Regeling van de Minister van Justitie van 4 oktober 2010 nr 5669054/10, tot vaststelling van de Regeling toelating en uitzetting BES

De Minister van Justitie,

Gelet op de artikelen 7, derde lid, 9, derde lid, onder a en 24, derde lid, van de Wet toelating en uitzetting BES en de artikelen 2.12, 3.3, zesde lid, 3.5, derde lid, onder a en b, 3.10, eerste en tweede lid, 5.17, 5.19, vierde lid, onder c, 5.20, tweede lid, onder d, 5.34, derde lid, 5.35, tweede lid, 6.2, derde lid, 6.11, tweede lid en 6.32, van het Besluit toelating en uitzetting BES;

Besluit:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. het besluit:

het Besluit toelating en uitzetting BES;

b. EVRM:

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

HOOFDSTUK 2 VISA ALS INSTRUMENTEN VAN HET TOELATINGSBELEID

Artikel 2.1

  • 1. De beschikking, waarbij de aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf wordt ingewilligd, kan worden bekendgemaakt door uitreiking van een visumsticker als bedoeld in bijlage 1, waaruit het verleende blijkt.

  • 2. De beschikking, waarbij de aanvraag tot het verlenen van een terugkeervisum wordt ingewilligd, kan worden bekendgemaakt door uitreiking van een visumsticker als bedoeld in bijlage 2, waaruit het verleende blijkt.

HOOFDSTUK 3 TOEGANG

Artikel 3.1

De passagiersgegevens, bedoeld in artikel 3.3, zesde lid, van het besluit worden elektronisch verstrekt, op de door de ambtenaar belast met de grensbewaking voorgeschreven wijze.

Artikel 3.2

Als de landen, bedoeld in artikel 3.5, derde lid, onder a, van het besluit, zijn aangewezen de landen vermeld in bijlage 3 bij deze regeling.

Artikel 3.3

Als de categorieën vreemdelingen, bedoeld in artikel 3.5, derde lid, onder b, van het besluit zijn aangewezen de vreemdelingen die behoren tot een van de categorieën, opgenomen in bijlage 4 bij deze regeling, voor zover de vreemdeling:

  • a. voldoet aan de voor hem gestelde voorwaarden, en

  • b. zich naar Nederland begeeft voor een tijdsduur of doel als aangegeven bij die categorie.

Artikel 3.4

  • 1. De voorschriften en bijzondere regels, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, van het besluit, zijn opgenomen in bijlage 5 bij deze regeling.

  • 2. Als de categorieën van personen, bedoeld in artikel 3.10, tweede lid, van het besluit, zijn aangewezen de personen die behoren tot een van de categorieën, opgenomen in bijlage 6 bij deze regeling.

HOOFDSTUK 4 TOELATING TOT VERBLIJF BIJ VERGUNNING VERLEEND

Artikel 4.1

  • 1. Ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, is de vreemdeling die in het bezit is van een mvv, geldig voor het doel waar verblijf voor wordt gevraagd, een bedrag van USD 161 verschuldigd.

  • 2. Ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, is de vreemdeling die niet in het bezit is van een mvv geldig voor het doel waar verblijf voor wordt gevraagd, een bedrag van USD 283 verschuldigd, met uitzondering van de vreemdeling die:

    • a. ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, voor een verblijfsdoel, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder c, d, f, h, i, j, l of m van het besluit, een bedrag van USD 372 verschuldigd is;

    • b. ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, voor een verblijfsdoel, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder a, van het besluit, een bedrag van USD 712 verschuldigd is;

    • c. ter zake van de afdoening van de gelijktijdig met de aanvraag van de hoofdpersoon tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor een ander verblijfsdoel dan bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder a, van het besluit, ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder a, van het besluit, voor verblijf bij die hoofdpersoon, een bedrag van USD 161 is verschuldigd;

    • d. ter zake van de afdoening van de gelijktijdig met de aanvraag van de vreemdeling tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder a, van het besluit, die daarvoor een bedrag van USD 712 is verschuldigd, ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder a, van het besluit, een bedrag van USD 161 is verschuldigd;

    • e. ter zake van de afdoening van de eerste aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder a, van het besluit, ten behoeve een in Bonaire, Sint Eustatius of Saba geboren kind uit één ouder die houder is van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 6 of 12a van de Wet, een bedrag van USD 161 verschuldigd is.

Artikel 4.2

  • 1. In afwijking van artikel 4.1 is de vreemdeling geen leges verschuldigd indien hij:

    • a. in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder k, van het besluit;

    • b. als minderjarig kind een aanvraag indient tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder a, van het besluit, bij een vreemdeling die een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd dan wel verblijf geniet als bedoeld in artikel 6 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder k, van het besluit;

    • c. als gezinslid van de houder van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 12a van de Wet, gelijktijdig met de hoofdpersoon is ingereisd dan wel binnen drie maanden nadat aan de hoofdpersoon deze verblijfsvergunning is verleend, is nagereisd, en niet dezelfde nationaliteit heeft als de hoofdpersoon, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet onder een beperking verband houdend met gezinshereniging indient;

    • d. een aanvraag indient in het geval, bedoeld in artikel 5.49, tweede lid, van het besluit;

    • e. een aanvraag indient tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, om redenen verband houdend met bescherming aan de vreemdeling als bedoeld in artikel 12a van de Wet.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid kan de Minister in overleg met de Minister van Buitenlandse Zaken bepalen dat de vastgestelde leges niet zijn verschuldigd in het belang van de internationale betrekkingen.

Artikel 4.3

Ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het wijzigen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 6 van de Wet, is de vreemdeling een bedrag van USD 283 verschuldigd, met uitzondering van de vreemdeling indien hij:

  • a. een aanvraag indient tot het wijzigen van de verblijfsvergunning, in een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder c, d, f, h, i, j, l of m van het besluit, ter zake van de afdoening waarvan een bedrag van USD 372 is verschuldigd;

  • b. een aanvraag indient tot het wijzigen van de verblijfsvergunning in een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder a, van het besluit ter zake van de afdoening waarvan een bedrag van USD 712 is verschuldigd;

  • c. ter zake van de afdoening van een gelijktijdig met de aanvraag van de hoofdpersoon tot het wijzigen van een verblijfsvergunning voor een ander verblijfsdoel dan bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder a, van het besluit, ingediende aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder a, van het besluit, voor verblijf bij die hoofdpersoon, een bedrag van USD 161 is verschuldigd;

  • d. ter zake van de afdoening van een gelijktijdig met de aanvraag van een vreemdeling tot het wijzigen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder a, van het besluit, die daarvoor USD 712 is verschuldigd, ingediende aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder a, van het besluit, een bedrag van USD 161 is verschuldigd.

Artikel 4.4

Ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 6 van de Wet, is de vreemdeling een bedrag van USD 247 verschuldigd met uitzondering van de vreemdeling die:

  • a. ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 6 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder h, van het besluit, een bedrag van USD 44 verschuldigd is;

  • b. ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 6 van de Wet, onder de beperking ’(verruimde) gezinshereniging bij ouder(s)’ een bedrag van USD 44 verschuldigd is.

Artikel 4.5

In afwijking van artikel 4.4 is de vreemdeling geen leges verschuldigd ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlengen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, indien:

  • a. deze aanvraag gelijktijdig is ontvangen met een aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, tenzij deze aanvragen zijn ontvangen een jaar of langer voordat de geldigheidsduur van de vergunning afloopt;

  • b. deze aanvraag gelijktijdig is ontvangen met een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 4.7, tenzij deze aanvragen zijn ontvangen een jaar of langer voordat de geldigheidsduur van de vergunning afloopt;

  • c. de vreemdeling in aanmerking komt voor verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 6 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder k, van het besluit;

  • d. het minderjarige kind van de vreemdeling, die verblijf heeft op grond van artikel 5.2, eerste lid, onder k, van het besluit, een aanvraag indient tot het verlengen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder a, van het besluit;

  • e. de vreemdeling in aanmerking komt voor verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 6 van de Wet, om redenen verband houdend met bescherming van de vreemdeling als bedoeld in artikel 12a van de Wet.

Artikel 4.6

  • 1. In afwijking van artikel 4.1 is de vreemdeling geen leges verschuldigd ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder a, van het besluit, indien hij om vrijstelling van leges verzoekt, daarbij een gerechtvaardigd beroep doet op artikel 8 EVRM en aantoont niet te kunnen beschikken over middelen om aan de legesverplichting te kunnen voldoen.

  • 2. De vreemdeling is evenmin leges verschuldigd ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder a, van het besluit, indien hij ontheven is van de legesverplichting voor de behandeling van de mvv-aanvraag, voorafgaande aan de ingediende aanvraag.

  • 3. In afwijking van artikel 4.3, onder b, is de vreemdeling geen leges verschuldigd ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning, in een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6, van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder a, van het besluit, indien deze vreemdeling om ontheffing van leges verzoekt, daarbij een gerechtvaardigd beroep doet op artikel 8 EVRM en daarbij aantoont niet te kunnen beschikken over middelen om aan de legesverplichting te kunnen voldoen.

  • 4. In afwijking van artikel 4.4 is de vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, welke is verleend is voor het verblijfsdoel ’uitoefenen van het gezinsleven conform artikel 8 EVRM’, geen leges verschuldigd voor het afdoen van een aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning, indien deze vreemdeling om ontheffing van leges verzoekt, daarbij een gerechtvaardigd beroep doet op artikel 8 EVRM en daarbij aantoont niet te kunnen beschikken over middelen om aan de legesverplichting te kunnen voldoen.

Artikel 4.7

Ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen of het wijzigen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet, is de vreemdeling een bedrag van USD 345 verschuldigd.

Artikel 4.8

Als de landen, bedoeld in artikel 9, derde lid, onder a, van de Wet, zijn aangewezen de landen vermeld in bijlage 3 bij deze regeling.

Artikel 4.9

Als de landen, bedoeld in de artikelen 5.17, 5.19, vierde lid, onder c, 5.20, tweede lid, onder d en 5.35, tweede lid, van het besluit, zijn aangewezen:

  • a. de staten die partij zijn bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

  • b. de staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en

  • c. Aruba, Australië, Canada, Curacao, Israël, Japan, Monaco, Nieuw Zeeland, Sint Maarten, Suriname, de Verenigde Staten van Amerika en Zwitserland.

Artikel 4.10

  • 1. Middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige zijn eerst duurzaam, indien zij gedurende ten minste anderhalf jaar zijn verworven en nog een jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing, indien de aanvraag strekt tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 6 van de Wet onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid als zelfstandige.

HOOFDSTUK 5 GRENSBEWAKING, TOEZICHT EN UITVOERING

Artikel 5.1

De grensdoorlaatposten, bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van het besluit en vermeld in kolom A van bijlage 6 bij deze regeling, zijn voor het inreizen en uitreizen van personen opengesteld gedurende de tijden, vermeld in kolom B van bijlage 7 bij deze regeling.

Artikel 5.2

  • 1. Het model van de bemanningslijst, bedoeld in artikel 6.11, tweede lid, van het besluit, is opgenomen in bijlage 8 bij deze regeling.

  • 2. Het model van de pasagierslijst, bedoeld in artikel 6.11, tweede lid, van het besluit, is opgenomen in bijlage 9 bij deze regeling.

HOOFDSTUK 6. VRIJHEIDSBEPERKENDE EN VRIJHEIDSONTNEMENDE MAATREGELEN

Artikel 6.1

Indien de korpschef of de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee de bevoegdheid, bedoeld in artikel 22d, vierde lid, van de Wet, mandateert, doet hij dat niet dan aan een ambtenaar, belast met het toezicht op vreemdelingen, die tevens hulpofficier van justitie is.

Artikel 6.2

  • 1. De ambtenaar van de Immigratie- en Naturalisatiedienst die daartoe bevoegd is, kan de maatregel van beperking van vrijheid van beweging, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet, opleggen, wijzigen of opheffen.

  • 2. De korpschef kan de maatregel van beperking van vrijheid van beweging, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet in spoedeisende gevallen opleggen.

  • 3. Indien de korpschef van deze bevoegdheid ondermandaat verleent, doet hij dat niet dan aan een ambtenaar, belast met het toezicht op vreemdelingen, die tevens hulpofficier van justitie is.

Artikel 6.3

De maatregel, bedoeld in artikel 15c van de Wet, wordt opgelegd, gewijzigd en opgeheven door de ambtenaar bedoeld in artikel 22a, eerste lid, onder a en b, van de Wet, die tevens hulpofficier van justitie is.

Artikel 6.4

De hulpofficier van justitie die bevoegd is tot inbewaringstelling, is bevoegd tot het nemen van het besluit, bedoeld in artikel 7.5, eerste lid, van het besluit, en tot het doen van de kennisgeving, bedoeld in artikel 7.5, tweede lid, van het besluit.

HOOFDSTUK 7 ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 7.1

  • 1. De verwerking van bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Wet is noodzakelijk:

    • a. voor de beoordeling van het bij een aanvraag om een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 6 van de Wet beoogde verblijfsdoel, voor de beoordeling van een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur alsmede voor de beoordeling van de algemene weigeringsgronden of intrekkingsgronden van de verblijfsvergunning en ambtshalve beoordelingen;

    • b. voor de beoordeling van een aanvraag om een verblijfsvergunning als bedoeld in artikelen 12a van de Wet, voor de beoordeling van een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur alsmede voor de beoordeling van de algemene weigeringsgronden of intrekking van de verblijfsvergunning en ambtshalve beoordelingen;

    • c. voor het beoordelen van de gronden voor het ongewenst verklaren van een vreemdeling en de opheffing van de ongewenstverklaring;

    • d. voor de beoordeling van de voorwaarden voor het verlenen van de toegang als bedoeld in artikel 3.1, 3.7 en 3.8 van het besluit;

    • e. voor de toepassing van vrijheidsbeperkende en -ontnemende maatregelen krachtens de artikelen 2o, 15, 15a, 15b en 15c van de Wet;

    • f. voor de handhaving van de afschriftplicht van vervoerders als bedoeld in artikel 3.2, tweede lid, van het besluit;

    • g. voor de beoordeling van de voorwaarden voor verblijf in de vrije termijn als bedoeld in de artikelen 4.1, 4.2, 4.3 en 4.4 van het besluit;

    • h. bij de uitoefening van de bevoegdheid tot het uitzetten van een vreemdeling als bedoeld in 8.1 van het besluit, daaronder begrepen de verwerking van bijzondere gegevens in het kader van de beoordeling of de uitzetting achterwege dient te blijven als bedoeld in artikel 16b, derde lid, van de Wet;

  • 2. De bijzondere persoonsgegevens worden ten behoeve van de in het eerste lid bedoelde doeleinden opgenomen in documenten die in een persoonsgebonden dossier en in een geautomatiseerd bestand worden neergelegd. De gegevens in het geautomatiseerde bestand worden gebruikt voor het opstellen van beschikkingen.

Artikel 7.2

  • 1. Voorzover de bijzondere persoonsgegevens zijn opgeslagen in de vreemdelingenadministratie, wordt dit bestand beveiligd tegen ongeautoriseerd gebruik door:

    • a. het toekennen van autorisaties aan alleen die personen, die voor het uitoefenen van hun taak toegang tot de opgeslagen informatie moeten hebben;

    • b. het bewaren van een reservebestand op een voor niet-geautoriseerde personen ontoegankelijke plaats.

  • 2. De autorisaties als bedoeld in het eerste lid worden toegekend aan medewerkers van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, de ambtenaren, bedoeld in de artikelen 22a en 22b van de Wet en de ambtenaren van de BES- unit van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

  • 3. De Minister stelt richtlijnen op voor het verwerken van bijzondere persoonsgegevens in het geautomatiseerde systeem.

Artikel 7.3

  • 1. Bijzondere persoongegevens als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Wet kunnen worden verstrekt aan de volgende derde personen en instanties:

    • a. de Minister van Buitenlandse Zaken, voor het verrichten van onderzoek in het buitenland op verzoek van de Minister alsmede ten behoeve van de beoordeling van visumaanvragen;

    • b. artsen, voor het beoordelen van de gezondheidstoestand van de vreemdeling op basis van de door de vreemdeling ondertekende toestemmingsverklaring, alsmede de overdracht van medische gegevens van een vreemdeling in het kader van uitzetting.

  • 2. De verstrekking van bijzondere persoonsgegevens aan de in het eerste lid genoemde personen geschiedt op geen andere wijze dan schriftelijk.

Artikel 7.4

De onverenigbare verwerking van bijzondere persoonsgegevens wordt op de volgende wijze tegengegaan:

  • a. de toegang tot de gegevens in het persoonsgebonden dossier en het geautomatiseerde bestand is voorbehouden aan die personen, die voor het uitoefenen van hun taak, bedoeld in de artikelen 7.1 en 7.3 toegang tot de informatie moeten hebben;

  • b. de verantwoordelijke stelt een Functionaris voor de Gegevensbescherming aan, die toeziet op de naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens BES;

  • c. de verantwoordelijke verricht integriteits- en kwaliteitsaudits ten aanzien van de verwerking van de persoonsgegevens en rapporteert deze aan de Functionaris voor de Gegevensbescherming.

Artikel 7.5

Indien het bij koninklijke boodschap van 13 januari 2010 ingediende voorstel van wet, houdende wijziging van de Wet toelating en uitzetting BES (Kamerstukken II, 2009/10, 32 282, nrs. 1–3), nadat het tot wet is verheven, in werking treedt, treedt deze regeling op hetzelfde tijdstip in werking.

Artikel 7.6

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling toelating en uitzetting BES

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 4 oktober 2010

De Minister van Justitie,

E.M.H. Hirsch Ballin.

BIJLAGE 1, BEHOREND BIJ ARTIKEL 2.1, EERSTE LID, REGELING TOELATING EN UITZETTING BES (MODEL MACHTIGING TOT VOORLOPIG VERBLIJF)

BIJLAGE 2, BEHOREND BIJ ARTIKEL 2.1, TWEEDE LID, REGELING TOELATING EN UITZETTING BES (MODEL TERUGKEERVISUM)

BIJLAGE 3, BEHOREND BIJ ARTIKEL 3.2 REGELING TOELATING EN UITZETTING BES EN ARTIKEL 9, DERDE LID, ONDER A, WET TOELATING EN UITZETTING BES (LANDEN VAN WELKE DE ONDERDANEN ZIJN VRIJGESTELD VAN DE MVV-PLICHT)

Niet MVV-plichtig

Lidstaten van de EU

Lidstaten van de EER

Australië

Canada

Japan

Monaco

Nieuw-Zeeland

Vaticaanstad

Verenigde Staten

Zuid-Korea

Zwitserland

BIJLAGE 4, BEHOREND BIJ ARTIKEL 3.3 REGELING TOELATING EN UITZETTING BES (CATEGORIEËN VREEMDELINGEN DIE TOEGANG TOT DE OPENBARE LICHAMEN HEBBEN, ZONDER IN HET BEZIT TE ZIJN VAN EEN MVV)

  • 1. Houders van een geldig paspoort alsmede van een door het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken afgegeven geldig gepriviligieerdendocument;

  • 2. Kinderen beneden de leeftijd van zestien jaar die reizen in het gezelschap van een ouder, een grootouder of van hun voogd, dezelfde nationaliteit bezitten als hun begeleider en in het geldige grensoverschrijdingsdocument van hun begeleider, dat is voorzien van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, zijn bijgeschreven;

  • 3. Uitgenodigde vluchtelingen die houders zijn van een ‘laissez-passer’ afgegeven door de Nederlandse autoriteiten;

  • 4. Houders van een ‘laissez-passer’ afgegeven door de Verenigde Naties, door de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa, door de Secretaris-Generaal van de Internationale Douaneraad of door de Voorzitters van de instellingen van de Europese Unie;

  • 5. Houders van een ‘officieel legitimatiebewijs’ of een ‘Reiswijzer’ (‘Ordre de Mission – Travel Order’) van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie.

BIJLAGE 5 , BEHOREND BIJ ARTIKEL 3.10, EERSTE LID, REGELING TOELATING EN UITZETTING BES (SPECIFIEKE VOORSCHRIFTEN VOOR DE VERSCHILLENDE SOORTEN GRENZEN EN DE VERSCHILLENDE VERVOERMIDDELEN DIE VOOR DE OVERSCHRIJDING VAN DE BUITENGRENZEN VAN DE OPENBARE LICHAMEN WORDEN GEBRUIKT)

Voorschriften voor de zeegrenzen

Voor verplichtingen met het oog op grensbewaking bij binnenkomst over zee wordt verwezen naar artikelen 6.6 tot en met 6.10 BTU-BES.

Controles van schepen worden gedaan door ambtenaren belast met de grensbewaking. Schepen worden gecontroleerd:

  • a. in de haven van aankomst of van vertrek;

  • b. aan boord van het vaartuig; of

  • c. in een daartoe ingerichte ruimte in de onmiddellijke nabijheid van het vaartuig.

De controle kan ook tijdens de vaart worden gedaan, of bij aankomst of vertrek van het vaartuig op het grondgebied van een derde land.

Met deze controle wordt nagegaan of de bemanning en de passagiers aan de in artikel 2r WTU-BES bedoelde voorwaarden voldoen.

De gezagvoerder of de scheepsagent, stelt een bemanningslijst en, in voorkomend geval, een passagierslijst in tweevoud op.

Op grond van artikel 6.8, eerste lid, BTU-BES verstrekt de gezagvoerder of de scheepsagent de bemannings- en passagierslijst onmiddellijk bij het binnenvaren van de openbare lichamen aan de ambtenaar belast met de grensbewaking. De lijsten met de namen worden afgestempeld in de eerste haven van binnenkomst op het grondgebied van de openbare lichamen en nadien telkens wanneer deze worden gewijzigd. Als deze lijsten in geval van overmacht niet aan de ambtenaar belast met de grensbewaking kunnen worden overhandigd, wordt een kopie afgegeven bij de grensdoorlaatpost.

Van beide lijsten wordt één exemplaar naar behoren afgetekend door de ambtenaar belast met de grensbewaking en aan de gezagvoerder teruggegeven. Het exemplaar moet tijdens de ligtijd op eenvoudig verzoek te overleggen zijn.

Op grond van artikel 6.8, tweede lid, BTU-BES meldt de gezagvoerder of in diens plaats de scheepsagent alle wijzigingen met betrekking tot de samenstelling van de bemanning of de passagiers bij de bevoegde autoriteit.

Verder meldt de gezagvoerder op grond van het vierde lid onmiddellijk en zo mogelijk vóór het binnenlopen van het vaartuig in de haven, de aanwezigheid van verstekelingen bij de bevoegde autoriteiten. De verstekelingen blijven echter onder de verantwoordelijkheid van de gezagvoerder.

De gezagvoerder of de scheepsagent stelt op grond van artikel 6.9 BTU-BES het hoofd van de doorlaatpost tijdig in kennis van de afvaart van het vaartuig. De kennisgeving wordt ten hoogste zes en ten minste drie uren voor het daadwerkelijke vertrek gedaan. De ambtenaar belast met de grensbewaking neemt vervolgens het tweede exemplaar van de vooraf ingevulde en afgetekende lijst of lijsten terug. Als een schip vertraging heeft kan de uitreiscontrole opnieuw plaatsvinden.

Voor de bijzondere regels in verband met de toegangs- en grenscontrole van zeelieden wordt verwezen naar paragraaf 3 van bijlage 6.

Specifieke controleprocedures voor bepaalde soorten zeeschepen

Cruiseschepen

De bemanningsleden en passagiers van cruiseschepen zijn in beginsel niet onderworpen aan grenscontroles. In de paspoorten van de bemanning en passagiers worden geen stempels aangebracht (zie artikel 2v, tweede lid, onder d, WTU-BES).

Wel moet de gezagvoerder van een cruiseschip of de scheepsagent de vaarroute en het programma van de cruise ten minste 24 uur vóór de afvaart uit de haven van vertrek en vóór de aankomst in de volgende haven op het grondgebied van de openbare lichamen aan de betrokken ambtenaren belast met de grensbewaking verstrekken. Daarnaast geldt de standaard procedure betreffende het tijdig overleggen van de bemannings- en passagierslijsten.

Op de lijst met de namen van de bemanningsleden en de passagiers worden vermeld:

  • a) familienaam en voornaam;

  • b) geboortedatum;

  • c) nationaliteit;

  • d) nummer en soort reisdocument en, indien van toepassing, nummer van het visum.

Als het cruiseschip uit een in een derde land gelegen haven komt en voor het eerst een haven op het grondgebied van de openbare lichamen aandoet, worden de bemanning en de passagiers aan inreiscontroles onderworpen op basis van de lijst met de namen van de bemanningsleden en de passagiers.

Als het cruiseschip uit een in een derde land gelegen haven komt en opnieuw een op het grondgebied van de openbare lichamen gelegen haven aandoet, worden de bemanning en de passagiers aan inreiscontroles onderworpen op basis van de lijst met de namen van de bemanningsleden en de passagiers. Dit geldt voor zover die lijsten zijn gewijzigd sinds het cruiseschip de vorige haven op het grondgebied van de openbare lichamen heeft aangedaan.

Passagiers die aan land gaan, worden niet aan inreiscontroles onderworpen, tenzij een beoordeling van het veiligheidsrisico of van het risico van illegale immigratie duidelijk maakt dat die controles wel moeten worden uitgevoerd.

Voorschriften voor de luchtgrenzen

Voor verplichtingen met het oog op grensbewaking bij binnenkomst door de lucht wordt verwezen naar artikel 6.11 en 6.12 BTU-BES.

Op grond van artikel 6.11, eerste en tweede lid, BTU-BES verstrekt de gezagvoerder van het vliegtuig in tweevoud aan een ambtenaar belast met de grensbewaking de verklaring en de gegevens over de bemanning en passagiers. Dit gebeurt direct bij binnenkomst op de luchthaven. De modellen zijn te vinden in de RTU-BES.

Op grond van artikel 6.11, derde lid, WTU-BES zijn de gezagvoerder en diens luchtvaartmaatschappij verplicht op verzoek van de ambtenaar belast met grensbewaking alle inlichtingen te verstrekken over de vreemdelingen die door deze luchtvaartmaatschappij zijn vervoerd (naar en tussen de openbare lichamen).

In beginsel vinden grenscontroles plaats op de luchthavens die zijn aangemerkt als grensdoorlaatposten. Controles van vliegtuigen worden verricht door ambtenaren belast met de grensbewaking. Er worden geen grenscontroles uitgevoerd in het luchtvaartuig of aan de gate, tenzij er een redelijk vermoeden bestaat dat met het vliegtuig personen worden vervoerd met betrekking tot wie de ambtenaren belast met de grensbewaking een toezichthoudende taak hebben (artikel 22e WTU-BES). Zo kan van de gezagvoerder van een luchtvaartuig worden gevorderd (artikel 22e, tweede lid WTU-BES) dat hij zijn luchtvaartuig naar een bepaalde plaats overbrengt. De ambtenaren belast met de grensbewaking zijn bevoegd deze vordering te doen. Deze vordering wordt in verband met de veiligheid van het luchthaventerrein gedaan door tussenkomst van de luchtverkeersleiding. De luchtverkeersleiding bepaalt de plaats op het luchthaventerrein waarheen het luchtvaartuig zal worden overgebracht (artikel 6.12 BTU-BES).

Met de grenscontrole wordt nagegaan of de personen aan boord van het vliegtuig aan de in artikel 2r WTU-BES bedoelde voorwaarden voldoen. Bijzondere regels in verband met de grenscontrole van piloten en bemanningsleden van vliegtuigen worden behandeld bijlage 6 bij deze regeling.

De openbare lichamen zorgen ervoor dat de luchthavenbeheerder de nodige maatregelen neemt om te voorkomen dat de voorbehouden zones, zoals de transitzones, worden betreden of worden verlaten door personen die daartoe niet bevoegd zijn. In beginsel worden in de transitzone geen controles verricht, tenzij dit gerechtvaardigd is in het licht van een analyse van de gevaren voor de binnenlandse veiligheid of van het risico van illegale immigratie; controles in deze zone kunnen met name worden verricht op personen die aan een luchthaventransitvisumplicht zijn onderworpen, teneinde te controleren of deze personen in het bezit zijn van een dergelijk visum.

Wanneer een luchtvaartuig dat een verbinding uit een derde land verzorgt, in geval van overmacht, bij dreigend gevaar of op instructie van de bevoegde autoriteiten of landt zonder dat daarvoor toestemming is gegeven, kan de vlucht niet worden voortgezet zonder de toestemming van de grenswachters en de douaneautoriteiten.

Specifieke controleprocedures voor personen op particuliere vluchten

Bij particuliere vluchten uit of naar derde landen verstrekt de gezagvoerder aan de grenswachters van het openbaar lichaam van bestemming vóór het opstijgen een "algemene verklaring" (general declaration), die met name een vliegplan als bedoeld in bijlage 2 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart en gegevens betreffende de identiteit van de passagiers bevat.

Als niet met zekerheid kan worden bepaald of een vlucht uit of naar het grondgebied van de openbare lichamen geen tussenlanding op het grondgebied van een derde land maakt, verrichten de bevoegde autoriteiten een personencontrole overeenkomstig de artikelen 6.11 en 6.12 BTU.

BIJLAGE 6, BEHOREND BIJ ARTIKEL 3.10, TWEEDE LID, REGELING TOELATING EN UITZETTING BES (BIJZONDERE REGELS VOOR BEPAALDE CATEGORIEËN PERSONEN)

1. Staatshoofden

In afwijking van artikel 2r t/m 2x WTU-BES hoeven staatshoofden en hun gevolg wier aankomst en vertrek langs diplomatieke weg officieel aan de grenswachters is aangekondigd, niet aan grenscontrole te worden onderworpen.

2. Piloten en andere bemanningsleden van vliegtuigen

In afwijking van artikel 2r mogen houders van een "crew member licence" of een "crew member certificate" als bedoeld in bijlage 9 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart van 7 december 1944, op grond van die documenten tijdens de uitoefening van hun functie aan en van boord gaan in de luchthaven waar de tussenlanding plaatsvindt of in de luchthaven van bestemming, als deze op het grondgebied van een openbaar lichaam zijn gelegen.

Voor de controle op de bemanningsleden van vliegtuigen gelden de voorschriften van de artikelen 2r tot en met 2x WTU-BES. Bemanningsleden van vliegtuigen worden zoveel mogelijk met voorrang gecontroleerd. Dit betekent dat deze controle hetzij plaatsvindt voordat de passagiers worden gecontroleerd, hetzij aan aparte controleposten wordt verricht. In afwijking van artikel 2r WTU-BES mogen de bemanningsleden die bij het dienstdoende grenscontrolepersoneel bekend zijn, steekproefsgewijs worden gecontroleerd.

3. Zeelieden

In afwijking van de artikelen 2r en 2t WTU-BES, mogen zeelieden die in het bezit zijn van een identiteitsbewijs voor zeelieden, afgegeven overeenkomstig het Verdrag van Genève van 19 juni 2003 (nr. 185), het Verdrag van Londen van 9 april 1965 en de terzake strekkende nationale bepalingen, het grondgebied van de openbare lichamen binnenkomen door van boord te gaan om in de binnengevaren haven te verblijven, zonder dat zij zich bij een grensdoorlaatpost hoeven te melden, op voorwaarde dat zij voorkomen op de bemanningslijst van het vaartuig waartoe zij behoren en dat die lijst eerder door de bevoegde autoriteiten is gecontroleerd.

Dit belet niet dat, naar gelang van de beoordeling van het veiligheidsrisico of het risico van illegale immigratie, zeelieden door de grenswachters aan een controle overeenkomstig artikel 2t WTU-BES worden onderworpen voordat zij het vaartuig verlaten.

Indien een zeeman een bedreiging voor de openbare orde, de binnenlandse veiligheid of de volksgezondheid vormt, kan hem het recht worden ontzegd het vaartuig te verlaten.

Zeelieden die zich buiten de binnengevaren haven wensen te begeven, moeten voldoen aan de voorwaarden voor binnenkomst op het grondgebied van de lidstaten als bedoeld in artikel 2r WTU-BES.

4. Houders van een diplomatiek, een officieel of een dienstpaspoort en leden van internationale organisaties

Gelet op de bijzondere voorrechten en immuniteiten die voor hen gelden, krijgen houders van een diplomatiek, een officieel of een dienstpaspoort dat is afgegeven door derde landen of hun regeringen die door de lidstaten zijn erkend, en houders van documenten afgegeven door internationale organisaties die in dienstverband reizen, bij de grenscontrole voorrang op andere reizigers, in voorkomend geval onverminderd de visumplicht die op hen rust.

In afwijking van artikel 2r WTU-BES, zijn de houders van genoemde documenten vrijgesteld van de verplichting om aan te tonen dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikken.

Wanneer iemand zich op voorrechten, immuniteiten of vrijstellingen beroept, kan de grenswachter verlangen dat deze persoon, door overlegging van passende documenten – met name door de ontvangende staat afgegeven verklaringen of een diplomatiek paspoort – of op enige andere wijze aantoont dat hij of zij de betrokken voorrechten, immuniteiten of vrijstellingen geniet. In geval van twijfel kan de grenswachter zich in spoedeisende gevallen rechtstreeks tot het ministerie van Buitenlandse Zaken richten.

Onder de bedoelde door internationale organisaties afgegeven documenten wordt in deze paragraaf met name verstaan:

  • laissez-passer van de Verenigde Naties, afgegeven aan personeel van de Verenigde Naties en van de bijbehorende instellingen op grond van het op 21 november 1947 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties te New York aangenomen Verdrag inzake de voorrechten en de immuniteiten van de gespecialiseerde instellingen;

  • laissez-passer van de Europese Gemeenschap (EG);

  • laissez-passer van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EGA);

  • legitimatiebewijs afgegeven door de secretaris-generaal van de Raad van Europa;

  • documenten afgegeven krachtens artikel III, lid 2, van het Verdrag tussen de staten die partij zijn bij het Noord-Atlantische Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten (militaire identiteitsbewijzen vergezeld van een briefing voor speciale opdracht, marsorder, individueel of collectief marsbevel), alsmede documenten afgegeven in het kader van het Partnerschap voor vrede.

5. Minderjarigen

De grenswachters besteden bijzondere aandacht aan al dan niet begeleide minderjarigen. Minderjarigen die een buitengrens overschrijden, worden bij in- en bij uitreis aan dezelfde controles op grond van deze verordening onderworpen als volwassenen.

Wanneer het een begeleide minderjarige betreft, gaat de grenswachter na of de begeleidende volwassene het ouderlijk gezag over de minderjarige uitoefent, in het bijzonder wanneer de minderjarige door slechts één volwassene wordt begeleid en er ernstige redenen bestaan om aan te nemen dat de minderjarige onwettig is onttrokken aan het toezicht van de persoon of personen die wettelijk het ouderlijke gezag over hem uitoefenen. In dat geval verricht de grenswachter verder onderzoek, teneinde eventuele onverenigbare of tegenstrijdige elementen in de verstrekte inlichtingen te ontdekken.

Wanneer een minderjarige alleen reist, zorgt de grenswachter ervoor, door middel van een grondige controle van de reisdocumenten en de bewijsstukken, dat de minderjarige het grondgebied niet verlaat tegen de wil van de personen die het ouderlijk gezag over hem uitoefenen.

BIJLAGE 7, BEHOREND BIJ ARTIKEL 5.1 REGELING TOELATING EN UITZETTING BES

A. grensdoorlaatpost

B. openstellingstijden

In het openbaar lichaam Bonaire:

– de rede van Kralendijk

07.00–19.00 uur

– Blauwe Pan en Brazil

op afroep

– Flamingo luchthaven

00.00–24.00 uur

In het openbaar lichaam Sint Eustatius:

– de Oranjebaai

07.00–19.00 uur

- luchthaven

07.00–20.00 uur

In het openbaar lichaam Saba:

– de Fortbaai

07.00–19.00 uur

– luchthaven

07.00–18.00 uur

BIJLAGE 8, BEHOREND BIJ ARTIKEL 5.2, TWEEDE LID, REGELING TOELATING EN UITZETTING BES

BIJLAGE 9, BEHOREND BIJ ARTIKEL 5.2, TWEEDE LID, REGELING TOELATING EN UITZETTING BES

TOELICHTING

ALGEMEEN

Zowel de Wet toelating en uitzetting BES als het Besluit toelating en uitzetting BES eisen met betrekking tot een aantal onderwerpen nadere regeling bij ministeriële regeling. De onderhavige regeling strekt daartoe.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 3.1

Ingevolge artikel 3.1 levert de vervoerder de (op vordering van de ambtenaar belast met de grensbewaking krachtens artikel 3.3 van het besluit) verzamelde passagiersgegevens vóór het einde van de instapcontrole elektronisch aan. Dat omvat bijvoorbeeld verstrekking via een geautomatiseerd systeem of een beveiligde internetverbinding. De ambtenaar belast met de grensbewaking die de vordering tot het verzamelen en verstrekken heeft gedaan schrijft steeds een specifieke wijze van elektronische verstrekking voor.

Artikelen 3.2 en 3.3

Ingevolge artikel 3.5, derde lid, van het besluit wordt de toegang niet geweigerd, indien de vreemdeling zich naar de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba begeeft voor een verblijf van langer dan drie maanden en hij in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding waarin de benodigde machtiging tot voorlopig verblijf ontbreekt, mits de vreemdeling hetzij de nationaliteit bezit van één van bij ministeriële regeling aan te wijzen staten, hetzij behoort tot een bij ministeriële regeling aan te wijzen categorie. In artikel 3.2 zijn de staten aangewezen. Deze zijn opgenomen in bijlage 3 bij deze regeling. In artikel 3.3 zijn de categorieën vreemdelingen aangewezen. Deze zijn opgenomen in bijlage 4.

Artikel 3.4

Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, van het besluit zijn in bijlage 5 specifieke voorschriften voor de verschillende soorten grenzen en de verschillende vervoermiddelen die voor de grensoverschrijding van de buitengrenzen van de openbare lichamen worden gebruikt opgenomen. Op grond van het tweede lid van artikel 3.10 van het besluit zijn in bijlage 6 bijzondere regels voor categorieën van personen die niet aan grenscontroles worden onderworpen opgenomen. Beide bijlagen zijn naar analogie van de bijlagen VI en VII van de Schengengrenscode opgesteld.

Artikel 4.1

Ingevolge artikel 7, derde lid, van de Wet is de vreemdeling in door de Minister van Justitie te bepalen gevallen en volgens de door de Minister van Justitie te bepalen regels, leges verschuldigd terzake van de afdoening van een aanvraag. Artikel 7, derde lid, van de Wet ziet op de aanvraag tot het verlenen, verlengen van de geldigheidsduur en wijzigen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.

Het uitgangspunt van de legessystematiek is dat de kosten die de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) maakt voor het afdoen van verblijfsaanvragen, worden doorberekend in het legestarief. De legestarieven zijn vastgesteld op 66% van de huidige legestarieven die staan vermeld in het Voorschrift Vreemdelingen 2000 en zijn vervolgens omgerekend in dollars.

Artikel 4.2

In artikel 4.2 is bepaald welke categorieën vreemdelingen zijn vrijgesteld van leges voor het afdoen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. In het tweede lid is een voorziening getroffen die de minister van Justitie de bevoegdheid geeft om in overleg met de minister van Buitenlandse Zaken te bepalen dat de vastgestelde leges niet zijn verschuldigd in het belang van de internationale betrekkingen. Daarbij zal het met name gaan om gevallen waarin de minister van Buitenlandse Zaken met toepassing van artikel 3 van het Rijksbesluit op de consulaire tarieven heeft besloten dat de krachtens dat besluit vastgestelde vergoeding voor het behandelen van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf niet is verschuldigd. In die gevallen ligt het immers voor de hand om op dezelfde gronden niet over te gaan tot legesheffing ter afdoening van de daarop aansluitende en daarmee direct verband houdende aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

Artikel 4.3

In artikel 4.3 is bepaald welk legestarief van toepassing is op het afdoen van aanvragen tot het wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Voor het aanvragen van een aanvraag tot het wijzigen van de beperking gelden dezelfde legestarieven als voor een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd omdat het in beide gevallen om een eerste toets aan de voorwaarden bij het beoogde verblijfsdoel gaat en de behandelkosten derhalve dezelfde zijn.

Artikelen 4.4 en 4.5

In de artikelen 4.4 en 4.5 is bepaald welk legestarief van toepassing is op het afdoen van aanvragen tot het verlengen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

Artikel 4.6

Vreemdelingen die bij de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor gezinshereniging of gezinsvorming een gerechtvaardigd beroep op artikel 8 EVRM doen, zijn vrijgesteld van de legesverplichting, mits zij kunnen aantonen dat zij niet over de vereiste middelen kunnen beschikken om de leges te kunnen voldoen. Tot de mogelijkheid van vrijstelling is besloten om te voorkomen dat de vreemdeling die in aanmerking komt voor verblijf op grond van artikel 8 EVRM, dit verblijf onmogelijk wordt gemaakt door de legesheffing. Ten behoeve van de vrijstelling van het legesvereiste wordt een beroep op artikel 8 EVRM gerechtvaardigd geacht indien verblijf in het kader van gezinshereniging of -vorming wordt beoogd.

Indien de vreemdeling ontheven is van de legesverplichting op grond van artikel 8 EVRM in het kader van de mvv-aanvraag, is hij daarmee vrijgesteld van de verplichting om de leges te voldoen voor het afdoen van de aanvraag tot het verlenen van de daarop volgende verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging of -vorming.

Ook geldt de mogelijkheid van vrijstelling van leges in het geval van een aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning van de vreemdeling die verblijf heeft onder de beperking ‘uitoefenen van het gezinsleven conform artikel 8 EVRM’ en die bij de aanvraag om het verlengen van de verblijfsvergunning aantoont dat hij vanaf de datum van het verlenen van de verblijfsvergunning alles in het werk heeft gesteld om over voldoende middelen te beschikken.

Artikel 4.7

In artikel 4.7 wordt bepaald welk legestarief van toepassing is op het afdoen van aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. De leges voor het afdoen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd zijn bepaald op USD 345.

Artikel 4.8

Ingevolge artikel 9, derde lid, onder a, van de wet wijst de minister van Justitie in overeenstemming met de minister van Buitenlandse Zaken de landen aan waarvan de onderdanen zijn vrijgesteld van de mvv-plicht. Onderhavig artikel geeft hieraan uitvoering.

Artikel 4.9

Artikel 4.9 geeft uitvoering aan de verplichting, neergelegd in de artikelen 5.17, 5.19, 5.20 en 5.35 van het besluit, tot het aanwijzen van de landen wier onderdanen geen onderzoek naar tuberculose hoeven te ondergaan.

Artikel 4.10

Ingevolge artikel 5.34, derde lid, van het besluit kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld ten aanzien van de duurzaamheid van middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige. Het onderhavige artikel 3.20 dat daarin voorziet, heeft betrekking op het volgende. Inkomensvorming uit arbeid als zelfstandige verloopt in het algemeen niet regelmatig. Niet alleen wordt het inkomen in de administratie veelal over een boekjaar vastgesteld, maar ook kan de zelfstandige en met name de startende ondernemer, anders dan een werknemer die aan de hand van een arbeidsovereenkomst kan aantonen hoe lang de inkomsten (ten minste) nog beschikbaar zullen zijn bij de indiening van de aanvraag vaak niet aantonen dat zijn inkomsten ten minste nog een jaar beschikbaar zullen zijn. Derhalve wordt de duurzaamheid, de prognose over de beschikbaarheid van de middelen in de toekomst, in die gevallen gebaseerd op de ervaringen in het verleden. Vanwege de onzekerheid over de levensvatbaarheid van de onderneming en het ontbreken van voldoende inzicht in de inkomsten van de startende ondernemer worden middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige eerst dan aangemerkt als duurzaam, indien zij gedurende een aaneengesloten periode van anderhalf jaar beschikbaar zijn geweest en nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven.

Het tweede lid voorziet in een belangrijke uitzondering. Het ziet op de vreemdeling die zich juist voor het verrichten van arbeid als zelfstandige in Nederland wenst te vestigen. In die gevallen zal het voor de vreemdeling bij de aanvraag tot eerste verblijfsaanvaarding veelal niet mogelijk zijn aan te tonen dat hij al sedert anderhalf jaar (voldoende) inkomsten uit arbeid als zelfstandige verwerft.

Artikel 5.1

Ingevolge artikel 6.2, derde lid, van het besluit, worden bij ministeriële regeling de tijden vastgesteld gedurende welke de grensdoorlaatposten, genoemd in het artikel 6.2, eerste lid, van het besluit, zijn opengesteld. De tijden zijn opgenomen in bijlage 6.

Artikel 5.2

Ingevolge artikel 6.11, tweede lid, van het besluit, worden bij ministeriële regeling de modellen van de bemannings- en passagierslijst vastgesteld. De modellen zijn ontleend aan de modellen die behoren bij artikel 4.5 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000. De modellen zijn opgenomen in bijlage 7 en 8.

De artikelen 6.1 tot en met 6.4 bevatten bepalingen omtrent de uitoefening van bevoegdheden bij de toepassing van vrijheidsbeperkende en vrijheidsontnemende maatregelen; in deze artikelen wordt mandaat verleend van een aantal bevoegdheden die aan de Minister van Justitie zijn toegekend, en wordt de mogelijkheid van het verlenen van (onder)mandaat beperkt.

Artikel 6.1

Ingevolge artikel 22, vierde lid, van de Wet, zijn de korpschef en de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee bevoegdheid de ophouding van de vreemdeling te verlengen met ten hoogste 48 uur. Mandaat van deze bevoegdheid is mogelijk. Artikel 6.1 van deze regeling beperkt die mogelijkheid in zoverre dat mandaat van de bevoegdheid om de ophouding van de vreemdeling met ten hoogste 48 uur te verlengen, slechts kan worden verleend aan een ambtenaar, belast met het toezicht op vreemdelingen, die tevens hulpofficier van justitie is.

Artikel 6.2

Het eerste lid van artikel 6.2 ziet op de oplegging wijziging en opheffing van de maatregel van beperking van bewegingsvrijheid, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet en artikel 7.1 van het besluit. Het eerste lid van artikel 15 van de Wet geeft de Minister een ruime bevoegdheid om de daarin neergelegde vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. Daarvan is sprake indien de openbare orde oplegging vordert. Het toepassen van deze bevoegdheid dient in alle gevallen proportioneel te zijn. De formulering is vergelijkbaar met die in artikel 15c van de Wet. In dat artikel wordt een vrijheidontnemende maatregel geregeld. De oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel zal, gezien de veel minder ingrijpende effecten daarvan, aanzienlijk minder snel disproportioneel zijn dan de maatregel van vrijheidsbeneming.

Het is wel wenselijk de bevoegdheid van de ambtenaren van de Minister bij het opleggen van de maatregel als bedoeld in artikel 15 van de Wet tot het opleggen van de maatregel van vrijheidsbeperking nadrukkelijk te benoemen. In het artikel is daarom geëxpliciteerd dat de ambtenaren van de Immigratie- en Naturalisatiedienst bevoegd zijn deze maatregel op te leggen. Het doormandateren van deze bevoegdheid is niet verder gespecificeerd. Deze bevoegdheid komt daarmee te liggen bij de beambten die reeds beslissingsbevoegd zijn ten aanzien van vreemdelingen, zoals de beslismedewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Het mandaat van de korpschef is beperkt tot het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel in spoedeisende gevallen. De toepassing van de bevoegdheid moet proportioneel zijn en gemotiveerd moet worden dat aan de voorwaarden genoemd in artikel 15, eerste lid, van de Wet wordt voldaan.

In het derde lid is neergelegd dat de Korpschef, gezien het ingrijpende karakter van de bevoegdheid, deze alleen aan een hulpofficier van justitie mag doormandateren. Een dergelijke beperking is voor de ambtenaren die in rechte lijn onder de verantwoordelijkheid van de Minister ressorteren, niet noodzakelijk.

Artikel 6.3

Ingevolge artikel 15c van de Wet kunnen vreemdelingen in het belang van de openbare orde of nationale veiligheid, met het oog op uitzetting, in bewaring worden gesteld. Artikel 6.3 bevat de mandaatregeling voor vreemdelingenbewaring.

Artikel 6.4

Artikel 6.4 van deze regeling ziet op de bevoegdheid om namens de Minister van Justitie de vreemdeling wiens vrijheid is ontnomen, voor korte duur naar elders over te brengen, wanneer dat redelijkerwijs nodig is voor de toepassing van de Wet, en op de bevoegdheid om namens de Minister van Justitie kennis te geven van de vrijheidsontneming aan de naaste verwanten van de vreemdeling, aan de in Nederland gevestigde diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van de staat waarvan de vreemdeling onderdaan is, of, in geval de vreemdeling minderjarig is, degenen die de ouderlijke macht of de voogdij uitoefenen.

Artikel 7.1 tot en met 7.4

Ingevolge artikel 23, aanhef en eerste lid, onder e, van de Wet bescherming persoonsgegevens BES is het verbod op het verwerken van bijzondere persoonsgegevens niet van toepassing indien een dergelijke verwerking noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang. In dat geval dienen passende waarborgen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer te worden geboden en dient de verwerking bij wet te worden voorzien. Artikel 24, eerste lid, van de Wet voorziet daarin.

Ingevolge het derde lid van artikel 24 van de Wet worden bij ministeriële regeling binnen het kader van het eerste en tweede lid nadere regels gesteld ter waarborging van de persoonlijke levenssfeer. In de onderhavige regeling zijn de passende waarborgen opgenomen.

Artikel 7.1

In artikel 7.1 is opgenomen in welke gevallen bijzondere persoonsgegevens worden verwerkt. Het betreft ten eerste de beoordeling van de aanvraag om een verblijfsvergunning, voor een bepaald verblijfsdoel. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om het vastleggen van gegevens betreffende de gezondheid van de vreemdeling in het geval deze verblijf wenst voor medische behandeling of een onderzoek naar tuberculose moet ondergaan. Maar ook voor andere verblijfsdoelen kan het noodzakelijk zijn om bijzondere persoonsgegevens te verwerken.

Voor het beoordelen van de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 12a van de Wet, dient vastgelegd te worden om welke reden de vreemdeling het land van herkomst heeft verlaten. Daarbij zal het, gelet op de gronden waarop toelating kan worden verkregen, veelal gaan om bijzondere persoonsgegevens.

In het kader van de grensbewaking alsmede het verblijf en uitzetten van en het toezicht op vreemdelingen is het noodzakelijk om bijzondere persoonsgegevens te verwerken. In dit artikel is opgesomd in welke gevallen die noodzaak aanwezig is.

Artikel 7.2

In dit artikel is de beveiliging van de toegang tot de opgeslagen gegevens geregeld, voor zover het de geautomatiseerde opslag betreft. In de regeling is neergelegd welke functionarissen toegang hebben tot de opgeslagen informatie en hoe die toegang is geregeld. De medewerkers van de Immigratie- en Naturalisatiedienst hebben toegang tot de geautomatiseerde systemen van de Immigratie- en Naturalisatiedienst. De ambtenaren bedoeld in artikel 22a en 22b van de Wet hebben toegang tot de gegevens in de vreeemdelingenadministratie. De toegang is beperkt door middel van autorisaties, teneinde te verzekeren dat alleen die personen toegang hebben tot de gegevens, die daarvan kennis moeten hebben voor de uitoefening van hun taak.

De beveiligingsmaatregelen zelf dienen, gelet op het vertrouwelijke karakter daarvan, onvermeld te blijven.

Artikel 7.3

In dit artikel is aangegeven aan welke personen of instanties de verzamelde bijzondere persoonsgegevens worden doorgegeven voor de uitoefening van hun taak, voorzover deze zien op de uitvoering van het doel waarvoor de gegevens zijn verkregen. De gegevens worden schriftelijk verstrekt, waardoor altijd na te gaan is welke gegevens zijn verstrekt.

De personen of instanties dienen die gegevens alleen maar te gebruiken voor het in dit artikel genoemde doel. Het is niet toegestaan de gegevens te gebruiken voor een ander doel dan het doel waarvoor de gegevens zijn verkregen. Dit laat onverlet dat in voorkomende gevallen de genoemde personen en instanties niet onder hun gezag opererende personen moeten inschakelen. De personen en instanties, aan wie de bijzondere persoonsgegevens zijn verstrekt, zijn verantwoordelijk voor de verwerking van die gegevens op grond van de bepalingen van de Wet bescherming persoonsgegevens BES.

Artikel 7.4

In dit artikel is aangegeven dat naast de geautomatiseerde verwerking als bedoeld in artikel 7.2 ook de verwerking in een fysiek dossier geschiedt. Dit dossier is toegankelijk voor de medewerkers van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, die voor de uitoefening van hun taak toegang moeten hebben tot de in dat dossier neergelegde gegevens. Een afschrift van dit dossier wordt ter beschikking gesteld van de vreemdeling of diens gemachtigde, de rechter en de door de Immigratie- en Naturalisatiedienst ingeschakelde advocaten.

Tevens is aangegeven dat er integriteits- en kwaliteitsaudits worden verricht, die moeten waarborgen dat de verplichtingen van de Wet bescherming persoonsgegevens BES en artikel 24 van de Wet worden nageleefd.

Ook is bepaald dat de verantwoordelijke daarnaast een Functionaris voor de Gegevensbescherming benoemt, die eveneens toeziet op de juiste naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens BES.

De Minister van Justitie,

E.M.H. Hirsch Ballin.

Naar boven