. In deel A, onderdeel Biociden richtsnoeren, worden de volgende richtsnoeren ingevoegd:

  • a. In subonderdeel Algemeen:

    Revision of chapter 6.2 (Common principles and practical procedures for the authorisation and registration of products) of the TNsG on product evaluation, and a revision of chapter 10 (Assessment for the potential for resistance to the active substance) of the TNsG on annex I inclusion. EU, 2009. Additional guidance on: TNsG on data requirements, part A, chapter 2, point 4 ‘Analytical methods for detection and identification’ and part B, chapter 2, point 4 ‘Methods of identification and analysis’. EU, 2009.

  • b. In subonderdeel Fysisch/chemische eigenschappen:

    Technical notes for guidance on the assessment of technical equivalence of substances regulated under Directive 98/8/EC, 2009. c.In het subonderdeel Milieu:

  • c. In het subonderdeel Milieu:

    Environmental effects assessments for biocidal active substances that rapidly degrade in environmental compartments of concern. EU, 2009.

2. In bijlage XV, deel B: Nationaal aangewezen methodieken en modellen, wordt in het onderdeel Residuen, met vermelding van een x in de kolom Gbm, de volgende methode toegevoegd:

OECD 506 (Guideline for the testing of chemicals) Stability of pesticide residues in stored commodities. OECD, 2007.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2011.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 14 oktober 2010

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.

TOELICHTING

Algemeen

Met deze wijzigingsregeling wordt opnieuw een verbod op de toelating van gewasbeschermingsmiddelen voor niet-professioneel gebruik ingevoerd. Een zodanig verbod bestond al onder de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 en geldt ook voor biociden. Het herstelt dus een oude toestand, toen bij de inwerkingtreding van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden het verbod abuisievelijk is vervallen.

Tevens wordt een wettelijke vrijstelling ingevoerd van de verplichting over een bewijs van vakbekwaamheid te beschikken voor de industriële houtverduurzaming.

Tot slot vervallen enkele artikelen met daarin mandaten, aangezien deze mandaten zullen terugkeren in de daarvoor bestemde mandaatbesluiten. Ook worden enkele Europese richtsnoeren aangewezen in verband met de beoordeling van biociden.

Artikelsgewijs

Onderdeel A (artikel 2.3a)

Een bijzondere vorm van toelating is de toelating voor niet-professioneel gebruik. Voor het gebruik van als zodanig toegelaten middelen is op grond van artikel 76, tweede lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, geen opleiding vereist, terwijl evenmin de verkoop of het gebruik ervan behoeft te worden geregistreerd op grond van artikel 26, eerste en zesde lid, van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: het besluit).

Artikel 28, derde lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: de wet) maakt het mogelijk om regels te stellen over de geschiktheid van middelen voor niet-professioneel gebruik. Het voornemen bestaat in het besluit te regelen dat het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden geen toelating mag verlenen voor gewasbeschermingsmiddelen voor niet-professioneel gebruik die op grond van richtlijn nr. 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (PbEG, L200), zijn ingedeeld als zeer vergiftig, vergiftig, kankerverwekkend, mutageen categorie 1 of 2 of als vergiftig voor de voortplanting categorie 1 of 2.

Middelen die zijn ingedeeld in voormelde zin zijn bij onoordeelkundig gebruik gevaarlijk voor de gezondheid van mens en dier of voor het milieu. Daarom is het ongewenst dat het grote publiek gebruik kan maken van dergelijke gewasbeschermingsmiddelen. Toelatingen voor professioneel gebruik blijven wel mogelijk, omdat professionele gebruikers geacht worden deze middelen oordeelkundig te gebruiken, doordat zij over een bewijs van vakbekwaamheid beschikken.

Artikel 14 van het besluit bevat een vergelijkbare bepaling voor biociden. Door het nieuwe artikel 2.3a wordt rechtens de situatie gelijk getrokken tussen biociden en gewasbeschermingsmiddelen. Ook wordt hierdoor de situatie hersteld zoals die gold onder de Bestrijdingsmiddelenwet 1962, waarbij voor gewasbeschermingsmiddelen en biociden reeds hetzelfde regime van toepassing was.

Teneinde te voorkomen dat in de tussentijd aanvragen tot toelating in bovenvermelde zin worden ingediend, is besloten het voorschrift nu in de regeling op te nemen in afwachting van een algemene maatregel van bestuur. Artikel 28, vijfde lid, van de wet biedt hiertoe de grondslag. Het voorschrift vervalt per 1 september 2011, aangezien het voorschrift op basis van een regeling ten hoogste acht maanden van kracht blijft.

Onderdeel B (artikel 6.6)

De artikelen 71 en 76 van de wet bepalen dat voor de handel, de opslag of het gebruik van biociden een bewijs van vakbekwaamheid is vereist. In hoofdstuk 5 van het besluit en hoofdstuk 6 van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden worden die bepalingen uitgewerkt. Het is mogelijk dat een dergelijk bewijs vanuit milieukundig oogpunt of uit het oogpunt van arbeidsomstandigheden onvoldoende toegevoegde waarde heeft. Dergelijke situaties kunnen in artikel 6.6 van de regeling worden vrijgesteld.

Dat is het geval indien hout op industriële wijze met een biocide voor houtconservering wordt behandeld, ter bestrijding van houtrotverwekkende schimmels of dierplagen in hout. Het hout wordt dan in een geconditioneerde omgeving behandeld, door het machinaal in een dompelbad (met daarin de biocide) of drukcilinder (toedienen biocide onder hoge druk) te brengen. In die omgeving zijn de risico’s voor mens en milieu geminimaliseerd.

Onderdeel C (artikelen 9.2, 9.3 en 9.5)

Als gevolg van onderdeel C vervallen de artikelen 9.2, 9.3 en 9.5. Deze bepalingen hebben betrekking op de gemandateerde bevoegdheden van de betrokken ministers als bedoeld in de artikelen 86 en 90 van de wet. Bij nader inzien past het verlenen van mandaat beter in (interne) mandaatbesluiten van de desbetreffende ministers dan in een ministeriële regeling als de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

Onderdeel D (bijlage XV)

Met deze regeling worden nieuwe richtsnoeren aangewezen voor de beoordeling van biociden en een nationale beoordelingsmethode voor gewasbeschermingsmiddelen. Daartoe wordt bijlage XV gewijzigd. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden heeft overeenkomstig de procedure van de artikelen 2.4 en 3.4 van de regeling een voorstel tot wijziging van bijlage XV ter inzage gelegd. Commentaar is ontvangen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiene (RIVM), Agrichem BV, Notox BV, Nederlandse Stichting voor Fytopharmacie (Nefyto) en de Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO).

Alle door het College voorgestelde richtsnoeren en beoordelingsmethoden worden aangewezen, behoudens het richtsnoer ‘vogels en zoogdieren’, waarover nog interdepartementaal overleg plaatsvindt.

Administratieve lasten

De toepassing van de richtsnoeren zal nauwelijks extra administratieve lasten voor bedrijven opleveren. De andere onderdelen hebben per definitie geen gevolgen voor de administratieve lasten.

Inwerkingtreding

In lijn met de LNV uitgangspunten van vaste verandermomenten voor regelgeving treedt deze regeling in werking met ingang van 1 januari 2011 en is zij ten minste twee maanden eerder gepubliceerd.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg.

Naar boven