Beleidsregel van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 27 september 2010, nr. WJZ-236776 (8297), betreffende het aanwijzen van organisaties voor monumentenbehoud, bedoeld in artikel 33 van het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2011 (Beleidsregel aanwijzing organisaties voor monumentenbehoud 2011)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 33 van het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2011;

Besluit:

Artikel 1. Criteria

  • 1. De minister wijst een organisatie die zich de instandhouding van monumenten ten doel stelt, aan als een organisatie voor monumentenbehoud als bedoeld in artikel 33 van het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2011 indien:

    • a. de organisatie minimaal vijf jaar als privaatrechtelijke rechtspersoon bestaat en zonder winstoogmerk het in stand houden en beheren van beschermde monumenten ten doel heeft,

    • b. de organisatie over voldoende deskundigheid beschikt dan wel deskundigheid inhuurt voor het opstellen, uitvoeren en begeleiden van instandhoudingsplannen, en

    • c. in de statuten de bepalingen zijn vastgelegd als bedoeld in artikel 2.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, kan de organisatie een nieuw opgerichte rechtspersoon zijn die is ontstaan uit een samenvoeging van rechtspersonen, waarvan ten minste één voldoet aan het eerste lid.

  • 3. In afwijking van het eerste lid, onderdeel c, kan de doelstelling als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, worden aangetoond aan de hand van een overzicht van de feitelijke werkzaamheden van de organisatie, indien de statuten niet voldoen aan het bepaalde in dat artikelonderdeel en het op grond van de statuten niet mogelijk is de doelstelling in die zin aan te passen of uit te breiden.

Artikel 2. Statuten

  • 1. In de statuten van de organisatie voor monumentenbehoud moet in ieder geval zijn vastgelegd:

    • a. dat de doelstelling van de organisatie in hoofdzaak of mede is gericht op het in stand houden en beheren van beschermde monumenten in eigendom, en

    • b dat de organisatie minimaal drie bestuursleden heeft dan wel, indien het bestuur uit minder dan drie bestuursleden bestaat, de organisatie een raad van commissarissen heeft die bestaat uit minimaal drie commissarissen.

  • 2. Winst wordt uitsluitend aangewend ter bevordering van het doel van de organisatie, met dien verstande dat bij vennootschappen een dividenduitkering tot ten hoogste 5% per jaar, cumulatief, geoorloofd is.

  • 3. Het bestuur van een organisatie voor monumentenbehoud brengt wijzigingen van de statuten terstond ter kennis van de minister.

Artikel 3. Jaarverslag en jaarrekening

  • 1. Ook indien een organisatie voor monumentenbehoud daartoe wettelijk niet verplicht is, stelt deze jaarlijks een jaarverslag en jaarrekening op.

  • 2. De organisatie brengt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar het jaarverslag en de jaarrekening ter kennis van de minister.

  • 3. Het jaarverslag moet voldoen aan de eisen van artikel 391 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 4. De jaarrekening bestaat minimaal uit de balans en de winst- en verliesrekening of een exploitatierekening, met een toelichting. Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing.

  • 5. In het jaarverslag dienen in ieder geval te worden opgenomen de gegevens van de beschermde monumenten in eigendom van de organisatie en de mutaties die in dat bestand zijn opgetreden.

Artikel 4. Aanvraag tot aanwijzing

  • 1. Een aanvraag om als organisatie voor monumentenbehoud aangewezen te worden gaat vergezeld van:

    • a. een kopie van de statuten van de organisatie waarop de aanvraag betrekking heeft,

    • b. een kopie van de statuten van de organisatie zoals die de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag van toepassing waren,

    • c. de jaarrekeningen van de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag die minimaal bestaan uit de balans en de winst- en verliesrekening of een exploitatierekening, met een toelichting,

    • d. de jaarverslagen van de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag,

    • e. een overzicht van de beschermde monumenten in eigendom van de organisatie, en

    • f. een overzicht van vijf restauratie- of onderhoudsprojecten die de organisatie in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag heeft uitgevoerd en een korte toelichting daarop, dan wel, indien artikel 1, derde lid, van toepassing is, een overzicht van alle restauratie- of onderhoudsprojecten die de organisatie in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag heeft uitgevoerd en een korte toelichting daarop.

  • 2. Voor zover niet opgenomen in de jaarverslagen dienen over de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag de gegevens te worden overgelegd van:

    • a. de deskundigen die in loondienst zijn van de organisatie dan wel de deskundigen die zijn ingehuurd of als vrijwilliger aangesteld en die zijn belast met de uitvoering en begeleiding van restauratie- of onderhoudsprojecten, en

    • b. de beschermde monumenten in eigendom van de organisatie en de mutaties die in dat bestand zijn opgetreden.

  • 3. Indien sprake is van een organisatie als bedoeld in artikel 1, tweede lid, gaat een aanvraag vergezeld van de gegevens zoals in dit artikel is aangegeven, met dien verstande dat de gegevens van de afzonderlijke rechtspersonen zoals die in de vijf jaren voorafgaand aan de samenvoeging werkzaam waren, dienen te worden overgelegd.

Artikel 5. Intrekking beleidsregel

De Beleidsregel aanwijzing organisaties voor monumentenbehoud wordt ingetrokken.

Artikel 6. Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 januari 2011.

Artikel 7. Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel aanwijzing organisaties voor monumentenbehoud 2011.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.

TOELICHTING

Algemeen

Aangewezen organisaties voor monumentenbehoud nemen in het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2011 (Brim 2011), evenals in het voormalige Brim, een bijzondere positie in. Bij deze organisaties kan worden gedacht aan overwegend lokaal en regionaal georganiseerde instellingen die zich de instandhouding van beschermde monumenten ten doel stellen: maatschappijen voor stadsherstel, particuliere organisaties die zich toeleggen op restauratie en beheer van moeilijker te exploiteren monumenten, en woningcorporaties. Gelet op het aantal beschermde monumenten dat zij in eigendom hebben, en hun professionele deskundigheid kan subsidie worden verleend op grond van een gecombineerd instandhoudingsplan. Dat is minder gedetailleerd dan het instandhoudingsplan waar de andere eigenaren op grond van het Brim 2011 aan moeten voldoen. Deze bijzondere positie komt ook daarin tot uiting dat ook woonhuizen die deze organisaties in eigendom hebben, in aanmerking komen voor subsidie.

In het Brim 2011 is de bepaling opgenomen dat de minister op aanvraag organisaties die zich de instandhouding van monumenten ten doel stellen, aanwijst als een organisatie voor monumentenbehoud als bedoeld in het Brim 2011 indien aan een aantal criteria wordt voldaan.

In artikel 33, eerste lid, van het Brim 2011 zijn de volgende criteria opgenomen:

  • a. de organisatie een privaatrechtelijke rechtspersoon is die zich zonder winstoogmerk het in stand houden van beschermde monumenten ten doel stelt,

  • b. de organisatie ten minste 20 beschermde monumenten in eigendom heeft, en

  • c. de organisatie naar het oordeel van Onze minister beschikt over voldoende professionele deskundigheid.

Naar verwachting zullen ongeveer 30 à 40 organisaties aan de criteria die in dit artikel zijn opgenomen, voldoen.

Om de criteria te kunnen toetsen en beoordelen is deze beleidsregel opgesteld. De bepalingen van de beleidsregel zijn bedoeld om inzichtelijk te maken aan welke eisen een organisatie moet voldoen, wil deze naar het oordeel van de minister beschikken over voldoende professionele deskundigheid en wil voldoende zijn gewaarborgd dat de organisatie zich zonder winstoogmerk het in stand houden van beschermde monumenten ten doel stelt. Om dit te kunnen beoordelen dient de minister over de juiste informatie te beschikken. In deze beleidsregel is dan ook tevens opgenomen welke stukken bij de aanvraag om aangewezen te worden als organisatie voor monumentenbehoud dienen te worden overgelegd. Uit de overgelegde stukken moet blijken hoe door de organisatie invulling wordt gegeven aan het begrip voldoende professionele deskundigheid.

Deze deskundigheid moet deels blijken uit de inrichting, structuur en financiële positie van de organisatie, maar zeker ook uit de wijze waarop wordt voorzien in een kwalitatief goede functionele invulling van noodzakelijke functies, bijvoorbeeld door functionarissen die in dienst van de organisatie zijn of die als vrijwilliger aan de organisatie zijn verbonden of door inschakeling van deskundigheid van buiten de organisatie, bijvoorbeeld een administratiekantoor, een beheer- of rentmeesterskantoor, een bouwkundig adviesbureau, een architectenbureau of een vergelijkbare organisatie.

Artikelgewijs

Artikel 1

Dit artikel bevat de eisen waaraan een organisatie moet voldoen om aangewezen te kunnen worden. Toetsing door de minister vindt plaats op basis van aantoonbare ervaring. Op grond van de verrichtingen van de organisatie in het verleden zal de minister bij de aanvraag om aangewezen te worden beoordelen of een organisatie over voldoende professionele deskundigheid beschikt. Zowel de inhoudelijke deskundigheid als de professionele administratie zullen worden beoordeeld. Mede op grond van de jaarverslagen, de jaarrekeningen en het opstellen en uitvoeren van de instandhoudingsplannen kan worden beoordeeld of een organisatie ook in de toekomst aan deze eisen blijft voldoen.

Omdat het Brim 2011 bepaalt dat alleen organisaties die minimaal 20 beschermde monumenten in eigendom hebben, aangewezen kunnen worden als een organisatie voor monumentenbehoud, kan dit tot gevolg hebben dat kleinere professioneel georganiseerde organisaties samen zullen gaan om aan deze eis te voldoen. Derhalve maakt het tweede lid een uitzondering op de eis dat een zodanige organisatie vijf jaar moet bestaan. Het is ook mogelijk dat slechts één van de voormalige organisaties waaruit de nieuwe organisatie voortkomt, aan de eis van professionaliteit voldeed. Uiteraard blijven ook in dat geval de eisen van artikel 33 Brim 2011 van toepassing.

Van belang is dat de organisaties voor monumentenbehoud over deskundigheid beschikken om instandhoudingsplannen op te stellen, inhoudelijk te beoordelen en kunnen toezien op de uitvoering. Of ze daarbij deskundigheid van buitenaf inhuren of zelf in dienst hebben is niet van belang.

Artikel 2

De organisatie dient zich zonder winstoogmerk het in stand houden en beheren van beschermde monumenten ten doel te stellen, wil deze in aanmerking komen om te worden aangewezen. Dit dient dan ook als hoofd- of nevendoelstelling in de statuten te zijn vastgelegd. Dat een nevendoelstelling ook volstaat, is nieuw ten opzichte van het voormalige Brim. Deze versoepeling van de doelstellingseis is opgenomen om ook woningcorporaties te kunnen aanwijzen.

Op het vereiste van deze statutaire doelstelling is slechts één uitzondering mogelijk, namelijk indien de doelstelling op grond van de statuten niet kan worden gewijzigd of uitgebreid. Dat de doelstelling in de praktijk toch (mede) het in stand houden en beheren van beschermde monumenten betreft, kan in dat geval ook worden aangetoond aan de hand van een overzicht van de feitelijke werkzaamheden van de organisatie (zie artikel 4, onderdeel f).

Uit de statuten moet ook kunnen worden afgelezen dat het behalen van winst geen doelstelling op zich is. Indien sprake is van een NV of BV zal ondermeer gelet worden op de wijze waar op dividend wordt uitgekeerd; een maximum van 5% is toelaatbaar zonder te spreken van een winstoogmerk.

Wijziging van de statuten dienen ter kennis van de minister te worden gebracht zodat de minister kan toezien of de organisatie nog steeds voldoet aan de eisen die het Brim 2011 stelt. Een wijziging van de doelstelling van de organisatie zou kunnen leiden tot intrekking van de aanwijzing.

Artikel 3

De jaarverslagen en jaarrekeningen zijn een verantwoording van de rechtspersoon naar haar leden en/of naar de buitenwereld en geven een goed beeld van wat de organisatie in het jaar heeft bereikt en wat de stand van zaken is. Hoewel het merendeel van de rechtspersonen reeds op grond van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek verplicht is tot het opstellen van een jaarverslag en jaarrekening, geldt dit niet altijd voor verenigingen en stichtingen. Op grond van deze beleidsregel zijn alle organisaties verplicht om jaarlijks een jaarverslag en jaarrekening op te maken die voldoen aan de bepalingen (minimumeisen) van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

Op basis van de informatie uit het jaarverslag en de jaarrekening en de uitgevoerde instandhoudingsplannen kan de minister beoordelen of de organisatie aangewezen kan blijven.

Artikel 4

In dit artikel zijn de gegevens opgenomen die bij de aanvraag om aangewezen te worden, moeten worden overgelegd. Op basis van de jaarverslagen en jaarrekeningen over de afgelopen vijf jaar en de uitgevoerde restauratie- of onderhoudsprojecten in samenhang met de aanwezige deskundigen, is een goed oordeel te vormen in hoeverre de organisatie professioneel is en over voldoende inhoudelijke deskundigheid beschikt. Feitelijk worden dezelfde gegevens verlangd als de gegevens die na aanwijzing jaarlijks zullen moeten worden overgelegd.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.

Naar boven